Octrooirecht  

IEF 12510

Distributieovereenkomst opgezegd vanwege verkoop concurrerende, inbreukmakende artikelen

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 29 maart 2013, zaaknr. C/15/199428 / KG ZA 13-13 (TTP Concept in Style tegen Lékué)

Uitspraak ingezonden door Klaas Bisschop en Tim Iserief, Hogan Lovells.

Als randvermelding. Distributieovereenkomst wordt opgezegd vanwege het voeren van concurrerende producten die IE-inbreuk maken.

TTP distribueert op basis van een mondelinge overeenkomst artikelen van Lékué op de Nederlandse markt. Lékué zegt de distributieovereenkomst met onmiddellijke ingang op, omdat TTP artikelen van een concurrerend merk verkoopt en deze "inbreuk maken op een patentrecht van Lékué". Omdat partijen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten die niet voorziet in een regeling voor opzegging en de wet er niet in voorziet, is een overeenkomst in beginsel opzegbaar. Lékué heeft ernstige bezwaren tegen de producten van Silicone Zone, omdat zij - aldus Lékué - haar artikelen namaakt en inbreuk maakt op haar IE-rechten.

TTP c.s. stellen dat via de website weliswaar de lijst van producten van Silicone Zone te downloaden is, maar dat zij niet al die producten verkoopt, maar uitsluitend de gadgetachtige artikelen. De indruk wordt gewekt dat alle artikelen op de lijst besteld kunnen worden. Het is niet onbegrijpelijk dat Lékué geen vertrouwen meer heeft in TTP als professionele distributeur. De gevraagde voorzieningen (nakoming van de distributieovereenkomst) wordt geweigerd.

IEF 12507

Ook inbreuk op het derde gewijzigde octrooi

Rechtbank Den Haag 20 maart 2013, zaaknr. C/09.268116 / HA ZA 06-2131 (Ajinomoto tegen Global Bio-Chem Technology, Helm e.a.)

Uitspraak ingezonden door Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP.

In't kort: Octrooirecht. Eerdere inbreukverboden reeds uitgesproken [red. IEF 4671] hangende de oppositie bij het Europees Octrooibureau. Octrooi EP0796912 heeft betrekking op een werkwijze voor het produceren van L-lysine (een aminozuur) door middel van een genetisch gemodificeerde stam van E.coli.

Nadat de Technische Kamer van Beroep het derde octrooi gewijzigd in stand heeft gelaten, oordeelt de rechbank dat Global inbreuk op dit octrooi maakt. Global wordt bevolen om deze (indirecte) inbreuk te staken en gestaakt te houden. Zij dient de voorraad aan eiseressen af te geven, althans te vernietigen en opgave te doen van de in Nederland gerealiseerde omzetten en netto winsten. Een en ander onder last van een dwangsom.

Nieuwheid
5.17. De rechtbank overweegt dat conclusie 5 met Ajinomoto aldus moet worden gelezen dat de in het Idc-gen aan te brengen mutatie door gericht ingrijpen van de mens is ontstaan. Anders gezegd, er moet op enig moment zijn uitgegaan van een stam met een intact Idc-gen (met de kenmerken van conclusie 1) waarin op gerichte wijze een mutatie is gebracht waardoor het anders resulterende lysine decarboxylase niet meer of verminderd actief is. Dit betekent dat natuurlijk of toevallig ontstane bacteriestammen zonder Idc-activiteit de nieuwheid van de conclusie niet kunnen wegnemen. Hierop stuit het nieuwheidsbezwaar van Global ea in al zijn vormen af Hetzelfde heeft te gelden voor de van conclusie 5 afhankelijke conclusies 6, 7 en 8 waarvan Global ea de nieuwheid hebben betwist.

Inventiviteit
5.29- Steun voor haar opvatting dat er van een uitvinding sprake is, vindt de rechtbank voorts m de uitspraak van de TKB (en van de Oppositieafdeling), die dezelfde mening is toegedaan (r.o. 29-43).

