Procesrecht  

IEF 13780

Ex parte staking verwarringwekkende Taxi-namen

Ex parte Beschikking Rechtbank Midden-Nederland 17 december 2013, IEF 13780 (Taxi Blaricum tegen Blaricum Taxi)
Beschikking ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Ex parte verlof ex artikel 1019(e) Rv. Verzoek ingediend door Taxi Blaricum tot staking handelsnamen Blaricum Taxi en Taxi Blaricum, althans geen verwarringwekkende naam te voeren en overdracht domeinnaam www.blaricumtaxi.nl. Bevel wordt gegeven.

Lees verder

IEF 13777

Uur honorarium voor wekelijkse raadpleging roljournaal onredelijk

Hof Den Haag 26 november 2013, IEF 13777 (STR Collectie tegen Harechair)

Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Proceskosten. Honorarium. Modellenrecht. Licentie. De rechtbank [IEF 11392] heeft de vorderingen van STR voor de Gruyver-stoel afgewezen. Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd, behoudens voor wat betreft de hoogte van de vergoeding voor in eerste aanleg gemaakte proceskosten. Het hof acht het niet redelijk een uur honorarium in rekening te brengen voor het wekelijks raadplegen van het roljournaal en zal rekening houden met drie rolhandelingen.

Het hof beperkt de proceskosten in dit arrest tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Nu blijkt dat STR voor de eerste aanleg minder dient te voldoen, zal Harechair worden veroordeeld om het teveel betaalde, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.

7. Het voorgaande brengt, tezamen met hetgeen in het tussenarrest is overwogen, mee dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, behoudens voor wat betreft de hoogte van de vergoeding voor in eerste aanleg gemaakte proceskosten, dat STR zal worden veroordeeld om terzake aan Harechair te betalen een bedrag van € 9.389,29 plus wettelijke rente, dat STR zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep en dat deze tot aan de datum van het arrest zullen worden begroot op € 3.839,94 aan honorarium c.a., vermeerderd met het door Harechair betaalde griffierecht ad € 666,- dat niet in de specificatie is begrepen. Onder 151 van haar memorie van antwoord maakt Harechair daarnaast aanspraak op de nakosten en wettelijke rente. De (nog te maken) nakosten zijn begrepen in de proceskostenveroordeling, die daarvoor een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2013: BL1116. Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De wettelijke rente zal worden toegewezen als in het dictum vermeld. Uitvoerbaar bij voorraad-verklaring is niet gevorderd.

8. STR heeft in haar appeldagvaarding gevorderd de terugbetaling van hetgeen zij ingevolge het bestreden vonnis (het hof begrijpt: te veel) heeft betaald aan Harechair. Nu uit het voorgaande blijkt dat STR aan proceskosten voor de eerste aanleg niet € 11.781,25 dient te voldoen, maar € 9.389,29, zal Harechair worden veroordeeld om het eventueel te veel betaalde, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.

Lees de uitspraak:
IEF 13777 (pdf / link)

IEF 13774

Algemeen overleg over de thuiskopieheffing en een Europees octrooigerecht

Verslag van een algemeen overleg, Kamerstukken II 2013-2014, 22 112, nr. 1821.
Nieuwe voorstellen en initiatieven van de lidstaten van de EU. Civielrecht. Brussel I. UPC-overeenkomst. Europese ontwikkelingen op het terrein van het civiele recht (Kamerstuk 22 112, nr. 1708) Staatssecretaris Teeven: De advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie heeft over de thuiskopie een conclusie genomen. Dit is de leden ongetwijfeld opgevallen. Het Europese Hof van Justitie heeft nog geen oordeel geveld. Dit wordt aan het eind van komend voorjaar, begin zomer 2014 verwacht. Ik zag wel dat de Partij van de Arbeid al gereageerd heeft op de conclusie van de advocaat-generaal in die zin dat de thuiskopie heilig is en dat het downloadverbod een onbegaanbare weg is.

