DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 15358

HvJ EU: Bitcoin is wettig betaalmiddel en dus vrijgesteld van BTW

HvJ EU 22 oktober 2015, IEF 15358; C-264/14 (Skatteverket tegen David Hedqvist)
Inwisselen van de virtuele valuta "bitcoin" tegen traditionele valuta's - vrijstelling.  Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 2, lid 1, onder c), van [BTW-richtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat handelingen zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta’s koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, diensten onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling vormen.

2) Artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat diensten zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, van de btw vrijgestelde handelingen vormen in de zin van deze bepaling. Artikel 135, lid 1, onder d), en f), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat dergelijke diensten niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen vallen.

Prejudiciële vragen die gesteld zijn:

1)      Moet artikel 2, lid 1, van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat handelingen in de vorm van wat is omschreven als de inwisseling van virtuele valuta’s tegen traditionele valuta’s en omgekeerd, die worden verricht voor een tegenprestatie die de dienstverrichter bij de vaststelling van de wisselkoers mede aanrekent, een dienst onder bezwarende titel vormen?
2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 135, lid 1, [van deze richtlijn] dan aldus worden uitgelegd dat voormelde wisselhandelingen zijn vrijgesteld van belasting?”

 

Op andere blogs:
Ius Mentis
Hln.be
Legalworld.be

 

IEF 15345

Geen voorbehoud gemaakt bij per post toegezonden foto-cd-roms

Rechtbank Utrecht 8 september 2010, IEF 15345; ECLI:NL:RBUTR:2010:5411 (fotograaf tegen Moooi)
Auteursrecht. Bewijs. Foto's. Contractenrecht. Na tussenvonnis [IEF 7851] dient gedaagde te bewijzen dat zij van Moooi (per post) cd-rom's heeft ontvangen zonder dat met betrekking tot het fotogebruik een voorbehoud is gemaakt. Gedaagde doet dit door twee getuigeverklaringen, daarmee wordt bewezen dat er geen inbreuk is gemaakt op de auteursrechten en evenmin onrechtmatig is gehandeld. De proceskosten van gedaagde (14.940,03 excl. BTW) worden gemaximaliseerd tot maximale bedrag voor eenvoudige bodemzaak zonder re- en dupliek tot €8.000.

3.2. Zoals de rechtbank onder punt 5.11. van haar tussenvonnis van 22 april 2009 (verder: het tussenvonnis) heeft overwogen, is voor de (juridische) beoordeling in de onderhavige zaak van belang op welke wijze [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in het bezit is gekomen van de cd-rom’s. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat in het geval komt vast te staan dat [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] de cd-rom’s van Moooi (per post) heeft ontvangen, zonder dat met betrekking tot het gebruik van de inhoud van die cd-rom’s (de foto’s) een voorbehoud is gemaakt, [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] die foto’s kon/mocht gebruiken ten behoeve van de verkoop van producten via internet. In het tussenvonnis heeft de rechtbank daarom onder 6.1. [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] opgedragen te bewijzen dat zij de cd-rom’s - waarop de door [eiser in hoofdzaak] gemaakte en auteursrechtelijk beschermde foto’s zijn opgenomen - in het kader van haar handelsrelatie met Moooi rechtstreeks (per post) van Moooi heeft ontvangen en dat met betrekking tot het gebruik van de informatie op de cd-rom’s geen voorbehoud door Moooi is gemaakt.

3.4. [getuige 1] heeft - kort gezegd - verklaard dat [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in het verleden producten van Moooi via internet heeft verkocht en dat in die tijd de cd-rom’s door Moooi per post naar [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] zijn toegezonden. De juistheid van deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [A] . Zij heeft immers - samengevat - verklaard dat het meest waarschijnlijk is dat een medewerker van [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] met Moooi heeft gebeld met de vraag of zij promotiemateriaal mocht hebben en dat vervolgens de cd-rom’s door de verkoopafdeling van Moooi naar [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] zijn toegestuurd. Gelet op deze eensluidende verklaringen acht de rechtbank bewezen dat tussen [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] en Moooi een handelsrelatie heeft bestaan en dat in het kader daarvan de cd-rom’s - met de auteursrechtelijk beschermde foto’s - (per post) door Moooi aan [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] zijn toegestuurd.

3.5. Dat ten aanzien van het gebruik van de inhoud van de cd-rom’s door Moooi geen voorbehoud is gemaakt, is zowel door [getuige 1] , [getuige 2] als [A] verklaard. Ook in het leveren van het bewijs ten aanzien van dit onderdeel van de bewijsopdracht is [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] dus geslaagd. Het feit dat de cd-rom’s uitsluitend voor gebruik door de pers waren bedoeld, zoals door [A] is verklaard, brengt in deze conclusie geen verandering.

