DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 13747

Belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert

Rechtbank Overijssel 9 april 2014, HA ZA 13-559 (eiser tegen Kluwer BV)
Uitspraak ingezonden door Steffen Hagen en Hendrik Struik, CMS. Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie. Voormalig gemeenteraadslid klaagt over een in december 2004 gepubliceerd artikel, dat jegens eiser onrechtmatig zou zijn. Het artikel is vindbaar via het online nieuwsarchief van Binnenlands Bestuur (Kluwer). Eiser zou in eer en goede naam zijn aangetast en schade lijden. Het belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert boven de belangen van eiser. De rechtbank wijst de vorderingen (verwijdering/rectificatie en schadevergoeding) af.

4.9.      Met Kluwer is de rechtbank van oordeel, alles overziend, dat Binnenlands Bestuur in het Artikel slechts (nieuws)feiten heeft gepresenteerd die niet onjuist en/of onnodig en/of nadelig voor [eiser] waren, die passend waren in de context van het Artikel en de daarin aan de kaak gestelde misstand (waarmee een algemeen publiek belang is gemoeid) en die steun vonden in het ten tijde van publicatie beschikbare feitenmateriaal. Van een onrechtmatige publicatie is derhalve geen sprake.
Dat het Artikel thans nog op internet is te vinden in het digitale archief van Binnenlands Bestuur, maakt dit niet anders. Tegenover het belang van [eiser] die jaren na publicatie nog de (negatieve) gevolgen kan ondervinden van het Artikel staat dat de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering door de media. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen of aanpassen van een artikel, dat op zichzelf rechtmatig is, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen (…).
 
4.10.     Alle belangen afwegend is de rechtbank van oordeel dat het belang van [eiser] bij bescherming van zijn eer en goede naam en recht op privacy niet opweegt tegen het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van Binnenlands Bestuur (Kluwer).
Gelet op de door de Hoge Raad genoemde criteria zijn ook voor het overige geen aanknopingspunten te vinden die aanleiding geven te concluderen tot onrechtmatigheid.
IEF 13725

Uitlatingen over woningcorporatie en medewerkers verwijderen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1680 (Stichting Stadgenoot en medewerker)
Uitlatingen huurder over woningcorporatie Stadgenoot grotendeels onrechtmatig. Gedaagde wordt veroordeeld deze uitlatingen van internet te verwijderen en ook namen van medewerkers te verwijderen, en zich in de toekomst te onthouden van het doen van dergelijke uitlatingen.

4.8. Op grond van het voorafgaande worden de volgende uitingen als genoemd in de brief van mr. Polle van 6 februari 2014 onrechtmatig geacht en dienen te worden verwijderd.
‘misdrijven van uw criminele organisatie en haar kliek’,
‘criminele baas’,
‘de misdadige werkwijze van woningcorporatie Stadgenoot’,
‘Stadgenoot doet valse aangifte’,
‘Stadgenoot en politie frauderen met bewakingscamerabeelden’,
‘misdadige Stadgenoot’,
(de overige in de brief worden niet onrechtmatig geacht),
en voorts de uitingen in het bericht van 17 januari 2013:
‘onwettige acties’,
‘laffe onrechtmatige acties’,
in het bericht van 1 oktober 2013:
‘criminele levens-ontwrichtende renovatieplannen’,
‘oplichterspraktijken van woningcorporatie Stadgenoot’,
‘list en bedrog-informatieavond’,
‘misdadige doofpotactiviteiten’,
‘IN SAMENWERKING MET DE POLITIE CAMERABEELDEN LATEN VERDWIJNEN’,
‘misdadige bezigheden’,
‘DOOR POLITIEMAN…Waar zij die beelden? Geef eens antwoord mijnheer[medewerker]’
‘Open brief opgesteld i.s.m. onze corrupte…waarheidscommissie’
in het bericht van 29 december 2013:
‘een pyromaan ongehinderd veelvuldig brand laten stichten’
Deze en soortgelijke uitlatingen zijn ook in de toekomst onrechtmatig en zullen dus ook voor de toekomst worden verboden.
4.9.
De tweede vordering heeft betrekking op het verwijderen van de namen van medewerkers van Stadgenoot en door haar ingeschakelde derden. Overwogen wordt dat de aard van de geuite verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor de genoemde personen, die hebben gehandeld in de uitoefening van hun functie en niet op persoonlijke titel, meebrengt dat [gedaagde] zal worden veroordeeld de namen van medewerkers van Stadgenoot en door haar ingeschakelde derden te verwijderen van zijn weblogs en/of websites, voor zover hij hen in verband brengt met strafbare feiten of woorden van gelijke strekking. In de eerste plaats vinden ook de beweringen van [gedaagde] dat de genoemde individuele medewerkers betrokken zijn bij strafbare feiten geen steun in de feiten en in de tweede plaats is het belang van [gedaagde] bij het noemen van namen van medewerkers beperkt, nu hij ook kan volstaan met het noemen van Stadgenoot, waartegen hij bezwaren heeft. De vordering zal dan ook worden toegewezen.

