Procesrecht  

IEF 11014

Ingeschreven en voornemens zich uit te schrijven

Rechtbank 's-Gravenhage 7 maart 2012, HA ZA 11-2350 (X tegen K.M.I. Movies)

Auteursrecht. Film. Zekerheidsstelling. X vordert staking van inbreuk op auteursrecht toebehorend aan de producent van de film 'Blue'. X stelt dat de producent hem heeft gevolmachtigd om in eigen naam op te treden. Artikel 224 lid 1 Rv bepaalt dat een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij zou kunnen worden veroordeeld, tenzij er sprake is van één van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv. X heeft GBA-uittreksel overlegd en dient geen zekerheid te stellen. Echter X zou eerder op een kennelijk onbekend adres zijn ingeschreven en dient om die reden al veroordeeld te worden in de nodeloos veroorzaakte proceskosten in dit incident. Deze beslissing wordt aangehouden.

In citaten:

4.2. Nu X een GBA-uittreksel heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds 27 oktober 2011 woonachtig is in gemeente Zoetermeer, Nederland, valt op grond van wat thans voorligt niet in te zien waarom X aangemerkt zou moeten worden als een partij zonder woon- of gewone verblijfplaats in Nederland.

4.3. Zelfs als de rechtbank zou aannemen dat X, zoals A c.s. heeft betoogd, zich enkel met het oog op de conclusie van antwoord in het incident heeft ingeschreven en voornemens is zich uit te schrijven bij de eerstvolgende gelegenheid, is dit gezien de vereisten van artikel 224 Rv geen aanleiding de vordering tot zekerheidsstelling toe te wijzen. X heeft zijn stelling dat hij woonachtig is in Nederland met overlegging van het GBA-uittreksel afdoende onderbouwd en A c.s. heeft niet gemotiveerd betwist dat X thans daadwerkelijk op het in de GBA opgegeven adres woont, zodat artikel 224 Rv. geen basis kan zijn voor de gevorderde zekerheidstelling.

4.6. Gelet op de zeer recente inschrijving van X in de gemeente Zoetermeer en nu uit die inschrijving blijkt dat X zich al op 7 april 2010 in Nederland heeft gevestigd op een kennelijk onbekend adres, moet worden geoordeeld dat X zelf aanleiding heeft gegeven tot de incidentele vorderingen van A c.s. Om die reden dient X te worden veroordeeld in de nodeloos veroorzaakte proceskosten van dit incident. A c.s. maakt kennelijk aanspraak op een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 1019h Rv. De beslissing omtrent de proceskosten van het incident zal daarom worden aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak

IEF 11013

Kameratmosfeerconditioneereenheid (in beroep)

Hof 's-Gravenhage 6 maart 2012, LJN BV8214 (Van Holsteijn en Kemna Special Products tegen Zehnder Group, voorheen Stork Ventilatoren)

Uitspraak ingezonden door Otto Swens, Vondst advocaten.

Octrooirecht. VHK is een ingenieursbureau en houdt zich bezig met productinnovatie op het gebied van luchtbehandeling in gebouwen, zij is houdster van EP 0 783 655. Gerechtshof bekrachtigt in het hoger beroep de in het vonnis van de rechtbank bevonden nietigheid (IEF 8379).

Het Hof acht conclusie 1 en de volgconclusies 2 en 3 nietig wegens gebrek aan inventiviteit. Volgconclusie 4 wordt nietig bevonden vanwege toegevoegde materie. De in het incidenteel appel gevorderde grensoverschrijdende verklaring van non-inbreuk (voor Duitsland) wordt afgewezen omdat het Hof van oordeel is dat de non-inbreuk stellingen van Zehnder neerkomen op een verkapt nietigheidsverweer en de beoordeling van de nietigheid van het Duitse deel van het octrooi exclusief is voorbehouden aan de Duitse rechter (HvJ EU inzake GAT/LuK en Hoge Raad inzake Roche/Primus II).