5.30. Met het inventieve karakter van conclusie 1 is dit tevens gegeven voor de daarvan afhankelijke conclusies 2-9.

Nawerkbaarheid
5.34. De bezwaren tegen de nawerkbaarheid van conclusie 1 moeten derhalve worden verworpen. Ten aanzien van conclusie 5 is reeds hiervoor overwogen dat zij ziet op door gericht menselijk ingrijpen gemuteerde genen. Aldus gelezen, zijn Escherichia-soorten waarin het Idc-gen van nature niet voorkomt of werkzaam is door de gemiddelde vakman goed te onderscheiden en is de conclusie in zoverre niet te breed. Anders gezegd, conclusie 5 veronderstelt dat de methode wordt toegepast op een Escherichia-soort die het Idc-gen heeft zodat soorten die het gen niet hebben (zoals E. hermanii en de door onder meer Nicoletti gevonden E. coli's) niet onder het bereik van de conclusie vallen. Voor zover Global ea hebben willen stellen dat onzeker is ofde extrapolatie van de onderzochte E. coli soort naar andere Echerichia soorten gerechtvaardigd is, hebben zij die stelling onvoldoende onderbouwd met "reasonable doubt supported by verifiable facts" (vgl. T 19/90). Ook dit bezwaar moet worden gepasseerd. Alle conclusies van het octrooi zijn zodoende voldoende nawerkbaar te achten.

Toegevoegde materie
5.3 8. Er is zodoende geen sprake van ongeoorloofde toegevoegde materie.

Overige argumenten
5.45. Tot slot zij opgemerkt dat Global ea ten onrechte verdedigen dat naar het octrooi als geheel moet worden gekeken en niet naar de conclusies afzonderlijk voor de bepaling of artikel 9 van de richdijn van toepassing is. Duidelijk is dat de Gemeenschapswetgever het oog had op verschillend te onderscheiden typen conclusies (zie ook artikel 8 richtlijn voor enkele andere typen conclusies), terwijl nergens is vermeld dat die conclusies niet in één octrooi verenigd kunnen zijn. Dat laatste betekent dan niet dat op alle conclusies de criteria van zowel artikel 8 als 9 van toepassing zouden zijn. De zienswijze van Global ea zou bovendien tot het ongerijmde gevolg leiden dat op afzonderlijk afgesplitste octrooien voor elk type conclusie al naar gelang artikel 8 of 9 van toepassing is (maar niet allebei), terwijl een octrooi waar alle conclusies samen in staan, als geheel aan artikelen 8 en 9 van de richtlijn zou moeten voldoen. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest.

5.47. Zodoende staat in deze procedure vast dat de L-lysine van Global ea is vervaardigd met toepassing van de werkwijze van conclusie 9 en is te beschouwen als het rechtstreeks verkregen voortbrengsel ervan, waarop artikel 9 van de richtlijn niet van toepassing is. Daarmee is van inbreuk op conclusie 9 en EP 912 sprake.

De slotsom in conventie en in reconventie
5.48. EP 912 (zoals na oppositie gewijzigd) is geldig en er is sprake van inbreuk door Glabal ea daarop. De in conventue gevorderde verklaring voor recht en de verbodsverorderingen, voor zover beperkt tot Nederland, zijn daarom toewijsbaar voor het octrooi. Waarin indirect inbreukmakend handelen door Global ea zou zijn gelegen, is door Ajimoto niet toegelicht, zodat dit dient te worden afgewezen. Evenmin heeft Ajnimoto duidelijk gemaakt waaruit de sub 5 te verbieden betrokkenheid bij inbreuk zou moeten bestaan, zoals het aldus gevorderde als onvoldoende bepaald wordt afgewezen. Over het sub 6 gevorderde verbod tot gebruik van de Ajinomoto-bacteriestam heeft de rechtbank reeds geoordeeld, welk oordeel in cassatie nog aanhangig is, zodat dit deel van de procedure nog geschorst is te achten.

De beslissing
6.2 verklaart voor recht dat gedaagden directe inbreuk hebben gemaakt op conclusie 9 van AP 0 796 912 in Nederland;

6.3. verbiedt gedaagden om met onmiddellijke ingang van betekening van dit vonnis directe inbreuk te maken op conclusie 9 van EP 0 796 912 in Nederland

IEF 12498

De Amerikaanse uitputtingsslag om studieboeken

L.E. Fresco, Kirtsaeng v. Wiley: de Amerikaanse uitputtingsslag om studieboeken, IE-Forum.nl IEF 12498.

