Procesrecht  

IEF 15927

Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger.

TRIPS-termijn 1019i Rv met oog op onderhandelingen verlengd

Rechtbank Noord-Holland 29 apr 2016, IEF 15927; (Bio World Merchandising tegen Sunset-Bioworld Europe), https://ie-forum.nl/artikelen/trips-termijn-1019i-rv-met-oog-op-onderhandelingen-verlengd

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 29 april 2016, IEF 15927 (Bio World Merchandising tegen Sunset-Bioworld Europe)
Procesrecht. TRIPS-termijn 1019i Rv. Een verzoekschrift strekkende tot verkrijgen van een verlenging van de TRIPS-termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak (dat eerder was bepaald op zes maanden na betekening). Vanwege spoedappel en de beslissingen van het hof zijn de verhoudingen tussen partijen drastisch gewijzigd dat er wellicht aanleiding was om alsnog tot een minnelijke regeling te komen. Daarom is er belang bij verlenging van de termijn, die nu staat op 2 mei, voor instellen van de eis in de hoofdzaak. In de Beslagsyllabus is opgenomen dat er geen wettelijke regeling, maar er is ook geen regeling die zich tegen verlenging verzet. Gelet op de aard van het verzoek, wordt de termijn verlengt met twee maanden.

IEF 15919

Rolex mag zich uitlaten over beketeningsvoorschriften van staat New York

Antilliaanse Gerechten 19 apr 2016, IEF 15919; ECLI:NL:OGEAA:2016:273 (Rolex tegen Polo/Lauren), https://ie-forum.nl/artikelen/rolex-mag-zich-uitlaten-over-beketeningsvoorschriften-van-staat-new-york

Gerecht Eerste Aanleg van Aruba 19 april 2016, IEF 15919; ECLI:NL:OGEAA:2016:273 (Rolex tegen Polo/Lauren)
Procesrecht. Het gerecht houdt iedere beslissing aan. De griffier heeft kennisgeving van het verzoek ex 10 Mv gedaan, mededeling behandeling ex 12 lid 3 Mv en er is voldaan aan het voorschrift van artikel 15 Haags Betekeningsverdrag 1965. Rolex mag zich uitlaten over de kennisgeving bij brief dat dat die niet voldoet aan de vormen van de in de wetgeving van de staat New York voorgeschreven betekening of kennisgeving.

IEF 15898

Voor partijafspraken over praktische uitvoering toegestaan (digitaal) bewijsbeslag geen verlof nodig

Rechtbank Den Haag 18 apr 2016, IEF 15898; ECLI:NL:RBDHA:2016:4213 (gehele digitale adminstratie), https://ie-forum.nl/artikelen/voor-partijafspraken-over-praktische-uitvoering-toegestaan-digitaal-bewijsbeslag-geen-verlof-nodig

Vzr. Rechtbank Den Haag 18 april 2016, IEF 15898; ECLI:NL:RBDHA:2016:4213 (gehele digitale adminstratie)
Bewijs. Kwekersrecht. Er wordt verlof gevraagd om de gehele digitale administratie van gerekwestreerde, ongeacht relevantie voor bewijs van inbreuk op kwekersrechten, te kopiëren en mee te nemen en dat de deurwaarder op een later tijdstip een selectie maakt. Voor zover het verzoek ziet op digitale administratie die bij de tenuitvoerlegging van het eerder toegestane bewijsbeslag met toestemming van de gerekwestreerde is meegenomen, ontbreekt een belang bij het gevraagde verlof. Voor afspraken onder partijen is geen verlof nodig. Voor zover het verzoek zou zien op digitale administratie die zonder toestemming van gerekwestreerde is meegenomen, ontbreekt een rechtsgrond.

