Modellenrecht  

IEF 12714

HR Apple-Samsung: vergelijking met meer dan één anticiperend model

HR 31 mei 2013, nr. 12/0766 (Apple Inc tegen Samsung), LJN BZ1983 - persbericht
Uitspraak ingezonden door Laurens Kamp en Bas Berghuis van Woortman, Simmons & Simmons.
Eerste arrest van de Hoge Raad over Gemeenschapsmodelrechten. Na eerdere kort geding [IEF 10108] en beroep [IEF 10819] en conclusie A-G [IEF 12366]. De Hoge Raad wijst de klachten af.

In´t kort: Bij de beoordeling of een model een eigen karakter heeft, is het toelaatbaar dat een vergelijking wordt gemaakt met meer dan één anticiperend model. De klachten voeren ten onrechte aan dat het oordeel dat een model geen eigen karakter heeft, slechts kan worden gebaseerd op onvoldoende verschil met één specifiek anticiperend model. Beperkte geldigheid bestaat niet in het modellenrecht. Omdat naar inschatting van Apple 85-90% van de kosten betrekking hebben op het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep van Samsung c.s. wordt slechts 12,5% van het voormelde proceskosten toegewezen.

In citaten:

4.4. De klachten gaan terecht ervan uit dat bij de beoordeling of een model een eigen karakter heeft, toelaatbaar is dat een vergelijking wordt gemaakt met meer dan één anticiperend model. Zij voeren echter ten onrechte aan dat het oordeel dat een model geen eigen karakter heeft, slechts kan worden gebaseerd op onvoldoende verschil met één specifiek anticiperend model. Bij de beoordeling van de geldigheid van een model gaat het, gelet op art. 6 lid 1 GmodVo, om de vergelijking met "modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld", zodat de vraag of voldoende afstand bestaat tussen het model en eerdere soortgelijke modellen, moet worden beantwoord aan de hand van de verschillen die bestaan tussen het model en het model of modellen waarop degene die het nietigheidsverweer voert, zich in dat verband beroept. Dit geldt dus ook indien degene die dit verweer voert, daartoe verwijst naar meer dan één anticiperend model, en in die zin naar het vormgevingserfgoed. Het hiervoor in 3.4 onder (a) door het hof verrichte onderzoek berust dus op een juiste rechtsopvatting.

4.5. De klachten missen feitelijke grondslag voor zover zij inhouden, of op het uitgangspunt zijn gebaseerd, dat het hof het Apple-model slechts beperkt geldig heeft geacht. Beperkte geldigheid bestaat niet in het modellenrecht. Zoals hiervoor in 3.4 onder (b) is overwogen, heeft het hof het Apple-model niet nietig geacht, en dus geldig.

4.6 De klachten missen eveneens feitelijke grondslag voor zover zij aanvoeren dat het hof ten onrechte zijn beoordeling van de geldigheid van het Apple-model heeft gebaseerd op de omstandigheid dat dit model voldoende afstand bewaart tot slechts één anticiperend model. (...) heeft het hof zijn oordeel over de (geldigheid of) nietigheid van het Apple-model immers meer in het bijzonder gebaseerd op een zestal met name door Samsung c.s. genoemde, anticiperende, modellen, die door het hof minutieus zijn onderzocht op overeenkomsten en verschillen met het Apple-model.

4.8. Bij de beoordeling van de hiervoor in 4.2(b) samengevat weergegeven klachten wordt vooropgesteld dat zij (...) op een onjuiste rechtsopvatting berusten voor zover zij verdedigen dat de afstand die bestaat tussen het model waarvan de bescherming wordt ingeroepen en eerdere anticiperende modellen uit het vormgevingserfgoed, uitsluitend van belang is bij de beantwoording van de vraag of het model geldig is, en niet (opnieuw) bij de beoordeling van de beschermingsomvang daarvan.
Het hof heeft dus terecht en op goede gronden de vragen of het Apple-model geldig is, en wat daarvan de beschermingsomvang is, in samenhang besproken, zonder ze nochtans met elkaar te vereenzelvigen.
Uit het vorenoverwogene volgt voorts dat de klachten op een onjuiste rechtsopvatting berusten, voor zover zij verdedigen dat de enige aanvullende maatstaf bij de beoordeling van de beschermingsomvang van een (geldig) model, de in art. 10 lid 2 GModVo bedoelde mate van vrijheid is die de ontwerper heeft bij het creëren van het model.