Ik zag het commentaar van mevrouw Van Oosenbrug in de pers. Ik zal daarover nu niets zeggen, want de zaak is onder de rechter. Mocht het Europese Hof van Justitie de conclusie van de advocaat-generaal met betrekking tot de thuiskopie echter volgen, dan zal ik de Kamer zo snel mogelijk informeren. Dat zou namelijk betekenen dat de wettelijke uitzondering die wij kennen met betrekking tot het gebruik van illegale kopieën en de thuiskopievergoeding niet meer toelaatbaar zal zijn. Dan kan er ook geen sprake meer zijn van de heffing zoals we die op dit moment kennen in het thuiskopiestelsel. De rechterlijke uitspraak zou mij dus kunnen dwingen om op zoek te gaan naar een andere manier om het auteursrecht te beveiligen. Dan komt het downloadverbod te elfder ure toch om de hoek kijken als mogelijke regeling om die bescherming aan auteursgerechtigden wèl te bieden. Laten we niet vooruitlopen op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik heb wel de Stichting Onderhandelingen Nationale Thuiskopievergoeding (SONT) gevraagd om daarop een beetje te anticiperen en na te denken over andere wegen om auteursgerechtigden te beschermen. Dat zou immers als gevolg van die uitspraak nodig kunnen zijn.
[..]
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb in de eerste plaats nog een opmerking over het auteursrecht. Ik ben blij om te horen dat de Staatssecretaris zegt dat, mocht de thuiskopieheffing vervallen, er meerdere oplossingen zijn dan slechts een downloadverbod. Wij denken graag constructief mee, laat collega Oosenbrug per sms weten.

Staatssecretaris Teeven:
In de brief van mei zal ik een aantal van de door u genoemde zaken combineren. Die komen dus in die ene brief te staan. Wat het auteursrecht betreft heb ik eigenlijk geen toezegging gedaan. Ik heb geconstateerd dat er problemen op ons afkomen en dat ik geïnteresseerd ben in de standpunten van de fracties. Dat was niet zozeer een toezegging aan de Kamer, maar het is meer een melding van ellende en de vraag is hoe we daar met zijn allen mee omgaan.

Wijziging Verordening rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging beslissingen in burgerlijke en handelszaken(Brussel I) (Kamerstuk 22 112, nr.1706)

De heer Van Oosten (VVD): Een ander onderwerp is fiche 2, waarmee wijziging van de Brussel I-verordening wordt beoogd. Daarin is meerdere malen benadrukt dat Nederland positief staat tegenover de voorgestelde wijziging betreffende de snelle inwerkingtreding van de zogeheten UPC-overeenkomst. Dit betreft een overeenkomst over een gemeenschappelijk octrooigerecht. Ik vraag mij af of dit de enige reden was voor het maken van haast met dit voorstel en of er wel kritisch is gekeken naar andere effecten en nadelige effecten die kunnen ontstaan als gevolg van de voorgestelde wijzigingen. Is het snel in werking laten treden van deze overeenkomst wel zo'n nobel doel? Hoe kijkt de Minister aan tegen de kritiek op deze overeenkomst, dat het veel duurder zal zijn om voor een Europees patenthof te procederen dan voor een nationaal gerechtelijke instelling?
[..]
Mijn tweede vraag heeft betrekking op een Europees octrooigerecht of een patenthof. Ik ga bestuderen wat daarover is gezegd. Dat spreekt voor zich. Mijn voornaamste zorg is dat het duurder kan worden om te procederen voor een Europees patenthof of een Europees octrooigerecht dan voor nationale gerechtelijke instanties. Dit heb ik namelijk begrepen. Ik verzoek de Minister om dit specifieke aspect mee te nemen in de vervolgstappen die worden gezet.

Minister Opstelten: Die UPC-overeenkomst leidt tot een gemeenschappelijk octrooirecht. Daardoor hoeft een bedrijf niet meer per land te procederen over een octrooi. Als dit niet meer nodig is, is dat per saldo minder duur. De griffierechttarieven zullen nog worden vastgesteld. Ik neem het signaal om hierop attent te zijn absoluut mee, want dit is een van de zeven punten waarop we voortdurend letten.
[..]
De heer Van Oosten vroeg naar de ontwikkelingen ten aanzien van de Brussel I-verordening. Gevraagd is of een snelle inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst de enige reden is om haast te maken en of er wel kritisch is gekeken naar nadelige effecten. Het gaat niet alleen om de UPC-overeenkomst. Voor Nederland speelt ook de aanstaande wijziging van de het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof een rol. Het Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof is al in behandeling bij de Kamer. Nederland heeft dus zeker belang bij snelle aanpassing van de Brussel I-verordening. Dit neemt niet weg dat we kritisch naar het voorstel hebben gekeken, met name op het punt van het regelen van de bevoegdheid ten aanzien van verweerders uit derde landen. Dit heeft geleid tot aanpassing van het voorstel van de Commissie. Het in de Raad overeengekomen standpunt is aan de Kamer voorgelegd, voorafgaand aan de JBZ-Raad in december. Toen is dit besproken.

