Merkenrecht  

IEF 4245

Voorgerecht

iens.jpgKort geleden werd de website zienst.nl gelanceerd. Consumenten kunnen op deze site hun oordeel geven over Amsterdamse dienstverleners. Over de naam Zienst.nl had Iens, de bekende (online) restaurantgids, vrijwel meteen haar oordeel klaar en sommeerde te stoppen met het gebruik van de naam Zienst, omdat daarmee inbreuk zou worden gemaakt op het door haar geregistreerde woordmerk IENS. Iens geeft verder geen commentaar, de makers van Zients zien het allemaal niet zo en vinden hun eigen naam eigenlijk gewoon min of meer beschrijvend: “De naam Zienst is afgeleid van de woorden ‘zien’ en ‘dienst’, wat duidelijk maakt waar het op de site om gaat; de beoordelingen van consumenten over Amsterdamse dienstverleners.” en denken er wel uit te komen "laten we eerst om tafel gaan zitten, voordat we naar de rechter stappen."

Lees hier en hier iets meer.

IEF 4225

Een overbevolkt register

bk.JPGBas Kist (Shield Mark): Kosten EU-registratie merken niet verlagen. (Eerder gepubliceerd in het FD van donderdag 21 juni 2007).

Op het eerste gezicht lijkt verlaging van het tarief van Europese merkregistratie aantrekkelijk, maar zal op langere termijn nadelig uitwerken voor ondernemers. Een forse tariefverlaging zal leiden tot een enorme toevloed van Europawijde merkregistraties, waardoor het in de toekomst bijna ondoenlijk wordt om een naam te vinden die nog 'vrij' is. Daarnaast heeft het tot gevolg dat er veel kostbare juridische conflicten zullen ontstaan.

Kortgeleden namen de Europese ministers van justitie in Brussel het besluit om het tarief van een Europese Merkregistratie fors te verlagen. De reden hiervoor is dat het Europese Merkenbureau in Alicante veel te veel geld verdient. Het in 1996 opgerichte bureau, waar bedrijven hun merken Europawijd kunnen registreren, heeft nu al 120 miljoen euro op de bank staan en als het zo doorgaat hebben ze over een jaar of drie meer dan 300 miljoen in kas. Blijkbaar is het tarief dat bedrijven voor hun Europese merkregistratie betalen veel meer dan kostendekkend.

In een persbericht laat de voorzitster van de Brusselse bijeenkomst, de Duitse minister Brigitte Zypries, weten dat het om 'significantly lower costs' zal gaan. Daar voegt zij aan toe dat deze tariefverlaging natuurlijk heel goed is voor alle ondernemers die hun merken in Europa willen registreren.

Dat mag op korte termijn zo zijn, maar naar mijn mening is deze kostenverlaging op lange termijn voor ondernemers zeer ongunstig.

Naast een Europawijde registratie via het merkenbureau in Alicante, hebben ondernemers ook de mogelijkheid om hun merken nationaal per land te registreren. Elk land heeft nog steeds zijn eigen merkenregister. En dat is maar goed ook want heel veel ondernemers zijn eigenlijk alleen actief in een paar landen en zitten helemaal niet te wachten op registratie in alle 27 Europese landen. De kosten van zo'n nationale merkregistratie bedragen nu gemiddeld een zesde van die van een Europese registratie.

Als het Europese tarief, zoals nu gepland is, flink naar beneden gaat en het tarief van de nationale registraties dicht zal naderen, zullen veel ondernemers ervoor kiezen om hun merk Europees te registreren, zelfs als ze maar in twee of drie landen op de markt zijn. Voor een paar honderd euro meer krijg je immers bescherming in 27 landen in plaats van in één land en zo'n voordeeltje laat natuurlijk niemand lopen.

Gevolg is dat het Europese register vol zal lopen met Europawijde merkenclaims van bedrijven die eigenlijk maar in een heel klein deeltje van de EU-landen belangen

hebben. Voor bedrijven die een nieuw merk willen introduceren zal het hierdoor steeds moeilijker worden om namen te vinden die nog 'vrij' zijn. Dat is op dit moment al niet eenvoudig en het wordt straks met zo'n overbevolkt register echt een ramp.