4.13 (...) Nu Apple evenwel in haar conclusie van repliek in cassatie heeft aangevoerd dat haar inschatting is dat 85% tot 90% van de - op zichzelf door haar niet bestreden - totale kosten van Samsung c.s. betrekking hebben op het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep (...), zal de Hoge Raad, dienovereenkomstig beslissen. Daarom zal Apple worden veroordeeld aan Samsung c.s. als proceskosten te voldoen een bedrag van (12,5% van het voormelde bedrag van €112.901,44, maakt afgerond) €14.113,--.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Beschermingsomvang model is afhankelijk van afstand model tot vormgevingserfgoed)
SOLV (De spiegelbeeldigheid van het eigen karakter en de beschermingsomvang in het modellenrecht)

IEF 12687

Twee iPad 2-modelrechten ongeldig

Beslissingen ingezonden door Laurens Kamp, Simmons & Simmons LLP.
OHIM Invalidity Division, ICD 8683 (Samsung c.s. tegen Apple)

Het verzoek voor nietigverklaring van het model met nummer 001222905-0002 (fotoweergave van iPad 2) is afgewezen. De nietigheidsgronden ex artikel 25 lid 1 sub a en b zijn ongegrond. Een 52-pagina's-tellende beslissing:

Disclosure - (86) Where the designs are disclosed in a front or perspective view, and a side view allows the shape or contours of the back part of the product to be determined, or there is a back view, such disclosures are considered sufficient to make the assessment of novelty and individual character.

Technical function - (93) For the reasons given above none of the features appointed by the Applicants (flat display, slim profile, shape, rounded corners, functional elements or camera) are considered being solely dictated by the technical function pursuant to Article 8(1) CDR.

OHIM Invalidity Division, ICD 8720 (Samsung c.s. tegen Apple)
Het model 1888454-0013 (fotoweergave iPad 2) is nietig verklaard vanwege het gebrek aan eigen karakter.

(63) The portable device is supposed to be easily handled, carried, held, placed in bags and easily transported, etc. The user uses the device as such, not only its screen when placed on a flat surface. Thus, the informed user, as particularly observant, takes into consideration not only the front part of the device, though it is the part of the product which allows its functioning.

OHIM Invalidity Division, ICD 8721 (Samsung c.s. tegen Apple)
Het model 1888454-0001 is nietig verklaard vanwege het gebrek aan eigen karakter.

Uit ICD 8720:

(61) In the present case the informed user is familiar with designs of portable display devices. S/he is aware of the designs of products which were available before the date of priority of the contested RCD and s/he is aware of constraints of the designer's freedom given by technical requirements and the function of the device.

(62) The device has to be portable; it requires a screen to display information and some functional elements to be operated. Portable display devices can significantly differ in size, ranging from the size of mobile phones to the size of laptops, and they can differ in the ratio of the sides. The screen of the device is expected to have a display and to be rectangular, although the division of the screen or application of some borders around the screen is not dictated by severe constraints. Market tendencies such as aesthetic or commercial considerations, as argued by the Applicants in connection with flat screens, are not regarded as restrictions to the freedom of the designer (see judgment of 22/06/2010, T-153/08, 'Communication unit', paragraph 58).

(63) The portable device is supposed to be easily handled, carried, held, placed in bags and easily transported, etc. The user uses the device as such, not only its screen when placed on a flat surface. Thus, the informed user, as particularly observant, takes into consideration not only the front part of the device, though it is the part of the product which allows its functioning. When making a choice at the time of purchase of the product, the informed user also considers the casing and the overall shape, and s/he is able to differentiate between different products on the market. What matters is not only the functional part of the device but also the shape and design of the body of the device. The informed user is particularly attentive due to the saturation of the market in the given field, which was considerably high before the date of priority of the RCD, as follows from numerous examples of submitted prior art by the Applicants. The density in the given field makes the informed user more sensitive to the differences between products with the same or similar function (see judgment of 13/11/2012, T-83/11, 'Radiators for heating', paragraph 81). The user is attentive even to small differences between the designs.

(65) The RCD is registered for a particular shape of the portable display device. Comparing the prior and the contested designs, they are almost identical in the front side, where the only difference is the shape of the home button. The designs differ in the angle in which the side walls of casing are bevelled toward the back but the contours of the casing are not very different. Though the prior design is not disclosed in a side view, from the provided images it is quite clear that it is slim rather than robust. The contested RCD has the functional elements on its sides which are missing in the prior design, however the overall impressions produced by the two opposing designs on the informed user are the same. The RCD does not have individual character with respect to the prior design.

IEF 12680

De geïnformeerde gebruiker in het modellenrecht: wat moet hij vergelijken en hoe moet hij vergelijken?

P.G.F.A. Geerts, De geïnformeerde gebruiker in het modellenrecht: wat moet hij vergelijken en hoe moet hij vergelijken?, IER 2013/13, p. 120-124, IEF 12680
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.

1. In deze bijdrage sta ik stil bij de vraag wat de geïnformeerde gebruiker in het modellenrecht moet vergelijken en bij de vraag hoe hij moet vergelijken.