IEF 13724

Verslaglegging met naam arts niet uit EPD

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:10790 (arts tegen Stichting Emergis)
Onrechtmatige publicatie. In een rapportage in het EPD werd de naam van de arts genoemd in verband met beweerd (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Hoewel het de voorkeur had om de naam van arts niet te vermelden, is dit niet onrechtmatig. De arts is terecht berispt omdat hij een e-mail heeft gestuurd met passages uit het EPD, ook aan externen. De vordering tot intrekking van de berisping evenals de verwijdering van de verslaglegging in het EPD is niet toewijsbaar.

6.4. De gronden van de berisping zijn omschreven in de brief van 11 oktober 2012 en samengevat weergegeven in overweging 4.6 van het vonnis van 24 juni 2013. Het komt erop neer dat [eiser] niet collegiaal handelde en in strijd met de regels voor artsen en voor medewerkers van Emergis. Het gewraakte gedrag van [eiser] bestond daarin dat hij niet meteen contact opnam met [gedaagde 1] maar koos voor het breed verspreiden, ook aan externen, van een e-mail met een deel van de aantekening in het EPD van de patiënte.

6.6. Juist na dergelijke fouten van een ander en na het ontstaan van een conflict mag worden verwacht, zeker van artsen, dat zij collegiaal met elkaar omgaan en de-escalerend optreden. [eiser] schoot hierin in aanzienlijke mate tekort door in plaats daarvan zijn kritiek op [gedaagde 1] niet met hem of met anderen uit de directie te bespreken, maar in een e-mail te verspreiden in de kring van circa 60 personen, onder wie externen, met een passage uit het vertrouwelijke EPD van patiënte. Dergelijk gedrag past niet in deze omstandigheden.

7.3. Twee leden van de directie van Emergis spraken met [eiser] op 5 oktober 2012. Volgens het verslag van dat gesprek kreeg [eiser] op 13 september 2012 tijdens de artsenlunch bij Emergis te maken met humoristische - althans humoristisch bedoelde - opmerkingen over "drukpunten" naar aanleiding van de registratie in het EPD. In zijn uitvoerige commentaar op dat verslag weersprak [eiser] dit niet. De omstandigheid dat collega's dergelijke opmerkingen maakten, kan [eiser] onaangenaam hebben getroffen, maar toont niet dat collega's de beweringen voor waar, waarschijnlijk of enigszins aannemelijk hielden. Voor humoristische opmerkingen zou anders geen plaats zijn.

7.7. De op 15 januari 2013 in het EPD opgenomen verduidelijking van de aantekening van 18 augustus 2012 is evenmin onrechtmatig. Weliswaar werd de naam van [eiser] opnieuw genoemd, maar dat gebeurde om duidelijk te maken dat [gedaagde 1] de anamnese van de patiënte onbetrouwbaar acht ten aanzien van wat gebeurd zou zijn in aanwezigheid van [eiser] en dat hij geen enkele aanleiding ziet om [eiser] te verdenken van grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van de patiënte.

7.8. De vordering tot rectificatie en/of verwijdering van de verslagleggingen in het EPD is niet toewijsbaar.
IEF 13697

De Telegraaf mag eigen (wervende) bewoordingen kiezen voor koppen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1518 (eiser tegen TMG Landelijke Media)
De Telegraaf hoeft twee artikelen die zijn gepubliceerd over eiser niet te rectificeren. De aanduiding "tientallen aangiften" komt weliswaar overdreven voor, maar een nieuwsmedium als De Telegraaf mag zijn eigen (wervende) bewoordingen kiezen. Het zal de gemiddelde lezer de nuance ontgaan die bestaat tussen "verdacht van..." en "strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen". Eiser is nu eenmaal lid van een bekende advocatenfamilie die - mede gezien het verleden en gezien het feit dat hij onlangs zelf met zijn boek de publiciteit heeft opgezocht - blootstaat aan belangstelling van de pers.