Daarnaast zullen er ook veel meer kostbare juridische conflicten ontstaan. Conflicten die nooit waren ontstaan als iedereen zich zou beperken tot registratie van zijn merk in de landen waar het merk daadwerkelijk gebruikt wordt.

Al met al voldoende reden om op zoek te gaan naar een andere nuttige bestemming voor het miljoenenoverschot van het Europese Merkenbureau.

Bas Kist

IEF 4219

Zoek de verschillen

 Twee toegestane verzoeken tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 101 9d Rv ten laste van verweerders. Amsterdamse en Arnhemse beschikking, zelfde partijen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

 1 - Rechtbank Amsterdam, 9 mei 2007. Beschikking op verzoekschrift tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 101 9d Rv ten laste van verweerders.

“2.3. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om op de gevraagde wijze een deskundige te benoemen. Een wettelijke grondslag ontbreekt hiervoor. Op grond van artikel 1019 lid 2 Rv zal worden bepaald dat de beschrijving dient te geschieden door na te melden octrooigemachtigde.

2.4. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak zal worden bepaald op veertien dagen. De beschrijving dient immers ter plekke plaats te vinden en niet valt in te zien waarom de hoofdzaak zonder beschrijving niet binnen veertien dagen kan worden ingesteld.”

De voorzieningenrechter “verleent verlof een beschrijving te maken van de inbreukmakende producten., de wijze waarop zij kunnen worden toegepast en de documenten die hier betrekking op hebben; verleent toestemming om ter plaatse alle handelingen te verrichten die voor het maken van deze beschrijving nodig blijken te zijn;  verleent verlof om bewijsbeslag te leggen op telkens één exemplaar van de thermocyclers; verleent verlof om bewijsbeslag te leggen op aangetroffen documenten, indien en voor zover de deskundige tot het oordeel komt dat beschrijving van die documenten onvoldoende is als bewijs van inbreuk; verleent verlof om monsters te nemen van de in het verzoekschrift genoemde nucleïnezuurdetectoren, en wel zodanig dat van elk type nucleïnezuurdetector drie monsters, elk bestaande uit een voor toepassing van de werkwijze normale dosis, mogen worden genomen;  beveelt dat voornoemde monsters ter gerechtelijke bewaring zullen worden gegeven aan de octrooigemachtigde dr. A. van Kooij, die hierbij tot bewaarder wordt aangewezen.”

Lees de beschikking hier.

2- Rechtbank Arnhem, 8 mei 2007. Ex parte verlof tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 1019d Rv.

“23.Verzoekster vraagt verlof om bij gerekwestreerde een beschrijving te maken van de inbreukmakende producten, de wijze waarop zij kunnen worden toegepast en de documenten die hier betrekking op hebben, alsmede toestemming om ter plaatse alle handelingen te verrichten die  voor het maken van deze beschrijving nodig  blijken te zijn Verzocht wordt om als deskundigen die de deurwaarder zullen vergezellen als bedoeld in artikel 440 lid 2 jo 1019d lid 1 Rv de octrooigemachtigde dr. A van der Kooij te benoemen.

24. Verzoekster vraagt verlof om bewijsbeslag te mogen leggen op telkens één exemplaar per type van de hiervoor genoemde thermocyclers, zodat deze voor eventuele nadere bewijslevering beschikbaar blijven. Voorts vraagt verzoekster verlof  bewijsbeslag te mogen leggen op bij gerekwestreerde aangetroffen documenten, indien en voorzover de deskundige tot het oordeel komt dat beschrijving van die documenten onvoldoende is als bewijs van inbreuk,

25. Verzoekster vraagt tenslotte verlof om monsters te mogen nemen van de hiervoor genoemde nucleïnezuurdetectoren, en wel zodanig dat van elk type nucleïnezuurdetector drie monsters, elk bestaande uit een voor toepassing van de werkwijze normale  dosis, mogen worden genomen. Verzocht wordt de octrooigemachtigde  dr. A. ‘van Kooij tot bewaarder van deze monsters te benoemen.”

Toegestaan als verzocht. De termijn voor het instellen van de hoofdzaak wordt bepaald op 8 weken na de aanvang van d uitvoering van de beschrijving, beslaglegging en monsterneming.

Lees de beschikking hier.