3.6. Gegeven het vorenstaande en gelet op de inhoud van overweging 5.11. van het tussenvonnis is de slotsom dat [gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] door het gebruik van de foto’s (die zich op de cd-rom’s bevonden) geen inbreuk op de auteursrechten van [eiser in hoofdzaak] heeft gemaakt en dus evenmin onrechtmatig jegens [eiser in hoofdzaak] heeft gehandeld. De door [eiser in hoofdzaak] ingediende vorderingen worden daarom afgewezen. Als gevolg hiervan behoeven de in het tussenvonnis omschreven verweren 6, 7 en 8 (zie 5.2. van dat vonnis) geen bespreking.
IEF 15321

Inbreuk omdat in folders het script van webdesign zit

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 oktober 2015, IEF 15321; ECLI:NL:RBDHA:2015:11848 (Kingbee tegen Eenmanszaak)
Auteursrecht. Makerschap. Contractenrecht. Mediarecht. Kingbee is een internetmarketingbedrijf dat diverse websites in Nederland, België en Duitsland exploiteert waarop een verzameling van actuele reclamefolders, acties en kortingscodes gerubriceerd per categorie en winkel. Gedaagde eenmanszaak verricht programmeerwerkzaamheden voor eiser. Na opdrachtwijzigingen en onbetaald laten van facturen, stopt gedaagde de samenwerking. Via sitedeals en gegegevensbestand biedt hij de scripts te koop aan. Het script is een auteursrechtelijk beschermd werk ex 10 lid 1 onder 12 Aw, waarvan gedaagde de rechthebbende is op de back end. In de mailwisseling is paragraaf over Copyright geschrapt voor de werkzaamheden omdat “dit aanpassingen aan reeds beschreven code is”. Voor de latere opdrachten is dit auteursrecht voorbehouden, maar moet Kingbee door geven van instructies voor de front end, als maker worden aangemerkt.

Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, levert in gebruikneming onder een nieuwe domeinnaam een verveelvoudiging van het webdesign op. De Eenmanszaak moet scripts van de websites verwijderen en wordt verboden de opnieuw de scripts te koop aan te bieden of in licentie te geven. Kingbee wordt in reconventie verboden in het openbaar negatief uit te laten over de Eenmanszaak.

3.1. Kingbee vordert – samengevat – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de eenmanszaak]:
(...)
(II) te gebieden om de scripts van Kingbee op de websites www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl onmiddellijk te verwijderen en verwijderd te houden,
(III) te verbieden om scripts van de websites van Kingbee aan derden te koop aan te bieden, aan derden in licentie te geven en/of te publiceren als zijnde de eigendom van [de eenmanszaak],
(...)

5.8. Het voorgaande overziend, heeft [de eenmanszaak] bij het maken van de initiële afspraken in 2011 dus duidelijk te kennen gegeven dat rechten ten aanzien van nieuwe code bij [de eenmanszaak] rusten, waarna [X] een versie van de algemene voorwaarden heeft ondertekend. Vervolgens heeft [X] in de periode waarin het vervaardigen en ontwerpen van nieuw materiaal tussen partijen aan de orde was, onbestreden aanspraak gemaakt op de rechten op het design van de nieuwe websites. De hieraan voorlopig te verbinden conclusie dat [de eenmanszaak] op basis van deze ‘afspraken’ auteursrechthebbende is op het script en Kingbee op het webdesign van de website, strookt ook met hetgeen Kingbee en [de eenmanszaak] intellectueel aan de website hebben bijgedragen en wie op basis van de Auteurswet voorlopig als maker van de te onderscheiden werken moet worden aangemerkt.

5.9. Zo staat vast dat Kingbee als opdrachtgever de in PSD (Photoshop) gemaakte ontwerpen van het uiterlijk van de website bij [de eenmanszaak] aanleverde en ook is uit verschillende emails af te leiden dat Kingbee instructies gaf welke aanpassingen aan de front end diende plaats te vinden. Zie bijvoorbeeld de emails van [X] van 10 maart 2014 en 13 april 2014 (rov 2.10) met lijstjes met aanwijzingen voor te verrichten aanpassingen. Verder is onbestreden dat Kingbee de plaatjes en teksten voor de website inbracht. Ten aanzien van het webdesign van de website rechtvaardigt dit de voorlopige conclusie dat het is tot stand gebracht naar het ontwerp van Kingbee en/of (ook) onder diens leiding en toezicht, zodat Kingbee als de maker van het webdesign van de website kan worden aangemerkt.

5.10. Ditzelfde kan niet worden gezegd voor het tot stand brengen van het script. Indachtig het door Kingbee gewenste webdesign en de gewenste functionaliteiten, heeft [de eenmanszaak] immers de onderliggende technieken voor de website ontwikkeld en die samengebracht in het script. Bij het ontwikkelen van die technieken heeft enkel [de eenmanszaak] geestelijke arbeid verricht, oftewel in lijn met artikel 10 lid 2 Aw heeft [de eenmanszaak] de zelfstandig beschermde vertaling (verveelvoudiging in gewijzigde vorm) van het gewenste uiterlijk en de gewenste functionaliteiten van de website gemaakt. Dit rechtvaardigt ten aanzien van het script derhalve de voorlopige conclusie dat niet Kingbee maar [de eenmanszaak] als de maker moet worden aangewezen.