3.2. (...) [eiser] heeft De Telegraaf desgevraagd laten weten dat het hem niet bekend is dat hij van strafbare feiten wordt verdacht. Ook is hij nimmer in een civiele zaak betrokken geweest vanwege beweerde oplichtingspraktijken. Naar aanleiding van de publicaties in De Telegraaf heeft [eiser] zich tot het Openbaar Ministerie gewend met het verzoek hem een afschrift van het strafdossier te verstrekken. Het Openbaar Ministerie heeft hem vervolgens medegedeeld (zie 2.6) dat hij geen verdachte is omdat er geen redelijk vermoeden van schuld is. Door desalniettemin te vermelden dat [eiser] verdacht wordt van fraude, in plaats van te vermelden dat slechts sprake is van aangiften tegen [eiser], heeft De Telegraaf onrechtmatig gehandeld. Het recht van De Telegraaf op vrije meningsuiting dient in dit geval te wijken voor de bescherming van de eer en goede naam van [eiser]. De ernstige beschuldiging aan het adres van [eiser] dat hij fraudeverdachte is, is immers niet op de feiten gebaseerd. [eiser] ontkent met klem dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. Hooguit is sprake van geschillen over de hoogte van een declaratie, maar dit wijst niet op fraude of oplichting. Bovendien bestrijdt [eiser] met klem dat sprake zou zijn van “tientallen aangiften”, zoals vermeld in het artikel van 21 februari 2014. Hierbij lijkt sensatiezucht bij De Telegraaf vóór waarheidsvinding te gaan. Weliswaar is sprake van aangiften, maar het aantal hiervan is onbekend. Wat het lot van deze aangiften zal zijn, is op dit moment eveneens onbekend omdat het Openbaar Ministerie zijn onderzoek hiernaar nog niet heeft afgerond. De Telegraaf maakt daarnaast in de artikelen ten onrechte gebruik van de term gedupeerden. Deze term wekt de onjuiste suggestie dat [eiser] reeds is veroordeeld. Het staat ook geenszins vast dat de aangevers zijn gedupeerd. Tot slot bestrijdt [eiser] dat hij zich voordoet als advocaat om op die wijze cliënten voor zich te winnen.
[eiser] heeft als gevolg van de publicaties schade geleden omdat potentiële cliënten van de onderneming waarvoor hij werkzaam is hun vertrouwen in hem zullen verliezen. Ook de verkoop van zijn boek “De Straatvechter” is sinds de publicaties in De Telegraaf drastisch teruggelopen, hetgeen blijkt uit een verklaring van zijn uitgever. Daarnaast heeft [eiser] als gevolg van de publicaties immateriële schade geleden, hetgeen onder meer blijkt uit een verklaring van zijn partner. De hoogte van de uiteindelijk geleden schade zal de hoogte van het gevorderde voorschot ver overtreffen, aldus [eiser].

"Verdachte"
4.4. Blijkens de kop van het artikel van 20 februari 2014 heeft De Telegraaf [eiser] echter als “fraudeverdachte” aangemerkt. In het artikel zelf zijn voorts de zinsnedes “wordt verdacht van oplichting” en “de verdenking aan het adres van [eiser]” opgenomen. [eiser] moet worden toegegeven dat de door De Telegraaf gebezigde terminologie in formeel juridische zin onjuist is. Vaststaat immers dat [eiser] (nog) geen verdachte is in de zin van artikel 27 Sv; er is slechts een strafrechtelijk onderzoek tegen hem ingesteld.

"Tientallen aangiften"
4.5. [eiser] heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de bewoordingen “Tientallen aangiften tegen [eiser]”, zoals de kop van het artikel van
21 februari 2014 luidt. Volgens [eiser] staat dit niet, althans onvoldoende vast. De Telegraaf heeft hiertegen aangevoerd dat zij heeft gesproken met de advocaat [advocaat 2], die naar eigen zeggen 20 tot 25 mensen bijstaat die beweren door [eiser] gedupeerd te zijn. Volgens een verklaring van diezelfde advocaat, opgenomen in een artikel in het Algemeen Dagblad van 20 februari 2014, hebben zich zo’n 20 mensen gemeld bij het Openbaar Ministerie. Voorts heeft De Telegraaf zich erop beroepen dat het Openbaar Ministerie zelf naar buiten heeft gebracht dat sprake is van “meerdere aangiften”. Tegen deze achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanduiding “Tientallen aangiften” weliswaar overdreven voorkomt, maar ook hier geldt dat de kop van een artikel als een pakkende samenvatting dient en dat het een nieuwsmedium als De Telegraaf tot op zekere hoogte vrijstaat zijn eigen (wervende) bewoordingen te kiezen.