 

IEF 15883

Aanhouding door Hof van onbepaalde duur niet te rechtvaardigen

Hoge Raad , IEF 15883; ECLI:NL:HR:2016:666 (Astellas tegen Synthon), https://ie-forum.nl/artikelen/aanhouding-door-hof-van-onbepaalde-duur-niet-te-rechtvaardigen

HR 15 april 2016, IEF 15883; LS&R 1297 ECLI:NL:HR:2016:666 (Astellas tegen Synthon)
(Appel)procesrecht, octrooirecht. Spoedeisend belang. Belang bij hoger beroep in verband met proceskostenveroordeling in eerste aanleg. De beslissing van het hof tot aanhouding is niet het waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20 Rv).  Astellas is houdster van een Europees octrooi voor een zogenaamd hydrogelpreparaat met aanhoudende afgifte. De voorzieningenrechter [IEF 12913] heeft Astellas' vorderingen afgewezen en veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Synthon begroot op € 75.000. Het hof heeft iedere beslissing aangehouden totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure onherroepelijk is beslist of dat die procedure anderszins definitief is beëindigd. Gelet op de onbepaalde en daarom mogelijk (zeer) lange duur van de door het hof bepaalde aanhouding, zijn de aan zijn beslissing tot aanhouding ten grondslag gelegde omstandigheden – dat het belang van Astellas bij beoordeling van de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling niet spoedeisend is en dat inmiddels een bodemprocedure over de inbreukvraag aanhangig is – onvoldoende om die aanhouding te kunnen rechtvaardigen.

IEF 15786

Louboutin niet-ontvankelijk verklaard in hoger beroep

Gerechtshoven 15 mrt 2016, IEF 15786; (Christian Louboutin tegen Van Haren), https://ie-forum.nl/artikelen/louboutin-niet-ontvankelijk-verklaard-in-hoger-beroep

Hof Den Haag 15 maart 2016, IEF 15786; HA ZA 13-999 (Christian Louboutin tegen Van Haren Schoenen)
Zie eerder IEF 14828. Het bestreden vonnis van 1 april 2015 is niet aan te merken als een eindvonnis. Het dictum van dat vonnis houdt geen beslissing in die ten opzichte van de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Louboutin is niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.

IEF 15764

Dreigen met executie van (later vernietigd) kort gedingvonnis, is onrechtmatig en schadeplichtig

Rechtbank Gelderland , IEF 15764; ECLI:NL:RBGEL:2016:1491 (Rijndectank), https://ie-forum.nl/artikelen/dreigen-met-executie-van-later-vernietigd-kort-gedingvonnis-is-onrechtmatig-en-schadeplichtig

Vzr. Rechtbank Gelderland 12 februari 2016, IEF 15764; IT 2009; ECLI:NL:RBGEL:2016:1491 (Rijndectank)
Onrechtmatige daad. Geen IE, wel interessant. Als een partij door dreiging met executie de wederpartij dwingt zich naar een in kort geding gegeven veroordeling te gedragen, terwijl naderhand het kortgedingvonnis in hoger beroep is vernietigd en de vordering alsnog is afgewezen, levert dat in beginsel onrechtmatig handelen en schadeplichtigheid op.

IEF 15728

Geen benoeming deskundige over exploitatie broncode failliet

Rechtbank Midden-Nederland 18 juni 2014, IEF 15728 (Curator A12.it tegen Flore Managed Services)
Oude jurisprudentie, nu pas beschikbaar, zie eerder IEF 14923. Bevoegdheidsincident art 6 EEX-Vo. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. De failliete vennootschappen A12.it hebben een webmodule binnen de zorgsector (Flore-software) op de markt gebracht, zij hebben auteursrecht op deze software, zij hebben merkenrecht op het Merk “Flore” en zij hebben recht op de handelsnaam “Flore”. De curator stelt dat FMS en Flore Plus zich bedrijfsmiddelen van de failliete vennootschappen hebben toegeëigend, zoals de Flore-software, bestaande licentienemers, klanteninformatie en licentieovereenkomsten. Gedaagden vorderen zonder succes dat de rechtbank een deskundige benoemt ter beantwoording van de volgende vraag: “Is de broncode van het softwarepakket dat door FMS/PLUS wordt geëxploiteerd in zodanige mate hetzelfde als de broncode van het pakket dat door de failliete vennootschappen werd geëxploiteerd dat deze beide pakketten na objectieve maatstaven als hetzelfde moet worden beschouwd?” De zaak kwam weer op de rol voor conclusie van antwoord.