2. Naar aanleiding van het PepsiCo-arrest van het HvJ EU, is onduidelijkheid ontstaan over het antwoord op de vraag wat de geïnformeerde gebruiker in een nietigheidsprocedure met elkaar moet vergelijken: moet hij het vormgevingserfgoed met de modelinschrijving (het model dat de inschrijving openbaart) vergelijken of met de door de modelhouder verhandelde voortbrengselen waarop de modelinschrijving betrekking heeft?  Deze kwestie speelt niet alleen in nietigheidsprocedures, maar ook in inbreukprocedures. Ook in die procedures is het van belang te weten waarmee het vermeende inbreukmakende voortbrengsel vergeleken moet worden: met de modelinschrijving of met de daadwerkelijke voortbrengselen die door de modelhouder worden verhandeld?

Dit artikel is sterk ingekort, lees de opgemaakte versie hier.

3. Tot het PepsiCo-arrest werd algemeen aangenomen dat (in beide procedures) de modelinschrijving beslissend is, net zoals in het merkenrecht de merkinschrijving beslissend is. Speyart schrijft hierover:

“Het schoolvoorbeeld van de beginnersfout van de advocaat of de rechter in een merkenzaak is dat de betrokken vergelijking wordt gepresenteerd als een vergelijking tussen het product van de merkhouder en het beweerdelijk inbreukmakend product, waarbij wordt geabstraheerd van het merk, zoals gedeponeerd. Het is immers het depot dat de beschermingsomvang bepaalt, en niet de manier waarop de rechthebbende zijn merk op een product heeft aangebracht”.

4. De vraag is nu of het PepsiCo-arrest hierin (voor wat betreft het modellenrecht) verandering heeft gebracht. Die vraag is met name gerezen naar aanleiding van de volgende overweging van het HvJ EU:
“73. Aangezien op het gebied van modellen de persoon die de vergelijking verricht, de geïnformeerde gebruiker betreft die, zoals in de punten 53 en 59 van het onderhavige arrest is geconstateerd, verschilt van de gemiddelde consument, is geen sprake van een onjuiste rechtsopvatting wanneer bij de beoordeling van de algemene indruk die door de betrokken modellen wordt gewekt, de daadwerkelijk verhandelde voortbrengselen waarop deze modellen betrekking hebben, in aanmerking worden genomen”.

5. Uit die overweging zou afgeleid kunnen worden dat niet meer de modelinschrijving beslissend is, maar de daadwerkelijk verhandelde voortbrengselen. Met Speyart ben ik evenwel van mening dat die conclusie niet getrokken mag worden en dat het hier slechts om een bijkomende omstandigheid gaat.  De hierboven geciteerde rechtsoverweging moet immers in combinatie met r.o. 74 gelezen worden. Die luidt:

“74. Hoe dan ook blijkt uit het gebruik van het werkwoord ‘bevestigen’ in punt 83 van het bestreden arrest van het Gerecht zijn bevindingen in werkelijkheid heeft gebaseerd op de conflicterende modellen zoals deze in de respectieve inschrijvingsaanvragen zijn beschreven en weergegeven, zodat de vergelijking van de reële voortbrengselen enkel ter verduidelijking is gebruikt, teneinde reeds eerder getrokken conclusies te bevestigen, en die vergelijking niet als de grondslag van de motivering van het bestreden arrest kan worden beschouwd”.

6. Ik ben het dan ook eens met het Hof ’s-Gravenhage dat uit de hierboven geciteerde passages uit het PepsiCo-arrest moet worden afgeleid, dat de modelinschrijving (nog steeds) leidend is en dat het daadwerkelijk verhandelde voortbrengsel waarop het model is toegepast in aanmerking mag worden genomen voor zover dit een bevestiging oplevert van hetgeen uit het model zoals ingeschreven blijkt, dus enkel ter verduidelijking, teneinde reeds eerder getrokken conclusies te bevestigen. Het Hof ’s-Gravenhage overweegt in mijn ogen dan ook terecht:

“32. Uitgaande van het bovenstaande is het hof van oordeel dat in casu elementen die wel in de daadwerkelijke verhandelde BLOOM voorkomen (het daadwerkelijk verhandelde voortbrengsel; P.G.), maar niet uit de modelinschrijving blijken bij de nietigheids- en de inbreukvraag niet in aanmerking kunnen worden genomen”.

7. Kortom: de modelinschrijving is (bij de nietigheids- en de inbreukvraag) nog steeds leidend, ook na het PepsiCo-arrest. Dat kan ook niet anders. In het modellenrecht staat het registratiesysteem centraal. Art. 3.16 BVIE bepaalt dan ook niet voor niets dat de modelrechthebbende zich kan verzetten tegen het gebruik van een voortbrengsel waarin de tekening of het model is verwerkt en dat hetzelfde uiterlijk vertoont als de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model, dan wel bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Het blijft dus ook aan te raden duidelijke modeldepots te verrichten. Het is zeker niet zo dat je na het PepsiCo-arrest met onduidelijke depots ‘later bij de rechter nog alle kanten op kunt’.  Onduidelijkheid werkt ook in het modellenrecht in het nadeel van de rechthebbende. Zie in dit verband ook het recente International Brush Company/Koti-vonnis. Daarin overweegt de voorzieningenrechter dat gelet op de rechtszekerheid voor derden een onduidelijkheid in het modeldepot in beginsel ten nadele van de houdster van het model werkt.

