IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12105

Gascontaineromhulsel (arrest)

HR 7 december 2012, LJN BX9027 (Ragasco AS tegen Kompozit-Praha S.R.O. en Iesberts' Handelsmaatschappij)

In navolging van IEF 9597, het tussenarrest (IEF 6167) en het eerste vonnis (IEF 1196). Hieruit volgt dat het octrooi EP0958473 niet nieuw is, dan wel inventiviteit ontbreekt en bij arrest niet anders wordt geoordeeld. In cassatie wordt opgekomen tegen de nietigverklaring van een octrooi voor draagbare drukcontainers voor vloeistoffen.

Conform art 81 lid 1 RO wordt het beroep verworpen zonder nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsverklaring. Verweerders hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv.

De aldus afgewezen middelen (zie de concluse A-G) betreffen 1) een vraag van appelprocesrecht, 2) een motiveringskwestie inzake de schokabsorberende eigenschappen van het omhulsel, 3) een kwestie dat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden omdat geen van de partijen had aangevoerd dat een aangehaalde passage wezenlijk is voor de gelding van het octrooi en 4) de vereiste van inventiviteit.

Uit de conlusie A-G:

2.15 (...) In het voetspoor van de rechtbank heeft het hof zich niet beperkt tot een toetsing van hetgeen de gemiddelde vakman had kunnen doen, maar zich gericht op beantwoording van de vraag wat "voor de hand" lag; m.a.w. op hetgeen de gemiddelde vakman zou hebben gedaan met kennis van de stand van de techniek op de peildatum maar zonder kennis van het geoctrooieerde voortbrengsel. .

IEF 12104

Alle kleding via de website is in heel Nederland te verkrijgen

HR 7 december 2012, LJN BX9018 (H&M tegen G-Star International)

Uitspraak ingezonden door Moïra Truijens en Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap.

Procesrecht. Bevoegdheid. Aanbieden via website. In navolging van IEF 8120 (Vzr. Dordrecht) en IEF 9564 (Hof Den Haag).

In't kort: De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een misslag in het bodemvonnis van de rechtbank Dordrecht. Op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo is de rechter in het arrondissement Dordrecht internationaal  bevoegd op grond van art. 5 lid 3 EEX, omdat de kleding via de website wordt aangeboden en dus is te verkrijgen op de Nederlandse markt.

Onder verwijzing naar HvJ EU Wintersteiger (IEF 11205) onder 3.3.2:

Er bestaat geen grond anders te oordelen voor een beweerde schending van een - evenals een merkrecht territoriaal begrensd - auteursrecht, zoals in dit geval. Nu het met betrekking tot de vordering tegen H&M AB gaat om een beweerde inbreuk op het Nederlandse auteursrecht van G-Star door het verkopen, althans aanbieden van kleding via de website www.hm.com, die eigendom is van H&M AB, alle H&M-kleding ook via deze website te verkrijgen zal zijn (naar bij pleidooi namens H&M aan het hof is medegedeeld) en die website mede is gericht op de Nederlandse markt, al hetgeen medebrengt dat de Elwood-broek wordt aangeboden in Dordrecht, is de rechter in het arrondissement Dordrecht internationaal bevoegd krachtens art. 5 lid 3 EEX-Vo kennis te nemen van de onderhavige vorderingen tegen H&M AB.

Lees het afschrift van het arrest nr. 11-03520. en LJN BX9018.

3.3.1 Middel I keert zich tegen rov. 9 en 10, waarin het hof heeft geoordeeld dat het zich, als kortgedingrechter, met betrekking tot de vraag naar zijn internationale rechtsmacht ter zake van de vorderingen tegen H&M AB had te richten naar hetgeen de rechtbank Dordrecht intussen in het in de bodemprocedure opgeworpen bevoegdheids-incident dienaangaande heeft beslist, te weten dat haar rechtsmacht toekomt ingevolge art. 5 lid 3 EEX-Vo (rov. 9), en dat zich in dit geval geen omstandigheid voordoet die een uitzondering op dat beginsel rechtvaardigt, nu van een klaarblijkelijke misslag geen sprake is en zich geen wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan (rov. 10). Het voegde daaraan toe:
"Het hof deelt overigens het oordeel van de rechtbank (in r.o. 5.4) over de rechtsmacht op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo, in welk verband het hof overweegt dat namens H&M c.s. tijdens pleidooi desgevraagd is meegedeeld dat het de bedoeling is dat alle in de H&M winkels aangeboden kleding ook via de website te verkrijgen is, althans in de toekomst zal zijn."

