IEF 22289
9 oktober 2024
Artikel

Lustrum Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht

 
IEF 22288
9 oktober 2024
Uitspraak

Partijen krijgen allebei deels gelijk in zaak over al dan niet onrechtmatige uitingen

 
IEF 22287
9 oktober 2024
Uitspraak

Merkinbreuk door handel in vervalste zegels voor gasflessen

 
IEF 7555

VIE prijs

Jaarlijks wordt tijdens het Zeist symposium de VIE prijs uitgereikt voor het beste in 2008 verschenen artikel van een jonge auteur (jonger dan 35 jaar) op het gebied van de intellectuele eigendom. Een ieder die de aandacht wil vestigen op een (resp. zijn of haar) artikel wordt verzocht dit per email kenbaar te maken aan de voorzitter van de jury, Prof. Charles Gielen.

Het 25ste Zeist symposium met speciaal Lustrum IE cabaret en diner vindt plaats op 11 maart 2009. Lees het programma hier.

IEF 7554

Aanwijzing van de voorwerpen (privé-kopie)

Staatsblad 2009, 4. Verlenging van vergoedingenbesluit met een jaar. Besluit van 30 januari 2009 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 7 november 2008, houdende wijziging van het Besluit van 5 november 2007, houdende aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet 1912, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet 1912 (Stb.2008, 468)

Het Besluit van 7 november 2008, houdende wijziging van het Besluit van 5 november 2007, houdende aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet 1912, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet 1912 (Stb. 2008, 468) treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

Lees het besluit hier. Lees Stb.2008, 468 e.v. hier.

IEF 7551

Dat de IE-rechten direct aan de overheid toekomen

Kamerstukken II 2008/09, 2009D02567   Niet-dossierstuk, Brief aan de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) over de ARVODI 2008

(...) Bij deze overeenkomsten is het, bijvoorbeeld in het kader van vertrouwelijkheid, van groot belang dat de intellectuele eigendomsrechten direct aan de overheid toekomen.

Het is mogelijk dat in geval van specifieke opdrachten sommige bepalingen van de ARVODI 2008 op bepaalde punten niet goed passen. In die gevallen is het mogelijk in onderling overleg, daar waar nodig, af te wijken van de ARVODI 2008 en de overeenkomst aan te passen aan de concrete situatie. Dit zou bijvoorbeeld ten aanzien van de intellectuele eigendosmrechten het geval kunnen zijn bij overeenkomsten waarbij sprake is van innovaties en nieuwe creaties. Er zal per geval moeten worden beoordeeld of afwijking noodzakelijk is en in welke vorm.(...)"
 
Lees de gehele brief hier.

 

IEF 7553

Vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen

FINO rozeRechtbank ’s-Gravenhage, 4 februari 2009, HA ZA 08-2558, Motom Italia S.P.A. tegen MM-Exclusief B.V.

Vonnis in incident. Vrijwaring. Modellenrecht. In de hoofdzaak stelt eiser Motom dat gedaagde MM-Exclusive inbreuk maakt op haar gemeenschapsmodelrecht m.b.t. een scooter. MM-Exclusief wil nu het Chinese bedrijf  Zhongneng  in vrijwaring op te roepen, omdat Zhongneng als houdster van een op 5 februari 2007 in China geregistreerd modelrecht op de Fino scooter met MM-Exclusief een koopovereenkomst met betrekking tot de Fino scooters heeft gesloten en verplicht zou zijn de Fino scooters vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen in eigendom aan MM-Exclusief over te dragen. De vordering wordt toegewezen.

“4.2. (…) Hoewel zij haar stelling niet met een distributie- of koopovereenkomst en/of een schriftelijke overeenkomst waarin een rechtskeuze voor het Nederlandse recht is gemaakt, heeft onderbouwd, valt gelet op het wel overgelegde ‘Certificate of Design Patent’ met daarin afbeeldingen van de Fino scooters (productie 1 van MMExclusief) alsmede de ‘Power of Attorney’ (productie 5 van MM-Exclusief) niet uit te sluiten dat MM-Exclusief, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Zhongneng.”