(...)

20. Kortom: ik zou ervoor willen pleiten om in het modellenrecht alleen te werken met de directe vergelijkingsmethode. Dat is de enige juiste vergelijkingsmethode, die bovendien in alle procedures (door de rechter) probleemloos toegepast kan worden.

21. De uitspraken van Nederlandse rechters in modellenzaken die na het PepsiCo-arrest zijn gewezen laten dat beeld gelukkig ook zien.  In al die uitspraken heeft de rechter de modelinschrijving rechtstreeks vergeleken met het vormgevingserfgoed respectievelijk het vermeende inbreukmakende voortbrengsel. Ik vind dat een hele goede ontwikkeling en hoop dat de rechter die weg zal blijven volgen en zich door het PepsiCo-arrest niet op het verkeerde been laat zetten.

IEF 12674

Algemene indruk: met alle zichtbare zijden rekening houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 mei 2013 (bij vervroeging), KG ZA 13-291 (Hovicon International B.V. tegen Apparatenfabriek Bereila B.V.)
Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, Trip advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Zowel Hovicon als Bereila houden zich bezig met het ontwerpen, produceren en verhandelen van 'saussystemen'. Hovicon is houder van een Gemeenschapsmodel voor een sausdispenser, 'Hovicon Continental'. Op 27 november 2012 heeft Bereila een eerste prototype van een voor Remia ontwikkelde dispenser aan Remia getoond. Hovicon vordert thans een verbod op productie en verhandeling van deze Bereila-dispenser. Zij voert aan dat de Bereila dispensers inbreuk maken op haar modelrecht en haar auteursrecht met betrekking tot de Hovicon Continental.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de Bereila-dispenser voldoende af van het model van Hovicon. Er is sprake van een andere algemene indruk. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van de kenmerkende behuizing geen relevant verschil is, aangezien deze niet zichtbaar is in het vooraanzicht, wordt afgewezen. Bij de bepaling van de algemene indruk moet rekening worden gehouden met alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. De vorderingen van Hovicon worden afgewezen.

4.2. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Hovicon moeten worden afgewezen omdat de Bereila-dispenser naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan het model. Niet in geschil is dat de geïnformeerde gebruiker in dit geval een inkoper bij sausfabrikant is of een medewerker van een horecabedrijf.

4.3. De dispenser van Bereila wekt naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk bij die geïnformeerde gebruiker omdat bij de dispenser van Bereila, in tegenstelling tot het model, de dikke cilinder met de ruimte voor de sausbokaal en de dunne cilinder met het spuitelement niet zijn opgenomen in één behuizing. Juist de behuizing die beide cilinders omvat is naar voorlopig oordeel karakteristiek voor het model. Het opnemen van de twee cilinders inn één vloeiend vormgegeven behuizing is namelijk in belangrijke mate bepalend voor de 'strakke vormgeving' die, ook volgens Hovicon, kenmerkend is voor het model.

4.4. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van dergelijke behuizing geen relevant verschil is omdat die niet zichtbaar is in het vooraanzicht van de dispenser, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Bij de bepaling van de algemene indrukken die het model en de dispenser wekken bij de geïnformeerde gebruiker, moet naar voorlopig oordeel worden gelet op alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. Daaronder valt niet alleen het vooraanzicht, maar ook het bovenaanzicht en zijaanzicht. Ook de vanuit de laatstgenoemde perspectieven waarneembare kenmerken, waaronder het al dan niet gebruiken van één behuizing, dienen dus te worden meegenomen bij vaststelling van de beschermingsomvang.

IEF 12656

Ex parte (x3): Vrees uitholling bewijspositie

Ex parte beschikking Rechtbank Arnhem 20 december 2012 (Il Mito Modegroep B.V. tegen Basic Wear B.V.);    beschikking Rechtbank Almelo 20 december 2012 (Il Mito Modegroep B.V. tegen Moda Italia) ;   beschikking Rechtbank Arnhem 18 december 2012 (Il Mito Modegroep B.V. tegen Rigans B.V.)
Beschikkingen ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten.

Samenvatting uit het verzoekschrift: Ex parte bevel. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Modelrecht. Auteursrecht. Gerekwesteerden maken inbreuk op de handelsnaamrechten, merkrechten en ongeregistreerde gemeenschapsmodelrechten en auteursrechten van Il Mito op kledingstukken. Il Mito heeft bij beslag een ex parte bevel tot staking van de inbreuk verzocht. Daarnaast heeft zij belang bij de bewijsbescherming en verzoeken zij om inzage/afschrift van bepaalde bescheiden ex art. 843a Rv. jo 1019b jo 1019c RV, beschrijving en monsterneming van de inbreukmakende kledingstukken ex art. 1019b jo 1019d Rv. en conservatoir derdenbeslag op banktegoed van gerekwesteerden. Na sommatie hebben gerekwesteerden de beweerde inbreuk ontkend, maar laten zij de goederen in opslag en zullen zij niet overgaan tot verkoop. Il Mito weet niet of dit zo blijft en om welke hoeveelheden het gaat. Zij vreest verduistering en/of vernietiging zodat hun bewijspositie wordt uitgehold. De voorzieningenrechter wijst de ex parte-verzoeken toe.