gedupeerden
4.7. Terugkomend op de drie onder 4.3 genoemde omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door De Telegraaf gebruikte bewoordingen voldoende steun vinden in het op het moment van de publicaties beschikbare feitenmateriaal. Dat de bewoordingen “verdachte” en “verdenking” in formeel juridische zin onjuist zijn is een nuance die – gezien hetgeen onder 4.4 is overwogen – hoe dan ook te gering is om hieraan gevolgtrekkingen te verbinden. Ook de bewoordingen “tientallen aangiften” vinden – enige toegelaten overdrijving daargelaten – voorshands voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. De Telegraaf heeft hier op de beweringen van advocaat [advocaat 2] mogen afgaan. De bewoordingen “gedupeerden” en “gedupeerde klanten” vinden – gezien hetgeen onder 4.6 is overwogen – eveneens steun in het beschikbare feitenmateriaal.

4.11. Tot slot geldt dat ook het verwijt van [eiser] dat in het artikel van 21 februari 2014 (ten onrechte) wordt vermeld dat hij misbruik maakt van zijn bekende achternaam en zich ten opzichte van sommige cliënten voordoet als advocaat (terwijl hij dat niet meer is) onvoldoende gewicht in de schaal legt. Hier geldt dat advocaat [advocaat 2] is geciteerd en dat De Telegraaf – mede door het plaatsen van aanhalingstekens – voldoende afstand heeft gehouden van deze beschuldiging.
IEF 13687

Vonnis onrechtmatigheid uitlatingen over vermeende schendingen bekrachtigd

Hof 's-Hertogenbosch 25 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:828 (DCC c.s. tegen Forax B.V. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Peter Claassen, AKD. Eerder heeft de rechtbank [IEF12985] geoordeeld dat DCC onrechtmatig handelt jegens haar concurrent Forax door tegenover derden uitlatingen te doen dat Forax zich schuldig maakt aan oneerlijke concurrentie of de intellectuele eigendomsrechten van DCC schendt, terwijl inbreuk door Forax niet vaststaat. Alle grieven falen. Het hof bekrachtigt het vonnis.

 

4.4.16 Met voorgaande brieven wekt DCC een indruk die niet overeenkomt met de werkelijke stand van zaken aangaande de inbreuk/het onrechtmatig handelen waarvan zij Forax N.V. en/of B.V. in haar brieven beticht. [..]

4.4.17. Het hof verwerpt het met grief CX door DCC ingenomen standpunt dat de voorzieningenrechter zijn beslissing [..] ten onrechte in tijd niet heeft beperkt totdat de bodemrechter anders heeft geoordeeld. Deze grief gaat voorbij aan artikel 257 Rv, dat bepaalt dat de beslissingen bij voorraad geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale. Hetgeen DCC wens, is al in de wet voorzien.

Lees de uitspraak:
Afschrift HD 200.134.534/01 (pdf)
ECLI:NL:GHSHE:2014:828 (link)
ECLI:NL:GHSHE:2014:828 (pdf)

 


IEF 13683

Auteursrecht naar Oekraïens recht, dus niet onrechtmatig gewapperd

Vzr. Rechtbank Den Haag 24 februari 2014, KG ZA 13-1409 (SDC Verifier tegen Femto Engineering)
Auteursrecht. Art. 6 Aw: leiding & toezicht. Berner Conventie makerschap. Onder de naam ‘SDC Verifier’ wordt “add-on”-software op de markt gebracht. Het programmeren is grotendeels door de in Oekraïne gevestigde Femto uitgevoerd. SDC vordert staking van onrechtmatig wapperen over inbreuk op haar auteursrechten door Femto aan wederverkopers. De Berner Conventie kent geen bepaling over de vraag wie de maker van een werk is. SDC beroept zich op artikel 6 Aw (werk onder leiding en toezicht tot stand gebracht), van dit artikel is geen Oekraïense equivalent.

Er is geen sprake van onrechtmatig ‘wapperen’.

SDC Verifier auteursrechthebbende?
4.8. Ter zitting heeft SDC Verifier verklaard dat zij de auteursrechten heeft verkregen van [A] doordat hij zijn onderneming CO.EN heeft ingebracht in SDC Verifier bij de oprichting. Vervolgens zijn de ondernemingsactiviteiten ‘uitgezakt’ naar Engineering B.V. met achterlating van de auteursrechten in SDC Verifier, aldus SDC Verifier.