Omdat ook in het incidenteel hoger beroep het vonnis zal worden bekrachtigd, volgt veroordeling van de Zehnder in de kosten. Tot slot gaat het hof, op basis van de processtukken er vanuit dat slechts 10% van de kosten is besteed aan uitsluitend het incidenteel hoger beroep. VHK zal worden veroordeeld tot 90% van de kosten, Zehnder tot 10% van de kosten.

34. Voor de beoordeling van de geldigheid van het Duitse octrooi is op grond van artikel 22 sub 4 van Verordening (EG) nr. 44/2001 (de EEX-Verordening) de Duitse rechter exclusief bevoegd. In het arrest van het Hof van Justitie van de EG GAT/Luk) is bepaald dat artikel 22, sub 4 ook van toepassing is in geval van een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk, waarbij de (on)geldigheid van het octrooi bij wege van exceptie wordt opgeworpen. Voor zover de stellingen van Zehnder er op neerkomen dat geen sprake is van inbreuk omdat het octrooi (partieel) nietig is, kan het hof derhalve niet oordelen over deze vordering. Mede in aanmerking nemende het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2007, NJ 2008, 77 (Roche/Primus II), zou het hof deze vordering tot verklaring voor recht van niet-inbreuk moeten aanhouden of (desgewenst) afwijzen.

Lees het arrest hier (grosse HA ZA 08-1040, LJN BV8214, schone pdf).

IEF 11010

Toestemming in 2002 gemakkelijker verleend

Rechtbank Dordrecht 7 maart 2012, LJN BV7786 (Cozzmoss tegen belangen vereniging funderings problematiek)

Eindvonnis na IEF 9979 (bewijsopdracht). Gedaagde heeft bewezen dat aan haar toestemming is verleend voor publicatie van krantenartikelen op haar website. Vorderingen van Cozzmoss worden afgewezen.

2.11. Uit de verklaringen blijkt niet hoe de ondertekenaars – die zelf dus niet bij de gestelde toestemmingsverlening betrokken waren - aan de in de verklaringen opgenomen wetenschap zijn gekomen, en of zij dit hebben getoetst bij de redacteuren van destijds. Nu de ondertekenaars niet als getuigen naar voren zijn gebracht heeft de rechtbank hen daar ook niet naar kunnen vragen. Deze verklaringen wegen daarom onvoldoende op tegen het door BVFP aangedragen bewijs. Zulks temeer nu BVFP heeft aangevoerd dat het beleid van de kranten is veranderd. Zij heeft er verschillende keren op gewezen dat het destijds vanzelfsprekend was dat herpublicatie mocht, maar dat kranten inmiddels strenger zijn geworden. Dit is aangevoerd tijdens de comparitie na antwoord, in de nadere verklaring van [getuige 2] en is tevens aan de orde gekomen tijdens het verhoor van [betrokkene 3] en bij conclusie na enquete van BVFP (alinea 18). Cozzmoss heeft dat niet betwist. Daarom staat tussen partijen vast dat de kranten sinds 2002 strenger zijn geworden als het gaat om het verlenen van toestemming voor herpublicatie van artikelen. Dit brengt met zich dat toestemming in 2002 wellicht gemakkelijker werd verleend dan heden ten dage.

Op andere blogs:
IusMentis (Mondelinge toestemming voor het overnemen van krantenartikelen)

IEF 10995

Nog geen onherroepelijk vonnis

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 1 maart 2012, KG ZA 12-59 (Action tegen X)

Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Spoedexecutiegeschil na IEF 10991. Action vordert in een tweede executievonnis de staking van de executie van het vonnis van 14 december j.l.. Dit omdat partijen een overeenkomst van zekerheid overeen zijn gekomen. X is voornemens om in strijd met deze overeenkomst de dwangsommen te executeren.

De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging totdat in kort geding bij onherroepelijk vonnis het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd als gevolg van de overtreding van het eerdere vonnis.

