Domeinnaamrecht  

IEF 9241

Op den duur wellicht anders

Gerechtshof Amsterdam, 23 november 2010, zaaknr. 200.076.300/01, Urban Lifestyle Nederland B.V. c.s. (De Zwaluwhoeve) tegen D. h.od.n. City Spa (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim).

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Hoger beroep in de zaak City Spa tegen CitySpa. Op vordering van D. heeft de voorzieningenrechter de Zwaluwhoeve  appelanten (in hoger beroep) verboden de handelsnaam en domeinnamen City Spa Amsterdam te gebruiken (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2010, IEF 9150). Het hof volgt i.c. grotendeels het oordeel van de rechtbank. City Spa is (nog) niet beschrijvend en bezit (nog) voldoende onderscheidend vermogen: “De Zwaluwhoeve is “als gevolg van de ontwikkeling van het Nederlandse taaleigen weliswaar gerechtigd is een handelsnaam te voeren waarvan city spa een onderdeel is, maar dient deze handelsnaam zo te formuleren dat voldoende afstand wordt genomen van de oudere handelsnaam van D. (…)

Ook als een domeinnaam niet als handelsnaam wordt gebruikt kan dat gebruik onrechtmatig zijn: “Dat neemt niet weg dat indien een domeinnaam identiek is aan een handelsnaam, en -zoals tegenwoordig niet ongebruikelijk is- het gebruik daarvan vrijwel gelijk opgaat met het gebruik van de handelsnaam, het gebruik van een domeinnaam die gelijk is aan een in verband met verwarringsgevaar verboden handelsnaam in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid, aangezien ook door dat gebruik van de domeinnaam verwarring kan optreden.”

3.5 (…) Het hof acht niet uitgesloten dat de voortgaande ontwikkeling van de Nederlandse taal tot gevolg heeft dat city spa de betekenis krijgt van een in een (binnen)stad gevestigde onderneming die zich toelegt op wellness waarbij (bad)water een rol speelt. Ondanks de voorbeelden uit de gespecialiseerde media die de Zwaluwhoeve heeft overgelegd, waarin de term min of meer als zodanig wordt gebruikt, en het vrij grote aantal ondernemingen dat onder de zoekterm "city spa" kan worden gevonden op het internet, acht het hof vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat de term city spa zodanig is ingeburgerd in de Nederlandse taal dat deze reeds thans als een generieke term kan worden beschouwd die (alleen maar) de aard van een onderneming weergeeft, zoals bijvoorbeeld het woord sauna dat doet. Uit niets blijkt dat de term city spa in 2001 al enigermate in de Nederlandse taal was ingevoerd, zodat het De Rond vrij stond deze als handelsnaam te gebruiken. Wel brengt het kennelijk toenemende algemene gebruik ervan mee dat D. deze term niet volledig kan (blijven) monopoliseren.

3.6 (…) De Handelsnaamwet vereist niet dat een handelsnaam onderscheidend vermogen heeft, maar aangenomen moet worden dat, wanneer een handelsnaam als gevolg van het Nederlandse taaleigen een steeds meer algemeen beschrijvend karakter heeft gekregen, de kans op verwarring bij het publiek omtrent de identiteit van de onderneming steeds minder is geworden hetgeen op zijn beurt tot gevolg moet hebben dat de beschermingsomvang van de handelsnaam op de voet van artikel

(…) Het hof acht aannemelijk dat city spa nog geen algemeen beschrijvend karakter had toen D. haar handelsnaam in 2001 voor haar onderneming liet inschrijven in het handelsregister en dat dit ook nu nog niet (volledig) het geval is. Door de (verdere) ontwikkeling van het Nederlandse taaleigen wordt dat wellicht op den duur anders, maar dat neemt niet weg dat de Zwaluwhoeve ook heden ten dage bij het kiezen van een handelsnaam er voor dient te zorgen dat er geen verwarring ontstaat Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de aard van de ondernemingen van De Rond en de Zwaluwhoeve weliswaar niet geheel identiek is, maar dat er toch zodanige overlappingen zijn - beide bieden huid- en haarverzorging en ontspannende massages aan voor zowel vrouwen als mannen - dat verwarring mogelijk is. Bovendien zijn hun ondernemingen op betrekkelijk korte afstand van elkaar in Amsterdam gevestigd. Verder is van belang dat tot de komst van de Zwaluwhoeve es in Amsterdam slechts één onderneming gevestigd was die de handelsnaam City Spa voerde. Door alleen de geografische aanduiding Amsterdam aan haar handelsnaam toe te voegen neemt de Zwaluwhoeve te weinig afstand van de oudere handelsnaam van De Rond, zo moet worden aangenomen, om directe en/of indirecte verwarring bij het relevante publiek te voorkomen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Zwaluwhoeve als gevolg van de ontwikkeling van het Nederlandse taaleigen weliswaar gerechtigd is een handelsnaam te voeren waarvan city spa een onderdeel is, maar dat zij deze handelsnaam zo dient te formuleren dat voldoende afstand wordt genomen van de oudere handelsnaam van D. (…)

3.7 Door het anders dan als handelsnaam gebruiken van een domeinnaam die gelijk is aan of slechts in geringe mate afwijkt van de oudere handelsnaam van een ander, wordt in beginsel geen inbreuk op die handelsnaam gemaakt op de wijze als bedoeld in artikel 5 Hnw. Die verbodsbepaling is alleen toepasselijk indien de domeinnaam tevens als handelsnaam wordt gebruikt. Dat neemt niet weg dat indien een domeinnaam identiek is aan een handelsnaam, en -zoals tegenwoordig niet ongebruikelijk is- het gebruik daarvan vrijwel gelijk opgaat met het gebruik van de handelsnaam, het gebruik van een domeinnaam die gelijk is aan een in verband met verwarringsgevaar verboden handelsnaam in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid, aangezien ook door dat gebruik van de domeinnaam verwarring kan optreden. Ook hier geldt dat de Zwaluwhoeve bij het kiezen van een domeinnaam wel gebruik mag maken van de term city spa mits zij daarbij voldoende afstand houdt van de handels- en domeinnaam van D.

Lees het arrest hier.

IEF 9223

Misstanden aan de kaak stellen

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 5 november 2010, LJN: BO3655, Vereniging Voor Latijnse Liturgie tegen gedaagden.