IEF 4214

Voor bouten en moeren

GvA,12 juni 2007, zaak T339/05, MacLean-Fogg Co. tegen OHIM. (nog geen Nederlandse versie beschikbaar)

Beroep tegen weigering registratie van het woordmerk LOKTHREAD als Gemeenschapsmerk voor bouten en moeren (klasse 6) slaagt niet. Geen onderscheidend vermogen, beschrijving kenmerk van de waren.

Een schoolvoorbeeld van een weigering van een Gemeenschapsmerk op grond van het  beschrijvende karakter. De woorden “lock” en “thread” behoren beide tot de Engelse taal. Dat het woord “lo(c)k” fout gespeld is, maakt geen verschil. “It also follows that the mere fact that the neologism contains a spelling mistake in one of its components cannot support the inference that the neologism is unusual given that the relevant public will immediately recognise that misspelling, both phonetically and visually, and will therefore replace the misspelled word ‘lok’ with the word ‘lock’.”

De woorden “thread” (vrij vertaald: schroef) en  “lock” (vrij vertaald: vastzetten) zijn gebruikelijk voor de aanduiding van de waren waarvoor het gemeenschapsmerk is aangevraagd. Dat het aangevraagde gemeenschapsmerk een samenstelling is van twee beschrijvende woorden maakt geen verschil, aldus het GvEA. “Because that combination is not unusual, the neologism resulting from the joining together of those two components does not create an impression which is sufficiently far removed from that produced by the mere combination of the words ‘lok’ and ‘thread’. Such a combination of words is in conformity with the rules of syntax and grammar of the English language and is not unusual in the structure of that language. It is thus common, as rightly pointed out by OHIM, to create words coupling together two words each of which has a meaning, such as ‘schoolboy’, ‘bedroom’ or ‘packthread’.”

Lees het arrest hier.

IEF 4213

Draaien en Schenken

t&p.gifGvEA 12 juni 2007, T-190/05. The Sherwin-Williams Company tegen het OHIM.
 
Wel gemeld, nog niet besproken. Weigering Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk TWIST & POUR, ingeschreven voor plastic houders voor het opslaan en uitgieten van vloeibare verf. Geen onderscheidend vermogen, beschrijving kenmerk van de waren.

De Gemeenschapsmerkaanvraag voor het woordmerk TWIST & POUR voor waren in klasse 21 (Draagbare plastic houders verkocht als integraal onderdeel van vloeibare verf met een inrichting voor het opslaan en uitgieten ervan). wordt geweigerd door het OHIM, omdat het mening is dat het betreffende teken niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 7 lid 1 sub b GMVO. Het GvEA komt eveneens tot het oordeel dat het teken TWIST & POUR elk onderscheidend vermogen mist en de inschrijving terecht is geweigerd.

Volgens Sherwin Williams heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat TWIST & POUR onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7 lid 1 sub b omdat dit teken de betrokken waren zou beschrijven. Dit criterium is naar mening van Sherwin Williams alleen relevant in het kader van artikel 7 lid 1 sub c. Het GvEA wijst er echter nog eens op dat – hoewel de in artikel 7 lid 1 genoemde weigeringsgronden onafhankelijk van elkaar zijn, en elk een afzonderlijk onderzoek vereisen – er wel degelijk een duidelijke overlapping bestaat tussen de werkingssfeer van deze gronden. Bovendien mist volgens vaste rechtspraak met name een woordmerk dat kenmerken van de waren of diensten beschrijft in de zin van artikel 7 lid 1 sub c elk onderscheidend vermogen voor deze waren of diensten in de zin van artikel 7 lid 1 sub b.

Het GvEA maakt tevens korte metten met de stelling van Sherwin Williams dat TWIST & POUR niet een kenmerk van de betrokken waren zou beschrijven, maar slechts een zinspeling of suggestie zou bevatten. Het woordteken beschrijft immers rechtstreeks de handeling die wordt verricht met name om een pot met dop te openen, die moet worden opengedraaid alvorens de vloeibare inhoud eruit te kunnen gieten, aldus het GvEA. Ook het argument dat deze beschrijving slechts een bijkomstig kenmerk van de waren beschrijft kan Sherwin Williams niet baten, omdat het volgens bestaande rechtspraak niet relevant is of de kenmerken van de waren of diensten die kunnen worden beschreven commercieel essentieel dan wel bijkomstig zijn.