Het betoog van Motom dat het oproepen van Zhongneng in vrijwaring tot te veel vertraging in de hoofdzaak zal leiden, kan niet tot een ander oordeel leiden.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 september 2008, IEF 7084.

IEF 7552

This long saga

HvJ EG, 5 februari 2009, conclusie A-G Ruiz-Jarabo Colomer in zaak C-478/07, BudÄjovický Budvar National Corporation tegen Rudolf Ammersin GmbH (prejudiciële vragen Handelsgericht Wien, Oostenrijk, Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen. Interpretatie van HvJ EG 18 november 2003, C-216/01inzake de vereisten voor de bescherming van een benaming als geografische aanduiding (‘Bud’), wanneer die in het land van herkomst noch de naam van een plaats, noch van een streek is. Gevolgen van de toetreding van Tsjechië tot de EU.

“139. In the light of the foregoing considerations, I suggest to the Court of Justice that it should respond as follows to the questions raised for a preliminary ruling by the Handelsgericht Wien:

(1) The requirements defined by the Court of Justice in its judgment of 18 November 2003 in Case C-216/01 BudÄjovický Budvar for the protection as a geographical indication of a designation which in the country of origin is the name neither of a place nor of a region to be compatible with Article 28 EC:

(1.1) mean that the name must be sufficiently clear to call to mind a product and its origin;

(1.2) are not three different requirements which must be satisfied separately;

(1.3) do not require a consumer survey or define the result which has to be obtained in order to justify protection;

(1.4) do not mean that, in practice, the name must be used in the country of origin as a geographical indication by more than one undertaking and says nothing about its use as a trade mark by a single undertaking.

(2) When a designation has not been notified to the Commission under Council Regulation (EC) No 510/2006 of 20 March 2006 on the protection of geographical indications and designations of origin for agricultural products and foodstuffs, national protection in force or protection bilaterally extended to another Member State becomes invalid if the designation is a qualified geographical indication under the law of the State of origin, having regard to the fact that Regulation No 510/2006 is exclusive as regards the indications within its scope of application.

(3) The fact that the Treaty of Accession between the Member States of the European Union and a new Member State introduces protection for various qualified geographical indications for a foodstuff under Regulation No 510/2006 does not preclude maintenance of existing national protection or protection bilaterally extended to another Member State for a different name for the same product, unless that name is an abbreviation or a part of any of the geographical indications protected at Community level for the same product. Regulation No 510/2006 does not have exclusive effect to that extent, without prejudice to the response to the second question referred.

Lees de conclusie hier.

IEF 7550

Herbenoeming van de voorzitter

Staatscourant Nr. 1656, 3 februari, 2009. Besluit van de Minister van Justitie van 20 januari 2009, Directie Wetgeving, nr. 5582596/09/6, houdende de herbenoeming van de voorzitter van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopie

De Minister van Justitie, Gelet op artikel 16e van de Auteurswet; Besluit:

Artikel 1. De heer prof. dr. H.L.J. Vonhoff met ingang van 1 januari 2009 voor een periode van drie jaar te herbenoemen als voorzitter van de stichting, bedoeld in artikel 16e van de Auteurswet.

Artikel 2.  Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

IEF 7541

Auteursrecht op internet

Kamervragen van het lid Vendrik (GroenLinks) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de Anti-Counterfeiting Trade Agreement. (Ingezonden 6 november 2008).

Vraag 5: Wist u dat er onder andere wordt beoogd de niet-commerciële delen van bestanden strafbaar te stellen?
 
Antwoord: (...)  Er zijn nog geen (concept)teksten in het ACTA-proces ingebracht over het onderdeel handhaving van het auteursrecht op internet. De Nederlandse inzet omtrent strafrechtelijke handhaving in het kader van ACTA is dat deze niet verder zou moeten gaan dan het strafrechtelijke handhavingsniveau zoals opgenomen in artikel 61 TRIPS (..) Daarin gaat het enkel om de maatregelen die getroffen kunnen worden in geval van een inbreuk, niet om de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of er sprake is van een inbreuk. (...)