IEF 12650

Geen geldige modelrechten van een ontvreemd model

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 8 mei 2013, C/17/126617 / KG-ZA 13-127 (Sybo Holding en AD Inkoop tegen Duif's Florist Articles B.V.)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers en Huib Berendschot, AKD.
Zie eerder IEF 10991 en IEF 10995. Geen opheffing van het beslag. Modelrecht aangevraagd op model van een ander. Verwijtbaar onrechtmatig handelen. Interessant: overweging over eigendom van de boot. AD lnkoop on Duifs Florist houden zich bezig met de import en export van artikelen waaronder theelichthouders. Er is door AD Inkoop een tweetal gemeenschapsmodelrechten ingeschreven voor een theelichthouder in de vorm van een artisjok die door een Chinese onderneming werden gemaakt. Tijdens een inkoopreis heeft [SYBO HOLDING] een artisjok theelichthouder meegenomen uit de showroom van een Chinese firma, zo verklaart een oud-zakenpartner. Bij terugkeer heeft gedaagde sub 1, op naam van AD Inkoop, hiervoor een modelrecht aangevraagd.

SYBO heeft niet van een eigen model modelrechten laten registreren. En vervolgens - dit achteraf nietig verklaarde model [OHIM 31 januari 2013, ICD 8629] - jegens Duif's Florist en Action ingeroepen. SYBO moet hebben geweten dat geen geldige modelrechten kunnen worden verkregen van een model van een ander. De omstandigheid dat SYBO het model van een ander heeft ontvreemd, duidt er op dat SYBO die wetenschap had.

De gestelde onrechtmatige gedraging van SYBO kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het maatschappelijk verkeer ook worden aangemerkt als een gedraging van AD Inkoop en daarmee is AD Inkoop naast SYBO hoofdelijk aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door Duif's Florist geleden schade. Bovendien is ook door AD Inkoop zelfstandig een zorgvuldigheidsnorm geschonden. Er bestond een serieuze, niet te verwaarlozen kans dat het ingeroepen modelrecht geen stand zou houden in een eventuele nietigheidsprocedure. De handhaver van het modelrecht handelt verwijtbaar onrechtmatig jegens de vermeende inbreukmaker.

De voorzieningenrechter weigert de opheffing, wel een herbegroting van de vordering waarvoor eerder verlof is verleend tot een bedrag van € 81.730,00.

Leestips: 2.8, 4.7 en 4.10.

IEF 12644

De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken

Rechtbank Den Haag 7 mei 2013, KG ZA 13-338 (Blue Gentian LLC/Emson en Tommy Teleshopping B.V. tegen Tel Sell)
Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

Modelrecht. Blue Gentian houdt zich bezig met ontwikkeling van huis- en tuinartikelen. Emson, Tommy Teleshopping en Tel Sell zijn aanbieders van consumentenproducten op thuiswinkel-televisiekanalen. Blue Gentian is houdster van een Gemeenschapsmodel voor 'slangen'. Emson en Tommy Teleshopping brengen dergelijke geplooide slangen op de markt onder de naam Xhose. Een slang die door de druk van het water in de lengterichting uitzet. Tel Sell verkoopt onder meer op haar website www.telsell.com een uitzettende tuinslang onder de naam Flex-able Hose. Blue Gentian c.s. stelt dat Tel Sell met haar slang inbreuk maakt op haar modelrecht, omdat sprake is van dezelfde algemene indruk. Zij beroept zich tevens op slaafse nabootsing van haar product.

Blue Gentian c.s. heeft terecht gewezen op het feit dat het model niet uitsluitend wordt bepaald door technische eisen, hierbij wijst zij op de grof geweven katoentextuur van de buitenmantel en de groene kleur. De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken, zij het dat de groene kleur mogelijk iets afwijkt van het model.

Gezien de beperkte vrijheid bij het ontwerp van een slang van het onderhavige type en uitgaande van de geldigheid van het model en dus het eigen karakter, moet volgens de rechtbank worden geoordeeld dat de Flex-Able Hose bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt. De door Tel Sell gestelde vouw in de buitenmantel is onvoldoende om tot een andere algemene indruk te leiden. Er is sprake van een inbreuk op het modelrecht van Blue Gentian. Het verbod kan worden toegewezen voor de gehele EU ook al moet vooralsnog worden aangenomen dat de inbreuk zich beperkt tot Nederland en België.

4.5. Blue Gentian c.s. heeft er echter terecht op gewezen dat het model niet uitsluitend wordt bepaald door technische eisen. In dit verband heeft Blue Gentian c.s. onder meer genoemd de grof geweven katoentextuur van de buitenmantel en de groene kleur.

