Rechtsopvolging bij splitsing leidt tot schorsing geding onder artikel 225 lid 1 (c) Rv
Rechtbank Den Haag 24 november 2022, IEF 21235; ECLI:NL:RBDHA:2021:17156 (Stichting Katholieke Universiteit tegen Glycostem Therapeutics en Stichting RUMC) De rechtbank heeft een geschil tussen Glycostem Therapeutics en Stichting RUMC behandeld over intellectuele eigendomsrechten na een afsplitsing. Glycostem betoogde dat niet alle relevante rechten en verplichtingen waren overgegaan op Stichting RUMC, maar de rechtbank oordeelde dat dit wel het geval was op basis van verschillende overeenkomsten. Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit vroegen om schorsing van de procedure omdat zij nu eigenaar zijn van de intellectuele eigendomsrechten. De rechtbank was het hiermee eens en heeft het verzoek tot schorsing toegewezen. Glycostem Therapeutics beweerde dat de Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit misbruik van procesrecht maakten, maar de rechtbank wees dit af en verklaarde dat de procedure bevoegdelijk is geschorst sinds 2 juni 2021.
Conclusie A-G HvJ EU: meerdere merkhouders; unanimiteit of meerderheid bij verlenen en intrekken licentie?
Conclusie A-G HvJ EU 8 december 2022; IEF 21238; IEFbe 3619; C‑686/21 (Legea) De Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Italië, hierna: de Corte suprema) wenst in de zaak Legea van het Hof van Justitie van de Europese Unie te vernemen of het Unierecht voorziet in een stelsel voor de totstandkoming van gezamenlijke toestemming voor zowel de verlening van een licentie voor het gebruik van het merk aan een derde als de intrekking van die licentie. De Corte suprema dient zich namelijk uit te spreken in een zaak waarin meerdere personen medehouder zijn van een merk, de gezamenlijke merkhouders besloten hebben een licentie voor het gebruik ervan te verlenen aan een vennootschap en een van de merkhouders op een later moment toch te kennen heeft gegeven de licentie niet te willen laten voortduren. Het merk in casu betreft het merk ‘Legea’ voor sportartikelen.
Beeldsector groeit, verdienvermogen hapert - Onderzoek Federatie Beeldrechten
Mede door de opkomst van grote internationale contentplatforms neemt de vraag naar het werk van fotografen, beeldend kunstenaars, illustratoren en ontwerpers toe. Toch neemt hun verdienvermogen af. Dit blijkt uit onderzoek van de Federatie Beeldrechten naar de waarde van de beeldsector binnen de culturele en creatieve sector in Nederland. Een beeld kan viral gaan, maar de maker krijgt hier vaak niet een redelijke beloning voor. Een belangrijk thema voor beeldmakers is dan ook het vooralsnog ontbreken van eerlijke vergoedingen voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd beeld door contentplatforms en social media. Ondanks de verslechterde financiële positie van beeldmakers, levert de beeldsector een toegevoegde waarde van 3,4 miljard voor de Nederlandse economie. Het is daarmee verantwoordelijk voor ruim achttien procent van de waarde die de gehele culturele en creatieve sector realiseert. De beeldsector biedt ook aan veel mensen werk. De sector vertegenwoordigt met 112 duizend werkzame personen dertig procent van de werkgelegenheid in de culturele en creatieve sector. Dit is 1,2 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland.
Merkenrecht in de internationale praktijk | woensdag 5 april
Rechtstreeks uit de praktijk, interactief en actueel, deze nieuwe´Merkenspecial´ van deLex. Remco Klöters, Huib Berendschot bespreken samen met experts van de douane de juridische en praktische aspecten van grensoverschrijdende merkenzaken. Met ruimte voor discussie en vragen en - als altijd - een netwerkborrel ter afronding.