4.14. Vast staat dat Action tot een bedrag van €500.000,00 zekerheid heeft gesteld waarna X is overgegaan tot opheffing van het door haar gelegde executoriaal beslag op de winkelvoorraad van een filiaal van Action te Zwijndrecht. Omdat Action tot het maximum aan ingevolge het vonnis van 14 december 2011 te verbeuren dwangsommen zekerheid heeft gesteld, oordeelt de voorzieningenrechter aannemelijk dat de zekerheidsstelling op alle executiemaatregelen ziet die X op grond van het vonnis van 14 december kan treffen, waarbij het bedrag tot welk X kan executeren nadien (vooralsnog) is beperkt in het vonnis van 27 februari 2012. Door de maximering van de dwangsommen in het vonnis van 14 december 2011, kan Action aan X niet meer verschuldigd zijn dan een bedrag van €5.00.000,00 en voor de betaling daarvan heeft Action zekerheid gesteld. Als het zo zou zijn, zoals X lijkt te stellen , dat X ook met de zekerheid tot het maximum aan te verbeuren dwangsommen, executoriale beslagen kan doen leggen, dan heeft de zekerheidsstelling nagenoeg geen betekenis. Immers, X kan op grond van het vonnis van 14 december 2011 vermoedelijk vele tientallen, zo niet meer, executoriale beslagen doen leggen.

4.15. Nu in kort geding nog geen onherroepelijk vonnis is gewezen waarbij het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd bij gevolg van overtreding van het vonnis van 14 december 2011, is X naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van de overeenkomst gehouden de tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 december 2011 tot dat moment te schorsen. De vordering onder 1 zal worden toegewezen als in het dictum is vermeld.

IEF 10992

Gezien de vestigingsplaats van

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 11-2660 (Ruma Rubber tegen Shell/SIRM)

Overdracht octrooi(aanvragen). Internationale bevoegdheid van de rechter. Exclusieve bevoegdheid ex 80 ROW 1995 en 22 lid 4 EEX-Vo.

Ruma heeft in 1998 een rubberproduct ontwikkeld dat sterk zwelt wanneer het in contact komt met water. Een dergelijk materiaal is geschikt voor toepassing in de oliewinning als afdichtingsmateriaal tussen pijpleidingen en boorgatwanden. Een samenwerking met Shell wordt gestart en beëindigd met een overeenkomst waarin is bepaald:  "All intellectual property rights in Background Information owned by either party on the date of this agreement shall remain in the sole ownership of that party.".

Shell heeft een Europese en een internationale octrooiaanvrage ingediend voor materie die ontleend is aan Ruma. Ruma vordert de overdracht van de octrooien en octrooiaanvragen als bepaald.

Shell vordert in dit incident de onbevoegdheid van de rechtbank, omdat de rechter van het land waarvoor het octrooi is verleend exclusief bevoegd is. Deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen gezien de vestigingsplaats van SIRM in het arrondissement ´s-Gravenhage. Dit geldt zowel voor de opeising van het Europese octrooi als de andere octrooien en octrooiaanvragen, op grond van artikel 2 EEX-Vo. Tussentijds hoger beroep tegen dit (incidentele) vonnis is niet toegelicht en de rechtbank staat dit dan ook niet toe (ex 337 lid 2 Rv).

De onderbouwing van de vordering
3.1.1. Het is een universeel geldende regel van internationaal privaatrecht dat de rechter van het land waarvoor het opgeëiste octrooi is verleend of aangevraagd exclusief bevoegd is van de opeisingsvordering kennis te nemen. Deze regel komt tot uitdrukking in artikel 80 Rijksoctrooiwet 1995. Voor een Europees octrooi lijkt dat te volgen uit artikel 22 lid 4 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).

Incident:
4.4. Gelet op de door het Hof aangewezen ratio en nu de geldigheid of het bestaan van de deponering of de registratie van het Europees octrooi niet aan de orde is moet voor het onderhavige geval evenzeer worden geoordeeld dat artikel 22 lid 4 EEX-Vo niet van toepassing is. Gezien de vestigingsplaats van SIRM in het arrondissement ’s-Gravenhage is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Ruma jegens SIRM, zowel wat betreft de opeising van het Europese octrooi als de andere octrooien en octrooiaanvragen, op grond van artikel 2 EEX-Vo.

