Procesrecht  

IEF 18646

Door procedure bij EUIPO wordt Nederlandse procedure enkel geschorst voor zover nodig

Hof Den Haag 27 aug 2019, IEF 18646; ECLI:NL:GHDHA:2019:2226 (X tegen Tinnus Enterprises LLC), https://ie-forum.nl/artikelen/door-procedure-bij-euipo-wordt-nederlandse-procedure-enkel-geschorst-voor-zover-nodig

Hof Den Haag 27 augustus 2019, IEF 18646, ECLI:NL:GHDHA:2019:2226 (X tegen Tinnus Enterprises LLC) Gemeenschapsmodellenrecht. Auteursrecht. Tinnus brengt een ‘waterballonvuller’ op de markt. Hiertoe houdt zij modelrechten, en claimt zij octrooirechten. Ook claimt zij auteursrechten op het uiterlijk van de waterballonvuller. Tinnus heeft door de douane in Rotterdam beslag laten leggen op een partij vergelijkbare producten, die volgens Tinnus inbreuk maken op haar waterbalonvullers. Eiseres, van wie de waterballonvullers in beslag zijn genomen, is het hier niet meer eens. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg echter geschorst nu er geen duidelijkheid bestaat over de gemeenschapsmodellen (zie ook IEF 17507). Het hof acht dit terecht voor zover het de geldigheid van de gemeenschapsmodellen betreft. Voor zover het de auteursrechten betreft, kan de zaak dus gewoon behandeld worden. Dit is echter geen bijzondere reden die ertoe kan leiden dat ook het modelrechtelijk deel kan worden voortgezet. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank.

IEF 18502

Bevoegd tot kennisname vorderingen Netmedia en Sparta Solutions

Rechtbank Den Haag 29 mei 2019, IEF 18502; ECLI:NL:RBDHA:2019:5482 (Online Publisher tegen Netmedia), https://ie-forum.nl/artikelen/bevoegd-tot-kennisname-vorderingen-netmedia-en-sparta-solutions

Rechtbank Den Haag, 29 mei 2019, IEF 18502, IEFbe 2892; ECLI:NL:RBDHA:2019:5482 (Online Publisher tegen Netmedia) Merkenrecht. Auteursrecht. Bevoegdheidsincident. België. Online Publisher is houdster van de Benelux-merken ‘het publ.sh-merk en de BX-merken’ en voert ‘Wepublish’ als één van haar handelsnamen. Online Publisher had een samenwerking met Netmedia. Netmedia maakt gebruik van tekens die overeenstemmen met BX-merken. Online Publisher stelt dat Netmedia inbreuk maakt op haar auteursrechten en handelsnaamrechten. Netmedia heeft Online Publisher gedagvaard voor de Belgische rechter en vordert onder meer onbevoegheid van de rechtbank. Online Publisher voert onder meer aan dat Netmedia niet bij alle facturen (dezelfde) voorwaarden heeft gevoegd en dat er geen sprake zou zijn van stilzwijgende aanvaarding van de algemene voorwaarden. Netmedia slaagt er niet in toe te lichten dat de voorwaarden ook zien op de samenwerking als zodanig, op de afwikkeling daarvan of op onrechtmatig handelen na afloop van die samenwerking. Beslissing in hoofdzaak wordt verwezen naar de rol.

3.2.1. Netmedia hanteert algemene voorwaarden, die zij bij de door haar aan Online Publisher verzonden facturen heeft gevoegd. Online Publisher heeft de algemene voorwaarden naar Belgische recht (stilzwijgend) aanvaard door de aan haar gezonden facturen zonder voorbehoud te betalen.

3.2.2. De aldus toepasselijke algemene voorwaarden bevatten een forumkeuzebeding:
"Onderhavige transactie wordt beheerst door Belgisch recht. In geval van betwisting zullen de rechtbank van Hasselt (België) exclusief bevoegd zijn (…)."
Dit beding brengt mee dat de Belgische rechter exclusief bevoegd is om van alle vorderingen tussen partijen kennis te nemen. Dit geldt ook voor geschillen die direct of indirect voortvloeien uit de samenwerking tussen partijen.