Auteursrecht, althans auteursrechtcomponent bij een (bestuurs)conflict binnen een vereniging, wat leidt tot ‘een botsing van fundamentele rechten (recht op vrijheid van meningsuiting en recht op eerbiediging van privacy/persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam) bij de openbaarmaking van (on)rechtmatig verkregen informatie.’ Aan het auteursrecht wijdt de voorzieningenrecht één alinea:

4.9.   Naar de voorzieningenrechter - op grond van hetgeen partijen hebben gesteld en aan producties hebben overgelegd - begrijpt, is de website van de Vereniging (www.latijnseliturgie.nl) door [gedaagde sub 2] ontworpen en “gehost”. Gelet op de inhoud van de onder r.o. 2.6. geciteerde brief d.d. 10 september 2010 - waarin namens het DB van de Vereniging wordt bevestigd dat [gedaagde sub 1] het verkoopaccount van de website heeft verwijderd en de website voorts heeft teruggebracht tot één pagina, zonder daarbij ook maar enigszins te kennen te geven dat dit naar de mening van de Vereniging niet was afgesproken dan wel niet rechtmatig is ([gedaagde sub 1] wordt daarentegen zelfs bedankt) - en het gemotiveerde (niet expliciet weersproken) verweer van [gedaagde sub 1], inhoudende dat [gedaagde sub 2] het auteursrecht heeft op het ontwerp van de website en de lay-out van het bulletin van de Vereniging, is door [A] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] en/of de andere gedaagden op enige grond verplicht zouden zijn om de website te herstellen, laat staan dat de Vereniging bevoegd zou zijn om het ontwerp van de website en het ontwerp van de lay-out van het bulletin nog langer te gebruiken. Zo hebben [A] c.s. hun stelling dat zij met [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht zouden hebben gesloten, op geen enkele wijze uitgewerkt.
Voorts had het op de weg van [A] c.s. gelegen om aan te geven op welke wijze de website dan hersteld zou moeten worden. Door slechts herstel te vorderen, is de vordering niet concreet en duidelijk genoeg en zal deze bij toewijzing enkel tot executieproblemen aanleiding geven.

Lees het vonnis hier

IEF 9173

Een plaats van uitvoering

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 13 oktober 2010,  LJN: BO1296, Ortho King Europe B.V. en [C] c.s. tegen [Y] & Voxel Works S.L.

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Stukgelopen samenwerking. m.b.t. software m.b.t. orthopedische producten. Geschil in hoofdzaak betreft de gestelde inbreuk op diverse ie-rechten, dit vonnis in incident ziet op de internationale bevoegdheid. De rechtbank dient per (onderdeel van elke) afzonderlijke vordering van eiseres te onderzoeken of zij bevoegd is van (dat onderdeel van) die vordering kennis te nemen.  De rechtbank verklaart zich grotendeels onbevoegd. Aanhouding i.v.m. onduidelijkheid over soort merk (BX of CTM).

5.10.  Voor zover de vordering is gebaseerd op het merkrecht op “Ortho King”geldt het volgende. Onduidelijk is of Ortho King c.s. zich baseren op een voor de Benelux gedeponeerd merk dan wel op een Gemeenschapsmerk. Voor zover het een Benelux-merk betreft is de rechtbank niet bevoegd gelet op het volgende. Ingevolge artikel 4.6. Beneluxverdrag intellectuele eigendom (BVIE) wordt de territoriale bevoegdheid van de rechter inzake merken, behoudens uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst, bepaald door de woonplaats van de gedaagde, of door de plaats, waar de in geding zijnde verbintenis is ontstaan, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Gelet op het feit dat de vordering bestaat uit een zich onthouden van economisch gebruik (naar de rechtbank aanneemt: in de gehele EU) kan evenmin als met betrekking tot het non-concurrentiebeding een plaats van uitvoering worden bepaald, aangezien die verbintenis wordt gekarakteriseerd door een veelvoud van plaatsen waar zij is of moe(s)t worden uitgevoerd. Ortho King c.s. stellen dat omtrent de vervolgsamenwerking verschillende gesprekken zijn gevoerd in Nederland en Spanje, zodat niet valt vast te stellen waar de in het geding zijnde verbintenis is ontstaan. Derhalve kan de bevoegdheid met betrekking tot het door Ortho King c.s. gestelde merkrecht enkel worden bepaald door de woonplaats van gedaagde.

Voor zover de vordering is gebaseerd op een Gemeenschapsmerk is niet deze rechtbank, maar de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd. Immers betreft het in dat geval een vordering terzake een vermeende inbreuk als bedoeld in artikel 92 van de verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (de Gemeenschapsmerkverordening). In artikel 3 van de uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk voor vorderingen als bedoeld in artikel 92 van de Gemeenschapsmerkverordening is de rechtbank ’s-Gravenhage aangewezen als uitsluitend bevoegde rechter in Nederland.

Voor zover de vordering is gebaseerd op de (Nederlandse) Handelsnaamwet geldt het volgende. De Handelsnaamwet kent geen bijzondere bevoegdheidsbepaling. Derhalve geldt de hoofdregel dat de gedaagde dient te worden opgeroepen voor de rechter van zijn woonplaats. Een en ander betekent dat de rechtbank ook ten aanzien van dit onderdeel van het onder 2. gevorderde niet bevoegd is daarvan kennis te nemen.

Het onder 3. gevorderde gebod iedere inbreuk op het auteursrecht van Ortho King c.s. op het fotomateriaal te staken.

5.11.  De (Nederlandse) Auteurswet is van toepassing op alle auteursrechtelijke werken die voor de eerste maal of binnen dertig dagen na de eerste uitgave in een ander land zijn uitgegeven in Nederland, alsmede op alle zodanige werken waarvan de maker Nederlander is. Ortho King c.s. stellen dat het gewraakte fotomateriaal is gemaakt door [C], zodat de Auteurswet op de vordering van toepassing is. De Auteurswet kent geen bijzondere bevoegdheidsbepaling met betrekking tot auteursrechtinbreuk. Dat betekent dat de hoofdregel van artikel 2 lid 1 EEX-Vo van toepassing is, zodat de rechtbank niet bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen.

Conclusie

5.12.  De conclusie is dat deze rechtbank slechts bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot verklaring voor recht dat [Y] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en van de vordering tot overdracht van stukken en dat de rechtbank onbevoegd is om van de overige vorderingen kennis te nemen.