4.6. In het midden kan blijven of de door Shell genoemde arresten onverkort gelden voor de reikwijdte van artikel 7 lid 1 Rv. In essentie wordt in onderhavige zaak alle gedaagden namelijk verweten het in samenspraak octrooibescherming aanvragen voor materie waarvan zij weten of moeten weten dat deze aan Ruma toekomt, hetgeen onrechtmatig en in strijd met hun rechtsplicht zou zijn. Voor het onderhavige geval moet daarom worden aangenomen dat de situatie feitelijk en rechtens voldoende gelijk is om toepassing te geven aan artikel 7 lid 1 Rv. (vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 16 maart 2011, IEPT20110316 (Lankhorst / Samsonite)). In dit kader acht de rechtbank niet relevant dat de opgeeiste octrooirechten of de rechten op octrooiaanvragen worden beheerst door verschillende nationale wetgevingen.

4.7. Shell meent dat volgens commuun internationaal privaatrecht de rechter van het land van verlening exclusief bevoegd is te oordelen over opeising van een octrooi of octrooiaanvrage. Een dergelijke regel, wat daarvan verder zij, geldt gezien het voorgaande niet voor Nederland. Aan het voorgaande doet verder niet af dat, naar Shell kennelijk meent, de beslissing van de Nederlandse rechter in de andere relevante jurisdicties niet zal worden erkend. Een dergelijke risico komt rekening Ruma die er voor kiest het geschil bij deze rechtbank aanhangig te maken.

Tussentijds hoger beroep
4.10. Shell heeft haar vordering hoger beroep tegen dit (incidentele) vonnis open te stellen niet toegelicht. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de in artikel 337 lid 2 Rv vastgelegde hoofdregel dat hoger beroep van een tussenvonnis tegelijk met dat van het eindvonnis dient te worden ingesteld.

IEF 10991

Verantwoordelijk voelen voor naleving

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 27 februari 2012, KG ZA 12-99 (Action NL tegen X)

Uitspraak mede ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Gemeenschapsmodelrecht. Executievonnis. Dwangsommen. Frauduleuze testaankopen ná vonnis. Aparte vennootschappen en toerekenbare verhandeling.

Bij mondeling vonnis is Action bevolen zich te onthouden van inbreuk op het gemeenschapsmodelrecht voor een theelichthouder in de vorm van een artisjok van X. Voormalig werknemer Nadi heeft (litigieuze) aankopen gedaan van het genoemd product nadat Action al haar filialen duidelijk heeft geïnstrueerd de producten apart op een container per direct retour te sturen.

Het betoog van Action komt neer op fraude aan de kant van X (kopers die het product hebben gekocht hebben dit zelf meegenomen of de barcode aangebracht op andere producten). Dit wordt niet aangenomen, en uitvoerig feitenonderzoek (in de bodemprocedure) is hiervoor noodzakelijk.

X heeft niet weersproken dat de filialen zijn ondergebracht in afzonderlijk vennootschappen, met uitzondering van filiaal Zuidhorn. Daarvan uitgaande kunnen de verkopen in de andere filialen niet worden toegerekend aan Action. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd.

Er worden wel dwangsommen verbeurd ad €25.000, omdat uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn aan Action is toe te rekenen. Dat Action, zoals X stelt, zich verantwoordelijk heeft gevoeld voor naleving van het vonnis, doet niet af aan het feit dat het afzonderlijke vennootschappen betreft.

4.7. Gezien het voorgaande is in dit stadium onvoldoende aannemelijk dat de betreffende verkopen het resultaat zijn van fraude aan de kant van X. Verdere opheldering vereist uitvoerig feitenonderzoek en/of het horen van getuigen. Daarvoor is alleen in de bodemprocedure plaats.

4.8. Vooralsnog uitgaande van de verkopen van de witte theelichthouders, kan Action X niet verwijten misbruik van recht te maken door tot executie van verbeurde dwangsommen over te gaan. Het is Action zelf die in het verbod en de opgelegde dwangsom heeft berust. Ook de stelling dat de verkopen aan Nadi niet als overtreding van het vonnis kunnen worden aangemerkt kan niet worden aanvaard alleen al niet omdat niet is in te zien waarom deze als verkopen aan X moeten worden aangemerkt. Daarvoor is niet relevant dat Nadi zou hebben gehandeld op verzoek van of in samenspraak met X. Het is tot slot niet aan X het verbeuren van dwangsommen door Action te voorkomen door minder theelichthouders aan te (laten) kopen maar aan Action dat te voorkomen door zich te houden aan het haar opgelegde verbod.