3.3.2 Het middel bestrijdt het oordeel van het hof dat geen sprake is van een misslag in het bodemvonnis van de rechtbank, en, zo begrijpt de Hoge Raad, betoogt naar de kern dat het hof heeft miskend dat art. 5 lid 3 EEX-Vo ook de relatief bevoegde rechter aanwijst, terwijl H&M c.s. hebben aangevoerd dat in het arrondissement Dordrecht noch door H&M BV, noch door H&M AB verkopen van de Elwood-broek zijn verricht en zich aldaar dus geen schadebrengend feit heeft voorgedaan. Geklaagd wordt voorts dat het oordeel van het hof onverenigbaar is met zijn vaststelling (in rov. 24) "dat de onderhavige H&M Jeans (nog) niet via de website te koop zijn aangeboden", hetgeen, aldus het hof, bij de rechtbank ten tijde van haar vonnis in de bodemprocedure bekend mag worden verondersteld.
Het middel mist doel. De beslissing van het hof berust op twee gronden die haar ieder zelfstandig kunnen dragen, te weten op het oordeel van de bodemrechter, alsmede op de hiervoor aan het slot van 3.3.1 geciteerde overweging. Voor zover het middel ook over laatstbedoeld oordeel klaagt, faalt het. Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat als "plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan" als bedoeld in art. 5 lid 3 EEX-Vo mede is te verstaan de plaats waar de schade is ingetreden (het "Erfolgsort"), terwijl art. 5 lid 3 EEX-Vo met betrekking tot een inbreuk op een merkrecht aldus heeft uitgelegd: "dat een geschil over een inbreuk op een in een lidstaat ingeschreven merk die zou bestaan in het gebruik door een adverteerder van een aan dat merk identiek trefwoord op de website van een zoekmachine die via een landgebonden top-niveaudomeinnaam van een andere lidstaat opereert, aanhangig kan worden gemaakt bij de rechters van de lidstaat waar het merk is ingeschreven of bij de rechters van de lidstaat van de plaats waar de adverteerder is gevestigd." (HvJEU 19 april 2012, C-523/10, NJ 2012/403 (Wintersteiger)

Er bestaat geen grond anders te oordelen voor een beweerde schending van een - evenals een merkrecht territoriaal begrensd - auteursrecht, zoals in dit geval.
Nu het met betrekking tot de vordering tegen H&M AB gaat om een beweerde inbreuk op het Nederlandse auteursrecht van G-Star door het verkopen, althans aanbieden van kleding via de website www.hm.com, die eigendom is van H&M AB, (zie hiervoor in 3.1 onder iii), alle H&M-kleding ook via deze website te verkrijgen zal zijn (naar bij pleidooi namens H&M aan het hof is medegedeeld) en die website mede is gericht op de Nederlandse markt (rov. 9, in cassatie niet bestreden), al hetgeen medebrengt dat de Elwood-broek wordt aangeboden in Dordrecht, is de rechter in het arrondissement Dordrecht internationaal bevoegd krachtens art. 5 lid 3 EEX-Vo kennis te nemen van de onderhavige vorderingen tegen H&M AB.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Nederlandse rechter heeft rechtsmacht bij grensoverschrijdende inbreuk op Nederlands auteursrecht)

IEF 12103

Gerecht EU Week 49

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) lage mate van overeenstemming, is geen algehele afwezigheid van overeenstemming
B) "dominant deel" Quadratini (in LOACKER QUADRATINI) en Quadratum zijn niet gelijk

Gerecht EU 5 december 2012, zaak T-143/11 (Consorzio vino Chianti Classico / OHMI - FFR (F.F.R.))

(A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van diverse nationale (collectieve) beeldmerken in kleur (en in zwart-wit) die een haan in een cirkel weergeven en onder meer de woordelementen „CHIANTI CLASSICO” bevatten voor waren van klasse 33, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 43/2010-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 januari 2011 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in kleur dat een embleem met de tekening van een haan en de letters „F.F.R.” weergeeft voor waren van klasse 33 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. De beslissing van de Kamer van Beroep van het OHIM wordt vernietigd, er is dan wel weinig gelijkenis tussen de tekens. De kamer van beroep had echter niet tot een afwijzing kunnen komen, omdat de tekens geheel niet gelijk zouden zijn zonder de overige vereisten voor de toepassing van artikel 8(5) Regulation 207/2009 te onderzoeken. Ook op de MARQUES-blog.