5.13.  De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat Ortho King c.s. zich uitlaten omtrent de vraag of Ortho King c.s. zich baseren op een voor de Benelux gedeponeerd merk dan wel op een Gemeenschapsmerk en (in het laatste geval) of zij wensen dat de vordering terzake het Gemeenschapsmerk wordt verwezen naar de rechtbank te ’s-Gravenhage. Tevens dienen Ortho King c.s. zich uit te laten omtrent de vraag of zij de vorderingen waarvan deze rechtbank kennis kan nemen door deze rechtbank behandeld willen zien dan wel of zij ervoor kiezen alle vorderingen in te trekken teneinde deze aan de Spaanse rechter voor te leggen.

Lees het vonnis hier

IEF 9143

Excessieve waardeoordelen

Vzr. Rechtbank Arnhem, 30 september 2010, LJN: BN9748 (wapperverbod software muziekcomputers).

Merkenrecht. Auteursrecht. Wapperverbod. Rome II (toepasselijk recht). Stukgelopen samenwerking. Auteursrechtelijke claims op software in hoogoplopend geschil ('de rat!!') tussen voormalige zakenpartners over betaling. Eisers vorderen inbreuk verbod op merken (gebruik op ‘kritieksite’)  en wapperverbod m.b.t. uitlatingen tegen derden over de ‘illegaliteit’ van door eisers verkochte producten.’ Vorderingen toegewezen. Grensoverschrijdend verbod m.b.t. in Duitsland geregistreerde .com domeinnaam. In citaten: 

Toepasselijk recht: 4.2.  Voor zover de vorderingen zijn gegrond op onrechtmatige gedragingen van  [gedaagde], het zogenaamde ‘wapperen’ met niet aan hem toekomende auteursrechten richting afnemers van [eisers] en het dreigen de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden, kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007, betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’), het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Aangenomen moet worden dat de gestelde schade zich (onder andere) in Nederland voordoet.

Voor zover de vorderingen zijn gegrond op de ingeroepen merken, kunnen zij eveneens worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 8 Rome II de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd, in dit geval (onder andere) Nederland.  Voor zover de vorderingen ten slotte zijn gegrond op onrechtmatige uitlatingen van [gedaagde], kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 3 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad heeft plaatsgevonden. (…)

Wapperverbod: 4.6.  Nu [gedaagde] tot op heden geen enkele concrete onderbouwing heeft gegeven - en kennelijk vooralsnog ook niet wil geven - van zijn verweer (tegen de onder 4.4 genoemde stellingen van [eisers]) dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de eerdergenoemde werken, maar wèl klanten van [eisers] heeft aangeschreven met de mededeling dat zij, kort gezegd, gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten, handelt [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en aldus onrechtmatig jegens [eisers].

Merkenrecht: 4.11.  De voorzieningenrechter overweegt voorts dat door het gebruik door [gedaagde] van het teken [naam] in de domeinnaam www.[naam].com afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het woordmerk [woordmerk]. Het enkele feit dat onder dat - duidelijk aan het woordmerk gerelateerde - teken een klachten/kritieksite in stand wordt gehouden, is voor die conclusie reeds voldoende. [gedaagde] heeft deze stelling van [eisers] ook niet anders bestreden dan met het betoog dat het als een paal boven water staat dat [eisers] juist niet over een ‘goede reputatie’ beschikt, nu men werkt met illegale software. Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het zogenaamde ‘wapperverbod’ reeds is overwogen, wordt dit betoog echter als onvoldoende concreet onderbouwd verworpen.

4.12.  Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde], anders dan hij zelf stelt, geen geldige reden heeft voor het gebruik van het woordmerk [woordmerk]. (…) Het is vaste rechtspraak dat van een geldige reden eerst sprake is wanneer voor de gebruiker van het teken een zodanige noodzaak bestaat om juist dat teken te gebruiken, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich van dat gebruik onthoudt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Er bestaat voor [gedaagde] geen enkele noodzaak om eventuele misstanden bij [eisers] aan de kaak te stellen onder het gewraakte teken [naam]. Dit geldt te meer nu [gedaagde] tot op heden in geen enkel opzicht aannemelijk heeft gemaakt dat [eisers] zich schuldig maakt/heeft gemaakt aan ‘systematische fraude’.

4.13.  Een en ander voert tot de slotsom dat [gedaagde] door het gebruik van het teken [naam] inbreuk maakt op het merkrecht van [eisers] in de onder 4.7 bedoelde zin.

Broncodes van de software: 4.14.  [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de broncodes van de [eisers] software in zijn bezit heeft. Uit de in het geding gebrachte stukken kan worden afgeleid dat [gedaagde] heeft gedreigd de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden (zie 2.8). Aangenomen moet echter worden dat deze broncodes behoren tot het bedrijfsdebiet van [eisers]. [gedaagde] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Ook speelt hierbij een rol dat [gedaagde] tot op heden niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij enige (rechtsgeldige) aanspraak kan maken op de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Onder deze omstandigheden heeft [eisers] dan ook groot belang bij een verbod om de broncodes gratis aan derden, waaronder klanten van [eisers], ter beschikking te stellen.

Onrechtmatige uitlatingen: “4.16.  Zoals hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde] niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Desondanks heeft [gedaagde] klanten van [eisers] aangeschreven met de mededeling dat zij gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten. Dit is op zichzelf al onrechtmatig jegens [eisers]. Daarnaast wordt [eis.3] in dit verband echter op verschillende manieren persoonlijk belast met allerlei negatieve uitlatingen omtrent zijn persoon. (…)

4.17.  Voorshands kwalificeren al deze uitlatingen van [gedaagde] voornamelijk als waardeoordelen die als excessief kunnen worden aangemerkt, die evident als onnodig grievend en beschadigend voor [eis.3] zijn te beschouwen en die voor het overige door geen enkele feitelijke onderbouwing worden ondersteund. Dit alles geldt te meer nu de website www.[naam].com, alsmede de berichten op de twitter-account van [gedaagde] zich richten tot een groot publiek. Verder geldt dat de wijze waarop [eis.3] telkens door [gedaagde] wordt omschreven/gekarakteriseerd niet noodzakelijk is om aandacht te vragen voor de gestelde illegale verhandeling van muziekcomputers/software door [eisers]. Zelfs indien - veronderstellenderwijs - moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [gedaagde] op dit punt, gaat het niet aan om [eis.3] persoonlijk te beschimpen, op een wijze waarop dat feitelijk is gebeurd en die geenszins ter zake dienend is voor de kwestie waarop [gedaagde] kennelijk de aandacht wil vestigen, te weten zijn aanspraak op een auteursrecht met betrekking tot de muziekcomputers/software van [eisers].