4.10. Volgens X maakt Action misbruik van identiteitsverschillen binnen haar organisatie. In dit verband wijst zij er op dat Action en Action Service & Distributie B.V. op de website van Action hetzelfde Kamer-van-Koophandelnummer hanteren en dat sprake is van een fiscale eenheid. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd. Evenmin is er reden op die gronden te concluderen dat, zoals X aanvoert, Action Service & Distributie B.V. in naam van Action de theelichthouders aan de filialen heeft geleverd en dat Action daarom (ook) niet heeft voldaan aan het bevel tot het aanschrijven van haar niet-particuliere afnemers.

4.11. Gezien het voorgaande zijn uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn toe te rekenen aan Action. Het betreft vijf verkochte theelichthouders die moeten worden aangemerkt als evenzovele overtredingen als bedoeld in het vonnis. Vooralsnog moet worden geoordeeld dat daarmee in totaal een bedrag van € 25.000 aan dwangsommen is verbeurd. Het verbod op executie van het vonnis van 14 december 2011 kan daarom worden toegewezen als hierna vermeld. De door Action in dit kort geding gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd. Opheffing van gelegde beslagen is niet aan de orde omdat het door X gelegde beslag al is opgeheven. Voor de gevorderde zekerheidsstelling ziet de voorzieningenrechter bij de huidige stand van zaken geen aanleiding.

IEF 10990

Geen vestigingsplaats, dus zekerheidsstelling

Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 11-1335 (Bacardi tegen X c.s.)

Incident. Een gevorderde zekerheidsstelling  van €30.000 wordt gematigd tot €25.000. Bacardi heeft geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland en er is geen uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv van toepassing.

2.1. [X] c.s. vordert dat de rechtbank Bacardi zal veroordelen zekerheid te stellen tot een bedrag van € 30.000,= voor de betaling van de met toepassing van artikel 1019h Rv te begroten proceskosten in eerste aanleg en de in reconventie te vorderen schadevergoeding. [X] c.s. stelt daartoe dat Bacardi geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland heeft en dat geen sprake is van een van de uitzonderingen bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv. Zij stelt daarenboven, onder verwijzing naar een eerder incidenteel vonnis van deze rechtbank van 21 september 2011, waarin Bacardi werd bevolen zekerheid te stellen ten behoeve van een andere gedaagde, dat de aan Bacardi toebehorende Beneluxmerkrechten geen redelijke en reële verhaalsmogelijkheid vormen. [sic 2.2]

2.3. Bacardi refereert zich aan het oordeel van de rechtbank waar het de verplichting tot zekerheidstelling betreft maar voert verweer tegen de door [X] c.s. gevorderde hoogte van de zekerheidstelling. Bacardi stelt dat voor het vaststellen van de hoogte van de door haar te stellen zekerheid moet worden aangesloten bij de IE-indicatietarieven. Zij stelt dat, gezien de beperkte complexiteit van de zaak, een zekerheidstelling ter hoogte van € 8.000,= á € 10.000,= voldoende is.

3.1. De rechtbank oordeelt dat Bacardi, omdat zij geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland heeft en geen sprake is van een van de uitzonderingen bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv, verplicht is zekerheid te stellen. Bepaald zal worden dat zij zekerheid moet stellen, zoals te doen gebruikelijk is, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden.

IEF 10989

Geen nieuwe bouwtekeningen bij gemeente ingediend

Rechtbank Dordrecht 29 februari 2012, LJN BV7644 (Finnhouse Houtbouw B.V. tegen gedaagde) - persbericht Rechtspraak.nl

In navolging van eerdere Finnhouse-zaken.