4.10. Anders dan Femto Engineering c.s. betoogt, heeft het voorgaande niet tot gevolg dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren. SDC Verifier wijst er bovendien terecht op dat haar vorderingen niet zijn gebaseerd op een inbreuk op de door haar gestelde auteursrechten, maar op het onrechtmatig wapperen door Femto Engineering c.s. met auteursrechten. Het slagen van dit verweer betekent dus niet direct dat SDC Verifier niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Het verweer van Femto Engineering c.s. roept echter wel de vraag op of de norm die Femto Engineering c.s. volgens SDC Verifier heeft geschonden, ook strekt tot bescherming van de schade van SDC Verifier c.s. als zij niet de auteursrechthebbende op de software is.

4.11. Die vraag dient naar voorlopig oordeel ontkennend te worden beantwoord. SDC Verifier is naar haar eigen zeggen een beheermaatschappij. De bedrijfsactiviteiten die voorheen door [A] werden uitgevoerd, worden sinds juni 2013 door Engineering B.V. uitgevoerd, niet door SDC Verifier. Niet SDC Verifier maar Engineering B.V. treedt derhalve in concurrentie met Femto Engineering. De belangen van SDC Verifier die door het gestelde onrechtmatig handelen worden geschaad, beperken zich derhalve tot haar belangen als aandeelhouder nu niet aannemelijk is geworden dat zij auteursrechthebbende is. Het feit dat SDC Verifier schade lijdt door vermindering van de waarde van haar aandelen ten gevolge van de handelwijze van Femto Engineering c.s., brengt niet mee dat de handelwijze van Femto Engineering c.s. ook onrechtmatig is jegens SDC Verifier5. SDC Verifier heeft ook niet gesteld welk ander specifiek belang dan het belang als auteursrechthebbende met zich brengt dat Femto Engineering c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Femto Engineering c.s. heeft derhalve naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig jegens SDC Verifier gehandeld. De vorderingen van SDC Verifier zijn daarom niet toewijsbaar.

Femto Engineering (mede) auteursrechthebbende?
4.13. (...) De Berner Conventie kent geen bepaling over de vraag wie de maker van een werk is. Deze vraag wordt beheerst door het auteursrecht van het land waar bescherming wordt gevraagd6. Dat betekent dat voor alle landen waar Femto Engineering c.s. volgens SDC Verifier ten onrechte een beroep heeft gedaan op auteursrechten, afzonderlijk naar het daar toepasselijke auteursrecht beoordeeld dient te worden wie de maker is. Femto Engineering c.s. heeft volgens SDC Verifier gewapperd in Nederland, Oekraïne, Oostenrijk en Japan. In brieven gestuurd naar wederverkopers in die landen wordt impliciet of expliciet gesteld dat de verkoopactiviteiten van die wederverkoper in het betreffende land inbreuk maken op de auteursrechten van Femto Engineering. Ook binnen de TU Delft zou [X] zich op auteursrechten van Femto Engineering hebben beroepen. In het onderhavige geval dient dit derhalve naar het recht van Nederland, Oekraïne, Oostenrijk en Japan beoordeeld te worden.

Werk naar ontwerp [A]?
4.16. Uit de door partijen overgelegde opinies van Oekraïense advocaten komt niet naar voren dat Oekraïens auteursrecht een bepaling kent die vergelijkbaar is met artikel 6 Aw. Naar Oekraïens auteursrecht kan [A] derhalve niet op overeenkomstige wijze auteursrechthebbende zijn geworden. Over Oostenrijks en Japans auteursrecht hebben partijen zich niet uitgelaten. Voor zover deze rechtsstelsels een vergelijkbare bepaling als artikel 6 Aw zouden kennen, geldt het voorgaande ook daarvoor.

Auteursrechthebbende krachtens overdracht?
4.22. Uit het voorgaande volgt dat de aanspraak van Femto Engineering naar Nederlands en Oekraïens recht voorshands niet onjuist is, zodat van onrechtmatig wapperen door Femto Engineering c.s. in die landen geen sprake lijkt te zijn.

AMI 2014-5 noot M.M.M. van Eechoud

IEF 13669

Uiting van angst over mogelijk geweld van ex-vrouw tegen dochter niet onrechtmatig

Rechtbank Overijssel 21 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1417 (Man mag zijn angst uiten)
Mediarecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat een man uit Enschede uitlatingen over zijn ex-vrouw in de media en tegenover anderen mag blijven doen. Uitgangspunt is dat de man, die bang is dat de vrouw hun dochter iets aan wil doen, zijn angst hierover mag uiten, ook als dit kwetsend is voor de vrouw. Hij mag daarmee echter niet zover gaan dat hij onwaarheden of ongefundeerde stellingen verkondigt.