IEF 13761

Uitzendingen Brandpunt over de gebrekkige veiligheid vliegtuigmaatschappij niet onrechtmatig

Rechtbank Amsterdam 16 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2003 (RyanAir tegen KRO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. De twee uitzendingen die KRO’s Brandpunt Reporter uitzond over Ryanair waren niet onrechtmatig. De omroep hoeft de uitzendingen over de gebrekkige veiligheid bij de vliegmaatschappij dan ook niet te rectificeren en van internet halen. De rechtbank oordeelt dat de beschuldigingen uit het programma over het brandstofbeleid en de bedrijfscultuur van Ryanair voldoende worden gestaafd door het beschikbare feitenmateriaal.

4.3. KRO heeft – samengevat – aangevoerd dat zij al enige tijd onderzoek deed naar de bedrijfscultuur bij Ryanair, toen op 26 juli 2012 de incidenten boven Valencia zich voordeden. Deze incidenten waren aanleiding om het reeds lopende onderzoek naar Ryanair uit te breiden. KRO heeft gedurende 6 maanden uitvoerig onderzoek gedaan, waarbij zij meerdere betrokkenen heeft gesproken en vele documenten en bronnen heeft geraadpleegd. Ter onderbouwing heeft KRO verwezen naar de gesprekken die zij heeft gevoerd met vier bij Ryanair werkzame piloten, een voormalig gezagvoerder van Ryanair, de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, de voorzitter van de European Cockpit Association en de luchtverkeersleider van de nationale Spaanse luchtverkeersleiding. Op de website heeft KRO alle documenten geplaatst, die horen bij de Uitzendingen. Verder verwijst de KRO naar vele andere documenten die aan de Uitzending ten grondslag lagen, die feitelijke onderbouwing geven voor de zorgen die de geïnterviewden uiten in de Uitzendingen. De piloten leggen alle vier verklaringen af van soortgelijke strekking, in lijn met het beeld wat ontstaat uit de overige feiten en omstandigheden. Die dienen in de beoordeling te worden meegenomen. KRO heeft slechts waardeoordelen van derden weergegeven en geen feitelijke oordelen. Geen van de uitingen ontbeert iedere feitelijke basis. Er is aan Ryanair gelegenheid geboden voor een weerwoord, maar daarvan heeft zij in eerste instantie geen gebruik gemaakt.

4.6. De rechtbank zal thans beoordelen of de beweringen die in de Uitzendingen worden gedaan, zowel over het brandstofbeleid als over de bedrijfscultuur, voldoende steun vinden in de feiten. Het gaat in dit geval om ernstige beschuldigingen aan het adres van Ryanair. De beschuldigingen zijn ingebed in interviews met bronnen afkomstig van zowel binnen als buiten Ryanair. De door de geïnterviewden geuite kritiek op het beleid van Ryanair is van gelijke aard en strekking. Niet kan worden gezegd dat KRO die beschuldigingen tot de hare heeft gemaakt, maar zij verbindt er wel conclusies aan die in een voice-over worden gemeld.

4.12. Aan Ryanair is diverse malen gevraagd om een weerwoord. Daar heeft zij echter slechts summier gebruik van gemaakt. Ryanair is niet concreet op de beschuldigingen ingegaan en heeft in grote lijnen volstaan met te zeggen dat het leugens zijn en dat er geen bewijs is.(...) Dat het onderzoek van KRO naar de incidenten boven Valencia gebreken vertoont en KRO andere tot haar beschikking staande informatie en door Ryanair aangedragen feiten bewust heeft genegeerd, zoals Ryanair aanvoert, is niet vast komen te staan.
IEF 13760

Geen tussenkomst, wel belang bij voeging in executiegeschil over dwangsommen

Hof Amsterdam 23 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1348 (tussenkomst Quote)
Eindvonnis in executiegeschil is al gewezen IEF 13498: Dat er sprake is geweest van een technische fout waardoor een artikel weer herleeft, leidt tot de conclusie dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen. De incidentele vordering tot tussenkomst wordt afgewezen, omdat eiser geen partij is. De subsidiaire incidentele vordering tot voeging aan de zijde van appellant wordt toegewezen.

