IEF 22214
29 augustus 2024
Uitspraak

Cuba is nog altijd een beschermde herkomstaanduiding voor sigaren

 
IEF 22212
29 augustus 2024
Artikel

Representatief en niet-representatief onderzoek. Van Monshoe/Puma tot NRC Buurtenonderzoek

 
IEF 22211
29 augustus 2024
Artikel

Jong IE-borrel op donderdag 19 september 2024

 
IEF 4461

Indruk van een wc-bril deksel

kandoo.jpgGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 juli 2007, rekestnummer R05/519. The Proctor & Gamble Company tegen BBIE.

Merkenrecht. Weigering vormmerk. Geen significante afwijking van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.

P&G heeft een (navulbare) verpakking van geïmpregneerde doekjes als vormmerk gedeponeerd bij het Bureau. Het Bureau heeft de inschrijving van het depot geweigerd. Het gedeponeerde teken zou geen onderscheidend vermogen hebben voor de waren waarvoor het is gedeponeerd.

Een merk heeft onderscheidend vermogen indien het zich leent om de waar waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (vgl. HvJ EG 4 mei 1999, zaken C-108/97 en C-109/97, Windsurfing Chiemsee). Hieruit volgt dat een eenvoudige afwijking van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, niet voldoende is om als merk te kunnen gelden. Een merk daarentegen dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en derhalve zijn essentiële functie als herkomstaanduiding vervult, heeft wel onderscheidend vermogen (vgl. HvJ EG 12 februari 2004, zaak C-218/01, Henkel).

P&G is van mening dat de verpakking in kwestie zich onderscheidt door (i) de brede ribbe in lichtere kleur aan de onderzijde van de verpakking, (ii) de lichtere kleur en de vorm van de deksel, (iii) de afwijkende gekleurde drukknop, en (iv) de als de deksel van een wc-bril uitgevoerde vorm van de verpakking. Deze niet alledaagse vorm zou volgens P&G significant afwijken van die van andere verpakkingen die ten tijde van het depot op de relevante markt beschikbaar waren.

Het Hof volgt P&G niet in haar betoog. Volgens het Hof is er geen sprake van een significante afwijking en zal het publiek gelet op het bestaande aanbod van verpakkingen aan dergelijke vormen gewend zijn. Het in aanmerking komende publiek zal de door P&G gedeponeerde vorm niet als merk herkennen.

Dat dezelfde verpakking wel door het OHIM als merk is aanvaard doet niet ter zake. Het hof dient elk verzoek op zijn eigen merites te beoordelen (vgl. HvJ EG 12 februari 2004, C-363/99, Postkantoor).

Lees de beschikking hier.

IEF 4460

Radiostilte

ramigo_logo.gifRechtbank Rotterdam, 17 juli 2007, LJN:BB0583. Stichting B.P.R. tegen UPC Nederland B.V.

Uitspraak in kort geding over doorgifte van een radioprogramma.

Stichting BPR is met UPC een overeenkomst aangegaan voor de analoge verspreiding van het radioprogramma Radio Amigo. UPC heeft moeten constateren dat betalingsafspraken niet zijn nagekomen en heeft na aanmaning de doorgifte van Radio Amigo beëindigd. BPR vordert dat de voorzieningenrechter UPC veroordeelt om het radiosignaal en programma’s van Radio Amigo door te geven via haar netwerk.

De voorzieningenrechter oordeelt dat UPC niet gehouden is om het signaal van Radio Amigo via de kabel door te geven. “4.2 UPC heeft ter zitting aangegeven, hetgeen door BPR niet is betwist, dat het hier geen verplichte programma’s betreft die UPC krachtens de Mediawet dient door te geven. Het radioprogramma Radio Amigo ziet op het door UPC aangeboden aanvullende programma- onderdeel, waaromtrent vrijblijvend advies wordt ingewonnen bij de Programmaraad Rijnmond. Dit impliceert dat UPC - binnen redelijke grenzen - zelf kan bepalen of zij Radio Amigo wil doorgeven via het kabelnet.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4459

Niet na elk IE-beslag een bodemprocedure (2)

evert2.jpgEvert van Gelderen, (De Gier & Stam): reactie op reactie op korte reactie: niet na elk IE-beslag een bodemprocedure.

“De reactie van Bosboom en Jeunink verdient nog een dupliek. Zij draaien de wereld voor wat betreft het conservatoire beslag tot afgifte van inbreukmakende zaken namelijk op zijn kop”.

Lees de gehele reactie hier. Eerdere berichten vanaf hier.