2.1. (...) Omdat de TBS van eiseres afloopt in augustus 2014, is de reclassering voornemens in het kader van haar resocialisatie bezoeken van eiseres te plannen aan Enschede. Gedaagde is vervolgens een media-actie gestart om eiseres uit Enschede te weren. In dat kader zijn er meerdere artikelen in de krant verschenen, heeft gedaagde interviews gegeven in diverse TV-programma’s, heeft gedaagde een facebookpagina geopend waarop vrienden een handtekeningenactie zijn gestart om eiseres uit Enschede te weren en is er actie gevoerd om gedaagde en [dochter] te steunen tijdens een wedstrijd van Heracles, in verband waarmee een filmpje op ‘Youtube’ is geplaatst. Bij brief van 16 oktober 2013 heeft de advocaat van eiseres gedaagde gesommeerd om te stoppen met het opzoeken van de media, het geven van een onjuiste voorstelling van zaken en het op deze manier creëren van onrust. Gedaagde heeft niet op deze brief gereageerd en is doorgegaan met het zoeken van media-aandacht. Eiseres heeft daarop aangifte gedaan van smaad- en/of laster. Nadat er weer een artikel in Dagblad Tubantia is verschenen, heeft eiseres zich genoodzaakt gezien dit kort geding te entameren.

4.9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de uitlatingen van gedaagde, die zijn gedaan in diverse (landelijke) media en die dus voor een breed publiek toegankelijk zijn, naar hun aard zeer persoonlijk, verstrekkend en grievend voor eiseres. Zij dienen echter te worden bezien tegen het licht van de ernst van het door eiseres gepleegde delict en de ingrijpende gevolgen van haar handelen op het leven van gedaagde en zijn kinderen. Dat gedaagde en [dochter] vrezen dat eiseres [dochter] weer wat zal aandoen, is - of die vrees nu terecht is of niet - goed voor te stellen. Als uitgangspunt heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter te gelden dat gedaagde zijn angst mag uiten, ook als dit kwetsend voor eiseres zou zijn, maar dat hij daarmee niet zo ver mag gaan dat hij onwaarheden verkondigt of stellingen poneert die hij niet met feiten kan onderbouwen. De hiervoor beschreven aard van de uitlatingen maakt dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de feitelijke onderbouwing van de gedane uitlatingen.

4.14. De vordering om gedaagde te bevelen om alle uitingen betreffende eiseres in de media dan wel tegen andere derden te staken en gestaakt te houden voor de periode van een jaar, voert naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter te ver. Gedaagde dient zich enkel te onthouden van uitingen die hiervoor als onrechtmatig jegens eiseres zijn beoordeeld en uitingen van gelijke strekking.

Op andere blogs:
Charlotte's Law and Fine Prints

IEF 13653

Rectificatie op voorpagina Trouw

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 maart 2014, KG ZA 14-222 (Andries de Boer tegen Trouw)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. De Boer is vastgoedinvesteerder en politicus in Noordwijk. Trouw wordt bevolen onrechtmatige berichtgevingen over hem (hier/hier/hier) te rectificeren op de voorpagina van een doordeweekse krant, niet de zaterdageditie, nu de te rectificeren artikelen op doordeweekse dagen zijn verschenen.

4.17. De stelling dat uit verscheidene onderzoeken zou blijken de appartementsrechten werden aangekocht tegen prijzen 'ver onder de taxatiewaarde' ofwel 'tegen bodemprijzen', kan op grond van het voorgaande dan ook niet als juist worden aanvaard. (...)
4.21 Al met al luidt de conclusie dat de beschuldigingen aan het adres van De Boer, die Trouw B.V. in de desbetreffende publicaties tot de hare heeft gemaakt, inhoudend dat De Boer zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en het tegen bodemprijzen ver onder de taxatiewaarde aankopen van serviceflats, waarmee ten koste van de bejaarde bewoners miljoenen werden verdiend, onvoldoende steun vinden in het thans beschikbare feitenmateriaal. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden - (voorzienbare) schade aan de reputatie van De Boer, geuit in een serieuze, veelgelezen krant, zonder een voldoende toepassing van het beginsel van wederhoor - zijn deze publicaties, met name de artikelen van 7 en 9 januari, met de koppen "Stichting verrijkt zich ten koste van bewoners service-flats" en "De Boer (CDA) stapt op om service-flat zaak", waarin deze beschuldigingen sterk naar voren komen, dan ook onrechtmatig jegens hem. De onder 4.2. genoemde belangenafweging valt daarom uit in het voordeel van De Boer, waarmee een inperking van de uitingsvrijheid van Trouw B.V., door middel van een veroordeling tot plaatsing van een rectificatie, in dit geval gerechtvaardigd is.