Inbreuk - te koop aanbieden en verkopen script(s)?
5.14. Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, brengt verkoop van het script voor gebruik onder een nieuwe domeinnaam naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mee dat het webdesign van de website wordt verveelvoudigd in de vorm waarin het ook in dat script is vertaald. In het verlengde daarvan en omdat het verveelvoudigen van het werk aan de auteursrechthebbende is voorbehouden, is met de verkoop van [de eenmanszaak] van het script zonder toestemming van Kingbee eveneens naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Kingbee op het webdesign van de website. Door het script blijvend te koop aan te bieden op www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl, dreigt bovendien een nieuwe inbreuk, zeker omdat [Gedaagde] in zijn brief van 23 juni 2015 aan de advocaat van Kingbee schrijft dat [de eenmanszaak] het script mag doorverkopen aan iedereen en dit ook zal blijven doen (productie 32 van de zijde van Kingbee). De vorderingen van Kingbee onder II) en III) zullen ten aanzien van de website dan ook worden toegewezen.

Slotsom
5.22. Voor wat betreft de in conventie gevorderde maatregelen is de slotsom dan ook dat de vorderingen onder II) en III) zullen worden toegewezen ten aanzien van de website en www.kortingscodez.nl. Daaraan zal als gevorderd een dwangsom worden verbonden. De vorderingen onder I) en IV) tot en met VII) zullen worden afgewezen.

Verbod tot het doen van negatieve uitlatingen
6.3. Het spoedeisend belang van [de eenmanszaak] bij het door hem gevorderde verbod vloeit voort uit de gestelde schadelijke negatieve uitlatingen van Kingbee en de vrees dat Kingbee dat andermaal zal doen. (...)

6.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de eenmanszaak] voor nu voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bericht van [Y], welk bericht niet is overgelegd maar waarin [Gedaagde] kennelijk – volgens de beheerder van www.sitedeals.nl – voor oplichter wordt uitgemaakt, te linken is aan Kingbee. Dat is al af te leiden uit het antwoord van deze [Y] op de mail van de beheerder en de reactie daarop van [Gedaagde] (rov 2.13), waarin hij schrijft over ‘zijn compagnon’ en ten aanzien van folderz.be spreekt over dat ‘we hebben besloten daar een ander naar te laten kijken’. Maar [X] maakt die verdenking compleet als hij de dag daarna aan [Gedaagde] schrijft dat (rov 2.14) hij slechte recensies over [Gedaagde] kan schrijven en dat ook de mensen met wie [X] heeft gewerkt staan te popelen om zulke recensies te schrijven. En als Kingbee al niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het bericht van deze [Y], dan geeft zijn bericht van 14 maart 2015 in elk geval grond te vrezen dat hij negatieve uitlatingen over [de eenmanszaak] zal doen. Naast de mogelijkheid van het schrijven van slechte recensies, geeft hij immers te kennen dat hij contact heeft met een journalist van het programma Tros Opgelicht over ‘jouw oplichtingspraktijken’.
IEF 15304

Geen afbreuk aan wettelijk voorgeschreven gratis schoolboeken

Hof Amsterdam 6 oktober 2015, IEF 15304; ECLI:NL:GHAMS:2015:4079 (moeder leerling tegen Stichting KVO in de Haarlemmermeer)
Als randvermelding. Gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs. Scholen mogen aan verstrekking lesmateriaal geen voorwaarden verbinden die feitelijk afbreuk doen aan of inbreuk maken op het wettelijk voorgeschreven gratis karakter van die verstrekking. Gestelde voorwaarde dat overeenkomst van bruikleen wordt aangegaan in beginsel toelaatbaar. Artikel 6 e Wet op het voortgezet onderwijs.

3.3. Als voorwaarde voor het genoemde ter beschikking stellen van lesmateriaal verlangt de Stichting dat de wettelijke vertegenwoordiger van de betrokken – minderjarige – leerling met haar en Iddink een overeenkomst van bruikleen betreffende dat materiaal aangaat. Hiertoe hanteert zij een – schriftelijke – modelovereenkomst, bestaande uit een ‘bruikleenverklaring gratis schoolboeken’ met bijbehorende ‘algemene voorwaarden inzake het leveren en ter beschikking stellen van leermiddelen en daarmee samenhangende diensten’.

3.4. [appellante] heeft – het hof begrijpt: als wettelijke vertegenwoordiger van [leerlinge] – geweigerd de door de Stichting verlangde overeenkomst aan te gaan. In e-mailcorrespondentie daarover tussen haar en de Stichting daterend uit juni-juli 2013 heeft zij onder andere geschreven: ‘Aangezien ik principieel geen contracten wil tekenen, anders dan waar ik zelf voor kies, heb ik hier dan ook een probleem mee.’ (…) ‘Het wel of niet meedoen aan de collectieve boekenbestelling ontslaat uw school niet van de verplichting om de boeken op tijd aan te bieden.’ (…) ‘Het is schokkend te moeten ervaren dat u mij, tegen mijn wil in, een contract wil afdwingen, waarvan u niet wilt of kan aantonen dat zoiets wettelijk is.’