4.6. Tel Sell bestrijdt niet dat naast de groene kleur ook de textuur uit de inschrijving van het model is af te leiden. Bij nauwkeurige bestudering van het model is deze inderdaad waarneembaar. Tel Sell voert ook niet aan dat de textuur eveneens een technische functie heeft. Beide kenmerken dienen daarom bij beoordeling van de overeenstemming tussen de Flex-Able Hose en het model in aanmerking te worden genomen. Tel Sell heeft ter zitting betoogd dat het Blue Gentian c.s. niet zou vrijstaan een kleur te monopoliseren, maar - wat er verder van dei niet gemotiveerde stelling zij - van monopolisering van een kleur is geen sprake omdat Blue Gentian c.s. zich op grond van het modelrecht niet kan verzetten tegen het gebruik van de kleur in het algemeen, maar alleen voor slangen en uiteraard uitsluitend indien ook overigens door de gesteld inbreukmakende slang geen andere algemene indruk wordt gewekt dan door het model.

4.7. De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken, zij het dat de gebruikte kleur groen mogelijk iets afwijkt van het model. Juist gezien de inderdaad beperkte vrijheid bij het ontwerp van een slang van het onderhavige type en uitgaande van de geldigheid van het model en dus het eigen karakter van het model, moet voorshands worden geoordeeld dat de Flex-Able Hose door aanwezigheid van deze kenmerken bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan het model. De door Tel Sell gestelde - weinig opvallende - vouw in de buitenmantel is onvoldoende om tot een andere algemene indruk te leiden.

IEF 12631

Etikettering op transportband is niet relevant voor totaalindruk

Hof Den Haag 7 mei 2013, LJN CA1008 zaaknr. 200.097.108/01 (Handelsonderneming Martin Stolze B.V. tegen Willburg Projecten)
Uitspraak ingezonden door Lars Huisman en Richella Soetens, Bird & Bird LLP.

Ongeregistreerd gemeenschapsmodel. Slaafse nabootsing. Partijen zijn actief op het gebied van transportbanden, machines en installaties voor tuinbouw. Tijdens de vakbeurs Hortifair heeft Stolze conservatoir bewijsbeslag doen leggen op door Willburg getoonde transportbanden die inbreuk zouden maken op niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrechten van de budgetband en/of bufferband. Het Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep [IEF 9911].

Er wordt met de transportbanden van Stolze (Easy Max) geen eigen positie ingenomen op de markt. Op de etikettering na - die wordt voor de totaalindruk niet relevant geacht - zijn de verschillen voldoende voor een afwijkende totaalindruk. Afwijkingen in het rollenprofiel, de kleur van de motor en de anders vormgegeven aandrijving, maken ook dat er geen sprake is van slaafse nabootsing.

 

Het incidenteel appel faalt. Niet kan worden gesproken dat Stolze tegen beter weten in handhavend en geldend maken van gepretendeerde rechten jegens Willburg, zodat geen sprake is van onrechtmatig handelen in de vorm van misbruik van het procesrecht van Stolze. Dat Stolze zelf slaafs heeft nagebootst, staat niet vast.

5.4. Dit verweer van [Y] onderschrijft het hof. Daargelaten of de Easy Max zelf slaafs is nagebootst, stelt het hof met [Y] voorop dat de Easy Max een industrieel (utiliteits)product betreft, waarvan het uiterlijk vrijwel volledig functioneel is bepaald. Daarbij onderscheidt de vormgeving van de Easy Max zich blijkens het ten processe getoonde en de in de rapporten behandelde transportbanden bovendien niet voldoende van de op (naar het hof begrijpt: het overgrootste deel van) de markt gebruikelijke vormgeving voor transportbanden. Zodoende neemt de Easy Max naar het oordeel van het hof een onvoldoende eigen positie op de markt in. Daarop strandt de vordering uit onrechtmatige daad wegens slaafse nabootsing al zelfstandig.

5.5. Voor zover veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat de Easy Max wel een voldoende eigen positie op de markt voor transportbanden inneemt - maar hiervoor is overwogen dat daarvan geen sprake is - dan is naar het oordeel van het hof met de [Y] transportband daar waar mogelijk zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen, voldoende afgeweken qua uiterlijk, zodat de totaalindruk verschilt en er geen gevaar voor verwarring is. Ook daarop zou de vordering van [X] uit hoofde van slaafse nabootsing zelfstandig stranden. De rapportages van Jilderda, waar [Y] gedetailleerd inhoudelijk verweer op heeft gevoerd, onder meer dat te selectief vergelijkingsmateriaal is vergaard, zijn niet concludent. Naar het oordeel van het hof wordt in het tweede rapport te zeer op details gefocust, terwijl de totaalindruk bepalend is, waar Jilderda in weerwil van de bewoordingen van zijn rapportage te weinig oog voor heeft. Vormgeving die de deugdelijkheid en bruikbaarheid van een product bepaalt, mag worden nagevolgd. Daar valt ook onder het verschaffen van compatibele transportbanden met eerder door haar op de markt gebrachte installaties. De afwijkingen heeft [Y] bij antwoord in hoger beroep als volgt geïllustreerd:







Op de etikettering na - die wordt voor de totaalindruk niet relevant geacht - volgt het hof [Y] in haar betoog dat deze verschillen - in combinatie met de hierna genoemde verdere verschillen - voldoende zijn voor een afwijkende totaalindruk. Er is voorts sprake van afwijkingen in onder meer het rollenprofiel (vgl. afbeeldingen daarvan in 2.3) aan de onderkant (zo dat bij vergelijking van de totaalindruk zou moeten worden meegewogen, hetgeen [Y] betoogt, maar [X] bestrijdt), de kleur van de motor (Easy Max grijs, [Y] transportband zwart) en de anders vormgegeven aandrijving (tandwiel Easy Max, tandriem [Y] transportband, vgl. andermaal de betreffende afbeeldingen in 2.3). Dit een en ander is door [X] onvoldoende steekhoudend ontkracht.

5.6. Aangezien het hof op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel komt dat geen sprake is van slaafse nabootsing en alle grieven van het principaal appel tot strekking hebben dat daar wel sprake van is, behoeven zij geen afzonderlijke bespreking, omdat deze toch niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank omtrent slaafse nabootsing kunnen leiden. Dat geldt derhalve ook voor grief V, die op zichzelf terecht een motiveringsmanco blootlegt in de redenering van de rechtbank in r.o. 4.15. Grief VII is ook tevergeefs opgeworpen, omdat de gestelde omstandigheden - zo al juist - niet afdoen aan het oordeel van het hof dat geen sprake is van slaafse nabootsing en de vorderingen slechts daarop gericht zijn.

5.7. Het incidenteel appel faalt eveneens. Niet kan worden gesproken van het door [X] tegen beter weten in handhaven en geldend maken van pretense rechten jegens [Y], zodat geen sprake is van onrechtmatig handelen in de vorm van misbruik maken van procesrecht van [X] in deze. Voor zover [Y] aan haar betreffende positie ten grondslag legt dat [X] haar Easy Max zelf slaafs heeft nagebootst, heeft te gelden dat [X] daar voldoende tegen heeft ingebracht om dit als vaststaand te kunnen aannemen. Ook anderszins ziet het hof geen rechtsgrond voor de gevorderde integrale kostenveroordeling wegens misbruik van procesrecht. Van het zonder recht of redelijk belang nadeel toebrengen aan [Y] door een reeks beslagleggingen en sommaties is naar het oordeel van het hof geen sprake. Aan het recht van een marktpartij om een legitiem zakelijk geschil - daarvan is hier naar het oordeel van het hof sprake - aan de rechter voor te kunnen leggen, dient niet licht te worden getornd. De eerdere vaststellingsovereenkomst blinkt niet uit in helderheid en is buitengerechtelijk ontbonden door [X]. Anders dan [Y] betoogt, is ook deze overeenkomst geen omstandigheid - wat er verder zij van de merites van deze ontbinding - die het oordeel rechtvaardigt dat er sprake is van een situatie van misbruik van recht bij het entameren van de onderhavige procedure. Het is bepaald niet helder of dit opvolgende conflict tussen partijen door de betreffende vaststellingsovereenkomst wordt bestreken. Daar zijn goede argumenten tegen ingebracht door [X]. Terecht heeft de rechtbank de vordering tot veroordeling in de integrale proceskosten dan ook afgewezen. Ook in appel maakt [X] zich niet schuldig aan misbruik van recht door deze zaak door te zetten tegen [Y].

Lees de uitspraak zaaknr. 200.097.108/01, LJN CA1008 (pdf).

IEF 12609

Model reinigingsapparaat lijkt te veel op ouder vormmerk

Gerecht EU 23 april 2013, zaak T-55/12 (Su-Shan Chen / OHMI - AM Denmark; reinigingsapparaat) - dossier
Gemeenschapsmodel. Gemeenschapsvormmerk. Beroep ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 1027718-0001 (reinigingsapparaten) strekkende tot vernietiging van beslissing R 2179/20103 van de kamer van beroep van het BHIM van 26 oktober 2011, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de vordering tot nietigverklaring die is ingesteld door de houder van het driedimensionale gemeenschapsmerk dat een rechthoekig apparaat met twee afgeronde zijden en een verstuiver en een spons weergeeft, voor waren van de klassen 3 en 21. Het beroep wordt verworpen.

Er is sprake van verwarringsgevaar, ondanks het zwakke onderscheidend vermogen van het eerdere vormmerk, gezien de gelijkheid van het model en het merk, de identiteit van de goederen waarvoor het merk is geregistreerd en de goederen waarvoor het model is bedoeld.