Daar waar ACTA voorstellen doet voor het treffen van maatregelen in geval van specifieke vormen van inbreuk, zal een dergelijk voorstel door ons op zijn merites worden beoordeeld en daarbij zal uitgegaan worden van de beschermingsomvang van de verschillende intellectuele-eigendomsrechten, zoals die in bestaande verdragen van de World Intellectual Property Organisation en in het TRIPS-Verdrag is geregeld.

Lees hier alle vragen en antwoorden.

IEF 7548

Overdracht, licenties en derdenwerking in het intellectuele-eigendomsrecht

F.C. Folmer, T.J. de Graaf & A.M.E. Verschuur (NautaDutilh): Overdracht, licenties en derdenwerking in het intellectuele-eigendomsrecht.

Een verkenning van de grondslag en reikwijdte van de derdenwerking van intellectueel-eigendomsrechtlicenties in het goederen-, verbintenissen- en intellectueel-eigendomsrecht. Gepubliceerd in Maandblad voor Vermogensrecht (MvV) 2008-7/8, p. 168-178.

“In de praktijk komt het vaak voor dat een rechthebbende op een IE-recht een licentie op dat IE-recht verleent en vervolgens het betreffende IE-recht overdraagt aan een derde. In dat verband rijzen in ieder geval twee lastig te beantwoorden vragen: (1) kan de licentienemer zijn licentierecht of licentieovereenkomst tegenwerpen aan de verkrijger van het intellectuele eigendomsrecht en zo ja, (2) wat is ,de inhoud van de tegen te werpen rechten?

Dat het antwoord op deze vragen lastig te vinden is, is met name het gevolg van het feit dat de desbetreffende wetgeving ten aanzien van IE-recht geen definitie van het begrip ‘licentie’ bevat en ook niet voorziet in een vermogensrechtelijke kwalificatie van een licentie. Wel worden in die wetten bepaalde rechten toegekend aan de licentienemer (met name ten aanzien van inbreukmakers) en geven wetten betreffende geregistreerde IE-rechten (zoals merken en octrooien) aan dat aan licenties na inschrijving derdenwerking toekomt, doch zonder echter te bepalen wat die derdenwerking inhoudt. Het is onbevredigend en in de praktijk ook onpraktisch dat de strekking en reikwijdte van voornoemde derdenwerking niet vaststaat.

Wij hebben getracht te onderzoeken of de derdenwerking vanuit enerzijds goederenrechtelijke en anderzijds verbintenisrechtelijke grondslag nader kan worden ingevuld. Uit ons onderzoek bleek uiteindelijk dat de probleemstelling niet echt in het systeem van ons huidige goederen- en verbintenissenrecht is in te passen.”

Lees het volledige artikel hier (website Tycho de Graaf).

IEF 7547

Een overdreven nonchalante consument

HvJ EG, 3 februari 2009, conclusie A-G Mazák in zaak C-498/07 P, Aceites del Sur-Coosur, voorheen Aceites del Sur tegen OHIM / Koipe

Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk La Española. Oppositie door houder van nationale en communautaire beeldmerken Carbonell. Oppositie afgewezen door OHIM maar toegewezen door Gerecht, in een arrest dat volgens A-G Mazák maar beter kan worden vernietigd. “Het Gerecht in feite een maatstaf heeft toegepast die meer weg heeft van een overdreven nonchalante consument.”

Volgens het Gerecht deed de globale overeenstemmende indruk onvermijdelijk gevaar voor verwarring ontstaan, dat niet werd afgezwakt door de aanwezigheid van een verschillend woordbestanddeel (Carbonell vs. La Española), aangezien het woordbestanddeel van het aangevraagde merk (La Española) een zeer zwak onderscheidend vermogen had, omdat het verwees naar de geografische herkomst van de waar.