3.9. Artikel 6 e WVO is getiteld ‘Beschikbaarstelling lesmateriaal aan leerlingen’ en luidt als volgt:
‘1.    Het bevoegd gezag stelt elk leerjaar om niet aan een leerling lesmateriaal ter beschikking.
2.    Onder lesmateriaal wordt verstaan: lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijsleersituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door het bevoegd gezag specifiek voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.’
Onder ‘bevoegd gezag’ wordt – naar volgt uit artikel 1 in verbinding met artikel 49, eerste lid, WVO – in het geval van, zoals hier, een bijzondere school verstaan de rechtspersoon onder wiens bestuur de school staat, dus – hier – de Stichting. Onder ‘om niet’ wordt – blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin het aangehaalde artikel is opgenomen – verstaan ‘gratis’. Onder ‘lesmateriaal’ wordt – opnieuw blijkens de Memorie van Toelichting – mede begrepen de voor een bepaald schooljaar voorgeschreven schoolboeken, zoals de schoolboeken waarvan [appellante] afgifte vordert.

3.11. De door de Stichting gestelde voorwaarde voor het ter beschikking stellen van lesmateriaal dat [appellante] – als wettelijke vertegenwoordiger van [leerlinge] – met haar en Iddink een overeenkomst van bruikleen aangaat, houdt niet in een met artikel 6 e, eerste lid, WVO onverenigbare voorwaarde zoals hierboven bedoeld. Een overeenkomst van bruikleen zoals door de Stichting verlangd bevat in hoofdzaak voorschriften betreffende het gebruik van het verstrekte lesmateriaal, een verplichting tot teruggave daarvan na verloop van tijd en een vergoedingsregeling voor het geval aan het lesmateriaal schade wordt toegebracht of dit niet wordt teruggeven, een en ander zoals in de onder 3.3 genoemde modelovereenkomst uitgewerkt. Zulke bedingen doen op zichzelf niet af aan het uitgangspunt dat het lesmateriaal gratis ter beschikking moet worden gesteld. Een – met dit uitgangspunt strijdige – ‘tegenprestatie’ kan, anders dan [appellante] meent, in de gestelde voorwaarde redelijkerwijs niet worden gelezen. De voorwaarde ziet op de uitvoering van het bepaalde in artikel 6 e, eerste lid, WVO en laat deze bepaling overigens onverlet.

3.12. Artikel 6 e, eerste lid, WVO bepaalt niet dat het lesmateriaal bij wijze van gift moet worden verstrekt, uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin het artikel is opgenomen valt dat evenmin af te leiden en ook [appellante] stelt dit niet. Wel vermeldt de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk dat scholen met de ouders – van minderjarige leerlingen – een regeling kunnen treffen met als doel dat leerlingen netjes met het hun verstrekte lesmateriaal zullen omgaan.
IEF 15315

Geen sprake van auteursrechtinbreuk op de broncode van PLC-software

Rechtbank Oost-Brabant 30 september 2015, IEF 15315; ECLI:NL:RBOBR:2015:5626 (Premier Tech Chronos tegen Votech)
Auteursrecht. Onrechtmatige concurrentie. Zie eerder IEF11036. Chronos houdt zich bezig met ontwikkeling en productie van industriële verpakkingssystemen. Gedaagden zijn ex-medewerkers van Chronos en oprichters van Votech. Er bestond noch een concurrentie -noch een relatie- noch een geheimhoudingsbeding tussen Chronos en zijn ex-medewerkers. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van onrechtmatig gebruik ten aanzien van het klantenbestand met offerte - en projectgegevens van Chronos vanwege tekort aan concrete aanwijzingen. Daarnaast is er geen sprake van auteursrechtinbreuk op de broncode van de PLC-software en technische tekeningen van Chronos. Ook heeft Votech met betrekking tot de knowhow niet onrechtmatig gehandeld. Er is geen sprake van onrechtmatige concurrentie omdat Votech geen klanten afhandig heeft gemaakt, geen bestellingen of offertes heeft uitgebracht gedurende het dienstverband, geen personeel afhandig heeft gemaakt, geen verwarring heeft geschept tussen de twee bedrijven of misbruik heeft gemaakt van bedrijfsvertrouwelijke gegevens.

4.2.3 (...) Er zijn voorts geen concrete aanwijzingen dat Votech c.s. gebruik maken/hebben gemaakt van het in Become-IT opgeslagen klantenbestand met daaraan gekoppeld de offerte- en projectgegevens van Chronos.
De stelling van Chronos dat er geen andere reden voor bestaat om het Become-IT bestand naar een extern medium te kopiëren, dan het gebruiken daarvan bij de opzet van de nieuwe onderneming, vindt dan ook geen steun in de feiten. Gelet op het verweer van Votech c.s. is de enkele bevinding van de partijdeskundige Evidentium onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat [gedaagde sub 2] en/of Votech c.s. op enige wijze onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van het Become-IT bestand.