Een redactionele bijdrage ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier LLP.

Uitputting van IE-rechten blijft de gemoederen bezig houden. In de Verenigde Staten zijn de auteursrechthebbenden nog aan het bijkomen van de recente uitspraak van de Supreme Court in de zaak Kirtsaeng v. Wiley, waarin de wereldwijde uitputtingsleer wordt omarmd. Vrijwel meteen barstte discussie los of deze uitspraak ook gevolgen heeft voor andere IE-rechthebbenden binnen en buiten de VS.

Kirtsaeng v. John Wiley & sons
De casus is relatief simpel. De Thaise wiskundestudent Kirtsaeng importeerde via vrienden en familie honderden goedkope Engelse studieboeken vanuit Thailand, en verkocht die in Amerika op eBay door tegen een hogere prijs. De Amerikaanse uitgever van de studieboeken, Wiley & Sons, klaagde Kirtsaeng aan op basis van art, 106(3) jo. 603(a)(1) van de Copyright Law, waarin is bepaald dat het zonder de toestemming van de auteursrechthebbende importeren van een exemplaar van een werk dat buiten de VS is verkregen, auteursrechtinbreuk oplevert. Kirtsaeng beriep zich op de zogeheten first sale doctrine die is vervat in par. 109(a) van de Copyright Law

1. Kirtsaeng v. Wiley
2. Einde geografische prijsdifferentiatie?
3. Wereldwijde vs. EU-wijde uitputting
4. Oplossing in het merkenrecht?

Voor de uitputtingsleer onder het Amerikaanse auteursrecht is doorslaggevend of het exemplaar legaal (met toestemming van de rechthebbende) is gemaakt; waar die productie heeft plaatsgevonden is dan niet meer van belang. In artikel 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn en artikel 12b Auteurswet gaat het om de vraag of het exemplaar door of met toestemming van de rechthebbende voor het eerst in de Europese Unie is verkocht of anderszins de eigendom daarvan is overgegaan.

De auteursrechthebbende die alleen toestemming heeft gegeven voor de productie en verkoop van auteursrechtelijk beschermde producten in Azië, kan dus wel verbieden dat die producten op de EU op de markt worden gebracht, maar niet dat die in de Verenigde Staten worden doorverkocht.

Lees het gehele artikel IEF 12498

Op andere blogs:
IPKat (A Kat's perspective on Kirtsaeng: why is digital different from analogue?)

IEF 12496

Cellbind werkt geheel volgens het affiniteitsprincipe

Hof Den Haag 26 maart 2013, zaaknr. 105.003.971/01 (Diamed c.s. tegen Sanquin c.s. en Menarini c.s.)

Uitspraak ingezonden door Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier LLP.

Octrooirecht EP0194212B2 en EP0305337 B1. Deskundigenbericht.

Verwijzing naar een tussenarrest waarin een deskundige is benoemd. Deze deskundige antwoordt dat de Cellbind (screen card) van Sanquin c.s. werkt volgens het affiniteitsprincipe en dat er geen ruimte is voor de gebruiker in de te kiezen parameters bij het uitvoeren van de proefnemingen volgens het protocol van de Cellbind bijsluiter. "Wie van de opgegeven specificaties afwijkt, ontwikkelt de facto een nieuwe test en zal deze opnieuw moeten valideren.", aldus de deskundige. De resultaten van de wel bruikbare testen van partijen wijzen er niet op dat Cellbind anders werkt dan door de producent wordt beweerd. De deskundige merkt op dat in de grotere bloedbanklaboratoria bloedgroepen uit economische overwegingen vaak op goedkopere microtiterplaten worden uitgevoerd en niet met de duurdere gelkaartjes.  

Het hof maakt het deskundigenoordeel tot het zijne en bepaalt dat er geen sprake kan zijn van het zeven van agglutinaten in de zin van de octrooien in de Cellbind test cards (r.o. 11). Het hof deelt het oordeel van de deskundige dat Cellbind (geheel) werkt volgens het affiniteitsprincipe (scheidingsmethode) en niet volgens de werkwijze van voormelde octrooien (r.o. 20). Er is geen sprake van inbreuk op de octrooien, noch letterlijk, noch op equivalente wijze.

