Alle rechtspraak  

IEF 2536

Indirect verwarringsgevaar

Gepubliceerd op Domjur.nl : De zaak Funja.nl. WIPO Arbitration and Mediation Center, 7 juli 2006, nr. WIPO2006NL6.  Funda N.V. tegen tegen RE/MAX Hofstad Makelaars.

Het scheidsgerecht acht indirect verwarringsgevaar wél aanwezig, omdat het publiek door de domeinnaam vanwege de vergaande overeenstemming met de FUNDA-merken, een verband zal leggen tussen de gerechtigden op de FUNDA-merken en de domeinnaam en deze aanduidingen met elkaar zal verwarren.

Het publiek kan hierdoor menen dat de betrokken diensten op de website gekoppeld aan de domeinnaam, van eiseres, of van een economisch met eiseres verbonden onderneming, afkomstig is. Het scheidsgerecht is daarom van oordeel dat verweerder inbreuk maakt op de aan eiseres onder art. 13A lid 1 sub b BMW (en art. 9 lid 1 sub b GMVO) toekomende merkrechten door de registratie en het gebruik van de domeinnaam.

Lees hier meer.

IEF 2534

Geen Nederlandse versies beschikbaar

tpw.GIFHvJ EG, 1 juni, zaak C-324/05 P. Plus Warenhandelsgesellschaft tegen OHIM

Gemeinschaftsmarke, Anmeldung einer Wortbildmarke mit dem Wortelement ‚Turkish Power, Widerspruch der Inhaberin der Wortmarke POWER, Zurückweisung des Widerspruchs, Offensichtlich unzulässiges oder offensichtlich unbegründetes Rechtsmittel“

Hierzu ist daran zu erinnern, dass der Inhaber einer Marke, bei der es sich auch um eine nationale Marke handeln kann, die mit den Waren und Dienstleistungen, für die seine eigene Marke eingetragen ist, identisch sind, Widerspruch erheben kann, wenn die angemeldete Marke mit der älteren Marke identisch ist oder wenn wegen der Ähnlichkeit zwischen den beiden Marken Verwechslungsgefahr besteht.

Sind die beiden Marken jedoch nicht identisch oder besteht trotz ihrer etwaigen Ähnlichkeit beim Publikum keine Verwechslungsgefahr, so kann der Inhaber der älteren Marke der Eintragung der Anmeldemarke nicht widersprechen.

Entgegen dem Vorbringen der Klägerin gewährt das Markenrecht dem Inhaber einer eingetragenen Marke daher kein Monopol für sämtliche Kombinationen seiner Marke mit anderen Wort- oder Bildelementen.

Lees het arrest hier. 

tm.bmpGvEA, 11 juli 2006, zaak T-247/03. Miguel Torres tegen OHIM.

Procédure d’opposition – Demande de marque communautaire figurative Torre Muga – Marques nationales et internationale verbales antérieures TORRES.

“Ensuite, dans la mesure où cet argument tendrait à faire valoir qu’un risque de confusion pourrait exister, par analogie, dans certains pays de l’Union, notamment les pays scandinaves, il convient de relever que, lorsque l’appréciation globale du risque de confusion selon les critères établis par la jurisprudence conduit à conclure à l’absence d’un tel risque, il ne suffit pas, pour renverser cette conclusion, de montrer l’existence de cas isolés de confusion par certains consommateurs.

Il ne saurait, en effet, être totalement exclu que des marques suffisamment différentes pour qu’un risque de confusion puisse, en règle générale, être écarté, ne fassent pas l’objet d’une confusion dans certains cas isolés. En l’espèce, si ce courrier électronique est susceptible de constituer un indice, celui-ci ne saurait, à lui seul, constituer un fondement suffisant pour reconnaître l’existence d’un risque de confusion et pour refuser, en conséquence, l’enregistrement de la marque demandée.”