Uitleg afspraak over gebruik foto's op website
Rechtbank Amsterdam 24 januari 2023, IEF 21234; ECLI:NL:RBAMS:2023:279 (eisers tegen gedaagde) In deze zaak ging het om een geschil tussen twee fotografen (de eisers) en een bedrijf (de gedaagde) over het gebruik van foto's op de website van het bedrijf. Er was een overeenkomst gesloten waarin afspraken waren gemaakt over het gebruik van de foto's, maar de partijen waren het oneens over de interpretatie van deze afspraken. De gedaagde partij beweerde dat zij de foto's op de website mocht tonen zonder toestemming van de eisers, terwijl de eisers beweerden dat hier wel toestemming voor nodig was. De rechter moest de afspraken in de overeenkomst interpreteren en bepalen wat de partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechter oordeelde dat de gedaagde partij de overeenkomst mocht opvatten zoals zij had gedaan en dat zij op één foto na, wel toestemming had voor het gebruik van de foto's. De eisers verloren de zaak en moeten de proceskosten betalen. De rechter merkte op dat de zaak eigenlijk vooral om een contractueel geschil ging en kende daarom slechts de helft van de hogere proceskosten toe die normaal in IE-zaken worden toegewezen.
Fiche Commissievoorstel Design Law Package
Op 28 november 2022 zijn de voorstellen van de Europese Commissie omtrent de hervorming van het modellenrecht gepubliceerd. Het zogenaamde ‘Design law package’ betreft een voorstel voor een nieuwe Gemeenschapsmodellenverordening, een herschikking van de Modellenrichtlijn en een intrekking van de Taksenverordening. Met de voorstellen beoogt de Commissie het Europese, de nationale en regionale modellenstelsels te verbeteren aan de hand van drie doelstellingen. Ten eerste, het moderniseren van de modellenstelsels door deze toegankelijker, doeltreffender en betaalbaarder te maken. Ten tweede, het vergroten van de complementariteit en onderlinge samenhang tussen de Europese en nationale/regionale modellenstelsels. Tot slot, het harmoniseren van belangrijke aspecten van het modelsysteem, zoals op het gebied van vervangingsonderdelen. Onlangs is het Fiche omtrent de Nederlandse positie aangaande de voorstellen gepubliceerd op de website van de Tweede Kamer.
Het gehele fiche vindt u hier.
Inbreuk op merkenrecht met verkoop van 'cuddlebugs'
Rechtbank Den Haag 19 oktober 2022, IEF 21231; ECLI:NL:RBDHA:2022:14598 (MB Trading tegen De Ridder) In deze zaak oordeelt de rechtbank of De Ridder nog steeds het recht heeft om de merkrechten te gebruiken voor de exploitatie van 'cuddlebugs', nadat de overeenkomst tussen partijen door ontbinding tot een einde is gekomen. De rechtbank oordeelt dat MB Trading als merkhouder het exclusieve recht heeft op het gebruik van de merkrechten na ontbinding van de overeenkomst, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt. Er is onvoldoende bewijs geleverd voor het verweer van De Ridder met betrekking tot mede-eigendom of eeuwigdurend gebruiksrecht, dus het is niet komen vast te staan dat De Ridder het recht heeft om de merkrechten te gebruiken voor de cuddlebugs-exploitatie. De Ridder had geen toestemming om de betreffende voorraad in de handel te brengen en daarom is er geen sprake van uitputting van de rechten op deze producten. De rechter oordeelt echter dat enkel tijdsverloop onvoldoende is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Het gestelde gedogen door MB Trading is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die bij De Ridder het vertrouwen heeft gewekt dat MB Trading haar aanspraak niet meer geldend zal maken. Ook kan het niet-bijhouden (en -bewaren) van een administratie met betrekking tot de handel in cuddlebug-producten niet aan MB Trading worden tegengeworpen. Daarom is er volgens de rechter geen sprake van rechtsverwerking. De Ridder maakt met het aanbieden en verhandelen van cuddlebug-producten inbreuk op de merkrechten.