In het principale beroep: Het hof vernietigt het vonnis voor zover in conventie het geding is geschorst en aangehouden en in reconventie de vordering tot vernietiging van EP 0305337 B1 is afgewezen en verstaat dat de voorwaarde (vernietiging van twee octrooien) niet is vervuld en bekrachtigt het vonnis voor het overige.

IEF 12476

De enige uitvinder die PCT aanvrage wil doen

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 februari 2013, zaaknr. C/09/437528 / KG ZA 13-188 (Adel Proyector Management tegen Koseq B.V.)

Schriftelijk vonnis ná mondeling vonnis achter gesloten deuren. APM is actief op het gebied van veegarmsystemen voor de bestrijding van olierampen op zee. Koseq is gelieerd aan Kampers Konstruktie B.V., een producent van veegarmsystemen en heeft een Nederlandse octrooiaanvraag ingediend voor een veegarmsysteem. Tussen partijen komt geen samenwerking tot stand en Koseq wordt vergeefs gevraagd de octrooiaanvrage over te dragen aan APM stellende dat Van den Adel, bestuur bij APM, de enige uitvinder is.

APM vordert een machtiging om voor en namens Koseq een internationale (PCT) octrooiaanvrage in te dienen. Gelet op de uiterste datum waarop deze aanvrage kan worden opgevolgd door een PCT-octrooi, is er spoedeisend belang.

De overgelegde schetsen en aantekeningen bieden onvoldoende grond voor de veronderstelling dat Van den Adel als enig uitvinder moet worden aangemerkt. APM kan daarom geen exclusieve aanspraak maken op de octrooiaanvrage en ziet haar vordering afgewezen. Ex artikel 13 ROW is het niet zonder meer in te zien dat APM Koseq kan dwingen (gezamenlijk) een internationale octrooiaanvrage te doen, of dat zij het recht zou hebben zonder instemming van Koseq die aanvrage namens Koseq of op eigen naam te doen.

1.3. Nadat APM gelegenheid was geboden zich over het verzoek uit te laten, heeft de voorzieningenrechter ter zitting bepaald dat, conform het verzoek van Koseq, inhoudelijke bespreking van de octrooiaanvrage achter gesloten deuren zal plaatsvinden en dat het APM verboden is tot de datum van publicatie mededelingen te doen aan derden, haar raadsman uitgezonderd, over de inhoud van de octrooiaanvrage. De voorzieningenrechter heeft voorts bepaald dat, voor zover in het vonnis de inhoud van de octrooiaanvrage aan de orde komt, aan derden slechts een uittreksel van het vonnis zal worden verschaft waarin de betreffende gedeelten zullen zijn weggelaten.

4.4. Er is in de aanloop naar de indiening van de octrooiaanvrage steeds met Van den Adel overlegd, zo stelt Koseq. Volgens Koseq zijn alle betrokkenen vermeld als uitvinders, ook al had Van den Adel slechts gewerkt aan de bemating en had de eveneens als uitvinder vermelde Kampers, directeur-eigenaar van Koseq, geen werkelijke technische bijdrage geleverd. Van den Adel zou hebben ingestemd met het feit dat hij (slechts) als één van de uitvinders zou worden vermeld en dat Koseq de aanvrage op eigen naam zou indienen. Koseq wijst er in dit verband op dat, zelfs als Van den Adel een bijdrage heeft geleverd aan de uitvinding, dit niet zonder meer meebrengt dat hij, laat staan APM, exclusieve aanspraak heeft op de octrooiaanvrage of exclusieve zeggenschap zou hebben over het al dan niet doen van een internationale octrooiaanvrage.

4.7. De overgelegde schetsen en aantekeningen, waarvan voorshands moet worden aangenomen dat ze betrekking hebben op de uitvinding en zijn gemaakt door Van den Adel, bieden onvoldoende grond voor de veronderstelling dat Van den Adel als enig uitvinder moet worden aangemerkt. Die stelling is bestreden en in het licht van de door Hoos geschetste gang van zaken niet aannemelijk geworden.

4.8. APM kan derhalve al daarom naar voorlopig oordeel geen exclusieve aanspraak maken op de octrooiaanvrage, zodat haar vorderingen op deze grond niet kunnen worden toegewezen.