Lees het arrest hier.

estr.GIFGvEA, 11 juli 2006, T-252/04. Caviar Anzali SAS tegen OHIM/ Novomarket SA.

Procédure d’opposition – Demande de marque communautaire figurative ASETRA - Marque nationale et internationale figurative antérieure CAVIAR ASTARA – Risque de confusion – Rejet de l’opposition pour défaut de production de documents dans les délais impartis.
partie défenderesse,

Il s’ensuit que, en omettant de prendre en considération les documents produits par la requérante devant elle dans le délai imparti par l’article 59 du règlement nº 40/94, la chambre de recours a manqué aux obligations qui lui incombent dans le cadre de l’examen du risque de confusion en vertu de l’article 8, paragraphe 1, sous b), dudit règlement et a violé l’article 74 dudit règlement .

(…) Il convient, par conséquent, d’annuler la décision attaquée, sans qu’il soit besoin de se prononcer sur les autres moyens.

Lees het arrest hier.

GvEA, 10 juli 2006, T-323/03. La Baronia de Turis tegen OHIM/ Baron Philippe de Rothschild SA, établie à Pauillac.

Procédure d’opposition – Demande de marque communautaire verbale LA BARONNIE – Marque nationale verbale antérieure BARONIA – Preuve de l’usage de la marque antérieure – Preuves produites pour la première fois devant la chambre de recours.

Par ailleurs, l’argument de l’OHMI selon lequel la procédure d’enregistrement des marques communautaires souffrirait d’une prolongation considérable si les parties pouvaient encore produire des éléments de fait ou des preuves pour la première fois devant la chambre de recours ne saurait prospérer. Au contraire, d’ailleurs, le fait d’avoir refusé d’accepter la traduction supplémentaire produite devant la chambre de recours a eu pour conséquence de prolonger cette procedure.

Il s’ensuit que, en omettant de prendre en considération les éléments produits par la requérante devant elle dans le délai imparti par l’article 59 du règlement nº 40/94, la chambre de recours a violé l’article 74 du règlement nº 40/94.

Lees het arrest hier.

GvEA, 26 juni, T-453/05. Vonage Holdings Corporation tegen OHIM.

It is true that in the cases mentioned by the applicant (paragraph 6 above) neither the Court of Justice nor the Court of First Instance objected to representation by a lawyer who was not an ‘advokat’, although the Court notes that in neither of those cases was the representation question expressly addressed.

(…) According to Article 43(1) of the Rules of Procedure, the original of every pleading must be signed by the party’s agent or lawyer. The applicant has not filed any document signed by a lawyer within the meaning of the fourth paragraph of Article 19 of the Statute. The submission of the certificates mentioned in paragraph 7 above and the assertion that the lawyers mentioned in those documents are willing to represent the applicant are not sufficient to comply with the requirement that an application must be signed by a lawyer within the meaning of Article 19 of the Statute. It follows that the present application must be dismissed as manifestly inadmissible, without its being necessary to serve it on the defend

Lees de beschikking hier.

IEF 2521

Kani: Kan Kane?

Nu.nl meldt dat het Ad bericht dat: “kledingbedrijf Karl Kani het bedrijf achter de Haagse rockband Kane voor de rechter daagt. Het Amerikaanse kledingconcern vindt dat de naam van de kledinglijn van de Haagse rockers teveel lijkt op het kledingmerk Karl Kani. ‘We hebben zowel kleding onder de naam Karl Kani als onder Kani. En Kani scheelt maar één letter van Kane.’ Het merk Karl Kani wordt voornamelijk gedragen door hiphoppers.”


Lees hier meer.

 

IEF 2518

Schoenen van eigen ontwerp

dsl.bmpGerechtshof Amsterdam, 17 augustus 2006, 456/05. Makro c.s. tegen Diesel S.P.A. (Met dank aan Bastiaan van Ramshorst, Klos Morel Vos & Schaap).