Persbericht van Volt niet onrechtmatig
Gerechtshof Amsterdam 7 februari 2023, IEF 2123, ECLI:NL:GHAMS:2023:276 (Volt Nederland tegen Geïntimeerde) Deze zaak gaat over een door Volt gepubliceerd persbericht waarin wordt geschreven over schorsing van geïntimeerde, die tot voor kort lid was van de Tweede Kamerfractie van Volt, naar aanleiding van enkele meldingen van grensoverschrijdend gedrag. Geïntimeerde heeft gevorderd Volt te veroordelen de schorsing in te trekken en een rectificatie te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen. Geïntimeerde zou zijn beschadigd in haar eer en goede naam, omdat zij publiekelijk te voortvarend door Volt is beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag. Het hof oordeelt dat de grenzen van toelaatbare kritiek op een politicus ruimer zijn dan op een burger als private persoon. Daarnaast oordeelt het hof ten aanzien van het persbericht dat het iets te vroeg is gepubliceerd, maar dat dit het handelen door Volt niet onrechtmatig maakt. De inhoud van het persbericht vond steun in de toen bekende feiten, behalve dat het ging om slechts één melding in plaats van meerdere meldingen. Concluderend kan het persbericht niet als onrechtmatig worden bestempeld en vernietigt het hof het bestreden vonnis.
Uitspraak ingezonden door Brigitte Spiegeler, Heffels Spiegeler Advocaten
Vordering van Sunconfex afgewezen: HSD maakt geen inbreuk op octrooi voor montagestrips
Rechtbank Den Haag 08 februari 2023, IEF 21230; ECLI:NL:RBDHA:2023:1334 (Sunconfex tegen HSD) In deze zaak wordt beoordeeld of HSD inbreuk maakt op een octrooi van Sunconfex met betrekking tot montagestrips voor zonweringsystemen. De rechtbank oordeelt dat de montagestrip van HSD niet voldoet aan een deelkenmerk van het octrooi en daarom niet onder de beschermingsomvang valt. Partijen zijn het erover eens dat de in deze zaak relevante gemiddelde vakpersoon een werktuigbouwkundig ingenieur is, met enige kennis van materialen en ervaring met montagestrips voor zonweringsystemen. De rechtbank zal bij de beoordeling van de vraag hoe deelkenmerk 1.2. moet worden uitgelegd, dan ook van deze vakpersoon uitgaan. De rechtbank oordeelde dat de montagestrip van HSD niet voldeed aan een belangrijk kenmerk van het octrooi, namelijk dat de elastische klemmen tegelijkertijd door een smalle sleuf moesten kunnen worden gevoerd. Daarom was er geen sprake van inbreuk op het octrooi en werden de vorderingen van Sunconfex afgewezen. De reconventionele vordering van HSD werd niet beoordeeld omdat er geen sprake was van een inbreuk.
Verwarringsgevaar tussen betwist teken en ingeroepen merken
Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom 3 februari 2023, IEF 21229; N. 2017567 (Unitz tegen U-NIT) Er is een betwist teken (U-NIT) dat sterk lijkt op de ingeroepen merken 1 en 2 (Unitz). Het betwiste teken heeft een streepje tussen de eerste en tweede letter en geen figuratieve elementen of onderschrift, maar de uitspraak ervan lijkt sterk op elkaar in lengte en ritme. Het Bureau zal beoordelen of er verwarringsgevaar bestaat voor de (sterk) overeenstemmende diensten in klassen 35 en 36, waarbij de sterkte van de onderscheidingskracht van de merken wordt meegewogen. Het Bureau concludeert dat er sprake is van verwarringsgevaar tussen het betwiste teken en de ingeroepen merken vanwege sterke visuele en auditieve overeenstemming en gedeeltelijke begripsmatige overeenstemming tussen de tekens, evenals (sterke) overeenstemming tussen de betrokken diensten. Het argument dat partijen zich richten op verschillende territoriale markten en doelgroepen kan niet worden meegenomen in een oppositieprocedure. De stelling van de opposant dat het gebruik van het betwiste teken ongerechtvaardigd voordeel oplevert of afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen, de reputatie en exclusiviteit van de ingeroepen merken, is niet onderbouwd en wordt niet beoordeeld omdat er geen beroep is gedaan op artikel 2.2ter, lid 3, sub a BVIE.