 

IEF 12454

Short note on key characteristics Unified Patent Court

Wouter Pors, A legal innovation in patent law: a European intellectual property right and a single court to enforce it – a short note on key characteristics, IE-Forum.nl. en

Kort verslag van het event 'Bird & Bird's Hague office holds first in a series of UPC seminars', 7 maart 2013.

Een bijdrage van Wouter Pors en Maurits Westerik, Bird & Bird LLP.

[red. artikel is ingekort, gehele short note]

What is the current situation?
Patents protect inventions and thus investments in innovation. Until now, patents in Europe have been national rights for all practical purpose. There is one system to apply for a patent for the whole of Europe, but after grant such a European Patent needs to be registered at national level, which also involves a recurring fee per country. It only provides protection in the countries where it is actually registered. In general, actions against infringers need to be brought in the national courts on a country-by-country basis.

The European Patent Convention has 38 member states. In practice an international patent dispute tends to be litigated in 3 – 6 countries. The European Court of Justice only allows national courts to decide for more than their own country in very limited situations.

What law will the court apply?
Primarily its own. The validity of European Patents and therefore also of Unitary Patents will be governed exclusively by the existing European Patent Convention. The basic criteria for infringement are in the UPC Agreement itself. The procedural law is also in the UPC Agreement and in the Rules of Procedure based on it. There already is a quite comprehensive draft of 382 detailed rules.

However, in addition there is a whole body of existing international law that will also apply and if that does not provide a solution, the court will apply national law as indicated by private international law.

When will it start?
With the signing of the UPC Agreement on 19 February all documents have been signed, but the UPC Agreement still needs to be ratified and the system needs to be set up. The European Commission is pushing very hard for the system to go live by April 2014, but it may take a number of additional months to be able to guarantee sufficient quality. Next to the UPC Agreement there is a declaration signed by the states that provides the framework for setting up the implementation which doesn’t require ratification. Preparatory work has already commenced and a kick-off meeting will probably be held before the end of March. Nevertheless, this is a massive job. A cross-border ICT-system needs to be built that will support case management and electronic filing of submissions, the central registry needs to be set up, judges need to be appointed and educated, facilities for court hearings need to be selected or even built.

Is the system mandatory?
The Unified Patent Court will be the only venue to litigate Unitary Patents, but for the first 7 years it will be optional for litigating traditional European Patents, with a possibility to extend that transition period for another 7 years.

Do you need expert counsel?
Every lawyer who is authorised to litigate in a national court can also litigate in the Unified Patent Court, as well as European Patent Attorneys who have obtained a special litigation certificate, so that provides a wide choice throughout Europe.

However, this system adds a new dimension to patent enforcement that requires developing elaborate strategies. There are new options for forum shopping among divisions of the Unified Patent Court and national courts. Procedural practices and substantive case law need to be developed. That calls for true in-depth knowledge and involvement in all relevant countries.

[red. bovenstaand artikel is ingekort, gehele short note]
Wouter Pors

Coming up Further seminars in the series will be happening as listed below:
• 21 March - Munich
• 18 April – London
• 31 May - Paris.
Please contact Katie Blampied if you would like to request an invitation to any of the seminars.

IEF 12450

Nationale afdeling Europese Octrooigerecht

Nationale afdeling Europese Octrooigerecht, IRDI 2013/01, p. 7-25 en www.legalworld.be 15 maart 2013.

European Patent Office

In februari 2013 ondertekenden 25 EU-lidstaten een Verdrag tot oprichting van een nieuw Europees geschillenbeslechtingssysteem voor Europese/Unitaire octrooien onder de naam 'Unified Patent Court'. Om verschillende redenen is het van belang dat België beschikt over een nationale afdeling van dit Europese Octrooigerecht. De volledige lijst van instanties die pleiten voor zulke nationale afdeling is terug te vinden in nr. 2013/01 van Intellectuele rechten Droits intellectuels (IRDI).

Dit nieuwe octrooigerecht zal zich voor de 25 lidstaten uitspreken over geschillen inzake inbreuken en/of geldigheid van Europese en Unitaire octrooien. De Europese Commissie wil dit Europees Octrooigerecht laten starten begin 2014.