4.3.17. Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3.11. heeft overwogen, komt aan Chronos geen auteursrecht op het programma TW1284.r10 toe, aangezien dit programma is geschreven door [naam 3] . Voor zover Votech c.s. al inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht op de broncode van dit programma, betreft dit dan ook geen aan Chronos toekomend auteursrecht.

4.3.20. (...) Naar het oordeel van de rechtbank moet het er in rechte voor worden gehouden dat de klanten van Chronos, dan wel Votech c.s. als door hen gemachtigd, gerechtigd waren om ten behoeve van de interoperabiliteit van de machines van Chronos met de machines van Votech c.s. een kopie te maken van de PLC-software en deze aan Votech c.s. te sturen. Dat een aantal van deze kopieën vervolgens intern is doorgestuurd bij Votech levert naar het oordeel van de rechtbank geen ongeoorloofde verveelvoudiging op. Het in verband met de interoperabiliteit doorsturen van de PLC-programma’s door klanten en het intern doorsturen daarvan binnen Votech levert dan ook geen inbreuk op Chronos’ auteursrecht op de broncode van deze programma’s op.

4.3.23. De rechtbank overweegt als volgt. Uit niets blijkt dat Votech bij de ontwikkeling van haar PLC-software voor door haar geleverde machines gebruik heeft gemaakt van de broncode van Chronos. Voor zover het al zo zou zijn dat Votech c.s. zich hebben laten inspireren door de software van Chronos voor wat betreft de functionaliteiten, hetgeen Votech c.s. betwisten, levert dat geen inbreuk op het auteursrecht van Chronos op de broncode op. De stelling van Chronos dat uit de rapporten blijkt dat de software voor de opdracht bij [Petfood] is gebaseerd op Chronos-software is een blote stelling. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank uit geen van de rapporten opmaken dat dit het geval is, laat staan dat daarmee inbreuk zou zijn gemaakt op het auteursrecht op de broncode. Een elektrisch schema als zodanig is geen auteursrechtelijk beschermd werk.

4.4.2. (...) De conclusie is dan ook dat de technische tekeningen van Chronos auteursrechtelijke bescherming ontberen en dat het verveelvoudigen dan wel bewerken van deze tekeningen door Votech c.s. niet kan worden beschouwd als auteursrechtinbreuk.

4.5.4. De conclusie is dat Votech c.s. met betrekking tot de Knowhow niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens Chronos.

4.6.28. De conclusie is dat het verwijt dat Votech c.s. Chronos onrechtmatige concurrentie aandoen, onterecht is.

4.8. De conclusie is, dat geen van de door Chronos aan Votech c.s. gedane verwijten terecht is. Dat betekent dan ook dat alle vorderingen moeten worden afgewezen.

Op andere blogs:
Dohmen

IEF 15298

Rotterdam Paviljoen levert geen auteursrechtinbreuk op met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad

Rechtbank Rotterdam 30 september 2015, IEF 15298 (Deltasync tegen Delta Archineering)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen en Monique Hennekens, BANNING. Auteursrecht. Partijen strijden over onder andere de vraag aan wie het auteursrecht toekomt op het Rotterdam Paviljoen, het Drijvend Paviljoen en de Drijvende Stad. DeltaSync vordert ongedaanmaking van een door een bindend adviseur opgestelde vaststellingsovereenkomst zonder daartoe van DeltaSync verkregen opdracht. In reconventie beschuldigen Delta Archineering en X DeltaSync van auteursrechtinbreuk met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad. Rechtbank gaat in op vragen van auteursrecht rondom in teamverband verband vervaardigde werken en wie daarvan auteursrechthebbende is en op welke grond(en). De rechtbank vernietigt het bindend advies. De rechtbank stelt vast dat DeltaSync (mede) auteursrechthebbende is van het Rotterdam Paviljoen. In reconventie wordt geoordeeld dat X auteursrechthebbende is van de Drijvende Stad en het Drijvend Paviljoen, maar dat het Rotterdam Paviljoen geen auteursrechtinbreuk oplevert. Van auteursrechtinbreuk is wel sprake voor wat betreft het zonder bronvermelding door DeltaSync overnemen van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen. Voor de vaststelling van de schade in reconventie verwijst de rechtbank partijen naar de schadestaatprocedure.

2.38. Bij de beoordeling van de vraag wie als maker moet worden beschouwd van het architectonisch ontwerp van het Drijvend Paviljoen komt het derhalve, net als bij de Drijvende Stad, aan of op de vraag of X van Delta Archineering dit ontwerp zelfstandig heeft gemaakt dan wel of hij dit samen met andere teamleden heeft vervaardigd.

2.41. Gelet op dit ontwikkelingsproces in de tijd en het feit dat het Drijvend Paviljoen gelijk is aan het ontwerp als door Delta Archineering ingeleverd en gepresenteerd als zijn afstudeerproject in 2007, is de rechtbank van oordeel dat X van Delta Archineering de maker is van het Drijvend Paviljoen.
2.52 Dat X van Delta Archineering door de publicatie van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen zonder vermelding van naam enige schade heeft geleden, acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Over de omvang daarvan kan op basis van de stukken geen enkele inschatting worden gemaakt (...).