Grensoverschrijdend verbod: 4.19.  Het gevorderde onder 3.1 sub a tot en met d ligt voor toewijzing gereed.  Met betrekking tot het gevorderde onder 3.1 sub c wordt nog het volgende overwogen. Weliswaar is de website www.[naam].com in Duitsland geregistreerd en aangemaakt en staat deze op naam van de in Duitsland woonachtige partner van [gedaagde], maar op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE is de voorzieningenrechter bevoegd om van deze vordering kennis te nemen, in welk geval hij ook een grensoverschrijdend verbod kan geven. Daarbij is nog van belang dat de bewuste website door gebruikmaking van de Nederlandse taal nagenoeg uitsluitend is gericht op de Nederlandse markt.

1019h Proceskosten: 4.22.  (…) Gelet op het feit dat het merkenrechtelijk aspect van deze zaak maar een beperkt onderdeel uitmaakt van de gehele zaak, alsmede dat het op dat punt om een eenvoudige zaak gaat, acht de voorzieningenrechter met inachtneming van het door het LOVC vastgestelde stuk ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ een bedrag van € 2.000,00 (exclusief btw) redelijk en evenredig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9113

De verlenging mogelijkerwijs wel.

Gerechtshof Amsterdam, 21 september 2010, LJN: BN8149, Appellant tegen Geïntimeerde (geëxpireerde domeinnaam)

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Geen feitenrelaas in het arrest, maar de casus betreft de registratie door een derde van een (per abuis) niet door appellant verlengde domeinnaamregistratie. De voormalige houder van de domeinnaam stelt dat de nieuwe houder inbreuk maakt op haar handelsnaamrecht dan wel anderszins onrechtmatig handelt door de domeinnaam geregistreerd te houden.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Utrecht, niet gepubliceerd). Het bezet houden van een domeinnaam kan onrechtmatig zijn, maar hoewel het belang van appellant bij de beschikking over de domeinnaam evident is, is naar het voorlopig oordeel van het hof, “in verband met het feit dat het ervoor gehouden moet worden dat de domeinnaam was vrijgevallen (hetgeen voor risico van appellant komt) en op rechtmatige wijze door geïntimeerde is geregistreerd, het enkele feit dat appelant  thans niet kan beschikken over die domeinnaam, echter onvoldoende om thans onrechtmatig handelen van geïntimeerde te kunnen aannemen. Wel merkt het hof volledigheidshalve op dat verlenging van de registratie van de domeinnaam na 13 november 2010 door geïntimeerde mogelijkerwijs wel onrechtmatig zal zijn”.

4.3  [appellant A sub 1] beroept zich primair op de stelling dat [geïntimeerde] aldus in strijd handelt met artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw). (…) Reeds vanwege het feit dat – naar het voorlopig oordeel van het hof – noch het enkele doorlinken van een domeinnaam naar een eigen website, noch het te koop aanbieden van een domeinnaam, voldoende is om gebruik van die domeinnaam als handelsnaam aan te nemen, gaat het beroep van [appellant A sub 1] op handelen in strijd met artikel 5 Hnw niet op. Niet is immers gesteld of anderszins aannemelijk geworden, dat [geïntimeerde] de naam ‘[website]’ (in verband met door haar onder die naam verrichte bedrijfsmatige activiteiten) anderszins als handelsnaam voerde.

(…) 4.5  Ten aanzien van de vraag of [geïntimeerde] al dan niet op rechtmatige wijze de beschikking heeft gekregen over de domeinnaam [website] overweegt het hof dat reeds het feit dat [geïntimeerde] (zoals blijkt uit productie 1 bij de pleitnota in eerste aanleg) bij VeriSign die domeinnaam vanaf [datum] heeft kunnen laten registreren, de stelling van [appellant A sub 1] dat zij haar registratie bij VeriSign niet heeft laten expireren, onaannemelijk maakt. (…)  Op grond van dit alles oordeelt het hof de stelling van [appellant A sub 1] dat [geïntimeerde] op onrechtmatige wijze de beschikking over de domeinnaam heeft verkregen onvoldoende aannemelijk.

4.6  Het feit dat een vrijgevallen domeinnaam op rechtmatige wijze is geregistreerd, laat echter onverlet dat het bezet houden van de domeinnaam, die door een andere onderneming als handelsnaam wordt gevoerd, onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn.

4.7  In casu heeft [appellant A sub 1], gezien haar nadere adstructie in hoger beroep, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de domeinnaam [website] als handelsnaam gebruikte. Voormelde website gaf – zoals het hof bij het bekijken van de cd-rom ter gelegenheid van het pleidooi heeft geconstateerd – veel informatie over de door [appellant A sub 1] gevoerde onderneming, terwijl die website het de bezoekers ervan bovendien mogelijk maakte een formulier (waarop eventueel een bestelling kon worden doorgegeven) naar het aan [appellant A sub 1] toebehorende e-mailadres “[e-mailadres]” te verzenden. De website had aldus een bedrijfsmatig karakter. Naar de domeinnaam [website] werd ook verwezen in de door [appellant A sub 1] uitgezonden commercials, terwijl die domeinnaam ook voorkwam op door [appellant A sub 1] gebruikte bestelbusjes en op haar facturen en visitekaartjes. Het was de enige website die [appellant A sub 1] in gebruik had en waarnaar door haar werd verwezen. Op grond van voormelde omstandigheden gaat het hof er voorshands vanuit dat [appellant A sub 1] haar onderneming (mede) drijft onder de naam [website]. Dat die naam naar de mening van [geïntimeerde] slechts een gering onderscheidend vermogen heeft, staat daaraan niet in de weg.

4.8  Aannemelijk is dat het doorlinken van de website die (in ieder geval tot 26 oktober 2009) bij [appellant A sub 1] in gebruik is geweest naar de website van haar concurrent [geïntimeerde], het publiek dat die website bezocht in verwarring kon brengen omtrent de identiteit van de aanbieder van de op die website vermelde producten. Het profiteren van een dergelijke verwarring (en het daarmee mogelijk schaden van de concurrent), kan onrechtmatig zijn. Nu echter tussen partijen vaststaat dat [geïntimeerde] reeds op [datum] op het eerste verzoek van [appellant A sub 1] deze link heeft gestaakt, ziet het hof geen aanleiding in verband met voormeld doorlinken een ordemaatregel te gelasten.