Om de hierna volgende redenen is het uiterst belangrijk zowel voor de uitstraling van België als voor haar ondernemingen, zowel KMO’s, spin-off bedrijven, universiteiten en haar kenniscentra, etc. dat België vanaf de inwerkingtreding van het systeem beschikt over een nationale afdeling van dit Europese Octrooigerecht:

  • toegang blijven garanderen tot een kwalitatieve octrooirechtbank in eigen land;
  • Europese octrooigeschillen goedkoper maken, minstens betaalbaar houden;
  • procesvoering in de eigen taal (in het bijzonder voor KMO’s) blijven garanderen;
  • onderzoek en ontwikkeling door nationale en internationale ondernemingen in België nog aantrekkelijker maken;
  • het behouden en ontwikkelen van de expertise aanwezig bij Belgische raadgevers op het vlak van octrooien (octrooigemachtigden, advocaten, etc.);
  • nieuwe innovatieve spelers aantrekken en vermijden dat innovatie uit België verdwijnt;
  • Belgische rechters deel laten uitmaken van de poule van rechters van de Unified Patent Court;
  • één centrale rechtbank binnen België mogelijk maken voor alle nationale en Europese octrooigeschillen;
  • in het algemeen de internationale uitstraling van België te bevorderen door een stabiel en kwalitatief hoogstaand rechtssysteem aan te bieden dat een optimaal klimaat creëert voor investeringen in R&D en innovatie;
  • rechtstreekse en onrechtstreekse tewerkstelling in België aanmoedigen.

Dit document dat pleit voor de oprichting van een nationale afdeling van het Europese Octrooigerecht wordt onderschreven door een groot aantal rechters en raadsheren, advocaten, universiteiten en Tech Transfer Offices, beroepsorganisaties alsook personen actief in de industrie. De volledige lijst kan samen met een Nederlandse, Franse en Engelse versie van het document worden gevonden in IRDI 2013/01, 7-25.

De volledige tekst vindt u in het Intellectuele rechten Droits intellectuels (IRDI). Klik hier voor meer informatie over het Intellectuele rechten Droits intellectuels (IRDI), alsook voor de abonnementsvoorwaarden.

IEF 12447

Uitbreiding elektronische aanlevering search rapporten

Europees Octrooibureau: uitbreiding elektronische aanlevering van resultaten van nieuwheidsonderzoek inzake prioriteitsaanvragen

Een bijdrage van Cees Mulder, Maastricht University.

Op 27 februari 2013 heeft de President van het Europees Octrooibureau besloten dat per 1 april 2013 de Republiek Korea (KR) wordt toegevoegd aan de lijst van landen die resultaten van het nieuwheidsonderzoek betreffende prioriteitsaanvragen elektronisch aanleveren aan het Europees Octrooibureau.

Op 1 januari 2011 is Regel 141 EOV (‘Information on prior art’) door de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie (‘Administrative Council’) gewijzigd, waarbij aanvragers van Europese octrooien voortaan verplicht zijn de resultaten van het nieuwheidsonderzoek (‘search result’) van de prioriteitsaanvrage aan te leveren bij het Europees Octrooibureau (EOB) zodra dit nieuwheidsonderzoek aan de aanvrager beschikbaar is gemaakt. In Regel 141(2) EOV is geregeld dat de octrooiaanvrager vrijgesteld is van het opsturen van de kopie van het nieuwheidsonderzoek van de prioriteitsaanvrage als het EOB het resultaat van het nieuwheidsonderzoek zelf toevoegt aan het dossier van de Europese octrooiaanvrage.

Met de toevoeging van Korea omvat het lijstje van landen die de resultaten van nieuwheidsonderzoek aanleveren aan het EOB (zie utilisation scheme): Oostenrijk, Japan, de Republiek Korea, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika.

Opgemerkt zij, dat de President van het EOB al eerder had besloten dat Europese en internationale (PCT) nieuwheidsonderzoeken en nieuwheidsonderzoeken van het internationale type voor zover opgesteld door het EOB en waarvan de prioriteit wordt ingeroepen in een later ingediende Europese octrooiaanvrage, automatisch worden toegevoegd aan het dossier van die Europese octrooiaanvrage. Dit geldt ook voor nieuwheidsonderzoeken die door het EOB voor nationale octrooiautoriteiten worden uitgevoerd. Dit betreft: België, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Nederland en Turkije.