61      Lastly, it appears that the applicant’s arguments must be understood as meaning that OHIM cannot prevent the use of a design on the basis of the requirement of availability. It must be observed that the fact that there is a need for the sign to be available for other economic operators cannot be one of the relevant factors in the assessment of the existence of a likelihood of confusion (Case C‑102/07 adidas and adidas Benelux [2008] ECR I‑2439, paragraph 30).

63      In this respect, according to settled case-law, even in a case involving an earlier mark of weak distinctive character, there may be a likelihood of confusion on account, in particular, of a similarity between the signs and between the goods or services covered (see, to that effect, Case T‑112/03 L'Oréal v OHIM – Revlon (FLEXI AIR) [2005] ECR II‑949, paragraph 61; Case T‑134/06 Xentral v OHIM – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM) [2007] ECR II‑5213; and judgment of 31 January 2012 in Case T‑378/09 Spar v OHIM – Spa Group Europe (SPA GROUP), not published in the ECR, paragraph 22).

64      Consequently, the Board of Appeal was correct to consider at paragraph 35 of the contested decision that, taking into account the similarity of the contested design and the earlier mark and the identity of the goods covered by the earlier mark and the goods in which the design is intended to be incorporated, there is a likelihood of confusion in accordance with Article 9(1)(b) of Regulation No 207/2009 even taking into account the weak distinctive character of the earlier mark.

Op andere blogs:
Alicante News (Judgement of the General Court in case T-55/12 of 25 April 2013)
Class99 (Imperfectly remembered => perfectly invalidated)

IEF 12599

Cijfers rond de wijzerplaat hebben een aanzienlijke invloed

Gerecht EU 25 april 2013, zaak T-80/10 (Bell & Ross tegen OHIM/KIN(Montres) - dossier

Gemeenschapsmodellen. Juiste vernietiging van model. Beroep tot nietigverklaring ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 342951-002 (Horloges) tegen beslissing R 1285/2008-3 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 december 2009 tot verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het door Klockgrossisten i Norden ingediende verzoek tot nietigverklaring is ingewilligd.

Het beroep wordt verworpen. Er wordt overwogen dat gezichtsbepalend voor het uiterlijk van het horloge is de vormgeving van knoppen, drukknoppen en wijzers van het horloge, zelfs als het kan overeenkomen met bepaalde functies. De grootte en de vorm van nummers en andere markeringen op de wijzerplaat van een horloge is ook invloed op de esthetische uitstraling dragen daarmee bij de algemene indruk. De aanwezigheid van de nummers 5, 10, 15, etc. 55 rond de wijzerplaat hebben, ondanks hun kleine omvang, een aanzienlijke invloed op de algemene indruk. Echter de overeenkomsten tussen de modellen wegen niet op tegen de elementen van verschil. Zij wekken bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk en is de nietigverklaring juist.

Vrije vertaling uit het Frans:

125     Uit het voorgaande blijkt dat het juist is om te stellen dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat, met uitzondering van de aanwezigheid van bepaalde elementen die nodig zijn voor een horloge om zijn functie van het geven van de tijd voldoen, schepper volledige vrijheid had in het ontwikkelen van een model van het horloge.

147     Verzoekster stelt tien verschillen tussen de litigieuze model en het oudere model en stelt dat ze waarschijnlijk zullen bijdragen aan het feit dat deze ontwerpen bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekken.

157     Met betrekking tot het relatieve verschil in de aanwezigheid van teken en nummers 5, 10, 15, 20, 25, 30, 35, 40, 45, 50 en 55, rond de wijzerplaat die zichtbaar op de eerdere ontwerp moet worden uitgegaan dat deze elementen niet, vanwege hun kleine omvang, hebben een aanzienlijke invloed op de algemene indruk die bij de geïnformeerde door de ontwerpen in conflict gebruiker wordt gewekt.

158     Aan de andere kant, zijn niet meer kans op een dergelijke invloed hebben, gezien de grote gelijkenis tussen de aanzichten van de ontwerpen in conflict waarop de wijzerplaat zichtbaar is, de afwezigheid terecht door verzoekster tijdens verhoogde het horen van zes grote aantal uitdagingen voor het ontwerpen, in tegenstelling tot de eerdere ontwerp, de aanwezigheid van een knop en een drukknop aan de onderkant van het zichtbare knop op de ouder model De aanwezigheid van gaten in de hoeken van het vlak van de behuizing waarin de wijzerplaat, de aanwezigheid van de voorafgaande ontwerp van een getrapt tandkrans roterende groot en waarvan de wanden vast een omgekeerde conische of slotte bevat dat de hoeken van de doos getoond door het oudere model worden afgeschuind en niet zoals in de bestreden ontwerp afgerond.

159     Hieruit volgt dat het juist was dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de overeenkomsten tussen de ontwerpen in conflict opwogen tegen de elementen die hen onderscheiden, zodat ze dezelfde algemene indruk over de geïnformeerde gebruiker wekken.

Op andere blogs:
Class99 (Stays? Watch this space, say General Court)