Auteursrecht op huis. Een bouwvergunning en bouwtekeningen als bewijs voor inbreuk? De leverancier van een bouwpakkethuis spreekt haar afnemer aan wegens inbreuk op auteursrecht op de ontwerptekeningen nadat afnemer door brand het tenietgegaan huis vervangt door een huis van een andere leverancier. Afnemer stelt onbetwist zelf schetsen te hebben gemaakt voor de leverancier en die ook ter beschikking te hebben gesteld aan de andere leverancier. Er komt echter – anders dan Finnhouse kennelijk beoogt te betogen – niet vast te staan dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht dat rust op de door Finnhouse ten behoeve in 2004 verleende bouwvergunning gemaakte tekeningen, doch slechts dat de gemeente heeft geconcludeerd dat voor de bouw van de in opdracht van [gedaagde] door Honka geleverde woning niet opnieuw een bouwvergunning vereist is en dat er kennelijk geen nieuwe bouwtekeningen bij de gemeente zijn ingediend. Finnhouse moet bewijzen dat aan andere leverancier haar ontwerpschetsen ter beschikking zijn gesteld.

Met de betwisting dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op enig auteursrecht door zijn eigen schetsen ter besschikking te stellen van Honka voor het realiseren van de nieuwe woning, betwist [gedaagde] dat Finnhouse auteursrecht kan doen gelden op het ontwerp dat in die door [gedaagde] gemaakte schetsen is vervat. Die betwisting snijdt hout.

5.3.  Van een inbreuk op auteursrecht van Finnhouse kan gelet op het voorgaande sprake zijn indien komt vast te staan dat [gedaagde] ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning door Honka wederom gebruik heeft gemaakt of doen maken van de ontwerptekeningen en bestektekeningen die eerder door Finnhouse voor [gedaagde] waren gemaakt. Finhouse heeft zich ter onderbouwing van die stelling beroepen op de brief van de gemeente Zijpe van 19 juli 2010 aan de advocaat van Finnhouse, waarin de gemeente heeft bericht dat de “zomerwoning zoals deze is gerealiseerd in 2009, is gebouwd volgende de bouwvergunning van 2004.” En: “Er zijn dus geen andere tekeningen aanwezig, dan de bouwtekeningen behorende bij bouwvergunning 2004,139, waar u reeds kopieën van heeft ontvangen.”

Hiermee komt echter – anders dan Finnhouse kennelijk beoogt te betogen – niet vast te staan dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht dat rust op de door Finnhouse ten behoeve in 2004 verleende bouwvergunning gemaakte tekeningen, doch slechts dat de gemeente heeft geconcludeerd dat voor de bouw van de in opdracht van [gedaagde] door Honka geleverde woning niet opnieuw een bouwvergunning vereist is en dat er kennelijk geen nieuwe bouwtekeningen bij de gemeente zijn ingediend.

5.4.  [gedaagde] heeft de stelling van Finnhouse dat inbreuk is gemaakt op haar auteursrecht gemotiveerd betwist door te stellen en een eerste onderbouwing te leveren van de stelling, dat hij slechts zijn eigen schetsen ter beschikking van Honka heeft gesteld voorafgaand aan de bouw van de nieuwe woning en dat hij Honka voorts heeft geïnformeerd over de maten van de al aanwezige fundering/kelder, waarop ook de nieuwe woning moest worden gebouwd, en de beperking van de goothoogte ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van de stellingen van Finnhouse, zal de rechtbank laatstgenoemde opdragen te bewijzen dat [gedaagde] bij de bouw van de nieuwe woning in 2009 gebruik heeft gemaakt of doen maken van door Finnhouse aan [gedaagde] verstrekte tekeningen.

Lees het tussenvonnis hier (LJN, schone pdf).

IEF 10978

Te houden aan grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing

Hof 's-Gravenhage 28 februari 2012, zaaknr. 200.084.596/01 (OrbusNeich tegen Boston Scientific Scimed/Medinol)

Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden, Hogan Lovells.

Zie eerder Hof (IEF 9915) en Rb IEF 9209 en HR LJN BG7412.

Octrooirecht. Tussenarrest in stent-zaak over Europees Octrooi inzake een ballonkatheter. Voegingsincident bij het hof na cassatie levert geen onaanvaardbare vertraging op. Wel is dient zij zich te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing.