4.9  Datzelfde geldt evenzeer met betrekking tot het te koop aanbieden van de domeinnaam. De domeinnaam staat immers niet langer te koop en [geïntimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven geen voornemen te hebben de domeinnaam te verkopen.

4.10  Daarmee komt het hof toe aan de vraag of voldoende aannemelijk is dat het enkele bezet houden van die met een door [appellant A sub 1] gebruikte handelsnaam overeenstemmende domeinnaam, onrechtmatig is (dan wel misbruik van recht oplevert).
Het belang van [appellant A sub 1] bij de beschikking over de domeinnaam [website] is gelet op het vooroverwogene evident. [geïntimeerde] heeft daarentegen niet duidelijk kunnen maken welk belang zij heeft bij (het voortduren van) registratie van die domeinnaam. In verband met het feit dat het ervoor gehouden moet worden dat de domeinnaam was vrijgevallen (hetgeen voor risico van [appellant A sub 1] komt) en op rechtmatige wijze door [geïntimeerde] is geregistreerd, is – naar het voorlopig oordeel van het hof – het enkele feit dat [appellant A sub 1] thans niet kan beschikken over die domeinnaam, echter onvoldoende om thans onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] te kunnen aannemen.
Wel merkt het hof volledigheidshalve op dat verlenging van de registratie van de domeinnaam na 13 november 2010 door [geïntimeerde] mogelijkerwijs wel onrechtmatig zal zijn. Immers, [geïntimeerde] heeft zelf geen belang bij het beschikken over die domeinnaam, terwijl haar, met de entamering van het onderhavige kort geding, duidelijk is geworden dat [appellant A sub 1] haar – als handelsnaam gebruikte – domeinnaam niet (bewust) heeft willen prijsgeven en een groot belang heeft om wederom over die domeinnaam te gaan beschikken. Daarbij komt dat niet goed valt in te zien dat [geïntimeerde] gebruik van de domeinnaam zal kunnen maken, zonder daarmee (een onrechtmatige) inbreuk te maken op het handelsnaamrecht van [appellant A sub 1] Het feit dat [geïntimeerde] geen (of weinig) en [appellant A sub 1] veel belang heeft bij het gebruik van de onderhavige domeinnaam ligt, naar het hof aanneemt, ook ten grondslag aan de ter zitting in hoger beroep van de zijde van [geïntimeerde] gedane mededeling dat zij de registratie waarschijnlijk zal laten verlopen.

4.11   Gelet op al het voorgaande bestaat er thans geen aanleiding tot het treffen van (één of meer van de) door [appellant A sub 1] gevorderde ordemaatregelen. Voorzover [appellant A sub 1] in hoger beroep nog persisteert bij haar voorwaardelijke vordering [geïntimeerde] te veroordelen tot het overleggen van stukken waaruit volgt hoe en op welke wijze zij de domeinnaam heeft bemachtigd, bestaat daartoe, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin aanleiding. Ook die vordering kan derhalve niet worden toegewezen.

Lees het arrest hier

IEF 9076

Een hernieuwde vordering tot veroordeling

Rechtbank Maastricht, 25 augustus 2010,  HA ZA 09-390, Atlas International Brielle B.V. tegen Atlas 2000 B.V. (met dank aan Michiel van Gastel, Van Gastel en Bal).

Vervolg op Rechtbank Maastricht, 26 september 2007 en 12 maart 2008, waarbij het gedaagde werd verboden nog langer gebruik te maken van de naam 'Atlas'. Het geschil betrof, kort gezegd,  de ontbinding van de toestemming om het bestanddeel Atlas te gebruiken in de handelsnaam van een hotel. De toestemming kon worden ontbonden op grond van onvoorziene omstandigheden, namelijk de verwarring van het publiek. Aan gedaagde werd een redelijke tegemoetkoming in de kosten van de omschakeling naar een nieuwe handelsnaam toegekend.

In het onderhavige geschil stelt eiseres dat gedaagde nog steeds inbreuk maakt op haar  handelsnaam- en merkrechten, onder meer door vermeldingen en afbeelding (van het pand) op sites van derden. De vorderingen van eiser worden grotendeels toegewezen. 

Hernieuwde vordering: 3.3. Als uitgangspunt moet worden genomen dat een hernieuwde vordering tot veroordeling van een partij op straffe van een hoger maximum van in totaal te verbeuren dwangsommen dan opgelegd bij de oorspronkelijke veroordeling, omdat de dwangsommen tot het maximum zijn verbeurd zonder dat de veroordeling is nagekomen, toelaatbaar is (vergelijk gerechtshof 's-Gravenhage 24 augustus 2004, NJF 2004,532). Vast moet wel komen te staan dat er nog steeds sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten dat de gevorderde verboden en geboden, op straffe van een dwangsom, rechtvaardigt.

Merkrechten: 3.6. Het gevorderde sub I betreft ondermeer het verbod van het gebruik van de merknaam "Atlas" door gedaagde.(…)

3.9. Uit het debat tussen partijen is gebleken dat gedaagde  na het vonnis van 12 maart 2008 tot november 2008 is doorgegaan met het gebruiken van "hotel Atlas 2000". Ook daarna heeft zij nog tot begin 2009 gewacht met het aanschrijven van enkele hotelbookingssites die desverzocht direct zijn overgegaan tot de verzochte aanpassing nl. om "Atlas" uit de vermelding van het hotel van gedaagde op de desbetreffende sites te verwijderen. Een groot aantal van de bookingssites die eiseres heeft genoemd, zijn door gedaagde niet met eenzelfde verzoek benaderd. Daarmee is door eiseres in ruime mate aangetoond dat de noodzaak aanwezig is om gedaagde - die reeds € 100.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd - andermaal een dwangsomveroordeling op te leggen, zodat de vordering sub I in zoverre voor toewijzing gereed ligt.

