Geldlening voor aankoop FLUGEL-merken moet worden nagekomen
Rechtbank Rotterdam 18 november 2015, IEF 15502; ECLI:NL:RBROT:2015:8428 (eiser tegen Flügel)
Als randvermelding. Eiser had een geldlening van 24 miljoen gulden verstrekt aan Flügel Enterprise voor de koop van de economische eigendom van de merken. Gedaagde heeft die lening (en de rente) niet volledig afgelost en beroept zich op verrekening met een aan haar gecedeerde vordering van een van haar dochtermaatschappijen op eiser. Die vordering komt niet vast te staan. Het bewijsaanbod van gedaagde wordt als tardief gepasseerd. Het beroep van gedaagde op artikel 6:140 lid 3 BW slaagt ook niet, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat toepassing van dit wetartikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.4. Op 1 januari 2001 heeft Flügel Enterprises de economische eigendom van de door het Flügel-concern gevoerde merken voor een bedrag van fl. 24.000.000,00 gekocht van [aandeelhouder/bestuurder 2] , [aandeelhouder/bestuurder 3] , [aandeelhouder/bestuurder 4] en [eiser 1] . Omdat Flügel Enterprises de koopsom niet ineens kon betalen heeft zij met [aandeelhouder/bestuurder 2] , [aandeelhouder/bestuurder 3] , [aandeelhouder/bestuurder 4] en [eiser 1] overeenkomsten van geldlening afgesloten. De overeenkomst van geldlening tussen Flügel Enterprises en [eiser 1] van 1 januari 2001 luidt voor zover hier van belang:
“(…) [eiser 1] verkoopt zijn economisch eigendom in de merkenrechten (…) aan Flügel (Flügel Enterprises; opm rb) per 1 januari 2001. Flügel betaalt voor dit economisch eigendom een bedrag van fl. 6.000.000,= (€ 2.722.681,30). Over dit bedrag is vanaf 1 januari 2001 rente verschuldigd. De rente wordt per kwartaal vastgesteld op 1 procent boven het 3 maands Euribor tarief op de 1e dag van het betreffende kwartaal. Flügel zal het geleende bedrag terugbetalen in maandelijks gelijke bedragen (annuïteit)van fl. 50.000,= vanaf 1 januari 2002 per maand € 23.000,= (…)”.
4.14. De regeling van artikel 6:140 lid 3 BW en de rechtszekerheid die zij beoogt te dienen, verzetten zich ertegen dat een overeenkomstig die bepaling vastgesteld saldo alsnog in rechte ter discussie zou kunnen worden gesteld door een der partijen bij die rekening-courantverhouding. Dat sluit niet uit dat de bijzondere omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat toepassing van het bepaalde in genoemd wetsartikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW.
4.15. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de overeenkomst tussen Helling I en [eiser 1] met de door Flügel Enterprises gestelde inhoud, namelijk dat Helling I de advocaatkosten slechts zou voorschieten, niet vast komen te staan. Dat betekent dat de gestelde vordering van Helling I op [eiser 1] niet is komen vast te staan en dat het boeken van de advocaatkosten in rekening-courant ten laste van [eiser 1] is gebeurd zonder rechtsgrond. Gelet daarop en in het licht van de verklaring van [eiser 1] dat hij, zoals vermeld in de brief van 16 oktober 2004, verplicht was om via een artikel 591a Sv-procedure in eerste instantie zijn advocaatkosten te verhalen op de Staat der Nederlanden en dat hij in het kader daarvan moest aantonen dat zijn advocaatkosten voor zijn eigen rekening waren gekomen, kan aan [eiser 1] niet worden tegengeworpen dat hij nooit heeft geklaagd tegen het opnemen van de advocaatkosten in rekening-courant ten laste van hem en acht de rechtbank het beroep van Flügel Enterprises op artikel 6:140 lid 3 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Gebaseerd op het
Mediarecht. Defamation. Just satisfaction. Niskasaari is een journalist die werkt voor een groot weekblad dat door Otavamedia wordt uitgegeven. Niskasaari heeft zich over twee tv-documentaires kritisch uitgelaten, over gebruikte feiten en een onderzoekersverklaring waarvan de verslaggever wist dat die onjuist was. De journalist wordt in beroep veroordeeld voor laster en moet €240 betalen, daarbovenop nog eens € 2000 voor schade en Otavamedia € 4000 voor de schade en kosten. Vanwege een schikking wordt deze zaak geschrapt.
Deskundigen. Procesrecht. Bezwaren tegen benoemde deskundigen zijn gegrond, onder meer vanwege de kosten van het aantal uren dat de deskundigen aan deze zaak willen besteden. Nieuwe deskundigen.
Yarden-franchiseformule. Zie eerder
Oneerlijke handelspraktijk. Partijen hebben in 2003 een overeenkomst van vermogensbeheer gesloten. Geïntimeerde verschaft niet de essentiële informatie over 1) de risicokenmerken van de brugfinancieringen, 2) de door [geïntimeerde] ontvangen plaatsingscommissie en 3) de eigen deelname van [geïntimeerde] aan de brugfinancieringen. De conclusie van het voorgaande is dat [geïntimeerde] op de drie door [appellanten] gestelde punten essentiële informatie heeft weggelaten of op onvoldoende duidelijke wijze heeft verstrekt. Deze misleidende omissies maken dat, op grond van artikel 6:193d lid 1 BW, sprake is van een misleidende handelspraktijk.
Beëindiging agentuurovereenkomst. Op grond van art. 7:430 e.v. BW wordt de schadeloosstelling voor het niet in de gelegenheid stellen werkzaamheden te verrichten en het hanteren van een te korte opzegtermijn vastgesteld. Daarnaast wordt de hoogte van de klantvergoeding en van de provisie over, tijdens de agentuurovereenkomst gesloten maar pas na beëindiging van de agentuurovereenkomst uitgevoerde, overeenkomsten bepaald.
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe,
Merkenrecht. Beeldmerk. Omega heeft een gemeenschapsbeeldmerkaanvraag gedaan dat door het BHIM wordt geweigerd op absolute gronden, het ontbreekt aan onderscheidend vermogen. De gemiddelde consument beperkt zich tot een oppervlakkig onderzoek naar het merk dat slechts een gestyleerde versie van de letter oméga voorstelt. Het beroep wordt verworpen.
Gebaseerd op het