67. However, it is apparent from paragraphs 27 to 52 above that the marks have a low degree of similarity.
68. Consequently, the Board of Appeal erred in rejecting the ground of opposition based on Article 8(5) of Regulation No 207/2009 for the reason that the marks were not at all similar, without examining the other conditions governing the applicability of that provision.
69. It follows that the contested decision must be annulled in so far as the Board of Appeal rejected the ground of opposition based on Article 8(5) of Regulation No 207/2009. (...)
71. In the present case, since the Board of Appeal rejected the ground of opposition relating to Article 8(5) of Regulation No 207/2009 on the ground that the signs were not similar, without examining the other conditions governing the applicability of that provision, it is not for the Court, in the present case, to carry out that examination.
72. Consequently, the applicant’s application for alteration must be dismissed.

Gerecht EU 7 december 2012, zaak T-42/09 (A. Loacker / OHMI - Editrice Quadratum (QUADRATUM))

(B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het gemeenschapswoordmerk „LOACKER QUADRATINI” voor waren van klasse 30 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 34/2008-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 oktober 2008 houdende toewijzing van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „QUADRATUM” in te schrijven voor waren van klasse 30 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. Het beroep wordt afgewezen, mede omdat het dominerende bestanddeel QUADRATINI (onderdeel van het hele woordmerk LOACKER QUADRATINI) niet gelijk is aan QUADRATUM. Ook op MARQUES-blog.

54      En ce qui concerne l’argument de la requérante, invoqué dans le cadre de l’appréciation globale du risque de confusion et qui a été évoqué lors de l’audience, tiré du fait que l’élément « quadratini » disposerait d’une position distinctive autonome dans la marque antérieure qui amènerait le public pertinent à croire que les produits en cause proviennent d’entreprises liées économiquement, à supposer qu’il soit recevable, doit, lui aussi, être rejeté.

55      En l’espèce, même si on considérait que l’élément « quadratini », sans pour autant constituer l’élément dominant de la marque antérieure, a une position distinctive autonome dans cette marque, la requérante reste en défaut de démontrer la similitude entre les signes LOACKER QUADRATINI et QUADRATUM (voir, en ce sens, arrêt de la Cour du 11 décembre 2008, Gateway/OHMI, C‑57/08 P, non publié au Recueil, points 51 à 54).

56      En effet, selon le principe d’interdépendance rappelé en particulier aux points 17 et 52 ci-dessus, une des conditions cumulatives qui doivent être réunies pour établir l’existence d’un risque de confusion au sens de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement nº 40/94 est la similitude ou l’identité des signes.

IEF 12102

Gewraakt artikel van Quote is drie jaar niet opvraagbaar geweest

Vzr. Rechtbank Amsterdam 6 december 2012, LJN BZ0554 (Hearst Magazines Netherlands tegen Bouwhuis)

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV.

Executievonnis. Gewraakt (onrechtmatig) artikel drie jaar niet opvraagbaar geweest. Technische fout. Relatief korte duur. Beperkte kring van personen. Van een (journalistiek) medium kan niet worden verlangd dat zij gepubliceerde artikelen - ook al zijn die door een rechter onrechtmatig bevonden - voor altijd uit haar archieven wist.

Quote is in een kort geding uit 2009 bevolen tot het gestaakt houden van de publicatie met twee titels "Hans Wiegel betrokken bij vastgoedfraude van Bouwstate" en "Hans Wiegel betrokken bij dubieuze praktijken Bouwstate". Tevens is rectificatie op quotenet.nl bevolen. Nu blijkt in november 2012 dat na het invoeren van zoektermen "Johan Bouwhuis" of "Wiegel" op de site dat het artikel "Update: Hans Wiegel betrokken bij dubieuze praktijken Bouwstate" verschijnt.

Recentelijk is opnieuw aandacht besteed aan Bouwhuis, vanwege nieuwe ontwikkelingen. Het aantal opvragingen van het artikel op 20, 21, 22 en 23 november is respectievelijk 9, 37, 2 en 7 keer. Dat het (oude) artikel tijdelijk opvraagbaar is geweest, komt door een technische fout. Op 4 november 2012 heeft Quote haar nieuwe website gelanceerd en de oude artikelen zijn vervolgens in delen overgezet naar het archief, een instelling bij het gewraakte artikel is verloren gegaan. Op die dag heeft de zoekmachine Google het in haar cache opgeslagen.