3.3. Thans dient eerst de vraag te worden beantwoord of voeging of tussenkomst mogelijk is in een procedure na cassatie en verwijzing. In het midden kan blijven of tussenkomst (in dit geval) mogelijk zou moeten worden geacht, nu het hof van oordeel is dat de primair gevorderde voeging toelaatbaar is. De goede procesorde verzet zich daar niet tegen, nu de gevoegde partij zich, evenals de partij aan wiens zijde zij zich voegt, heeft te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing. Het moge verder zo zijn dat het incident als zodanig tot vertraging heeft geleid, zoals Boston Scientific betoogt, maar toelating van eiseressen sub 2. en 3. als gevoegde partij levert geen verdere vertraging op, althans niet een zodanige vertraging dat dit onaanvaardbaar moet worden geacht, ook niet nu het een geding na verwijzing betreft. In dat verband is van belang dat eiseressen sub 2. en 3. Na toelating als gevoegde partij zullen doen wat Medinol had kunnen doen of kan doen wanneer zij alsnog verschijnt, namelijk betogen dat ook de B3-versie van het Keith octrooi nietig is.

Conclusie
4. p grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de eiseressen sub 2 en sub 3 verlangde voeging moet worden toegestaan. Zij hebben daarbij een gerechtvaardigd belang, dat zwaarder weegt dan de door Bosten Scientific aangevoerde belangen bij afwijzing. Zoals het hof in rov 3.3. heeft overwogen, leidt het toestaan van voeging niet tot een onaanvaardbare vertraging. Bij die stand van zaken kunnen de overige door OrbusNeich aangevoerde argumenten waarom voeging (dan wel tussenkomst) moet worden toegestaan onbesproken blijven.

IEF 10976

Welkom In Onze Buurt (staking executie)

Vzr. Rechtbank Utrecht 29 februari 2012, LJN BV7359 (Miecmarketing/premium solutions tegen Buurt & Co)

Staking van executie ná IEF 10009.

Staking executie van het format. Auteursrechten vormgeving. Buurt & Co heeft een format ontwikkeld dat zij exploiteert onder de naam BuurtKadoos (hierna: het BuurtKadoos-format). Een onderdeel van het BuurtKadoos-format betreft een doos met vouchers van ondernemers (hierna: de BuurtKadoos), die per post aan nieuwe bewoners in een bepaalde regio wordt gezonden voor advertentie- en acquisitiedoeleinden. Buurt & Co heeft met succes bij de voorzieningenrechter een inbreukverbod tegen de Welkom In Onze Buurt-format van Miec Marketing gekregen.

Miec Marketing legt uit dat niet volledig aan het vonnis is voldaan, aangezien er 119 WIOB-overeenkomsten zijn gesloten en in de opgave vermelding was 118 overeenkomsten. Dit is een dermate geringe afwijking dat geen dwangsommen zijn verbeurt. En Buurt & Co heeft niet direct nadat zij bekend geworden met dit feit dat de opgave niet volledig is geweest Miec Marketing aangesproken en zo het bedrag aan dwangsommen heeft laten oplopen.

Geringe overtreding Uit strijdige verklaringen omtrent de 119e WIOB-overeenkomst volgt - zo de voorzieningenrechter - dat de overeenkomst met betrekking tot de WIOB-doos niet heeft opgezegd en is het afnemer [A] niet verteld dat het om een ander marketingproduct gaat dan de WIOB-doos bij het aangaan van de overeenkomst. Aldus is er geen sprake van een geringe overtreding van het gebod.

Bekendheid Het is niet aannemelijk geworden dat Buurt & Co eerder bekend was met de onvolledigheid van de opgave, omdat zij op de genoemde datum pas beschikte over de ondertekende WIOB-overeenkomst.

Conclusie Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor de door Miec Marketing c.s. gevorderde staking van de executie en daardoor evenmin voor de door haar gevorderde (terug)betaling van eventueel reeds verbeurde dwangsommen en van door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.