2.4. Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt – kort gezegd – dat voor toewijzing van een vordering tot tussenkomst vereist is dat de tussenkomende partij zich beroept op een belang waarvoor zij in rechte kan opkomen, en dat voor toewijzing van een vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) haar kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de tussenkomst en/of voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.

2.5. Het hof stelt voorop dat de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] (slechts) een executiegeschil tussen [geïntimeerde] en [appellant] betreft, waarbij [eiser] geen partij is. [geïntimeerde] kan aan het bestreden vonnis dan ook geen rechten jegens [eiser] ontlenen. In het licht daarvan is niet voldoende gebleken van een belang van [eiser] bij tussenkomst in de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] om benadeling of verlies van een eigen recht te voorkomen.
IEF 13750

Tenuitvoerlegging betekent geen dubbele vergoeding

Rechtbank Den Haag 9 april 2014, IEF 13750 (Basic Supply Group tegen Chamtor)
Als randvermelding.
Procesrecht. Schadevergoeding. Gebruik klantbestand. Chamtor vordert de tenuitvoerlegging van de veroordeling van Chamtor tot betaling van schadevergoeding [zie IEF 10899]. Volgens Chamtor zou door betaling van het door BSG gevorderde bedrag een dubbele vergoeding van geleden schade plaatsvinden, omdat ook CBV is veroordeeld tot vergoeding van dezelfde schade. BSG stelt, onbestreden, dat CBV geen schadevergoeding aan BSG heeft betaald en daarvoor ook geen verhaal biedt. Er is daarom geen sprake van dubbele vergoeding zoals Chamtor stelt.

4.10. Volgens Chamtor zou door betaling van dit door BSG gevorderde bedrag dubbele vergoeding van geleden schade plaatsvinden, omdat ook CBV is veroordeeld tot vergoeding van dezelfde schade. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft BSG echter onbestreden gesteld dat CBV geen schade aan BSG heeft vergoed en daarvoor ook geen verhaal biedt. Er kan daarom geen sprake zijn van dubbele vergoeding als bedoeld door Chamtor, daargelaten dat de veroordeling van Chamtor in de hoofdprocedure geen hoofdelijke is.

4.11. Chamtor zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.048.139,03 aan BSG, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 oktober 2012.

Schade door het beleveren van klanten van BSG (gebruik klantenbestand)
4.17. Nu BSG met voorgaande omstandigheden geen rekening heeft gehouden in haar onderbouwing van de gestelde schade maar uitgaat van onrealistische veronderstellingen, heeft zij onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij voor de periode vanaf 1 juli 2006 schade heeft geleden door het vanaf 1 juli 2004 door Chamtor beleveren van haar klanten. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de door BSG subsidiair (schattenderwijs volgens artikel 6:97 BW) en meer subsidiair (op grond van artikel 6:104 BW) voorgestelde wijze van schadeberekening, nu ook daar allereerst voor nodig is dat voldoende onderbouwd is gesteld dat schade is geleden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van schade ten gevolge van het beleveren van klanten van BSG en het gebruik van het klantenbestand van BSG dan ook afwijzen.

Lees de uitspraak:
HA ZA 12-1409 (afschrift)
ECLI:NL:RBDHA:2014:5283 (link)

IEF 13749

Conclusie A-G: Hof kan Rubik geen alleenrecht toekennen op verwerken van zes kleuren als zodanig

Conclusie A-G HR 11 april 2014, IEF 13749 (Rubik tegen Beckx Trading)
rubik completo Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Zie aanhangige bodemprocedure IEF 13314. Volgens de advocaat-generaal past het hof [IEF 11805] werktoets juist toe door te oordelen dat de keuze van de kubus technisch functioneel bepaald is en dat er geen sprake is van een creatieve keuze. De advocaat-generaal concludeert tot vernietiging van het arrest onder andere omdat het hof heeft nagelaten de visuele kleurstelling van de kubus te beoordelen. Kostenveroordeling in cassatie. Uit de conclusie:

2.31. In elk geval is mij niet duidelijk geworden of het hof het concrete ontwerp van de kleurenvariant heeft beoordeeld en EOKPS/EIS heeft bevonden dan wel dat het hof toch in de kern auteursrecht heeft verleend aan de 'vrije' keuze om zes verschillende kleuren te gebruiken. (...)
2.32 Volgens het onderdeel laat het hof ten onrechte na de visuele kleurstelling van Rubik's kubus te beoordelen, ook nu in de gedingstukken een (voldoende) duidelijke afbeelding van de kleurstelling van Rubik's kubus ontbreekt. Daarmee is het oordeel in rov. 4.14 dat sprake is van een gelijkende totaalindruk onjuist, althans onbegrijpelijk.
2.33 (...) Enige onduidelijkheden over het dictum en de reikwijdte van de bescherming die aan 'de kleurenvariant' is toegekend ,is evenwel mogelijk zonder dat dit tot cassatie hoeft te leiden. Ik meen dat het hof hier teveel onduidelijkheden heeft laten bestaan, zodat de klachten van het onderdeel gegrond zijn.

Lees de conclusie:
IEF 13749 (pdf)
IEF 13749 (html)

IEF 13740

Zekerheidsstelling proceskosten middels onherroepelijke afroepgarantie

Rechtbank Den Haag 9 april 2014, HA ZA 14-153 (Novicol Life Sciences tegen X)
Domeinnaamrecht. Proceskosten. Gedaagde was bestuurder van Novicol en registreerde een aantal domeinnamen voor Novicol. Na zijn ontslag heeft hij nog een aantal domeinnamen met de naam Novicol erin voor zichzelf geregistreerd. Novicol vordert verbod op gebruik van de domeinnamen en overdracht. Gedaagde vordert in reconventie zekerheidstelling voor de proceskosten. Omdat Novicol in China is gevestigd, en de uitzondering van 224 lid 2 Rv niet geldt, vordert gedaagde met succes zekerheidsstelling middels een onherroepelijke afroepgarantie.

De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist en verwijst de zaak naar de rolzitting voor akte uitlaten sectorcompetentie.

4.4. Novicol stelt dat hij slechts zekerheid hoeft te stellen voor een bedrag van (6 punten tarief € 452,-- is) € 2.712,-- aan salaris advocaat en € 842,- aan griffierecht, omdat de regeling van artikel 224 Rv slechts ziet op de te liquideren proceskosten als bedoeld in artikel 237 Rv en dus op het liquidatietarief. De rechtbank volgt Novicol hierin niet. Het is juist dat de proceskosten waarvoor zekerheid dient te worden gesteld, beperkt zijn tot de in artikel 237 Rv bepaalde proceskostenveroordeling. Op grond van de artikelen 239 jo. 1019h Rv is die proceskostenveroordeling echter niet beperkt tot het liquidatietarief, maar kan zij in een geval van handhaving van intellectuele eigendomsrechten de volledige kosten omvatten. Dat geldt dus ook voor de zekerheidstelling van artikel 224 Rv. Nu Novicol in de hoofdzaak een beroep doet op een handelsnaamrecht (en overigens zelf een volledige proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv vordert), zouden de te liquideren proceskosten in dit geval betrekking kunnen hebben op de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv.
4.5. Voor het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid zal worden aangesloten bij de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. Omdat in dit stadium van de procedure niet kan worden beoordeeld of sprake zal zijn van een al dan niet als eenvoudig aan te merken procedure en op welke wijze deze procedure zal verlopen, zal Novicol worden gelast zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.000,--. Anders dan [A] heeft gevorderd zal bepaald worden dat Novicol zekerheid moet stellen, zoals te doen gebruikelijk is, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden.