2.106. De rechtbank heeft vastgesteld dat DeltaSync geldt als mederechthebbende op dat werk. De door DeltaSync gevraagde verklaring voor recht kan dus worden toegewezen voor zover het betrekking heeft op dit paviljoen en met dien verstand dat niet voor recht kan worden verklaard dat het auteursrecht aan DeltaSync toekomt, wel dat het auteursrecht aan haar of mede aan haar toekomt.    
IEF 15290

Toelichting commissie ontbreekt na stilzwijgend einde overeenkomst

Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2015, IEF 15290 (Aczam tegen VIV Buisman)
Uitspraak ingezonden door Charles Gielen, NautDutilh. Als randvermelding. Contractenrecht. Commissie voor merkgebruik. In tussenvonnis is vastgesteld dat VIV ghee producten verpakt in blikjes met daarop in Latijnse letters Cow Brand en in Arabisch Al Bacchara al Haloub, vanaf 2008 zijn de Latijnse letters Gold Medal geworden. Aczam vordert betaling van commissie en 2% van verkoopopbrengsten van in Libanon verkochte ghee-producten onder de naam Cow Brand. Naar Libanees recht kan een overeenkomst niet eenzijdig worden opgezegd en brengt mee dat er stilzwijgend is beëindigd tussen partijen. Aczam had de factuur met commissie over de jaren 2007-2009 nader moeten onderbouwen. De rechtbank wijst de vorderingen af.

3.13 (...) Uit deze literatuur en de artikelen 233 en 245 COC blijkt volgens het I.J.I. - onder meer en voor zover hier van belang - dat eenzijdige opzegging van een overeenkomst naar Libanees recht niet mogelijk is en dat beëindiging slechts kan plaatsvinden indien partijen dat gezamenlijk doen.

3.14. Daar waar B en J op grond van de Libanese wet en literatuur aanvoeren dat naar Libanees recht een overeenkomst kan eindigen indien de oorzaak of het doel (la cause) daaraan komt te ontvangen en het I.J.I. en Aczam niet ingaan op deze wijze van beëindiging van een overeenkomst - en daarmee ook niet uitsluit - gaat de rechtbank ervan uit dat de door B & J genoemde beëindigingswijze mogelijk is.

3.15. Voorgaande brengt mee dat de overeenkomst tussen partijen als (stilzwijgend) beëindigd meot worden beschouwd indien komt vast te staan dat Aczam niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen uit de overeenkomst met betrekking tot Cow Brand. Indien deze beëindiging vast te staan rust (...) op VIV niet (langer) een verplichting tot betaling van commissie aan Aczam.
IEF 15284

Niet aansprakelijk voor wederverkoop contractproducten buiten Benelux

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2015, IEF 15284; ECLI:NL:GHARL:2015:5860 (Bihol tegen Qualiphar)
Merkenrecht. Bihol en Qualiphar zijn ondernemingen die zich bezighouden met de ontwikkeling, productie en verkoop van voorschriftvrije geneesmiddelen en gezondheidsmiddelen. Bihol stelt dat Qualiphar in strijd met de overeenkomst producten met de merken BIOROPA en OSTRIN buiten de Benelux aanbiedt en de merken in Frankrijk, Turkijke en Cyprus heeft geregistreerd. De rechtbank wees de vorderingen af. Het beroep van Bihol is zonder succes. Qualiphar kan niet aansprakelijk worden gehouden voor de wederverkoop van haar contractproducten door afnemers buiten de Benelux en op internet. Daarnaast zijn Qualiphar en Gifrer afzonderlijke vennootschappen en kan niet worden aangetoond dat Gifrer contractproducten van Qualiphar verkoopt of dat Qualiphar producten op haar website aanbiedt. De grieven falen.

3.11. Het hof overweegt hierover als volgt. Uit de in redelijkheid niet mis te verstane bewoordingen van artikel 1 sub b van de overeenkomst volgt naar het oordeel van het hof dat alleen de verkoop van contractenproducten door Qualiphar buiten de Benelux is verboden. De considerans noch artikel 1 sub b van de overeenkomst biedt steun voor de stelling van Bihol dat het verbod in artikel 1 sub b van de overeenkomst ook geldt voor de afnemers van Qualiphar en dat Qualiphar op grond van de overeenkomst was gehouden haar afnemers in de Benelux beperkingen op te leggen ter zake de verdere verkoop van die rechtmatig in het verkeer gebrachte producten buiten de Benelux, zoals Bihol in haar memorie van grieven ingang wenst te doen vinden. Steun voor die stelling is evenmin te vinden in artikel 8 van de overeenkomst. In artikel 8 is overeengekomen dat Bihol zich binnen de Benelux van elke mededinging in verband met de producten dient te houden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit - voor de verkoper van een activiteit doorgaans niet ongebruikelijke - concurrentiebeding op gelijke wijze dient te gelden voor Qualiphar, de koper van die activiteit. Door Bihol zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die erop duiden dat partijen, ondanks ontbrekende bewoordingen in de overeenkomst, desalniettemin de bedoeling hadden ook de verkoop van de contractproducten door de afnemers van Qualiphar buiten de Benelux te beperken. Op grond van de overeenkomst kan Qualiphar dus niet aansprakelijk worden gehouden voor de wederverkoop van haar contractproducten door haar afnemers buiten de Benelux, en dus ook niet, zoals door Qualiphar terecht is aangevoerd, voor de verkoop van haar contractproducten door haar afnemers op het internet, waaronder de door Bihol in grief II genoemde webshop van Newpharma.