4.22. Anders dan De Boer heeft gevorderd zal Trouw B.V. niet worden verplicht de rectificatie in de zaterdagkrant te plaatsen, nu de te rectificeren artikelen op doordeweekse dagen zijn verschenen. (...)

Lees de uitspraak: 
KG ZA 14-222 (pdf)

IEF 13646

Uitspraken minister over controle veetransporten niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 11 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:691 (Friesland Vlees tegen Staat der Nederlanden en TROS)
Uitspraken minister in het televisieprogramma Buitenhof over controle veetransporten niet onrechtmatig. Uitzending Tros Radar over transport van vee naar en gang van zaken in slachthuis niet onrechtmatig. De inhoud van die uitzending vond voldoende steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Er is voldoende gelegenheid gegeven voor wederhoor.

3.4.5.
Friesland Vlees voert tevens aan dat de mededelingen van de minister onrechtmatig zijn wegens de context van het interview waarin deze zijn gedaan. De minister heeft, naar Friesland Vlees stelt, gelet op deze context het slachthuis van Friesland Vlees in direct verband gebracht met problemen met de kwaliteit van het vlees. De minister had deze onjuiste duiding moeten voorkomen, aldus Friesland Vlees, en uitdrukkelijk aan moeten geven dat de door haar aangekondigde maatregel ten onrechte in het kader van de vleeskwaliteit werd getrokken. Friesland Vlees wijst erop dat de interviewster, Clairie Polak, haar vraag over de klokkenluider en dus het onderdeel van de uitzending waarin de minister de maatregel heeft aangekondigd, heeft ingeleid met de opmerking ‘laten we het hebben over de kwaliteit van het vlees’. De interviewster heeft het desbetreffende onderdeel van de uitzending tevens afgerond met een vraag over voedselkwaliteit.

3.4.7.
Friesland Vlees heeft bovendien geen voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de mededelingen van de minister daadwerkelijk de door haar gestelde verwarring heeft doen ontstaan. De Staat daarentegen wijst in de toelichting op haar grief op artikelen in de Leeuwarder Courant van 6 april 2008 en het Agrarisch Dagblad van 7 april 2008 waarin, kennelijk naar aanleiding van de mededelingen van de minister in de uitzending van Buitenhof, wordt bericht dat - volgens de Leeuwarder Courant: op last van de minister - de veetransporten naar het slachthuis van Friesland Vlees worden gecontroleerd. Uit deze berichten kan eerder worden geconcludeerd dat de mededelingen van de minister in de gegeven context niet tot verwarring hebben geleid. Het gaat daar immers alleen om de transporten naar - niet: de gang van zaken in - dat slachthuis. Er zijn in elk geval geen feiten gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de mededelingen van de minister daadwerkelijk tot verwarring hebben geleid bij het algemene publiek, laat staan bij beter geïnformeerde personen werkzaam in de vee- en vleesbranche. Dat laatste ligt immers nog minder voor de hand en Friesland Vlees heeft ook daartoe onvoldoende gesteld. Friesland Vlees heeft in het kader van de door haar gestelde causaliteit en schade nog aangevoerd dat vanaf de dag van de aangekondigde controle geen vee meer bij het slachthuis is aangevoerd. Dat is, zonder toelichting die niet is gegeven, niet voldoende om te concluderen dat in de branche verwarring is ontstaan in de door Friesland Vlees gestelde zin, namelijk dat er in het slachthuis van Friesland Vlees misstanden zouden zijn op het gebied van voedselveiligheid. Ook de stelling dat klanten na de uitzending aan Friesland Beef lieten weten geen vlees meer te zullen afnemen, mist een voldoende toelichting. De klanten richtten zich immers tot Friesland Beef en bovendien heeft Friesland Vlees geen inzicht gegeven in de daarbij door de klanten opgegeven redenen.