(…)

3.11. Ook ten aanzien van dit deel van de vordering geldt dat de rechtbank in haar vonnis van 12 maart 2008 al (impliciet) heeft beslist dat de bedoelde afbeelding kan worden beschouwd als beeldmerk. Uit een afdruk van de webpagina van 4 februari 2009 van de website uw-adres.nl blijkt dat gedaagde kennelijk nog steeds het bedoelde beeldmerk gebruikt. Op die zoeksite wordt, indien als zoekopdracht de gegevens van het hotel van gedaagde in Valkenburg aan de Geul wordt opgegeven, naast bedrijfgegevens van dat hotel, ook een link naar de website van gedaagde getoond. Boven die link staat het omstreden beeldmerk met daarboven de naam Atlas Hotels afgebeeld. Het feit dat beeldmerk daarop staat afgebeeld moet worden beschouwd als een gebruik van dat beeldmerk door gedaagde nu niet is gesteld of gebleken dat gedaagde dat gebruik heeft getracht te (laten) beëindigen. Daarenboven heeft gedaagde toegegeven dat zij gebruik maakt van de domeinnaam "atlas2000hotel.nl" en evident is dat dit in strijd is met hetgeen reeds op goede gronden in kort geding is beslist. Ook het resterende gevorderde sub I ligt voor toewijzing gereed.

Domeinnaam: 3.13. Het gevorderde sub I1 betreft de overdracht van de domeinnaam "Hotel Atlas2000.nl”en  "Atlas 2000 hotel.nl" aan eiseres.

(…)

3.15. Het verweer dat hangende de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis van 12 maart 2008 slechts voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen, moet aanstonds worden verworpen, omdat deze stelling geen steun in het recht vindt. (…)

3.16. Wat betreft de domeinnaam "atlas2000hotel.nl" overweegt de rechtbank het volgende. De stelling dat overdracht van deze laatste domeinnaam slechts kan worden gevorderd indien de deponering daarvan te kwader trouw zou zijn geschied vindt geen steun in het recht. Dat de domeinnaam indertijd te goeder trouw is gedeponeerd, is niet relevant. Nu is geoordeeld dat door opzegging door eiseres een einde is gekomen aan het recht van gedaagde om het merk "Atlas" te gebruiken, is deze ook niet meer gerechtigd die naam te gebruiken in haar domeinnaam, omdat zulks verwarringscheppend is. (…)

Gebruik ter correctie: 3.22. Gedaagde voert als verweer dat zij de naam "Atlas" niet gebruikt als merk, handelsnaam of domeinnaam, maar dat zij de naam enkel vermeldt ter aanduiding van het feit dat haar naam niet meer luidt "Hotel Atlas 2000", maar is gewijzigd in "Hotel 2000."

3.23. Naar het oordeel van de rechtbank is voormeld gebruik van de naam "Atlas" niet te beschouwen als een gebruik van de naam "Atlas" als merk, handelsnaam of domeinnaam dat op grond van het vonnis van 12 maart 2008 als onrechtmatig moet worden beschouwd. Het gebruik van de naam "Atlas" geschiedt juist in het kader van de voldoening aan voormeld vonnis, doordat een onrechtmatig geoordeeld merk, respectievelijk onrechtmatig geoordeelde handelsnaam of domeinnaam wordt gewijzigd in een niet ten opzichte van eiseres onrechtmatig merk onrechtmatige handelsnaam of domeinnaam. (…) Anno 2010 is, gelet op de verstreken tijd sinds dat vonnis van 2008, geen redelijke noodzaak meer die vermelding op haar website nog langer te handhaven, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat gedaagde die vermelding zal gaan verwijderen.

Gebruik foto pand: 3.25. 3.26. Eiseres heeft als productie 15 bij de dagvaarding een pagina van de website van gedaagde overgelegd daterend van 28 januari 2009. Op een van de drie foto's op die pagina is bet terras bij het hotel van gedaagde te zien, op welk terras een bord staat met de naam "Hotel Atlas 2000." Het staat gedaagde uiteraard vrij om op baar eigen website een afbeelding van haar hotel c.a. te plaatsten, maar indien op die foto is te zien dat op het terrein van haar hotel een bord met de naam "Hotel Atlas 2000" staat, moet dat worden beschouwd als gebruik van het merk "Atlas" door gedaagde, tot welk gebruik gedaagde echter niet is gerechtigd.

3.27. Het gevorderde sub V betreft het verwijderen van de naam "Atlas" en een foto van het pand van gedaagde van alle bij derden in gebruik zijnde websites.

3.28. (…) De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de naam "Atlas" gebruikt wordt op die sites, dan wel dat op die sites een foto van het hotel van gedaagde staat afgebeeld met daarop een bord met de naam "Hotel Atlas 2000" heeft te gelden als gebruik van het merk "Atlas." door gedaagde, nu niet is gesteld of gebleken dat gedaagde dat gebruik heeft getracht te (laten) beëindigen. Van gedaagde kan worden verlangd dat zij de beheerders van de betreffende websites verzoekt, en zonodig sommeert de aanduidingen "Hotel Atlas 2000" alsmede de betreffende foto te verwijderen van hun sites. Voorzover de daarop betrekking hebbende bescheiden door gedaagde zijn overgelegd, hebben deze sites daaraan ook zonder dralen voldaan, zodat niet valt in te zien waarom gedaagde dat niet voor alle door eiseres genoemde sites heeft gedaan. Het gevorderde sub V ligt dan ook voor toewijzing gereed.

Lees het vonnis hier. Vonnis Rb Maastricht van 26 september 2007 hier, vonnis Rb Maastricht van 12 maart 2008 hier.

IEF 9070

Een betwist en niet verifieerbaar telefoongesprek

Vzr. Rechtbank Arnhem, 3 september 2010, KG ZA 10-384, Connect Uitzendbureau B.V. tegen EU-Connect B.V. (met dank aan Laurens Kamp, Simmons & Simmons & Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiser Connect Uitzendbureau stelt dat gedaagde EU-Connect inbreuk maakt op het woordmerk Connect en de handelsnamen van Conenct Uitzendbureau. Vorderingen toegewezen. Het woordmerk Connect heeft ‘tenminste enig onderscheidend vermogen’ en de handelsnamen Connect Uitzendbureau en Connect Technisch Uitzendbureau zijn niet louter beschrijvend. Verwarring is te duchten, volgens de voorzieningenrechter.