3.14. Het hof stelt vast dat uit de overgelegde export catalogus niet blijkt dat Qualiphar en Gifrer zijn gefuseerd. Uit de catalogus blijkt, zoals Qualiphar ook stelt, dat het om twee afzonderlijke vennootschappen gaat. Om die reden faalt het betoog van Bihol. Dat de directie van Qualiphar en het management van Gifrer uit dezelfde personen bestaat is onvoldoende om van een fusie te kunnen spreken. Wel is die omstandigheid reden om twijfels te plaatsen bij de stelling van Qualiphar dat sprake is van "geheel onafhankelijk van elkaar opereren". Die twijfel alleen kan Bihol echter niet baten nu zij geen andere juridische grondslag voor haar betoog meer heeft aangevoerd. In dit kader is van belang dat de in de grieven besloten liggende stelling van Bihol dat Qualiphar en Gifrer moeten worden vereenzelvigd, niet behoeft te worden besproken omdat Bihol in haar memorie van repliek in reactie op de memorie van antwoord van Qualiphar heeft opgemerkt dat zij zich niet op vereenzelviging heeft willen beroepen.

3.18. Het hof overweegt hierover als volgt.Tussen partijen is niet in geschil dat OSTRIN Q10 tabletten als contractproducten moeten worden aangemerkt en dat de verkoop en de levering daarvan door Qualiphar aan Gifrer als een schending van het verbod in artikel 1 sub b van de overeenkomst moet worden beschouwd. Voor haar stelling dat Gifrer de producten in Duitsland en de Verenigde Staten heeft verkocht, heeft Bihol geen relevante feiten en omstandigheden gesteld, zodat aan die stelling wordt voorbijgegaan. Voor zover op grond van de perspublicatie op masculine.com al aangenomen zou kunnen worden dat Gifrer OSTRIN Q10 tabletten in Frankrijk zou hebben verkocht, hetgeen door Qualiphar wordt bestreden, dan volgt daaruit nog niet dat die tabletten van Qualiphar afkomstig zijn. De enkele omstandigheid dat de verpakkingen van Gifrer en Qualiphar in belangrijke mate overeenstemmen is daartoe onvoldoende. Verder is van belang dat Bihol niet heeft weersproken dat Gifrer en Qualiphar in hun export catalogus geen contractproducten aanbieden.

3.22. Het hof overweegt hierover als volgt. De door Bihol (in eerste aanleg) overgelegde kopie van de schermafdruk van de website van Qualiphar bevat slechts een opsomming van de producten van Qualiphar, waaronder OSTRIN Q10. Uit de overgelegde schermafdruk van de website blijkt niet dat Qualiphar de tabletten op haar website te koop aanbiedt. Door Bihol zijn geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die haar stelling ondersteunen, zodat het hof, mede gelet op de betwisting ervan, aan die stelling voorbijgaat, nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat de website van Qualiphar ook op landen buiten de Benelux was gericht, zoals Bihol stelt en Qualiphar onderbouwd bestrijdt.

3.24. Het laatste geschilpunt (grief IV) stelt de vraag aan de orde of de registratie van het merk OSTRIN door Qualiphar in Cyprus, Frankrijk en Egypte als gebruik daarvan buiten de Benelux dient te worden beschouwd als bedoeld in artikel 1 sub b van de overeenkomst. De rechtbank heeft die vraag bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing daarvan door Bihol ontkennend beantwoord. Ook in hoger beroep onderbouwt Bihol haar stelling niet, zodat ook het hof daaraan voorbij zal gegaan. Grief IV faalt eveneens.

3.25. Naar het oordeel van het hof heeft Bihol dus ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat Qualiphar contractproducten aan Gifrer heeft geleverd. Aan het algemene bewijsaanbod van Bihol in randnummer 14 van de memorie van grieven gaat het hof voorbij omdat het onvoldoende is gespecificeerd en ook niet ter zake dienend.
IEF 15282

Prime Sportsgear moet slogans verwijderen van website

Rechtbank Den Haag 23 september 2015, IEF 15283 (Eiser tegen Prime Sportsgear)
Auteursrecht. Tussen eiser en Prime bestond een overeenkomst tot het bouwen van een website, die door Prime is opgezegd. In kort geding is geoordeeld dat eiser de website offline moest halen en de data niet zelf mocht gebruiken. Eiser vordert nu wettelijke rente, hostings- en indexeringskosten en verzet op het gebruik van de slogans en foto's waarop het auteursrecht bij eiser zou rusten. De rechtbank oordeelt dat rente verschuldigd is. De gewerkte uren van eiser zijn per kwartaal gefactureerd en daar vallen de jaarlijkse hostingskosten niet onder. De indexeringskosten zijn wel verschuldigd. Auteursrechtelijke bescherming op de foto's ontbreekt omdat er geen sprake is van creatieve maar functioneel en technische keuze's. Eiser is wel auteursrechthebbende van de slogans en kan zich ook tegen het gebruik verzetten. Prime moet wettelijke rente betalen en de slogans verwijderen.