3.3.3. Bevoegdheid ten aanzien van alle gedaagden is gegeven omdat het onrechtmatig handelen onder ander bestaat uit uitingen op websites die zich mede op Nederland waaronder begrepen het arrondissement Den Haag. Ten aanzien van de merkinbreuk is de rechtbank bevoegd op grond van art. 4.6 BVIE.

4.3. In de zaak tussen Netmedia en Online Publisher kan in het midden blijven of de bedoelde algemene voorwaarden met forumkeuzebeding van toepassing zijn geworden, omdat het subsidiaire verweer van Online Publisher doel treft: de algemene voorwaarden – die uitsluitend zijn toegezonden op de achterkant van door Netmedia een Online Publisher toegezonden facturen – kunnen, zo al overeengekomen, naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend betrekking hebben op de betaling van de facturen en in dat verband gerezen geschillen, en niet op de geschillen die in deze zaak aan de orde zijn. Het door Netmedia c.s. ingeroepen beding ziet immers uitsluitend op “Onderhavige transactie” (zie 3.2.2). Dit moet aldus worden begrepen dat de voorwaarden uitsluitend zijn bedoeld te gelden met betrekking tot (de afwikkeling van de betaling van) de factuur waarbij de voorwaarden gevoegd zijn. De stelling dat de voorwaarden ook zien op de samenwerking als zodanig dan wel op de afwikkeling daarvan dan wel op onrechtmatig handelen na afloop van die samenwerking, heeft Netmedia c.s. op geen enkele wijze toegelicht. Ook de stukken bieden daartoe geen aanknopingspunt. Integendeel: voor de samenwerking zijn, naar Online Publisher aanvoert en Netmedia c.s. niet heeft betwist, aparte ‘spelregels’ overeengekomen in oktober 2014. Niet valt in te zien hoe de later toegezonden verschillende sets algemene voorwaarden daar onderdeel van zijn gaan uitmaken.

4.4. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst in de zin van art. 4.6 BVIE met betrekking de bevoegdheid ten aanzien van de gestelde inbreuk op de BX-merken. Ook heeft Netmedia c.s. onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat partijen een gerecht van een lidstaat exclusief hebben aangewezen (als bedoeld in art. 25 Brussel I bis-Vo) voor de kennisneming van de vorderingen die hier voorliggen, die alle verband houden met de afwikkeling van de samenwerking waarvoor de spelregels overeengekomen zijn. Ook anderszins is niet gebleken dat het forumkeuzebeding voor die rechtsbetrekking geldt.

IEF 18494

EN-S Sports hoeft Van Caem Sports niet te vrijwaren nu er gebrek is aan overtuigend bewijs

Rechtbanken 20 mrt 2019, IEF 18494; ECLI:NL:RBDHA:2019:2683 (Van Caem Sports tegen EN-S Sports), https://ie-forum.nl/artikelen/en-s-sports-hoeft-van-caem-sports-niet-te-vrijwaren-nu-er-gebrek-is-aan-overtuigend-bewijs

Rechtbank Den Haag 20 maart 2019, IEF 18494; ECLI:NL:RBDHA:2019:2683 (Van Caem Sports tegen EN-S Sports) Vrijwaringszaak. Hier spelen twee zaken. In beide zaken ligt de vraag voor of EN-S Sports is gehouden Van Caem Sports te vrijwaren omdat zij schoenen heeft geleverd aan Van Caem onder een garantie-verplichting. Van Caem is er niet in geslaagd te bewijzen dat EN-S Sports gehouden is haar te vrijwaren, omdat zij onvoldoende (overtuigend) bewijs heeft aangeboden. De rechtbank wijst de vorderingen van Van Caem daarom af.

IEF 18446

Uitspraak ingezonden door Judith Krens, Charlotte Garnitsch en Marthe Riewald, Taylor Wessing.