Als van een artikel (op eenvoudige wijze) kennis genomen kan worden, zijn er dwangsommen verbeurd. Echter van een (journalistiek) medium kan niet worden verlangd dat zij artikelen voor altijd uit haar archieven wist, waardoor die artikelen ook niet meer voor intern gebruik toegankelijk zouden zijn. Het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt dat sprake is geweest van een technische fout, waardoor het artikel korte tijd weer opvraagbaar is geweest, leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van enig bewust of actief handelen van Quote gericht op het overtreden van het bevel uit het vonnis. Bij het lanceren van haar nieuwe website heeft Quote niet moeten controleren of het artikel weer opvraagbaar was. Voor een dergelijke controle bestond, zeker drie jaar na dato, voor Quote geen aanleiding. Er zijn in dit geval geen dwangsommen verbeurd.

In interessante overweging:

4.6. Vervolgens zal worden beoordeeld (...) of Quote met de handelingen die zij al dan niet heeft verricht ter uitvoering van het vonnis van 5 november 2009 dwangsommen heeft verbeurd. Bij deze beoordeling is het van belang dat Quote aanvankelijk (in november 2009) te goeder trouw uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Het artikel is vervolgens drie jaar niet opvraagbaar geweest via de website van Quote. Voorshands heeft Quote voldoende aannemelijk gemaakt dat het artikel in november 2012 enige tijd opvraagbaar is geweest als gevolg van een technische fout. Bovendien is aannemelijk dat die opvraagbaarheid van relatief korte duur is geweest en dat het aantal opvragingen beperkt is gebleven (en grotendeels in de kring van personen rondom Bouwhuis heeft plaatsgevonden). (...) Bouwhuis heeft aangevoerd dat het nog maar de vraag is of in dit geval sprake is geweest van een technische fout en gesuggereerd dat de opvraagbaarheid van het artikel in november 2012 samenhing met de hernieuwde aandacht van Quote voor zijn persoon, maar hij slaagt er niet in dit voldoende aannemelijk te maken. Ook heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het artikel al op 29 oktober 2912 opvraagbaar was en dat er dus geen verband kan bestaan tussen de opvraagbaarheid van het artikel en het lanceren van de nieuwe website van Quote op 4 november 2012. Uit het proces-verbaal van constatering van 21 november 2012 blijkt immers niet dat het artikel op 29 oktober 2012 reeds opvraagbaar was en Bouwhuis heeft ter zetting verklaard dat hij zelf pas op 20 november 2012 heeft ontdekt dat het artikel opvraagbaar was. (...) Het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt dat sprake is geweest van een technische fout, waardoor het artikel korte tijd weer opvraagbaar is geweest, leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van enig bewust of actief handelen van (medewerkers van) Quote dat erop was gericht het bevel zoals opgenomen in het vonnis van 5 november 2009 te overtreden. Quote heeft dan ook redelijkerwijs voldoende inspanning en zorgvuldigheid betracht om dit vonnis na te komen. Onjuist is het standpunt van Bouwhuis dat Quote het desbetreffende artikel had moeten wissen van haar server en dat zij hoe dan ook, door dit na te laten, onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Van een (journalistiek) medium als Quote kan niet worden verlangd dat zij in het verleden gepubliceerde artikelen - ook al zijn die door een rechter onrechtmatig bevonden - voor altijd uit haar archieven wist, waar die artikelen ook niet meer voor intern gebruik toegankelijk zouden zijn. Eveneens onjuist is het standpunt van Bouwhuis dat Quote bij het lanceren van haar nieuwe website had moeten controleren of het gewraakte artikel niet weer opvraagbaar was. Voor een dergelijke controle bestond, zeker drie jaar na dato, voor Quote geen aanleiding.

Lees de uitspraak zaaknr. 530886 / KG ZA 12-1618 SP/MV, LJN BZ0554.

Op andere blogs:
MediaReport (Quote verbeurt geen miljoen euro aan dwangsommen)

IEF 12095

Jurisprudentielunch Octrooirecht 2012

Holiday Inn te Amsterdam, donderdag 13 december van 12.00 tot 15.15 uur.

Op donderdag 13 december a.s. van 12.00 - 15.15 organiseert deLex, uitgever van o.a. IE-Forum.nl, de jaarlijkse octrooirechtjurisprudentielunch in hotel Holiday Inn, nabij Station Amsterdam RAI. Tijdens deze bijeenkomst zullen twee ervaren praktijkjuristen, Simon Dack en Bart van den Broek, een selectie van belangrijke octrooirechtjurisprudentie van het afgelopen jaar, en enkele procesrechtelijke aspecten, de revue laten passeren. In slechts 3 uur bent u volledig op de hoogte van de actuele octrooirechtontwikkelingen in de rechtspraak.