4.9 Vaststaat dat [eiser] zijn gewerkte uren van meet af aan per kwartaal factureerde en de hoogte van deze facturen met het aantal uur per kwartaal varieerde. Het in de Overeenkomst genoemde jaarlijkse bedrag voor hostingkosten betreft een andersoortige en in beginsel vaste vergoeding, die aanvankelijk jaarlijks en in ieder geval nooit per kwartaal werd gefactureerd. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg daarom mee dat de nieuw overeengekomen vaste kwartaalbedragen slechts dienden ter vervanging van de eerdergenoemde variabele kwartaalbedragen voor werkzaamheden van [eiser] en niet tevens van het vaste bedrag van € 350,- aan hostingkosten.

4.10. Met betrekking tot de indexering komt de rechtbank tot een ander oordeel. De in de Overeenkomst genoemde indexverhoging van (jaarlijks) 5% is gekoppeld aan de in die Overeenkomst genoemde vaste bedragen. Het in de Overeenkomst genoemde vaste uurtarief
van € 25,- voor werkzaamheden van [eiser] hebben partijen per 2010 losgelaten. In plaats daarvan is - ongeacht de hoeveelheid gewerkte uren - een gemaximeerd (kwartaal)budget vastgesteld, dat voor 2011 ten opzichte van 2010 bovendien is verlaagd. De indexeringsregeling uit de Overeenkomst verdraagt zich daarmee niet. Gezien het vorenstaande brengt een redelijke uitleg van de nieuwe afspraken mee dat de indexering niet van toepassing is op de kwartaalbedragen voor ná 1 januari 2010 verrichte werkzaamheden.

4.24. (...)De rechtbank is wel met Prime van oordeel dat geen sprake is van zodanig creatieve keuzes dat de foto’s als auteursrechtelijk werk moeten worden beschouwd. Gezien de foto’s en gegeven het gebruiksdoel gaat het veeleer om functioneel en technisch bepaalde keuzes en niet om vrije, creatieve keuzes waarmee [eiser] zijn werk een persoonlijke noot heeft weten te geven. (...)

4.32. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] zich als auteursrechthebbende kan verzetten het gebruik van Prime op haar website van de uitingen “Voor mij is er alleen Grays”; “Grays is mijn keuze”; “Ik stop ze allemaal met Grays” en “Mijn Grays passeer je echt niet”. Het gevorderde verbod komt daarom op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.

 

IEF 15272

Frauderende, zelfstandig franchisenemer heeft imagoschade toegebracht

Hof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2015, IEF 15272; ECLI:NL:GHARL:2015:6582; ECLI:NL:GHARL:2015:6591 (Super de Boer tegen Kippersluis)
Franchise. Tekortkoming overeenkomst. Kippersluis handelt als zelfstandig franchisenemer van Super de Boer (nu Jumbo). Ze is tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en dit geldt ook als tekortkoming in de huurovereenkomst. Kippersluis heeft jarenlang gefraudeerd door het achterhouden van franchisefees en heeft daarbij imagoschade toegebracht aan Jumbo. De onderhuurovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden en Kippersluis wordt veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen Jumbo aan haar heeft voldaan.

3.16 (…) De franchisenemer exploiteert immers als zelfstandig ondernemer de supermarkt. De franchisegever heeft weinig mogelijkheden voor toezicht en inzicht in de bedrijfsvoering. Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat Kippersluis toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst (en de daaraan gerelateerde formuleovereenkomst). Deze toerekenbare tekortkoming geldt als een toerekenbare tekortkoming in de huurovereenkomst (artikel 1.3 van de onderhuurovereenkomst) en levert dus een grond op voor ontbinding van de huurovereenkomst.
3.17 Kippersluis heeft zich erop beroepen dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. Zij heeft erop gewezen dat leidinggevenden van Super de Boer ervan op de hoogte waren dat vele franchisenemers frauderen, dat 125 van de 150 franchisenemers fraudeerden en Jumbo met hen nog steeds een contractuele relatie onderhoudt en dat de fraudebedragen die Jumbo aan het FIOD dossier heeft ontleend, niet kloppen. De werkelijke fraudebedragen zijn verwaarloosbaar op het totaal aan omzet en de afgedragen franchisefees, aldus Kippersluis.
3.18 Het hof verwerpt het verweer.
3.21 De conclusie luidt dat Kippersluis door het achterhouden van franchisefees, de toegebrachte imagoschade en het geschonden vertrouwen toerekenbaar tekortgeschoten is in de samenwerkingsovereenkomst. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de onderhuurovereenkomst.