4.2. Het verweer van de curator, komt er - zeer kort samengevat - op neer dat de vraag naar de broncode slechts van beperkte betekenis is, aangezien voor het geschil beslissend is of bestaande klanten(relaties) van de failliete vennootschappen rond het faillissement zijn overgenomen door FMS of Flore Plus, en indien dit het geval is of er bij destijds bestaande klanten van de failliete vennootschappen nieuwe software is geinstalleerd. Onderzoek naar de broncode door een deskundige is voor beantwoording van deze vraag volgens de curator niet noodzakelijk. Voorts heeft de curator uiteengezet dat onderzoek naar de broncode evenmin relevant is voor de vraag wie de rechthebbende op de Flore-software.

4.3. Gelet op het gemotiveerde verweer van de curator is de rechtbank van oordeel dat voor het benoemen van een deskundige in dit stadium van de procedure onvoldoende aanleiding bestaat. De rechtbank zal daarom ook de incidentele vordering tot benoeming van een deskundige afwijzen.
IEF 15706

HR: Verbod fietsmand met dwangsom met zelfde inhoud en strekking mag op andere rechtsgrond

HR 19 februari 2016, IEF 15706; ECLI:NL:HR:2016:268 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)
Auteursrecht. Beschermingsomvang niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Een in eerste aanleg gegeven bevel met dwangsom kan in hoger beroep worden vervangen door eenzelfde bevel op andere grondslag, met dezelfde oorspronkelijke ingangsdatum, mits de gedragingen waartegen de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel zich kan verzetten in alle gevallen ook als inbreukmakend op een auteursrecht gelden. Dat is het geval, en ook voor de door het hof bekrachtigde nevenveroordelingen. De HR verwerpt het principale beroep.

3.3.2. (...) Het staat de appelrechter vrij een in eerste aanleg uitgesproken veroordeling in hoger beroep te vervangen door eenzelfde veroordeling, berustend op een andere rechtsgrond, met handhaving van de datum van ingang waarvoor de eerste veroordeling gold, ook als daaraan een dwangsom is verbonden, mits de veroordeling op de nieuwe rechtsgrond niet meer of andere gedragingen bestrijkt dan de eerdere. Dan treft de in hoger beroep uitgesproken veroordeling immers geen andere handelingen dan die de gedaagde na de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling ook al gehouden was te verrichten of na te laten.

3.3.3. De Gemeenschapsmodellenverordening biedt ingevolge art. 19 lid 2 aan niet-ingeschreven modellen slechts dan bescherming, indien het aangevochten gebruik van het model voortvloeit uit het namaken van het beschermde model. Dat brengt mee dat, ook met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot onderdeel 3, de gedragingen waartegen de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel zich kan verzetten in alle gevallen ook als inbreukmakend op een auteursrecht gelden.
Ook voor de door het hof bekrachtigde nevenveroordelingen geldt dat zij het verrichten van bepaalde handelingen bevelen (terugroeping van producten en plaatsing van een rectificatie) die voor het geval van inbreuk op auteursrechten en dat van inbreuk op niet-geregistreerde modelrechten eender zijn. Het hof heeft de veroordeling bovendien, gelet op art. 11 lid 1 GModVo, beperkt tot gebruik gedurende drie jaren na de hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde datum. Van een ‘andere veroordeling’ als bedoeld in het arrest HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, NJ 2003/343 is daarom geen sprake.
IEF 15700

Deel van dwangsommen Dagboekpublicatie is verjaard

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 17 februari 2016, IEF 15700; ECLI:NL:RBNNE:2016:573 (Dwangsommen handgeschreven dagboek)
Executie. Terugvordering dwangsommen. Eiser heeft passages uit een handgeschreven dagboek van gedaagde op een website geplaatst en was voornemens om de inhoud van het dagboek, althans delen ervan te gebruiken voor publicatie van een boek. Er volgden aankondigingen dat er een boek in de maak was met de titel "Het verboden dagboek van Marianne Vaatstra". Na eerdere zaken [zie IE-Forum.nl], vordert eiser teruggave van geïnde €200.000 aan dwangsommen. Eiser is dwangsommen gaan verbeuren vanaf het moment van de boekpublicatie. Een deel van deze vorderingen is verjaard. De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde om aan eiser een bedrag van € 128.818,23 te betalen.