4.7.  Met in achtneming van het vooromschreven toetsingskader is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat de overtreding van het gebod zodanig gering is dat alle omstandigheden in aanmerking genomen geen dwangsommen zijn verbeurd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. Duidelijk is dat de verschillende door partijen overgelegde verklaringen over de gang van zaken met betrekking tot de niet vermelde overeenkomst strijdig met elkaar zijn. Indien de verklaring van [A] van 2 februari 2012 juist is, dan heeft [A] (anders dan Miec Marketing stelt) de overeenkomst met betrekking tot de WIOB-doos niet opgezegd en is [A] op 30 juni 2011 niet verteld dat het nieuwe stuk dat hij moest ondertekenen betrekking had op een ander marketingproduct dan de WIOB-doos. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat Miec Marketing c.s. per vergissing de overeenkomst van 9 juni 2011 niet in de opgave heeft vermeld. Dan is de overtreding van het gebod naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet zo gering van aard dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet leiden tot toewijzing van de ingestelde vordering(en). Dit alles leidt tot het voorlopig oordeel dat Miec Marketing c.s. - gelet op de verklaring van [A] en de gemotiveerde stellingen van Buurt & Co (zie 4.5.) - voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van een geringe overtreding van het gebod sprake is. Reeds hierom moeten de gevraagde voorzieningen worden afgewezen. De strekking van het gebod in het vonnis van 27 juli 2011 biedt voor een ander oordeel geen aanleiding. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis het gevorderde gebod tot het verstrekken van de opgave immers toegewezen met het oog op het zwaarwegende belang van Buurt & Co bij die informatie voor het bepalen en beperken van haar schade (zie 2.3.). Door het ontbreken van de besproken overeenkomst in de opgave is het met het gebod beoogde doel niet (volledig) bereikt. Het feit dat Buurt & Co de schadebegroting in de bodemprocedure om haar moverende redenen (onzekerheid met betrekking tot de juistheid van de opgave) niet primair op de opgave baseert, brengt hierin geen verandering.


4.11.  Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat de Buurt & Co eerder dan op 25 november 2011 beschikte over de door [A] ondertekende WIOB-overeenkomst. Daarmee is dus ook niet aannemelijk geworden dat Buurt & Co eerder dan deze datum bekend was met de onvolledigheid van de opgave. Miec Marketing c.s. stelt dat [A] tegenover [B] heeft verklaard dat een medewerker van Buurt & Co maximaal twee maanden na 10 juni 2011 de overeenkomst van hem heeft ontvangen. Zij verwijst ter zake naar de als productie 6 overgelegde e-mail van [B] van 29 december 2011 waarin hij daarover aan de heer [D] bericht: “Ook heeft hij (rb: [A]) mij in het gesprek verteld toen ik hem nader toelichtte over het omvang van de rechtszaak dat de mensen van de buurtkadoos de kopie van het origineel wiob contract wat hij nog in het bezit had ,een of maximaal twee maanden later na het cancelen dus 10-06-2011 van het contract bij hem hadden opgehaald dus ergens in juli of augustus 2011.” Deze verklaring wordt echter weersproken in de van de zijde van Buurt & Co als productie 9 overgelegde verklaring van haar medewerker de heer [E] van 3 februari 2012. Hij verklaart ter zake: “Voor zover nodig, bevestig ik u dat ik degene ben geweest die namens Buurtkadoos contact heeft gehad met meneer [A]. Dat was niet in juli of augustus 2011 (toen werkte ik nog helemaal niet voor Buurtkadoos), maar op 25 november 2011. Ik heb de documenten die ik van meneer [A] had gekregen doorgezonden naar mijn werkgever en ik begrijp dat die op zijn beurt alle stukken weer door heeft gestuurd naar onze advocaten.” Nu Buurt & Co de stellingen van Miec Marketing c.s. gemotiveerd heeft betwist, de inhoud van de door beide partijen overgelegde stukken strijdig met elkaar is en nadere bewijslevering onder andere door het horen van getuigen in het kader van dit kort geding niet mogelijk is, staat thans niet vast dat Buurt & Co eerder dan 25 november 2011 het bewijs in handen heeft gekregen van de onvolledigheid van de opgave. Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die meebrengen dat Buurt & Co in redelijkheid geen gebruik mag maken van haar executiebevoegdheid, gaat de voorzieningenrechter voorshands uit van de rechtmatigheid van de executie.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)