 

Hoger beroep in parallelimportzaak. Twist over de interpretatie van het Davidoff criterium. Het Hof stelt dat door Diesel i.c. geen toestemming is verleend en wijst alle grieven van Makro af. 

 

Makro voert aan dat de Davidoff jurisprudentie niet van toepassing in een geval als dit, waar goederen  binnen de EER op de markt zijn gebracht. Davidoff zou alleen van toepassing zijn wanneer de inbreukmakende goederen aanvankelijk buiten de EER op de markt zijn gebracht en vervolgens in een van de lidstaten van de EER zijn geïmporteerd. Het Hof oordeelt echter dat noch uit de tekst van de richtlijn, noch uit de rechtspraak van het HvJ kan worden opgemaakt dat een dergelijk onderscheid moet worden gemaakt. Toestemming is dus wel een vereiste.

Makro voert ook aan dat uit het arrest in deze zaak van het Spaanse Hof te Valencia volgt dat wel voldaan is aan het Davidoff criterium. Het Hof oordeelt dat uit de Spaanse zaak eerder volgt dat het Spaanse Hof de voorgelegde zaak aan de hand van het Spaanse recht heeft beoordeeld. 

 

Er bestaat volgens het hof ook geen aanleiding om aan te nemen dat het Spaanse arrest de rechtsverhouding tussen Diesel en Makro c.s. bindend vaststelt. Het beroep van Makro op artt. 33 , 6 lid 1 en 28 lid 3 EEX leidt er niet toe dat het Hof zich in het onderhavige geval zou moeten onthouden van een materiele beoordeling van het geschil.

 

Aan de hand van een overeenkomst tussen  een Spaanse distributeur van Diesel en een Spaanse vennootschap oordeelt het hof vervolgens dat Diesel geen toestemming heeft verleend  om Diesel schoenen binnen de EER in het verkeer te brengen. De overeenkomst biedt slechts de mogelijkheid om, via de distributeur, aan Diesel toestemming te vragen voor het nemen van verkennende steekproeven met schoeisel van eigen ontwerp dat is voorzien van ‘HET MERK’, en geeft geen algemeen recht tot het op de markt brengen van schoeisel met het merk Diesel.

 

Het Hof stelt dat door Diesel i.c. geen toestemming is verleend.

 

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis hier.

IEF 2515

Een gyroscopisch instrument

npbl.bmpRechtbank Arnhem, 16 augustus 2006, Mill Holding tegen J.W.L. Fronik. (Met dank aan Tom de Wit, Banning Advocaten).

 

Uitgebreid vonnis over uitputting, domeinnamen en onrechtmatige uitlatingen.

 

Partijen komen elkaar niet voor het eerst tegen. In deze procedure gaat het om de vraag of Fronik op enige wijze inbreuk maakt op de merkrechten van Mill door op zijn websites originele powerballs van het merk NSD POWER BALLS aan te bieden.

Mill verkoopt "powerballs", een gyroscopisch instrument, onder het merk NSD POWER BALL. Nano Second fabriceert de powerballs in Taiwan en heeft het Europees gemeenschapsmerk NSD POWER geregistreerd. Mill is houder van het gelijkluidende Benelux woordmerk. In Duitsland importeert Kern de powerball van Nano Second.

 

Fronik brengt eveneens powerballs op de Nederlandse markt, onder andere onder de aanduiding DYNABEE. Sinds 2004 heeft Fronik voorts een overeenkomst met Kern en brengt de powerballs van Nano Second onder de naam POWERBALL THE ORIGINAL en "Nano-Second the Original Powerball" op de markt. Zowel Mill als Fronik bieden de powerballs aan op het internet.

 

Er is al eerder geprocedeerd tussen partijen, waarbij werd geoordeeld dat van inbreuk op het merk Powerball door Fronik geen sprake was. In een tweede kort geding heeft de rechter Fronik geboden het gebruik van de merknaam NSD POWER BALL als domeinnaam te staken en Mill verboden zich op enigerlei wijze of in enigerlei vorm onjuiste, misleidende, suggestieve of denigrerende mededelingen te doen over de door Fronik aangeboden powerballs. In het ingestelde appel is nog geen uitspraak gedaan.