IEF 12417

Conclusie A-G in de escitalopramzaak

Conclusie A-G HR 8 maart 2013, nr. 12/00888 (Lundbeck tegen Tiefenbacher GmbH, Centrafarm, Ratiopharm)

Conclusie ingezonden door Marleen van den Horst, Jaap Bremer, Rieme-Jan Tjittes en Lianne Kelkensberg, Barents Krans.

Na het Hof IEF 10820 en tussenarrest IEF 11868 waarbij Lundbeck in haar cassatieberoep wordt ontvangen. Octrooirecht. ABC. Lundbeck is houdster van EP347066 B1 en ABC 300155 op de stof escitalopram. Lundbeck heeft een cassatiemiddel voorgesteld. Dat middel valt uiteen in een 'Algemeen Middel' en drie (I-III) middelonderdelen. Het cassatiemiddel wordt voorafgegaan door een inleiding.

De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt in het principale cassatieberoep tot verwerping en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping. Betreft de proceskostenverdeling: Volgens een bereikte allesomvattende regeling dient Lundbeck in de door partijen overeengekomen kosten in het principaal beroep te worden veroordeeld en Tiefenbacher c.s. in de door partijen overeengekomen kosten in het incidentele beroep.

Verder in citaten:

2.10 Het middel klaagt dat het hofmet zijn oordeel in de rov. 8.7, 8.9 en 14.2 tim 14.i8 art. 6 Rijksoctrooiwet 1995 (hierna ROW 1995) respectievelijk art. 56 Europees Octrooi Verdrag (hierna: EOV) heeft miskend. Het op inventieve wijze oplossen van het probleem bestaande uit het feit dat een gemiddelde vakman (en derhalve de stand van de techniek) over een stof met te verwachten gunstige eigenschappen niet kan beschikken, betekent dat bedoelde stof die op die wijze wordt verschaft en waarmee de stand van de techniek derhalve wordt verrijkt (nieuw en) inventief is. Het hof heeft volgens het middel daarom ten onrechte de conclusies 1 t/m 5 vernietigd, met name nu in cassatie vaststaat dat escitalopram op de prioriteitsdatum niet op niet inventieve wijze kon worden verkregen.

(...)

2.12 Uit de hiervoor vermelde verkorte weergave van de rechtsoverwegingen voIgt m.i. niet dat vaststaat dat met de door Lundbeck geoctrooieerde werkwijze (conclusie 6) zij als eerste het technische probleem tot het verkrijgen van escitalopram heeft opgelost. Het hof heeft vastgesteld dat er voor de gemiddelde vakman een pointer is op de prioriteitsdatum die hem zou leiden naar resolutie van een bekende precursor van citalopram, waarbij de keuze voor desmethylcitalopram eerder voor de hand ligt (dan voor de geclaimde diolbase), maar hij heeft in het midden gelaten of, zoals Tiefenbacher c.s. heeft betoogd, de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum uit de stand der techniek middels resolutie van (de precursor) desmethylcitalopram escitalopram kon verkrijgen (rov. 10.6).
(...)
2.13 Uit het arrest kan dan ook niet worden opgemaakt dat vaststaat dat escitalopram voor de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum met gebruikrnaking van de stand van de techniek niet te verkrijgen was. Het 'Algemeen Middel', dat deze veronderstelling als vaststaand aanneemt, is daarmee tevergeefs voorgesteld. Overigens wordt in het middel nagelaten te vermelden aan welke rechtsoverweging(en) uit het arrest dat (wei) zou kunnen worden ontleend.

2.27 Onderdeel 3 hanteert ten onrechte wederom het uitgangspunt dat zou vaststaan dat het bereiden van escitalopram op de prioriteitsdaturn inventiviteit vereiste en faalt op de gronden als voormeld. Het onderdeel bestrijdt ook de uitleg door het hof van een rechtsoverweging van de uitspraak van het BGH. De uitleg door het hof van genoemde uitspraak van het BGH vormt echter geen dragende rechtsoverweging in het arrest van het hof. Het onderdeel kan op dit punt dan ook evenmin tot cassatie leiden. Ook onderdeel 3 faalt rnitsdien.