Volgens de A-G heeft het Gerecht de merknamen „Carbonell” en „La Española” echter onvoldoende met elkaar vergeleken. Een verzuim dat een onjuiste opvatting van de feiten en van het bewijs oplevert en dus ook door het Hof (als niet-feitenrechter) beoordeeld mag worden.

“45. In feite vermeldt het Gerecht alleen in punt 105 van het bestreden arrest, dat er verschillende woordbestanddelen zijn, maar overweegt in feite dat dit verschil het verwarringsgevaar niet afzwakte aangezien „La Española” een zeer zwak onderscheidend vermogen heeft. Het Gerecht heeft evenwel geenszins de woorden „La Española” en „Carbonell” visueel met elkaar vergeleken.

(…)

50. Al lijkt het Gerecht op het eerste gezicht een globale beoordeling van het verwarringsgevaar tussen de conflicterende merken te hebben verricht, volgens mij heeft het echter eigenlijk alleen de naam van het merk „La Española” in aanmerking genomen. Het bestreden arrest bevat echter, afgezien van de erkenning in punt 105 van het verschil in het woordbestanddeel, geen uitdrukkelijke beoordeling van het al dan niet onderscheidend vermogen van de naam van het merk „Carbonell”. Daarom ben ik van mening dat het Gerecht de werkelijke inhoud van de woordbestanddelen van de merknamen „Carbonell” en „La Española” onvoldoende met elkaar heeft vergeleken.

51. Blijkens de punten 94 tot en met 112 van het bestreden arrest, inzake de analyse van de overeenstemming van de merken en het verwarringsgevaar, is het Gerecht bij het onderzoek van de woordbestanddelen van de betrokken merken voorbijgegaan aan de werkelijke inhoud van het woordbestanddeel van de naam van het merk „Carbonell” en heeft het de betrokken merknamen eenzijdig en derhalve juridisch niet zuiver met elkaar vergeleken. Volgens mij levert dit verzuim een onjuiste opvatting van de feiten en van het bewijs op.

52. Tevens heeft dit verzuim in mijn ogen tot een onjuistheid geleid wat de uitlegging en toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 betreft.

53. Hieraan wil ik toevoegen dat het Gerecht, ook al zou volgens hem de inhoud van de woordbestanddelen van de merknamen „Carbonell” en „La Española” niet dominerend en/of minder belangrijk zijn, niettemin verplicht was om de eigenlijke inhoud van de woordbestanddelen van de betrokken merken met elkaar te vergelijken, tenzij het van mening was dat die elementen te verwaarlozen waren. Op dit punt heeft het Hof bijvoorbeeld in het arrest Medion geoordeeld dat een niet dominerend bestanddeel verwarringsgevaar kan veroorzaken.

54. Bovendien heeft het Gerecht niet uitdrukkelijk aangegeven waarom het in het kader van de visuele vergelijking van de betrokken merken niet de inhoud van de woordbestanddelen van de merknamen rechtstreeks met elkaar heeft vergeleken (dat wil zeggen de merknamen van de respectieve merken „Carbonell” en „La Española”).

55. Daarbij ben ik het ook eens met rekwirante en het BHIM dat – ondanks het feit dat in punt 107 van het bestreden arrest de juiste rechtspraak wordt aangehaald aangaande de maatstaf van „de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument” die in het kader van een globale beoordeling voor een gemiddelde consument moet worden gehanteerd – het Gerecht in feite een maatstaf heeft toegepast die meer weg heeft van een overdreven nonchalante consument.

56. Volgens mij voldoet de beoordeling van de relevante consument(35) door het Gerecht niet aan de rechtspraak waarin wordt gesteld dat de gemiddelde consument „normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend” is.

57. Ik acht het onlogisch van het Gerecht om te overwegen dat een „normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende” gemiddelde consument de eigenlijke inhoud van de woordbestanddelen van de namen van de betrokken merken niet zou opmerken, vooral wanneer hun omvang en belang in de betrokken merken niet te verwaarlozen is.

Lees de conclusie hier.