 

In dit geding vordert Mill onder meer het gebruik door Fronik van de merknaam NSD POWERBALL te staken en verscheidene domeinnamen over te dragen.

 

De rechtbank gaat ervan uit dat Fronik uitsluitend de originele NSD POWER BALL aanbiedt en dat niet is gebleken dat Fronik het teken zelf aanbrengt. Het aanbieden van powerballs afkomstig van Nano Second met het teken "Nano-Second the Original Powerball" levert dat ook geen inbreuk op de merkrechten van Mill op.

 

Fronik stelt dat hij de powerballs heeft verkregen van Mill zelf dan wel van haar wederverkopers en dat er derhalve sprake is van uitputting in de zin van art. 13 lid 9 BMW. De rechtbank gaat hierin mee en oordeelt dat Mill zich in beginsel niet kan verzetten tegen doorverhandeling van die powerballs door haar wederverkopers en vervolgens door Fronik.

 

De rechtbank verwerpt het beroep van Mill op Dior/Evora, te weten dat het aanbieden van haar powerball tezamen met andere ballen, die naar het oordeel van Mill van mindere kwaliteit zijn, afbreuk doet aan het image van haar powerball.

 

Een en ander leidt tot de conclusie dat het verhandelen van de NSD POWER BALL door Fronik geen inbreuk oplevert op de rechten van Mill. Dat geldt ook voor het aanbieden daarvan op de website van Fronik. Van een gebruik zonder geldige reden is geen sprake. Ook het gebruik van metatags ‘nsd power ball’ levert geen inbreuk op, nu dit gebruik voortvloeit uit en beperkt is tot de toegestane aanbieding en verkoop van de powerballs van het merk NSD POWER BALL.

 

De vorderingen van Mill liggen derhalve voor afwijzing gereed.

 

In reconventie stelt Fronik dat Mill onrechtmatig jegens hem handelt, onder meer door uitlatingen als 'goedkope imitatie uit China van belabberde kwaliteit' en 'rommel'. De rechtbank behandelt de verschillende uitlatingen en gaat hier gedetailleerd op in. De rechtbank acht de hierboven genoemde uitlatingen evenals een e-mail gericht aan dealers danwel potentiële klanten onrechtmatig en acht tevens voldoende aannemelijk dat Fronik schade heeft geleden als gevolg van deze onrechtmatige mededelingen van Mill.

 

Tot slot stelt Fronik dat Mill het merk NSD POWER BALL te kwader trouw heeft gedeponeerd, aangezien Kern de powerballs reeds in de Benelux leverde vóórdat Mill daarmee begon. Nu de ratio van artikel 14B BMW meebrengt dat een verklaring voor recht, waarvoor een oordeel over de nietigheid de basis is, ook slechts gevorderd kan worden (mede) op verzoek van de voorgebruiker, en niet tijdig een vordering tot voeging of tussenkomst van Kern is ingesteld, verklaart de rechtbank deze vordering niet ontvankelijk.

Rechtbank verwijst de zaak naar de rol om de schade nog in deze procedure op te maken en de laatste onduidelijkheid over een eerdere rectificatie weg te nemen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 2462

Trotse eigenaar

O.a. Expreszo.nl bericht over een  over een IE-geschil m.b.t. de Amsterdam (Gay) Pride: “De nieuwste ontwikkelingen zijn ingezet door de gemeente zelf, die zich sinds vorige maand de trotse eigenaar mag noemen van de merknaam 'Gay Pride Amsterdam'. 

De  gedeponeerde naam is een variant op 'Amsterdam Pride'. Onder dit merk organiseert een groep particulieren, verenigd als Gay Business Amsterdam (GBA), al tien jaar lang de optocht en de bijbehorende feesten. GBA trok zich eerder dit jaar terug voor de organisatie van de elfde editie.