Onderdeel II: Bijzondere omstandigheden
2.33 Ook onderdeel 3 berust op de (onjuiste) gedachte dat ten processe vaststaat dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum escitalopram niet kon verkrijgen en faalt mitsdien.

2.35 Ik roep in herinnering de hiervoor (onder 2.7) aangehaalde beslissing van het EPO van 24 mei 1993 (Graint-oriented silicon sheet, T 595/90). In die uitspraak heeft het EPO overwogen dat een voor de hand liggend voortbrengsel als niet voor de hand liggend en octrooieerbaar kan worden aangemerkt, indien uit de stand van de techniek op de prioriteitsdatum geen werkwijze bekend is om het voortbrengsel te verkrijgen en de geclaimde werkwijze de eerste is die dat op
een inventieve wijze realiseert. Het onderdeel onder a verliest wederom uit het oog dat in de onderhavige zaak niet vaststaat dat escitalopram door de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum niet kon worden verkregen en is daarom tevergeefs voorgesteld.


Onderdeel III: ten onrechte conclusies 1 tm/5 EP 066 vernietigd en proceskosten
2.48 Deze klacht stuit in al zijn onderdelen af op de gronden als voormeld (i.h.b. het 'Algemeen Middel').

3. Beoordeling van het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep
Middel A: nietigheid octrooi
3.4 Het middel omvat 4 onderdelen.

(...)

Middel B: nietigheid aanvullend beschermingscertificaat (ABC)
3.57 Het middel omvat twee onderdelen en wordt voorafgegaan door een inleiding. De inleiding bevat geen klacht(en).

(...)

5.4 Kennelijk hebben partijen over de (hoogte van de) proceskosten een allesomvattende regeling bereikt, al is de hoogte van het overeengekomen bedrag niet kenbaar gemaakt. Nu tot verwerping van het principale cassatieberoep en het incidentele cassatieberoep wordt
geconcludeerd, dient Lundbeck in de door partijen overeengekomen kosten in het principaal beroep te worden veroordeeld en Tiefenbacher c.s. in de door partijen overeengekomen kosten in het incidentele beroep.

Op andere blogs:
NLO (Escitalopram (Cipralex®) - Advocaat-generaal bevestigt het besluit van het Hof van Beroep in Den Haag: EP 347.066 B1 en SPC 300155 slechts ten dele geldig)

IEF 12410

Prejudiciële vraag: Beschermstof mogelijk uitgesloten van ABC

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 10 januari 2013, zaak C-11/13 (Bayer CropScience tegen DPMA)

Prejudiciële vragen gesteld door het Bundespatentgericht, Duitsland.


Octrooirecht. ABC. Verzoekster is houdster van een EP 0 719 261B1 voor ‘gesubstitueerde isoxazoline’. Deze zaak gaat over haar aanvraag voor een ABC voor gewasbeschermingsmiddelen voor het product „isoxadifen en zouten en esters daarvan”. Isoxadifen is een beschermstof die aan gewasbeschermingsmiddelen wordt toegevoegd vanwege de fytotoxische effecten. Zij heeft haar aanvraag gebaseerd op de eerder gegeven voorlopige toelating voor het gewasbeschermingsmiddel ‘MaisTer’. Het Duitse Patent- und Markenamt wijst de aanvraag in 2007 af, omdat een voorlopige toelating niet voldoende is en evenmin aan de voorwaarden voldoet.

Verzoekster gaat in beroep, verwijzend naar een aantal door het HvJ EU gewezen arresten als gevolg waarvan het niet langer gerechtvaardigd is de weigeringsgronden te handhaven. De appelrechter bevestigt dat maar voert als weigeringsgrond toe dat een beschermstof mogelijkerwijs geen werkzame stof kan zijn en dus geen product in de zin van Verordening 1610/96. In Verordening 1107/2009 wordt namelijk uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten waardoor beschermstoffen mogelijk uitgesloten zijn van een beschermingscertificaat.

De volgende vraag is aan het HvJ EU gesteld:

„Moeten de begrippen product in artikel 3, lid 1, en artikel 1, punt 8, en werkzame stof in artikel 1, punt 3, van verordening nr. 1610/96 aldus worden uitgelegd dat ook een beschermstof daaronder valt?”