Merkenrecht (inbreuk sub b): 4.5. Met betrekking tot het onderscheidend vermogen wordt voorshands het navolgende geoordeeld. (…) De stelling van EU-Connect dat het Benelux-Bureau als gevolg van nieuw beleid dit woordmerk thans niet meer zou inschrijven, is door Connect Uitzendbureau betwist en door EU-Connect niet van een concrete onderbouwing voorzien. Zij heeft enkel, zonder nadere toelichting, verwezen naar door haar overgelegde (gedeelten) van richtlijnen en voorts gerefereerd aan een betwist en niet verifieerbaar telefoongesprek met het Benelux-Bureau. Dat is onvoldoende om te kunnen oordelen dat het merk voldoende onderscheidend vermogen mist en derhalve nietig zou zijn. Het verweer van EU-Connect dat honderden bedrijven het element Connect in hun naam voeren, slaagt evenmin. Voor de vaststelling van de beschermingsomvang van het woordmerk Connect dient te worden uitgegaan van de opvattingen van het relevante publiek ten tijde van de aanvang van de gestelde inbreuk door EU-Connect. Sinds januari 2007 is EU-Connect onder die naam actief op de markt. Dat betekent dat merkinschrijvingen van na die tijd buiten beschouwing dienen te blijven, zodat aan de door EU-Connect in het geding gebrachte uitdraai uit het merkenregister in dit verband weinig betekenis toekomt. Geoordeeld moet daarom worden dat het woordmerk Connect voor de door Connect Uitzendbureau aangeboden diensten, tenminste enig onderscheidend vermogen heeft en aldus in ieder geval als een 'zwak merk' kan worden aangemerkt. Het nietigheidsberoep van EU-Connect stuit daarop voorshands af.

4.10. Gelet op de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het woordmerk Connect en het teken EU-Connect, het feit dat de aangeboden diensten in hoofdzaak dezelfde of soortgelijk zijn, alsmede de aanwezigheid van in elk geval enige onderscheidingskracht van het woordmerk Connect, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat bij het in aanmerking komende publiek, in dit geval werkzoekenden en opdrachtgevende bedrijven, verwarring kan ontstaan. (…)

Handelsnaamrecht: 4.16. (…) Volgens vaste rechtspraak wordt de grens van de bescherming van beschrijvende handelsnamen echter bereikt als de gevraagde bescherming zou leiden tot monopolisering van algemeen beschrijvende woorden, zodanig dat anderen die niet meer zouden kunnen gebruiken als aanduiding van hun onderneming. Vastgesteld wordt dat het bij de handelsnamen Connect Uitzendbureau en Connect Technisch Uitzendbureau, gelet op de combinatie van de woorden 'Connect' en '(Technisch) Uitzendbureau ' in relatie tot de door Connect Uitzendbureau aangeboden diensten, niet gaat om louter beschrijvende aanduidingen.

4.1 8. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam EU-Connect afwijkt van de handelsnamen Connect Uitzendbureau en Connect Technisch Uitzendbureau, en voorts gelet op de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd [actief in heel Nederland – IEF], is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Connect Uitzendbureau en EU-Connect. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen beide ondernemingen. Dat er tot op heden geen verwarring is opgetreden, zoals EU-Connect heeft gesteld, is niet maatgevend. Een en ander leidt tot de conclusie dat EU-Connect haar handelsnaam voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Domeinnaam EU-Connect.nl: 4.19. (…) Daarbij wordt EU-Connect op de betreffende website niet aIleen gebruikt als domeinnaam, maar ook als handelsnaam voor de aangeboden uitzenddiensten. In feite wordt daarmee de domeinnaam gekleurd tot handelsnaam. Deze is zozeer met het gebruik van EU-Connect verweven, dat het gebruik van de domeinnaam moet worden aangemerkt als handelsnaamgebruik. (…)

Merk/handelsnaam: 4.20. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het merkenrecht is overwogen, handelt EU-Connect ook in strijd met artikel 5a Hnw, nu EU-Connect een handelsnaam voert die het merk bevat waarop Connect Uitzendbureau ter onderscheiding van haar diensten recht heeft, en waarbij dientengevolge bij het publiek verwarring omtrent de herkomst van de diensten is te duchten.

Lees het vonnis hier. Eerdere uitspraken m.b.t. Connect Uitzendbureau hier.

IEF 9046

Ten behoeve van kunstmatige inseminatie

Vzr. Rechtbank Groningen, 28 juni 2010, LJN: BN3900, De Stichting Donorkind (Amsterdam) tegen De Stichting Donorkind (Groningen) c.s.

Auteursrecht. Auteursrechtelijke aspecten van hetgeen een vrijwilliger in die hoedanigheid produceert. Databankrecht. Recht op (domein)naam. Donorkind Amsterdam, Donorkind Groningen en [A] richten zich alle op de behartiging van de belangen van mannen die hun sperma op enig moment ten behoeve van kunstmatige inseminatie hebben afgestaan en de belangen van de door middel van kunstmatige inseminatie verwekte personen. Voormalige vrijwilliger van Donorkind Amsterdam richt Donorkind Groningen op en neemt daartoe diverse zaken van Donorkind Amsterdam mee. Auteurs- en databankrecht komt toe aan Donorkind Amsterdam, veroordeling tot aanpassing van naam, statutaire naam, domeinnaam et cetera, overdracht volledige databank aan Donorkind Amsterdam.

Website: 5.7.  Echter, ingevolge artikel 8 Auteurswet wordt een stichting die een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker er van te vermelden, als de maker van dat werk wordt aangemerkt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de website van Donorkind Amsterdam vermeld is dat het auteursrecht van de inhoud van die website bij Donorkind Amsterdam berust.
Nu daarin verder geen natuurlijk persoon, bijvoorbeeld [A], is vermeld als maker, is Donorkind Amsterdam aan te merken als de maker van hetgeen op de website is vermeld, zodat de auteursrechtelijke bescherming ter zake toekomt aan Donorkind Amsterdam en niet aan [A].

Databestanden: 5.9.  (…) ook indien moet worden aangenomen dat [A] alle werkzaamheden ter zake heeft verricht en kosten daarvan heeft gedragen, neemt dat niet weg dat hij één en ander op dat moment heeft gedaan ten behoeve van Donorkind Amsterdam en dat hij op die grond geen rechten kan doen gelden op de aan Donorkind Amsterdam toebehorende databestanden.