IEF 4458

Bodemprocedure wel degelijk nodig

bj.JPGTheo Bosboom en Christel Jeunink (Dirkzwager): Reactie op korte reactie: bodemprocedure wel degelijk nodig

“Mr. Van Gelderen geeft in zijn korte reactie op ons recente artikel over beslag in IE-zaken aan dat hij het niet eens is met een van onze conclusies, te weten dat het na het leggen van een conservatoir beslag tot afgifte van inbreukmakende goederen ingevolge artikel 50 lid 6 TRIPs en 1019i Rv noodzakelijk is om een bodemprocedure aanhangig te maken. Hij stelt dat in dat geval wel degelijk kan worden volstaan met een kort geding, omdat een beslag tot afgifte van inbreukmakende goederen niet onder de werking van artikel 50 lid 1 TRIPs valt. Volgens Van Gelderen is het doel van een dergelijk beslag het bewaren van het recht tot afgifte; het beletten dat zich een inbreuk uit hoofde van intellectuele eigendom voordoet zou hoogstens een prettige bijkomstigheid zijn.

Hoewel de redenering van Van Gelderen creatief is, zijn we het niet met hem eens.”

Lees de gehele reactie hier. Eerder berichten vanaf hier.

IEF 4457

Leden Benelux-Gerechtshof 2007-2010

staatscourant.gifSamenstelling van het Benelux-Gerechtshof 2007-2010, gepubliceerd in Staatscourant 25 juli 2007, nr. 141/pag. 6.

“De leden van het Benelux-Hof worden uit de magistraten van het Hof van Cassatie van België, de Hoge Raad der Nederlanden en het Cour supérieure de Justice van Luxemburg gekozen. Zolang zij in hun eigen land als zodanig in actieve dienst zijn blijven zij in principe deel uitmaken van het Benelux-Hof. Hun benoeming bij het Benelux-Hof vormt dus geen beletsel voor het verder uitoefenen van hun nationale functie, die veruit hun hoofdbezigheid blijft.”

Zie de (nieuwe) samenstelling van het BenGh hier.

IEF 4456

Geen afzonderlijke auteursrechtelijk relevante openbaarmaking

Heemskerk.jpgBrief staatssecretaris Heemskerk (EZ) over concurrentie tussen verschillende aanbieders van tv-programma's.

Voor- en nadelen van aanvullende regelgeving voor wederverkoop van het programmapakket nader onderzocht. Volgens de staatssecetaris is er een goed alternatief: meer concurrentie tussen verschillende aanbieders van tv-programma's.

"Bij wederverkoop van het programmapakket van de kabelexploitant rijst de vraag of het op eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid aanbieden van programma’s door een wederverkoper al dan niet als afzonderlijke auteursrechtelijk relevante openbaarmaking moet worden beschouwd, waarvoor de rechthebbenden (de programmamakers) toestemming moeten verlenen. Een verplichting tot wederverkoop van hun standaardpakket zou kabelexploitanten mogelijk verplichten tot handelingen die in strijd zijn met de Auteurswet. 

Bij het genoemde alternatief voor wederverkoop doen zich deze problemen niet voor. Een alternatieve aanbieder hoeft de programma’s niet in te kopen bij de kabelexploitant en vervolgens te (weder)verkopen aan de consument. Hij kan ook zelf de doorgifterechten regelen voor de programma’s die in dat pakket zitten. Hij zal daarvoor in onderhandeling moeten treden met de rechthebbenden van de betrokken programma’s."

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4453

Niet na elk IE-beslag een bodemprocedure

eg.JPGKorte reactie van Evert van Gelderen (De Gier & Stam ): op Theo Bosboom en Christel Jeunink: “Na IE-beslag altijd bodemprocedure!

“Bosboom en Jeunink concluderen in hun verdienstelijk artikel, dat in de zaken Lucy Locket/Van der Meulen en Abbott/Teva, door de rechter een correcte toepassing wordt gegeven aan artikel 50 TRIPS en de artikelen 260 (oud) en 1019i Rv. Die toepassing komt er – kort gezegd – op neer, dat na (1) een conservatoir beslag tot afgifte en/of (2) na bewijs- of beschrijvend beslag (in IE-zaken), altijd een bodemprocedure dient te worden gestart in de zin van artikel 1019i Rv/50 lid 6 TRIPS.

Met deze conclusie kan ik me, voor wat betreft het conservatoir beslag tot afgifte, niet verenigingen. Naar mijn mening wordt – anders dan Bosboom en Jeunink opmerken – het TRIPS-verdrag al 11 jaar correct toegepast, door géén bodemprocedure verplicht te stellen na een conservatoir beslag tot afgifte in IE-zaken (bijv. op grond van art. 28 lid 1 Auteurswet, 2.22 lid 2, of  3.18 lid 1 BVIE jo 730 Rv).”

Lees de gehele reactie hier. (Artikel Bosboom en Jeunink, met links naar besproken rechtspraak: IEF 4431, 27 juli 2007).