"Wij zijn de rechthebbenden", reageert een geschokte Siep de Haan in zijn functie als GBA-woordvoerder. Volgens zijn advocate is er zelfs opzet in het spel. (...) Als de merknaam rechtsgeldig is, betekent dit overigens vrijwel zeker het einde van toekomstige 'GBA Prides'.

Een woordvoerder van Cohen bevestigt dat de gemeente de nieuwe eigenaar is van de 'Amsterdam Pride'. (...) "Wij hebben die naam met opzet laten deponeren om te voorkomen dat handige zakenlui er met het evenement vandoor gaan."

Lees hier meer.  Verwant recent bericht hier.

IEF 2435

Rangorde

Rechtbank Breda, 20 juli 2005, HA ZA 04.169. Zeilstra tegen PM International AG.

Al weer wat ouder vonnis met interessante casus, leuk voor lastige tentamenvragen. Over heropnemingsdepots, anterieuriteit, kwade trouw, misbruik van omstandigheden en terugslag van de geëiste nietigheid. 

Zeilstra brengt sinds 1991 onder de naam Goodlife voedingssupplementen en afslankproducten op de markt. Zeilstra’s recht op het woordmerk Goodlife is op 31 juli 2001 komen te vervallen door het verstrijken van de geldigheidsduur. Op 5 november 2002 heeft Zeilstra het nieuwe woord/beeldmerk Goodlife laten registreren. PM international A.G. heeft op 27 oktober 1999 het woord/beeldmerk Goodlife 2000 geregistreerd bij het BMB.

Vast staat dat Zeilstra zijn in 1991 gedane inschrijving per 31 juli 2001 niet heeft verlengd, zodat de aan zijn depot verbonden rechten per die datum zijn komen te vervallen. Zeilstra heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat zijn hernieuwde inschrijving in 2002 een “heropnemingsdepot” is in de zin van art 4 lid 4BMW. Nu Zeilstra op het moment van de inschrijving door PM International AG nog beschikte over een rechtsgeldige inschrijving is genoemd artikellid niet van toepassing.

Hij kan voorts geen beroep doen op anterieuriteit van de eerdere inschrijving. Volgens vaste jurisprudentie komt immers aan een zogenaamd “heropnemingsdepot” geen terugwerkende kracht toe. Derhalve is de inschrijving door PM International AG in rangorde ouder dan de hernieuwde inschrijving door Zeilstra.

Zeilstra heeft deze rangorde weliswaar erkend, doch hij heeft betwist dat Lifestyle de nietigheid van het depot van Zeilstra kan inroepen. Daartoe heeft hij gesteld dat PM International. AG het depot in april 1999 te kwader trouw heeft verricht waardoor zij ingevolge artikel 4 lid 6 BMW geen merkrecht heeft verkregen en dit depot nietig moet worden verklaard.

De rechtbank is van oordeel dat genoemd artikel in het onderhavige geval toepassing mist, nu het ziet op gebruikers van een merk die dat merk niet hebben gedeponeerd. Zeilstra beschikte, zoals reeds overwogen, ten tijde van de inschrijving door Lifestyle in april 1999 over een geldig merkrecht, zodat hij ter handhaving van zijn rechten de daarvoor bestemde regeling ter zake van de rangorde van depots had kunnen volgen.

Zeilstra heeft tevens gesteld dat Lifestyle geen belang heeft bij het verkregen merkrecht. Hij heeft daartoe gesteld dat het verhandelde product Goodlife 2000, niet zijnde een geregistreerd geneesmiddel, de verboden grondstof Ephedra bevat, zodat de verkoop in strijd is met de huidige wet- en regelgeving.