Lees het arrest hier.

IEF 4211

Wine may be drunk from other vessels

wtf.gifGvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-105/05, Assembled Investments (Proprietary) tegen OHIM /   Waterford Wedgwood (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Al wel gemeld, maar nog niet besproken. Oppositieprocedure ingesteld tegen beeldmerkaanvrage Waterford Stellenbosch (klasse 33, ‘met name wijnen geproduceerd in de Stellenbosch streek, Zuid-Afrika’) middels woordmerk WATERFORD (klasse 21 ‘Glaswerk, aardewerk, porseleinen servies(goed) en porselein’).

Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dat glaswerk en wijn niet soortgelijk zijn en vernietigt de uitspraak van het Board of Appeal.

Volgens het Gerecht is niet in geschil dat glaswerk en wijn van nature verschillend zijn, concurrerend noch substitueerbaar, en dat zij niet in dezelfde gebieden worden geproduceerd.

Voor wat betreft de distributiekanalen, merkt het Gerecht op dat wijn en bepaalde artikelen van glaswerk soms in dezelfde plaatsen, zoals bij wijnspeciaalzaken worden verkocht, maar bij gebrek aan andersluidende informatie wordt aangenomen dat die verkopen niet meer inhouden dan een te verwaarlozen deel van de algehele verkoop van het onderhavige glaswerk. Niet is aangetoond dat de gelijktijdige verkoop van wijn en glazen (als geschenk) van enig significant commercieel belang is voor wijnproducenten en dit wordt door consumenten normaliter ook meer beschouwd als reclame om de verkoop van wijn te bevorderen dan als indicatie dat de betrokken producent deel van zijn activiteiten aan de verspreiding van glaswerk wijdt.

Tenslotte merkt het Gerecht op dat er een zekere mate van complementariteit is tussen sommige glaswerken, in het bijzonder wijnglazen, karaffen en decanteerflessen, en wijn voor zover het gaat om het voorgenomen gebruik daaruit wijn te drinken. Echter, voor zover de wijn uit andere vaten kan worden gedronken en het onderhavige glaswerk voor andere doeleinden kan worden gebruikt, is die complementariteit niet voldoende om soortgelijkheid aan te nemen.

Lees het arrest hier.

IEF 4206

Waar rook is

BBIE, beslissing inzake oppositie, 12 juni 2007, Nº 2000276. Opposant: Lasaulec B.V. tegen verweerder: Dr. Horst Ermer.

Oppositie op grond van Benelux woordmerk RALTEC tegen de aanvraag tot spoedinschrijving van het woordmerk RALTEC. Oppositie afgewezen: identieke merken, maar voor waren en diensten die niet soortgelijk worden geacht. Onder andere: 

“Dan blijven over de brandblusmiddelen in klasse 1. Het Bureau is van mening dat er een relatie zou kunnen zijn tussen deze producten en de producten van verweerder. Waar rook is, is vuur en dat zal geblust moeten worden. De aard en de bestemming van de producten zijn echter verschillend. Het gaat hier om de chemische middelen waar brandblusapparaten mee afgevuld worden, dit is geen eindproduct (in tegenstelling tot de brandblusapparaten in klasse 9). De rookafzuigtoestellen en –apparaten voor het bekomen van rookvrije reddingswegen, rookmelders, rookschakelaars, brandmelders, vuurtasters, alarmbellen zijn apparaten die specifiek bedoeld zijn om het neveneffect van de brand zoveel mogelijk weg te nemen en om te waarschuwen voor de aanwezigheid van rook of vuur.” (31)

Lees de beslissing hier.

IEF 4205

Le plupart des Néerlandophones

aira.gifBBIE, beslissing inzake oppositie, 12 juni 2007, Nº 2000208. Opposant Loewe S.A. tegen  Aira Cosmetics Sprl. (geen  Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositie op grond van Gemeenschapswoordmerk Aire tegen aanvraag Benelux-beeldmerk Aira. De oppositie is gericht tegen klasse 3 (zepen etc.). Overeenstemmende waren,  Wel visuele, geen conceptuele en afhankelijk van het taalgebied wel of geen fonetische overeenstemming. Oppositie toegewezen.