(…) 5.11.  Voorshands is verder voldoende aannemelijk geworden dat de databestanden zijn verzameld onder verantwoordelijkheid van Donorkind Amsterdam en dat deze als rechtspersoon daarvan het investeringrisico en aansprakelijkheidsrisico draagt. Ook uit hoofde van het databankenrecht kan [A] dan ook geen rechten doen gelden op de ten behoeve van de Donorkind Amsterdam geproduceerde databestanden. (…)

(Domein)naam:  5.12.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in casu sprake van een zodanig geringe afwijking tussen de door de door Donorkind Amsterdam en Donorkind Groningen en [A] publiekelijk gebruikte namen, dat bij het relevante publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat beide stichtingen grotendeels dezelfde activiteiten verrichten en zich richten tot hetzelfde publiek.

5.13.  Bovendien is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat door het gebruik
van een vrijwel identieke naam door Donorkind Groningen en [A] niet denkbeeldig is dat de naam van Donorkind Amsterdam verwatert en haar aantrekkingskracht vermindert.

5.14.  In de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat Donorkind Groningen en [A] door het gebruik van de naam “Donorkind Groningen” onrechtmatig jegens Donorkind Amsterdam handelt, waar vaststaat dat Donorkind Amsterdam haar naam eerder voerde dan Donorkind Groningen en [A].Dat de registratie bij de SIDN van de desbetreffende domeinnaam op naam van [A] heeft plaatsgevonden danwel dat [A] de kosten daarvan heeft gedragen, doet daaraan niet af. Nog daargelaten dat Donorkind Amsterdam heeft gesteld dat [A] deze kosten vergoed kreeg.

(…)

7.1.  veroordeelt Donorkind Groningen en [A] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis:
a. haar naam, statutaire naam, domeinnaam en iedere naam waarmee
Donorkind Groningen zich digitaal of anderszins naar buiten presenteert aan te passen
zodanig dat daarin de namen Donorkind en/of Donorkinderen en/of afgeleiden daarvan niet meer voorkomen;
b. over te dragen aan Donorkind Amsterdam de (fysieke) website met de daarbij behorende lay-out en alle onderliggende programmatuur, alsmede de domeinnamen www.donorkind.nl en/of www.donorkinderen.nl en/of afgeleiden daarvan met bevel om het gebruik van deze domeinnamen of afgeleiden daarvan en het gebruik van de Hyves-pagina met URL Donorkind.Hyves.nl of afgeleiden daarvan en/of het gebruik van e-mailadressen met deze namen en/of afgeleiden daarvan te staken en gestaakt te houden;
c. aan Donorkind Amsterdam over te dragen de volledige databank bevattende alle tot heden
bijgewerkte gegevens en actuele bestanden van KID-kinderen en KID-donoren en andere daarmee samenhangende bestanden met de uitdrukkelijke toezegging dat na deugdelijke overdracht van deze databank Donorkind Amsterdam zal beschikken over het enige en unieke exemplaar van deze databank en met bevel aan Donorkind Groningen en [A] om de gegevens uit deze databank niet meer te gebruiken;
d. aan Donorkind Amsterdam een lijst te verstrekken bevattende de volledige (digitale)
gegevens van alle derden die door Donorkind Groningen sedert haar oprichting zijn aangeschreven met bevel aan Donorkind Groningen en [A] om aan al deze derden digitaal danwel fysiek een brief te sturen, waarvan de tekst in onderling overleg zal moeten worden opgesteld en welke brief kort gezegd openheid van zaken zal moeten geven omtrent de situatie rond de beide stichtingen, de rechten op domeinnamen, statutaire en andere namen en bestanden;
e. aan Donorkind Amsterdam terug te geven het volledige e-mailbestand betreffende
correspondentie extern aan en van derden en intern aan en van bestuursleden
en medewerkers van Donorkind Amsterdam;

7.2.  verbiedt Donorkind Groningen en [A] om – anders dan ter voldoening aan het bepaalde in 7.1. onder d. – na betekening van dit kort geding vonnis:
a. op initiatief van Donorkind Groningen en/of [A] communicatie te hebben met personen die geregistreerd staan in de databank van Donorkind Amsterdam;
b. iedere vorm van communicatie te hebben met derden uit naam van Stichting Donorkind of een daarop gelijkende en bij het publiek verwarringwekkende naam en/of in de huisstijl en/of middels gebruikmaking van het logo van Donorkind Amsterdam.

Lees het vonnis hier.

IEF 9038

Proceskosten bij verstek

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 augustus 2010, 370789/ KG ZA 10-877, Burger tegen Stichting Ideëel Verzekeringen.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Verstekvonnis in kort geding. Kostenveroordeling conform liquidatietarief. "De proceskosten bij verstek kunnen slechts worden toegewezen indien die kosten zijn gespecificeerd in de dagvaarding of nadien aan de niet verschenen gedaagde zijn kenbaar gemaakt bij afzonderlijk exploot."

De inbreukvorderingen m.b.t. ‘Ideëel Verzekeringen’ komen de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. De vorderingen worden toegewezen, met het oog op de uitvoerbaarheid wordt de termijn voor voldoening aan het verbod bepaald op zeven dagen na betekening van het vonnis. Met betrekking tot de dwangsom wordt een matigingsclausule opgenomen. Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld:

2.4. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten kunnen jegens een niet in het geding verschenen gedaagde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) worden toegewezen indien die kosten zijn gespecificeerd in de dagvaarding of nadien aan de niet verschenen gedaagde zijn kenbaar gemaakt bij afzonderlijk exploot overeenkomstig artikel 130 lid 3 Rv. Aangezien eiser de werkelijk gemaakte proceskosten niet heeft gespecificeerd in de dagvaarding en gesteld noch gebleken is dat een specificatie bij exploot aan gedaagde is bekendgemaakt, zullen de kosten overeenkomstig het reguliere liquidatietarief worden vastgesteld.

Lees het vonnis hier.

IEF 8998

Geen privérechten

Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2010, LJN: BN1345, Dutch Media Investments B.V. tegen [Y].

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Y was indirect bestuurder van Blue Bopp Productions. Tussen Blue Bopp Productions en DMI. is een overeenkomst gesloten waarbij alle rechten met betrekking tot de naam “Radio Decibel” aan DMI zijn overgedragen. DMI vordert van [Y] staken van het gebruik en overdracht van de domeinnaam decibel.nl.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Voorshands moet het er voor worden gehouden dat [Y], anders dan hij aanvoert, voor de overeenkomst geen privérechten had op de domeinnaam, deze rechten na de overeenkomst ook niet heeft verkregen noch dat de domeinnaam verwijst naar door hem gevoerde handelsnamen. [Y] dient de domeinnaam derhalve over te dragen aan DMI.

Lees het arrest hier.