Met o.a. de volgende uitspraken:
IEF 11039 Rechtbank ’s-Gravenhage Samsung/Apple
IEF 11363 Hoge Raad AGA/Occlutech
IEF 11908 Rechtsbank ’s-Gravenhage Georgetown en
IEF 11757 Voorzieningenrechter ’s-Gravenhage Sanofi/Teva.
Zie meer in het IE-Forum overzicht HvJ EU octrooirechtpraktijk.

Kosten 
Deelname per persoon € 325 (excl. BTW).
Sponsors betalen slechts € 285 (excl. BTW).
Rechterlijke macht/wetenschappers (full time) € 95 (excl. BTW).

Hier aanmelden

IEF 12100

Kuifje in Congo niet strijdig met anti-racismewet

Hof van Beroep te Brussel 28 november 2012, 2012/AR/470 (Mbutu Mondondo en C.R.A.N. tegen Moulinsart en Uitgeverij Casterman)

Uitspraak ingezonden door Alain Berenboom, l'association d'avocats Berenboom e.a. Met samenvatting van Bart Van den Brande, Sirius Legal.

Uitgevers. Strafrecht. Onrechtmatige publicatie. Het Brusselse Hof van Beroep deed afgelopen week uitspraak in een stakingsvordering ingesteld door de heer Bienvenu Mbutu Monondo en het CRAN, een vereniging van Afrikaanse belangenverenigingen tegen enerzijds de nv Moulinsart, die de rechten op de nalatenschap van Kuifje-tekenaar Hergé beheert en de vaste uitgever van de Kuifjestrips Casterman.

De inzet van het geschil is de vraag of de strip Kuifje in Congo (Tintin au Congo), die Hergé schreef in 1930 al dan niet strijdig is met de anti-racismewet van 30 juli 1981. In dat geval kan de voorzitter van de rechtbank het bevel opleggen om elke verdere exploitatie van een werk onmiddellijk te staken.

De eisers meenden dat Kuifje in Congo blijk zou geven van racisme. Afrikanen worden stereotiep voorgesteld in de strip. Ze hebben allemaal dikke lippen, spreken grappig Frans en dragen strooien rokjes. Ze zijn zonder uitzondering dom, agressief en wantrouwig. Op basis hiervan besluiten de eisers dat Hergé een inbreuk beging op de anti-racismewet en eisen ze een verbod op de verdere verspreiding van de strip onder verbeurte van een dwangsom van 25.000 euro per inbreuk. Minstens wilden ze een waarschuwing op of in elke nog te verkopen strip om lezers te wijzen op het racistische karakter van de strip, evenzeer onder verbeurte van een dwangsom van 25.000 euro.

Moulinsart en Casterman van hun kant wezen, terecht, zei het op het eerste zicht niet expliciet, op de non-retroactiviteit van de strafwet. Dit basisprincipe van het strafrecht verhindert dat bepaalde handelingen met terugwerkende kracht strafbaar kunnen worden. Hergé kan dus onmogelijk op basis van een wet uit 1981 schuldig zijn aan het aanzetten tot racisme in een stripverhaal dat hij in 1930 schreef.

Bovendien vereist een inbreuk op de antiracismewet een kwaad opzet in hoofde van de dader: hij moet de bedoeling hebben om aan te zetten tot racisme of rassenhaat met de teksten of afbeeldingen die hij maakt. In het geval van Hergé is dat absoluut niet het geval, volgens het Hof van Beroep. Het Hof verwijst daarbij naar uitspraken van Hergé zelf, die vele jaren na het schrijven van Kuifje in Congo aangaf zelf nooit in Congo te zijn geweest. Zijn ganse strip is gebaseerd op foto’s en op wat hij zag tijdens een bezoek aan het Afrikamuseum in Tervuren, bij Brussel. Hij heeft zelf altijd gezegd dat hij achteraf gezien heel wat dingen anders zou geschreven of getekend hebben en in elk geval roept de inhoud van de strip geenszins op tot haat tegen Afrikanen.

In tegenstelling tot wat de eisende partijen willen aanvoeren, moet een en ander volgens het Hof in zijn tijdsgeest bekeken worden en kan men niet door de bril van de huidige multiculturele maatschappij kijken naar de woorden die iemand 80 jaar geleden op papier zette. Het Hof zegt daarbij terecht dat in dat geval ook heel wat werken van bijvoorbeeld Voltaire verboden moeten worden omwille van hun mogelijks antisemitische inhoud.