“Les signes diffèrent sur le plan conceptuel. Du point de vue visuel les signes présentent plus de ressemblances que de différences. Sur le plan phonétique, la différence entre les signes dépend entre autres de la langue du consommateur.” (49)

Vu la similitude entre les signes sur les plans visuel et phonétique et l'identité respectivement la similitude entre les produits, l’Office est d’avis qu’il y a risque de confusion pour les produits en classe 3.” (56)

Lees de beslissing hier.

IEF 4204

Samenwerkende of gecombineerde organen of functies

BBIE, beslissing inzake oppositie, 15 juni 2007, Nº 2000481. Opposant Synergia Capital Partners B.V.tegen Verweerder: Insearch Group B.V.

Oppositie op grand van woord- en beeldmerken Synergia (capital partners) tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk Synergy Investment Group en betreft klasse 35 (financiële diensten). 

 “Zoals vastgesteld bij de begripsmatige vergelijking van de tekens “Synergia Capital Partners” en “Synergy Investment Group” is het onderscheidend vermogen van beide tekens beperkt. De stelling van verweerder dat de term “synergie” waarnaar de merken van opposant begripsmatig verwijzen, niet gemonopoliseerd mag worden, is een aspect dat bij de toetsing op absolute gronden, conform artikel 2.11 BVIE, door het Bureau aan bod komt.”(61)

Hoewel er identiteit respectievelijk soortgelijkheid tussen een deel van de diensten voor de klassen 35 en 36 is vastgesteld, is het Bureau van oordeel dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, gezien er slechts op begripsmatig vlak sprake is van enige overeenstemming tussen het merk “Synergia Capital Partners” en “synergy investment group”. De oppositie wordt geheel afgewezen.” (63, 64)

Lees de beslissing hier.

IEF 4203

Gemoedelijke en gerieflijk

noflik.gifBBIE, beslissing inzake oppositie, 15 juni 2007, Nº 2000087.  Opposant Noflik BV tegen verweerder: Avek Holding B.V.

Tweede rijkstaalconflict. Oppositie op grond van beeldmerk Noflik tegen aanvraag woordmerk Noflik en betreffende de klassen 10 en 20 (meubels).  Er zijn te weinig Friezen om niet onderscheidend te zijn, geen soortgelijke waren, geen verwarring.

“Zoals uit het bewijs van gebruik is gebleken is de betekenis van het woord Noflik prettig, gemoedelijke en gerieflijk in het Fries. Het in aanmerking komend publiek in de Benelux zal echter niet op de hoogte zijn van deze betekenis. (…) Ervan uitgaande dat Friesland 643.000 inwoners heeft (Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Friesland is dit ten opzichte van de 27 miljoen inwoners van de Benelux een heel klein aantal. Voor de gemiddelde consument hebben de merken dan ook geen specifieke betekenis. Dit brengt met zich mee dat de merken intrinsiek onderscheidend vermogen hebben en dat de merken -voor zover relevant- ook begripsmatig identiek zijn.” (5.6)

"Enerzijds is in dit geval het in aanmerking komend publiek, het publiek dat bedden koopt; een aankoop die niet dagelijks plaatsvindt en waarvoor men zich goed voorbereid. (…) Anderzijds bestaat het in aanmerking komend publiek uit de ambtenaren die de portefeuille straatmeubilair van hun gemeente beheren. (…) Hoewel deze ambtenaar ook een paar keer in het leven een bed aanschaft, zal dit in aanmerking komend publiek niet van mening zijn dat de leverancier van het straatmeubilair ook bedden zal maken en omgekeerd zal deze ambtenaar zich niet bij de beddenwinkel vervoegen voor straatmeubilair.

In onderhavig geval is sprake van overeenstemmende merken, maar voor waren en diensten die niet soortgelijk worden geacht door het Bureau. Soortgelijkheid van waren en diensten is een voorwaarde voor het vaststellen van gevaar voor verwarring in een oppositie gezien de verwijzing in artikel 2.14, lid 1 BVIE naar artikel 2.3, sub a en b BVIE." (69 e.v.). De oppositie is niet gegrond. (

Lees de beslissing hier.