4.12. Dit betekent dat [eiser] dwangsommen is gaan verbeuren vanaf het moment van publicatie van het boek, op of omstreeks 9 mei 2014. [gedaagde] heeft weliswaar (ongemotiveerd) betwist dat de publicatie op of omstreeks die datum heeft plaatsgevonden, maar zij heeft nagelaten om aan te geven wanneer publicatie dan wel zou hebben plaatsgevonden. Overigens blijkt ook uit de brief van haar advocaat van 18 maart 2015 aan de (toenmalige) advocaat van [eiser] dat publicatie omstreeks 9 mei 2014 heeft plaatsgevonden. Nu dat in de preprocessuele fase tussen partijen niet in geschil was, valt niet in te zien waarom [eiser] deze datum bij dagvaarding met verificatoire bescheiden had moeten onderbouwen, zoals [gedaagde] ter zitting heeft gesteld. De voorzieningenrechter volgt [eiser] in zijn stelling dat de eerste dwangsom dan - in de situatie dat er géén stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden - zes maanden na publicatie van het boek op 9 mei 2014 is verjaard en de laatste dwangsom, die [eiser] na 200 dagen heeft verbeurd (op 24 november 2014), op 24 mei 2015. Voor het antwoord op de vraag óf de verbeurde dwangsommen zijn verjaard is derhalve van belang of [gedaagde] de verjaring (tijdig) heeft gestuit. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde] de verjaring niet heeft gestuit met het instellen van de memorie van grieven in incidenteel appel op 12 augustus 2014, noch op grond van artikel 3:316 lid 1 BW, noch op grond van artikel 3:317 lid 1 BW. Immers, het incidenteel appel richtte zich slechts tegen de in eerste aanleg bij vonnis van 18 december 2013 afgewezen vorderingen van [gedaagde] , zodat het ingestelde incidenteel appel als zodanig niet kan worden aangemerkt als een stuiting van de verjaring van een rechtsvordering (in dit geval tot nakoming van de veroordelingen van het vonnis van 18 december 2013) als bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW. De memorie van grieven in incidenteel appel bevat evenmin een schriftelijke mededeling waarin [gedaagde] zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt. Weliswaar wordt volgens [gedaagde] in de memorie van grieven in incidenteel appel - met name onder randnummers 18 en 19, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.5.- uiteengezet dat [eiser] volgens [gedaagde] in strijd met het vonnis van 18 december 2013 handelt door publicatie van het litigieuze boek. Dit betekent volgens [gedaagde] "het verbeuren van dwangsommen". Deze mededeling in de memorie van grieven in incidenteel appel levert daarom een stuiting van de verjaring op aldus [gedaagde] . Deze stellingen van [gedaagde] treffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doel. Volgens vaste jurisprudentie kan een opmerking in de processtukken in de appelprocedure tegen het vonnis waarbij de dwangsom is opgelegd, inhoudende dat in eerste aanleg de dwangsommen terecht zijn opgelegd, niet worden aangemerkt als een schriftelijke aanmaning of mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW (zie Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:N::HR:2012:BW1260 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juli 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5049). In de memorie van grieven in incidenteel appel van [gedaagde] (met name randnummers 18 en 19) gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook om een opmerking van dien aard, nu daaruit niet ondubbelzinnig blijkt dat [gedaagde] aanspraak maakt op verbeurde dwangsommen. Het verweer van [gedaagde] dat in de memorie van grieven in incidenteel appel een stuitingsmededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW besloten ligt, faalt derhalve.