De vordering wordt dus afgewezen, bij gebrek aan het voorhanden zijn van een inbreuk op de antiracismewetgeving. De tegenvordering in schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, nu de stakingsrechter niet bevoegd is om schadevergoedingen toe te kennen.

IEF 12099

Effectieve handhaving en de rol van de douane

C. Shannon en E.J.V.T. van den Broek, 'Effectieven handhaving van IE-rechten en de rol van de douane' in De Bedrijfsjurist november 2012, nr. 5, p. 8-9.

Douane - Zoll - CustomsEen bijdrage ingezonden door Carreen Shannon en Gie van den Broek, Deterink.

Bescherming van intellectuele eigendom is voor veel bedrijven als de bescherming van de kroonjuwelen. Door een bedrijf ontwikkelde productnamen, logo's en designs, aanwezige innovaties en kennis vormen immers veelal de spil van het bedrijf. (...) In dit artikel gaan we in op de handhaving van deze intellectuele eigendomsrechten. Daarbij zoomen we in op de rol van de Douane, alsmede het probleem van de namaakgoederen aangetroffen in transit. We sluiten af met enkele Tips & Tricks.

Laat de Douane uw fort bewaken
(...) In toenemen de mate maken bedrijven gebruik van de mogelijkheid van toezicht door de Douane, door middel van het indienen van een artikel 5 verzoek op grond van Verordening 1383/2003 (hierna: de Douaneverordening). met een dergelijk verzoek vraagt de houder van een IE recht de Douane om op te treden tegen door haar aangetroffen goederen die vermoedelijk inbreuk maken. Dat optreden houdt meer specifiek in dat de Douane de vrijgave van die goederen opschort of ze vasthoudt, en de houder van het IE recht daarover informeert. De houder van het IE recht heeft vervolgens een bepaalde termijn om na te gaan of het ook daadwerkelijk om inbreukmakende goederen gaat en civielrechtelijk optreden houdt doorgaans in dat in eerste instantie een brief wordt verstuurd naar de geadresseerde en de houder van de goederen met het verzoek vrijwillig akkoord te gaan met vernietiging van de goederen, waarna bij geen gehoor een inbreukprocedure voor de rechter wordt gestart. (...)

Tips & Tricks

  • Zorg naast de bescherming van uw intellectuele eigendom in afzetlanden, ook voor deugdelijke bescherming in productielanden (waaronder China).
  • Dien een zo volledig en specifiek mogelijk gedocumenteerd artikel 5 verzoek in bij de Douane, met aanwijzing van alle Lidstaten waar u binnenkomst van inbreukmakende goederen verwacht, en zorg dat dit verzoek minstens een keer per jaar wordt geactualiseerd.
  • Overweeg gebruik van de IPM module ontwikkeld door de World Customs Organisation om de douaneautoriteiten binnen en buiten de EU makkelijker te maken inbreukmakende goederen te identificeren.
  • Vraag de Douane ten aanzien van verdachte transitgoederen die vanwege het ontbreken van een vermoeden van inbreuken in de EU niet kunnen worden tegengehouden, de douaneautoriteit van het land van bestemming te tippen over de aankomst van de verdachte zending. Dit zal de Douane overigens alleen doen indien met het land van bestemming een uitwisselingsverdrag voor dit soort informatie bestaat.
  • Treedt kordaat op tegen handelaren in producten die inbreuk maken op uw IE rechten en deins niet terug voor een rechtszaak na een deugdelijk onderzoek naar verhaalsmogelijkheden.
  • Schaam u niet voor het feit dat uw merk of product wordt nagemaakt; dat is de keerzijde van uw succes. Communiceer via uw website over namaak en stimuleer daarbij dat consumenten aangetroffen namaak bij u melden.
  • Het komt regelmatig voor dat het 'lek' bij de fabrikant van de authentieke producten zit. Zorg voor sluitende contracten met uw fabrikanten en leg daarbij vast dat u onaangekondigd controles mag uitvoeren bij de productie- en opslagfaciliteiten.
IEF 12098

Misbruik van het octrooisysteem (arrest)

HvJ EU 6 december 2012, in zaak C-457/10 P (Astra Zeneca tegen Commissie - persbericht

Mededingingsrecht. Octrooirecht. ABC.