4.6. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5. Sectorcompetentie in de hoofdzaak
Novicol legt aan zijn vordering mede ten grondslag dat [A] wanprestatie heeft gepleegd door zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet na te komen. Dat roept de vraag op of de zaak ingevolge artikel 93 jo.71 Rv dient te worden verwezen naar de sector kanton van de rechtbank. Novicol wordt in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten, alvorens [A] voor antwoord concludeert.
IEF 13737

Vernietiging bevel tot opvolgen aanwijzingen van bewindvoerder door opheffing bewind Gemeenschapsmerken

Beschikking Hof Den Haag 8 april 2014, zaaknr. 200.129.616/01 (Playgo tegen bewindvoerder/Trends2Com)
Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap. Procesrecht. Bewind. Gemeenschapsmerken. Eerder is bij beschikking [IEF 12528] het verzoek van de bewindvoerder toegewezen Playgo te bevelen alle aanwijzingen van de bewindvoerder op te volgen. Het Hof heeft deze beslissing vernietigd in de gerelateerde zaak [IEF 13736] op de grond dat “de beslissingen van de kantonrechter over haar bevoegdheid en over de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn aan te merken als kennelijke misslagen en dat de benoeming van de bewindvoerder derhalve  berust op kennelijke misslagen”. Aldus is het bewind opgeheven. Het hof vernietigt dan ook de bestreden beschikking.

15. [..] onduidelijk of de merken en de modellen Playgo en Trends2Com gezamenlijk toebehoren en, indien dat zou moeten worden aangenomen, wat daarvan de gevolgen zijn voor het gebruik en het beheer van de merken en modellen. Nu de bewindvoerder en Playgo over het antwoord op deze vragen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, is een onwerkbare situatie ontstaan en kan van een effectief bewind geen sprake zijn. Op grond van het bovenstaande heeft het hof bij zijn beschikking van (eveneens) 8 april 2014 in de opheffingszaak het bewind opgeheven. Al om die reden kan het in de onderhavige procedure gevorderde bevel niet worden toegewezen. Afgezien daarvan is het hof van oordeel dat voormelde omstandigheden (ieder op zich maar zeker tezamen) aan toewijzing van het verzochte bevel om alle door de bewindvoerder gevraagde gegevens te verstrekken en onverkort mee te werken aan de verzoeken die in het kader van de (ten onrechte ingestelde) bewindvoering aan partijen worden gedaan, in de weg staan.
IEF 13736

Opheffing bewind gemeenschapsmerken

Beschikking Hof Den Haag 8 april 2014, IEF 13736; ECLI:NL:GHDHA:2014:4296 (PlayGo tegen Trends2Com en bewindvoerder)
Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap
Procesrecht. Gemeenschappelijk eigendom van Gemeenschapsmerken.  Eerder [IEF 12725] oordeelde de kantonrechter dat zij bevoegd is op basis van Nederlands recht een bewindvoerder over de gemeenschappelijke merken te benoemen. Het verzoek van Playgo ter opheffing van het bewind werd afgewezen. In de onderhavige procedure oordeelt het hof dat de beslissingen van de kantonrechter over haar bevoegdheid en over de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn aan te merken als kennelijke misslagen en dat de benoeming van de bewindvoerder derhalve berust op kennelijke misslagen. De vraag of art. 16 GemMVo. een rechtskeuze toelaat inzake de goederenrechtelijke aspecten van het Gemeenschapsmerk luidt dan ook negatief. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en heft het bewind alsnog op.

16. Het hof is van oordeel dat de beslissingen van de kantonrechter over haar bevoegdheid en over de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn aan te merken als kennelijke misslagen en dat de benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter derhalve berust op kennelijke misslagen. De door Playgo aan haar verzoek ten grondslag gelegde stellingen, vermeld in rechtsoverweging 3, onder a en b, zijn dan ook juist.

17. [..] Dit geldt temeer nu de kantonrechter bij beschikking van 4 april 2013 Playgo ongeclausuleerd heeft bevolen aan de bewindvoerder alle door de bewindvoerder gevraagde gegevens te verstrekken en onverkort mee te werken aan de verzoeken die in het kader van de bewindvoering aan partijen worden gedaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het hof is van oordeel dat een zodanig ongeclausuleerd bevel, zonder dat duidelijk is welke handelingen door de deelgenoten gezamenlijk moeten worden verricht en tot de competentie van de bewindvoerder behoren en welke door elke partij zelf (buiten de bewindvoerder om) kunnen worden verricht, te ver gaat.

Lees de uitspraak (pdf/html)