Door het gebruik van het merk Goodlife door Zeilstra niet te respecteren, maakt Lifestyle zich schuldig aan misbruik van omstandigheden, aldus Zeilstra. Lifestyle heeft gesteld dat het product wel voldoet aan de toepasselijke wetgeving. De verboden stof Ephedra is tijdig uit de producten verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover al sprake zou zijn van handelen in strijd met de wet- en regelgeving, Lifestyle door de verkoop van haar producten niet onrechtmatig handelt jegens Zeilstra. Immers, de betreffende regelgeving dient het algemeen belang van de volksgezondheid, zodat niet voldaan is aan het
relativiteitsbeginsel.

Voorts geldt voor het hebben van een geldige aanspraak op een merk niet het vereiste dat het product dat onder dat merk wordt verhandeld aan bepaalde vereisten moet voldoen. Het recht op het merk wordt derhalve niet aangetast door de samenstelling van het product Deze is in casu dus ook verder niet relevant.

De rechtbank wijst de vorderingen in conventie af en verklaart in reconventie het depot van Zeilstra nietig en spreekt de doorhaling van de inschrijving van dit depot uit en gebiedt Zeilstra met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere verdere inbreuk op de exclusieve merkrechten van Lifestyle te staken en gestaakt te houden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2431

Een haast iconische status

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 augustus 2006, HA ZA 04-3785. Inter Ikea Systems B.V. & Ikea B.V. tegen Serboucom B.V.

Over ovalen en kleurcombinaties. In een herkenbare stijl stelt de Haagse Rechtbank dat verwarring uitgesloten moet worden geacht. Afbeeldingen in kleur opgenomen in het vonnis.

Hoewel ook het woordloze logo van IKEA door de specifieke kleurcombinatie blauw/geel als geheel voldoende onderscheidend vermogen bezit, (mogelijk) normaal gebruikt is (ro. 4.4. in ro 4.23 lijken elkaar tegen te spreken op dit punt) en niet in geschil is dat het woordmerk IKEA een bekend merk is (‘al gaat het mogelijk wat ver daaraan een iconische status toe te kennen’), is er geen sprake van verwarringsgevaar met de Multimate-merken en de de door gedaagde gebruikte kleurcombinatie blauw/geel.

Dat ‘ook het woord/beeldmerk IKEA bekend is, laat staan zo bekend als het woordmerk zelf, heeft Ikea niet aangetoond. Voor wat het gebruik van dat woord/beeldmerk betreft is niet veel meer en anders komen vast te staan dan dat dit, op klein formaat, in de afgelopen jaren (maar niet alle jaren) op de voor- en achterkant van de Ikeacatalogus heeft gefigureerd. Serboucom heeft, door overlegging van producties, genoegzaam aangetoond dat Ikea voor haar waren en diensten veeleer haar woordmerk in verschillende kleuren (lang niet altijd in blauw) gebruikt, bijvoorbeeld aan de buitenzijde van haar filialen, en dat zonder het blauw/gele ovale logo.’

‘Van zowel het woord/beeldmerk van Ikea als van het gewraakte teken van Serboucom is het woordelement het meest in het oog lopende en daarmee meest onderscheidende en dominante onderdeel. Deze woordelementen vertonen geen enkele overeenstemming doch uitsluitend visuele, auditieve en begripsmatige verschillen.’

‘Die verschillen zijn zo groot, dat reeds daarom verwarring uitgesloten moet worden geacht. Het is simpelweg ondenkbaar dat de gemiddelde, oplettende consument bij het waarnemen van het teken van Serboucom dat teken direct of indirect met het merk van Ikea zal verwarren, juist nu het overbekende naam van Ikea daarin niet voorkomt doch een daarvan geheel afwijkend woord.’

(…) de weergegeven verschillen tussen het woord/beeldmerk van Ikea en het logo van Serboucom zodanig groot zijn dat, mede gelet op de mate van bekendheid van dat woordbeeldmerk, evenmin sprake is van overeenstemming in de zin van de door Ikea ingeroepen “sub c” bepalingen, zodat ook op die grond de vorderingen van Ikea niet kunnen worden toegewezen.’