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU T-321/05, IEF 8950 houdende gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, waarbij een geldboete van 60 miljoen EUR aan rekwiranten is opgelegd wegens het misbruik dat zij van het octrooisysteem en de procedures voor het in de handel brengen van farmaceutische producten hebben gemaakt om te voorkomen dat concurrerende generieke producten op de markt zouden komen of om dit af te remmen. Bepaling van de markt. Uitlegging van artikel 19 van verordening (EEG) nr. 1768/92 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. De hogere voorzieningen worden afgewezen.

Eerste misbruik van machtspositie: misbruik met betrekking tot de ABC’s:

108    Wat met name die landen betreft waar AZ door haar misleidende verklaringen onregelmatige ABC’s heeft kunnen verkrijgen, kunnen rekwirantes de mededingingsverstorende gevolgen van deze verklaringen niet ontkennen op grond van het feit dat de ABC’s vijf tot zes jaar vóór de inwerkingtreding ervan zijn aangevraagd en dat de rechten van AZ tot op dat ogenblik werden beschermd door regelmatig verleende octrooien. Dergelijke onregelmatige ABC’s leiden immers niet alleen na het verstrijken van de basisoctrooien tot de uitsluiting van veel concurrenten, zoals het Gerecht in de punten 362, 375 en 380 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, maar zij kunnen ook de structuur van de markt wijzigen door nog vóór het verstrijken van deze octrooien de potentiële mededinging aan te tasten.

111    Wat de omstandigheid betreft dat de misleidende verklaringen van AZ haar niet in staat hebben gesteld in Denemarken ABC’s te verkrijgen, en dat de ABC’s in Ierland en het Verenigd Koninkrijk uiteindelijk op basis van de correcte datum zijn verleend, zij vastgesteld dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 602 tot en met 604 van het bestreden arrest te oordelen dat dit niet betekent dat het gedrag van AZ in deze landen geen misbruik vormde, aangezien vaststaat dat de kans groot was dat deze verklaringen zouden leiden tot de verlening van onregelmatige ABC’s. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, komt daarbij dat, voor zover het gelaakte gedrag deel uitmaakt van een algemene strategie die erop gericht is de fabrikanten van generieke producten op onrechtmatige wijze van de markt te weren doordat ABC’s worden verworven op een wijze die in strijd is met het regelgevingskader waarbij deze certificaten zijn ingevoerd, aan het bestaan van het misbruik niet wordt afgedaan door het feit dat deze strategie in bepaalde landen geen succes kende.

198    Wat het argument van de Commissie betreft dat het Gerecht in de punten 850 en 851 van het bestreden arrest, waarin het een in punt 311 van de litigieuze beschikking genoemd document van de raad van bestuur van AZ in Denemarken onderzoekt, geen rekening heeft gehouden met ander bewijsmateriaal, met name met het in punt 302 van deze beschikking genoemde Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi, moet worden vastgesteld dat in punt 311 van de litigieuze beschikking niet alleen naar punt 302 ervan wordt verwezen, maar dat het Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi ook geenszins uitsluit dat de stopzetting van de parallelimport van Losec-capsules in Denemarken, zoals rekwirantes stellen, te wijten is aan het feit dat de consument is overgeschakeld op Losec MUPS, en niet aan de intrekking van de vergunningen voor parallelimport. Zo wordt, zoals het Gerecht in punt 788 van zijn arrest heeft opgemerkt, in dat document eenvoudigweg vastgesteld dat de overschakeling na de intrekking van de VHB’s van Losec-capsules op 1 november 1998 „[zou] leiden tot dezelfde situatie als die waartoe de introductie van MUPS® door Astra Denemarken [had] geleid” en dat „de parallelhandel in Losec-capsules® geleidelijk aan [zou] verdwijnen en vanaf 1 februari 1999 haast niet meer [zou] bestaan”.

199    Bijgevolg heeft het Gerecht in punt 852 van het bestreden arrest terecht vastgesteld dat het vermoeden dat er een causaal verband bestaat tussen de intrekking van de VHB van Losec-capsules in Denemarken en de stopzetting van de parallelimport van dit product in dat land onverenigbaar is met het beginsel dat twijfel in het voordeel dient te spelen van de adressaat van de beschikking waarbij een inbreuk is vastgesteld, gelet op het feit dat de bestreden beschikking geen aanwijzingen dienaangaande bevat en dat zelfs niet is vastgesteld dat de Deense autoriteiten de vergunningen voor de parallelimport van Losec-capsules hebben herroepen.