IEF 4438

Lichtblauwe en turkooise ruitvormen

ah.JPGIn vervolg op een referentie naar een AH-kunstproject van Bastiaan Franken en Tarik Sadouma bij deze eerdere berichten over het project el Hema van Mediamatic, hierbij nog een link naar de website van Bastiaan Franken, voor de liefhebbers van associatie en (al dan niet bewuste) navolging van ideeën:

“Leegstaande supermarkt met etalage tijdens Ramadan gebruikt als moskee. Plastic wordt marmer, tas wordt tegel, Albert Heijn wordt Allah. “Wat in gedachte een tegenstrijdigheid lijkt, blijkt als beeld een volmaakte synthese. Uit het logo van Albert Heijn is het woord Allah in het Arabisch geschreven. De lichtblauwe en turkooise ruitvormen van de boodschappentas vormen een islamitische achthoek. De kleurschakering turkoois/lichtblauw en het weefpatroon zijn typisch islamitisch.”

Lees en zie hier meer.

IEF 4437

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 12 juni 2007, rekestnummer R05/519, The Proctor & Gamble Company tegen BBIE.

Hof oordeelt anders dan OHIM: (Navulbare) verpakking (in de vorm van een WC-bril) voor geïmpregneerde doekjes. Heeft geen onderscheidend vermogen, geen significante afwijking.

Lees de beschikking hier.

IEF 4436

Uiteindelijk omgeven

fig6.JPGRechtbank ’s-Gravenhage, 25 juli 2007, HA ZA 06-3850. Nexans Norway A.S. tegen Aker Kvaerner Subsea A.S.

Aker Kvaerner is houdster van Europees octrooi 062.027 (lees: 0.627.027 - IEF) voor een ‘werkwijze en inrichting voor het vervaardigen en uitleggen van een verbindingskabel.’ Nexans vordert de nietigheid van dit octrooi. Het octrooi heeft drie onafhankelijke conclusies. De rechtbank heeft voldoende gehoord om te oordelen dat conclusie 5 nieuw en inventief is, maar heeft behoefte aan een nadere toelichting door partijen over de inventiviteit van conclusies 1 en 8.

Het octrooi heeft betrekking op een werkwijze (conclusie 1) en een inrichting (conclusie 8) voor het vervaardigen en uitleggen van een verbindingskabel. Daarnaast ziet conclusie 5 op de verbindingskabel zelf. Een dergelijke verbindingskabel omvat meerdere leidingen en/of kabels en wordt onder meer in de offshore-industrie gebruikt. Dit type kabel wordt in de praktijk en in de oorspronkelijke engelse versie van de conclusies aangeduid als 'umbilical' (navelstreng).

Nexans bestrijdt de nieuwheid van conclusie 5 door deze letterlijk te lezen. Nexans meent dat niet duidelijk is of de deelmaatregel “binnenste, langwerpige kanaalelementen” ziet op meerdere elementen in axiale (lengte) richting dan wel op meerdere elementen in omtrekrichting. De conclusie heeft volgens Nexans daarom ook betrekking op een kabel die niet in dwarsdoorsnede meerdere kanaalelementen vertoont, maar uitsluitend in langsdoorsnede. Dit laatste is bekend uit de stand van de techniek. De rechtbank meent echter dat de conclusie geïnterpreteerd moet worden in het licht van de tekst en figuren. Hieruit leert de vakman dat de meerdere kanaalelementen aanwezig moeten zijn in de omtreksrichting. Zo toont de bijgaande figuur lijntjes die de binnenste elementen 6 van elkaar scheiden. Een dergelijke scheiding is niet bekend uit de stand van de techniek.

Conclusie 5 is verder nieuw, doordat deze definieert dat de buitenste kanaalelementen ingericht zijn voor het uiteindelijk omgeven van de kanalen/kabels. Ter zitting licht Kvaerner toe dat dit betekent dat er sprake moet zijn van volledig omhullen, waardoor de binnenste en buitenste kanaalelementen op elkaar afsteunen en zo een soort koepelvormige behuizing vormen, waarin de kabels/pijpen losjes liggen. Dit alles is niet bekend uit de stand van de techniek.

Conclusie 5 wordt tevens inventief geacht. De hierboven als nieuw beschreven aspecten kunnen niet uit de stand van de techniek geleerd worden, terwijl één van de aangevoerde publicaties bovendien betrekking heeft op een kabelkoord met meerdere stalen draden en niet op een umbilical.

Eén inventiviteitsbezwaar tegen conclusie 1 wordt verworpen. Een ander bezwaar is kennelijk pas ter pleidooi ingebracht. De rechtbank acht het vervolgens wenselijk dat partijen hun standpunten hierover nader toelichten. Ook conclusie 8 overleeft de door Nexans genoemde combinatie van documenten. Hier is het echter de rechtbank zelf die een andere combinatie van documenten oppert en partijen verzoekt zich hier nader over uit te laten. Beide conclusies komen 29 augustus a.s. opnieuw op de rol.

Lees het vonnis hier.