‘De slotsom uit het voorgaande is, dat Ikea in het merkenrecht geen genoegzame grondslag heeft kunnen aanwijzen die tot toewijzing van haar verbodsvordering voor wat betreft het teken van Serboucom kan leiden.’

Over de vordering van Ikea, gericht tegen de uitvoering van de Multimatebouwmarkten in de kleuren blauw/geel oordeelt de rechtbank:

‘Deze onderbouwing wekt de indruk dat Ikea zich beroept op kleurmerken. Dergelijke merken heeft zij evenwel niet. Hoewel geen van partijen dat in deze procedure naar voren heeft gebracht, is het de rechtbank ambtshalve bekend dat Ikea onder nr. 3 160 363 op 9 mei 2003 een aanvraag bij het OHIM heeft ingediend voor een Gemeenschaps-kleurmerk, bestaande uit de combinatie geel/blauw. Nadat de examiner van het OHIM het merk wegens gebrek aan onderscheidend vermogen had geweigerd, heeft Ikea op 7 september 2004 tegen die beslissing beroep aangetekend bij de Kamer van Beroep van het OHIM. Die Kamer heeft dat beroep bij beslissing van 1 juli 2005 ongegrond verklaard.’

‘Het lag het op de weg van Ikea nader te onderbouwen waarom het gebruik van de kleurstellingen van de Multimate-vestigingen als zodanig (dus los van het reeds niet-inbreukmakend geachte gebruik van het teken van Serboucom) inbreuk maakt op “de vastgelegde grafische vorm in bepaalde kleuren” die haar beeldmerken uitmaken.

‘Dat heeft zij evenwel niet gedaan, zodat haar vordering die zich richt tegen het gebruik van die kleurstellingen op de thans besproken grondslag (het merkenrecht) in elk geval niet toewijsbaar is.’

‘Tenslotte heeft Ikea betoogd dat Serboucom moet worden verboden de kleurcombinatie geel/blauw bij de uitmonstering van de Multimate-bouwmarkten te gebruiken, omdat dat gebruik jegens haar, Ikea, onrechtmatig is.

(…) Ikea heeft evenwel geen nadere concrete feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan -andermaal gegeven de in dit geding inmiddels als vaststaand aangenomen omstandigheid dat die verwarring in elk geval niet volgt uit het gebruik van het teken van Serboucom- het enkele gebruik van de kleuren geel/blauw door Serboucom inderdaad tot de door Ikea gestelde verwarring zou moeten voeren. Dat betekent dat ook deze grondslag de vordering van Ikea niet
kan dragen.’

Lees het vonnis hier.

IEF 2420

Kunst

“What's that smell? It's art, says L’Oréal. Contemporary artists have consistently pushed the boundaries of what constitutes art but not even the most outrageous of the Young British Artists could have sold this one to Charles Saatchi. In the Dutch Supreme Court, the French cosmetics company L’Oréal has argued successfully that one of its fragrances should be copyrighted — in effect as a work of art.

(…) The art world smells a rat. It’s not the rotting corpse of one of Damien Hirst’s stuffed mammals but the sickly sweet smell left by the L’Oréal perfume at the centre of the latest aesthetic debate. The company’s copyright victory is likely to send the galleristas into a nose-spin. It’s about time too. We should be far more generous and less, er, sniffy, in our allocation of that overly mystified word, art. The idea of Britain’s loftiest art critics being let loose on Jade Goody’s new perfume Shh . . . is fragrance to my nose. However, attributing the name of art to everyday objects is hardly novel.

(…) The Burghers of Tate Modern paid £22,300 for a tin of faeces by the Italian artist Piero Manzoni. Holy Sh**!, you might say, and you’d be right with that price tag. We are a nation of artists (however challenged) and we should embrace that fact. See the beauty in your wellies. Put your hot-water bottle in a display case. Honour your iPod with an esoteric caption. Just don’t expect me to come and review it.”

Lees het artikel hier (The Times).