4.14. Nu hiervoor is geoordeeld dat een deel van de vorderingen is verjaard, is vervolgens de vraag aan de orde of de vordering van [eiser] toewijsbaar is. [eiser] heeft hiertoe gesteld dat hij niet vrijwillig heeft betaald, omdat de betaling door executie is afgedwongen en dat daarom sprake is van onrechtmatig handelen dan wel van onverschuldigde betaling, zodat [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt. Door de verjaring van een deel van de vorderingen is de mogelijkheid om het desbetreffende bedrag aan dwangsommen op te vorderen verloren gegaan. Dit betekent dat [gedaagde] zonder deugdelijke grondslag executiemaatregelen heeft getroffen en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Indien de door dit onrechtmatige handelen afgedwongen betaling niet als onverschuldigd betaald zou kunnen worden teruggevorderd, lijdt [eiser] daardoor schade (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 november 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BY2544). De schade van [eiser] bestaat uit het door hem (teveel) betaalde bedrag aan [gedaagde] . Dit komt neer op het betaalde bedrag van
€ 194.818,23 verminderd met € 66.000,00 (de verbeurde dwangsommen waarvan de verjaring tijdig is gestuit) = € 128.818,23. De gevorderde betaling van voornoemd bedrag acht de voorzieningenrechter daarom toewijsbaar, zijnde het mindere van het bedrag dat is gevorderd.
IEF 15696

Anonieme lastgever maakt dat appellant geen belang heeft bij vervallenverklaring

Hof Amsterdam 1 december 2015, IEF 15696; ECLI:NL:GHAMS:2015:5690 (Stichting Eco Communicatie-Ventoux Advocaten tegen Stichting Keurmerk Eco Label)
Zie eerder IEF 14011. Collectief merk ECO LABEL. De appellanten kunnen niet als belanghebbenden worden aangemerkt in de zin van art. 2.27 lid 1 BVIE. Zij zijn daarom terecht door de eerste rechter niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot vervallenverklaring en doorhaling van het merk. Ventoux treedt op eigen naam op ten behoeve van cliënten die belang hebben bij vervallenverklaring zonder dat haar identiteit onthuld behoeft te worden. Deze voorgestane wijze van procederen leidt ertoe dat cliënten geen eis in reconventie kunnen instellen, dat de uitspraak in deze zaak geen gezag van gewijsde krijgt en het mogelijk zou zijn om meerdere keren over dezelfde kwestie te procederen.

3.4. Ventoux c.s. hebben bij memorie van grieven aangevoerd dat Ventoux op eigen naam optreedt ten behoeve van Cliënten die belang hebben bij vervallenverklaring wegens niet-normaal gebruik van het merk van Stichting Keurmerk c.s. ter voorkoming van een mogelijk door hen te plegen inbreuk daarop. Bij pleidooi hebben Ventoux c.s. nader gepreciseerd dat het om een cliënt zou gaan, die ook de declaraties van Ventoux met betrekking tot de onderhavige procedure voldoet. Volgens Ventoux c.s. heeft deze cliënt er een rechtens te respecteren belang bij dat het verval van de merkrechten van Stichting Keurmerk c.s. kan worden ingeroepen zonder dat haar identiteit onthuld behoeft te worden. Aldus kan volgens Ventoux c.s. onder meer voorkomen worden dat een procedure tot vervallenverklaring van een merk direct een platform biedt voor het instellen van eventuele reconventionele vorderingen terzake van mogelijk inbreukmakend gebruik of registratie van merken, handelsnamen en domeinnamen door die cliënten. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.

Het hier beschreven belang is, indien al aanwezig, niet een belang dat in rechte bescherming verdient. Stichting Keurmerk c.s. wijzen er terecht op dat de door Ventoux c.s. voorgestane wijze van procederen er (onder meer) toe leidt dat zij geen eis in reconventie kunnen instellen, dat de uitspraak in deze zaak ten opzichte van de anoniem gebleven cliënt geen gezag van gewijsde krijgt en het derhalve voor deze laatste mogelijk zou zijn om meerdere keren over dezelfde kwestie te procederen. Daarbij komt dat doordat de materiële procespartij anoniem blijft niet kan worden getoetst of bij deze daadwerkelijk het vereiste (proces)belang bestaat. Een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat aan het niet onthullen door Ventoux van de identiteit van haar lastgever de consequentie moet worden verbonden dat ook voor zover deze ten behoeve van een anonieme cliënt is ingesteld de vordering van Ventoux c.s. niet toewijsbaar is.

Op andere blogs:
Wieringa