Op andere blogs:
NautaDutilh (AstraZeneca - CJEU's decision re. abuse of dominant position (Losec))

IEF 12097

Directeur BREIN is de personificatie van de fight against piracy, overdracht timkuik.org bevolen

WIPO 13 november 2012, D2012-1839, Timkuik.org > Transfer

Domeinnaamrecht. De domeinnaam is identiek aan het ingeschreven merk TIM KUIK.

BREIN, (...), is actively involved inter alia in litigation against websites and services that infringe copyrights and neighboring rights. As director of BREIN since eleven years, the Complainant is seen in the Netherlands as the personification of the fight against piracy of music, films, games, etc. (...)

The Respondent uses the disputed domain name for different projects, including a platform for victims of the Complainant and BREIN. The Respondent considers himself a victim of BREIN as BREIN is stalking the Respondent and disclosing to the public full personal details of the Respondent. The Respondent is experiencing social problems as a result of this and has serious sleeping disorders.

Er is geen recht of legitiem belang aangetoond. Immers toont het subdomein [fuck.timkuik.org] een kopie van The Pirate Bay-website, wat onderwerp van procesvoering is tussen BREIN en bepaalde Nederlandse ISPs. Het betreft echter geen echte kritieksite, ook niet indirect met de link van de subdomeinnaam. Ook gebruik te kwader trouw wordt aangenomen en de overdracht wordt bevolen:

Onder B:

The Panel notes that the record of the present case presents a somewhat unusual picture. The sub domain <fuck.timkuik.org> was used to provide access to a copy of the website of The Pirate Bay, whereas the disputed domain name resolved to a website which, at the date of notification of the Complaint, did not express any criticism in relation to the Complainant and/or BREIN, except perhaps, indirectly, for the link to the sub domain. However that may be, the Panel acknowledges the possibility that the disputed domain name was registered for the purpose of creating such sub domain, which in turn was used for a copy of The Pirate Bay. In this regard, the Panel notes that the legitimacy of the website of The Pirate Bay is clearly a topic on which the Complainant and the Respondent strongly disagree.

Op andere sites:
MediaReport (Domeinnaam timkuik.org overgedragen aan Tim Kuik)

IEF 12096

Nadere vragen over wetsvoorstel toezicht collectief beheer

Nader voorlopig verslag inzake wijziging toezicht op collectieve beheersorganisaties, Kamerstukken I 2012-2013, 31 766, nr. G.

Nadere vragen over de brief van VOI©E, het corrigerend effect door middel van bestuurlijke boetes aan bestuurders, de mogelijkheid van gedwongen samenwerking van cbo's en de gefaseerde inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Bij de brief van VOI©E wordt een probleem gesignaleerd met betrekking tot de onestop-shop voor onderhandelingen, betalingen en klachten in met name de omroepsector. De CDA-fractie stellen het op prijs om van de regering te vernemen hoe het in de brief aangeduide probleem kan worden ondervangen.

Bestuurlijke boete bestuurders: De vraag [wordt] gesteld of het opleggen van een bestuurlijke boete wel een corrigerend effect zal hebben, omdat de boete in feite wordt gedragen door de rechthebbenden die zelf geen deel hebben aan de onjuiste gedraging van de bestuurders en deze vaak niet tot aftreden kunnen dwingen. (...) Kan de regering aangeven waarom een bestuurlijke boete effectief is om ongewenst gedrag van de (bestuurders van) cbo’s te voorkomen? Zou, om het gewenste resultaat te bereiken, kunnen worden volstaan met het opleggen van een dwangsom door het College van Toezicht? Graag een reactie van de regering.

Gedwongen samenwerking:  De leden van de CDA-fractie zouden graag zien, dat de regering nog eens helder uitlegt waarom ook gedwongen samenwerking mogelijk moet zijn tussen cbo’s, die niet beschikken over een aan de wet
ontleende positie.

Gefaseerde inwerkingtreding: In zijn brief van 23 november jl.5 wijst de staatssecretaris op de mogelijkheid van gefaseerde invoering van dit wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de staatssecretaris waar hij precies aan denkt als hij het heeft over gefaseerde invoering? Aan welke artikelen denkt hij en hoe lang wil hij daarbij dan wachten met de invoering? Is het de bedoeling de inwerkingtreding voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld een jaar), of voor onbepaalde tijd (in afwachting van Europese regelgeving) uit te stellen? Indien dat laatste het geval is: hoe wenselijk acht de staatssecretaris dit vanuit wetgevingsoogpunt? Is gefaseerde invoering niet met name bedoeld voor het later, maar wel zeker in werking laten treden van bepaalde artikelen met het oog op praktische uitvoerbaarheid? Graag een reactie van de regering.