3.5.10.
De Tros heeft ook voldoende grond gehad om de rol van Friesland Vlees aan de orde stellen. De regelgeving geeft daartoe al aanleiding. Uit de Hygiëneverordening blijkt immers dat de exploitant van het slachthuis een rol speelt in de toelating van het aangevoerde vee op het slachthuis. De exploitant ontvangt voorafgaand aan de aanvoer gegevens over de gezondheid van het dier en moet na beoordeling van deze gegevens besluiten het dier toe te laten en de gegevens ter beschikking stellen aan de keurende dierenarts. De ten tijde van de uitzending bekende feiten gaven eveneens voldoende aanleiding de rol van Friesland Vlees te belichten. Friesland Vlees voert nog aan dat zij niets met de misstanden te maken heeft omdat zij niet verantwoordelijk was voor het transport van het vee. Dat transport was niet eens de verantwoordelijkheid van haar opdrachtgever Friesland Beef, zo stelt zij, maar van derden. Het hof gaat aan deze stellingen voorbij. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft het feitenmateriaal niet alleen betrekking op misstanden bij het transport van het vee maar ook op de gang van zaken rond de keuring en de slacht. Friesland Vlees is verantwoordelijk voor het toelaten van [Y] tot het slachthuis en daarmee, in elk geval indirect, voor diens vermeende misdragingen in verband met de slacht en de verwerking van het vlees. Bovendien vonden de controles van het vee met betrekking tot de transportverordening plaats op het terrein van de slachterij. Friesland Vlees heeft voorts niet bestreden dat medewerkers van de slachterij meewerkten aan het uitladen van het vee, terwijl dat uitladen onderdeel uitmaakte van het transport. Friesland Vlees heeft bovendien zelf de hand gehad in de kennelijke vereenzelviging van haar onderneming - in de ogen van derden - met de onderneming van Friesland Beef. Zij heeft immers Friesland Beef gegund bij haar een kantoor aan te houden, [Y] tot het slachthuis toegelaten en bij de ingang van de slachterij een bord met de naam Friesland Beef opgehangen of laten ophangen. (link)

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:GHAMS:2014:691 (link)

IEF 13627

Succesvol verbod op onrechtmatige uitlatingen op chatforum

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1548 (Them There Koyas Koy Forum)
Mediarecht. Onrechtmatige uiting. Partijen hebben samen de website Them There Koyas Koi Forum beheerd, hierop kunnen geregistreerde leden berichten plaatsen. Op enig moment is de eiser zonder gedaagde verder gegaan, waarna gedaagde is begonnen met het plaatsen van teksten over eiser. De rechtbank oordeelt dat de uitingen van gedaagde kwetsend en bedreigend en daarmee onrechtmatig zijn, er volgt een gebod aan gedaagde dergelijke uitlatingen en persoonlijke informatie te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.

4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het kader van dit kort geding niet ter beoordeling voorligt of hetgeen [gedaagde] beweert over [eiser] en over diens activiteiten op het chatforum, zoals weergegeven onder 3.3, feitelijk juist is. Kernvraag die in dit geschil moet worden beantwoord is, of de onder 2.2 en volgende van de vaststaande feiten aangehaalde uitingen van [gedaagde] als onrechtmatig ten opzichte van [eiser] zijn aan te merken. Hierbij dient een belangenafweging plaats te vinden tussen het recht op uitingsvrijheid en het recht op bescherming van eer en goede naam en persoonlijke levenssfeer.

4.4.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter luidt het antwoord op de bovengenoemde vraag bevestigend. De uitlatingen van [gedaagde] als aangehaald onder 2.2, met name die waarin [eiser] een pedofiel wordt genoemd en wordt bedreigd met mishandeling, zijn aan te merken als uiterst kwetsend en bedreigend en daarmee onrechtmatig jegens [eiser]. [eiser] is door de uitingen van [gedaagde] aangetast in zijn eer en goede naam. [gedaagde] erkent dit in feite ook, waar hij op de zitting heeft verklaard dat zijn uitlatingen over [eiser] op internet niet gerechtvaardigd zijn.

4.6.
Gezien het voorgaande heeft [eiser] voorshands geoordeeld belang bij een verbod op deze en dergelijke uitlatingen door [gedaagde]. Zijn belang is erin gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en/of voor hem ongewenste publiciteit omtrent zijn privégegevens en privésituatie. Dit belang moet in de gegeven omstandigheden zwaarder wegen dan het belang van [gedaagde] om zich in het openbaar kritisch te kunnen uitlaten.

4.7. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] onder 1 tot en met 3 zullen worden toegewezen. Dat geldt ook voor de vordering onder 4 tot het plaatsen van een rectificatie.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBGEL:2014:1548
(link)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1548 (pdf)