Nederlandse rechter bevoegd bij zaken aangaande aangevraagde bescherming op Nederlands grondgebied

Rechtbanken 8 mei 2019, IEF 18446; (Pfizer tegen Roche c.s.), https://ie-forum.nl/artikelen/nederlandse-rechter-bevoegd-bij-zaken-aangaande-aangevraagde-bescherming-op-nederlands-grondgebied

Rechtbank Den Haag 8 mei 2019, IEF 18446; ECLI:NL:RBDHA:2019:4515 (Pfizer tegen Roche) Procesrecht. Octrooirecht. Bevoegdheid Nederlandse rechter bij octrooi-aanvragen. Pfizer en Roche houden zich beiden bezig met productie van geneesmiddelen. Wanneer het basisoctrooi van het hier betreffende geneesmiddel afloopt heeft Roche nog een aantal octrooi-aanvragen en toekomstige octrooi-aanvragen boven de markt hangen voor behandelingen die worden beschreven in het SmPC van het betreffende geneesmiddel. Pfizer wenst de markt te betreden met haar biosimilar van dat geneesmiddel, maar kan niet een klassieke clearing-the-way actie (nietigheidsactie) starten omdat de betreffende octrooi-aanvragen nog niet zijn verleend en/of er nog geen octrooi-aanvragen zijn ingediend. Zij tracht nu zogenoemde Arrow-verklaringen te verkrijgen. Roche betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. EVEX van toepassing. Rechter neemt bevoegdheid aan. Er zijn voldoende aanknopingspunten om Nederland als locus delicti aan te wijzen, nu Roche hier octrooirechtelijke bescherming wenst. Dat nog geen afsplitsingen vaststaan staat niet aan bevoegdheid in de weg. Roche zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Of dit een veroordeling moet zijn op grond van 1019h Rv staat ter discussie, nu niet duidelijk is of dit incident aangemerkt kan worden als een procedure ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Deze beslissing wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

IEF 18369

Geen zekerheidsstelling proceskosten vanwege Turkse woonplaats

Rechtbanken 6 feb 2019, IEF 18369; ECLI:NL:RBDHA:209:2016 (X tegen Havensluis), https://ie-forum.nl/artikelen/geen-zekerheidsstelling-proceskosten-vanwege-turkse-woonplaats

Rechtbank Den Haag 6 februari 2019, IEF 18369; ECLI:NL:RBDHA:2019:2016 (X tegen Havensluis) In de hoofdzaak vordert eiser voornamelijk Havensluis te veroordelen elk inbreukmakend gebruik op het merk Vestival te staken en gestaakt te houden. In dit incident vordert Havensluis dat eiser wordt veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten nu eiser in Turkije woonachtig is. Echter nu een uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv zich voordoet, wordt Havensluis in het ongelijk gesteld, en in de proceskosten veroordeeld op grond van artikel 1019h Rv.

IEF 18350

Nietigheidsprocedure hot stamping techniek is geen IE-handhaving, dus geen toepassing 1019h Rv

Gerechtshoven 26 mrt 2019, IEF 18350; ECLI:NL:GHDHA:2019:575 (ArcelorMittal France tegen Tata Steel), https://ie-forum.nl/artikelen/nietigheidsprocedure-hot-stamping-techniek-is-geen-ie-handhaving-dus-geen-toepassing-1019h-rv

Hof Den Haag 26 maart 2019, IEF 18350; ECLI:NL:GHDHA:2019:575 (ArcelorMittal France tegen Tata Steel) Handhaving. Proceskosten. De rechtbank  [IEF 17099] wees de gevorderde vernietiging van het Nederlandse deel van EP 863 'hot stamping techniek' toe. Het wapperverbod heeft de rechtbank afgewezen. Het incidenteel beroep van Tata Steel tegen de wijze van begroting van de proceskosten in eerste aanleg treft ook geen doel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 1019h Rv in deze zaak niet van toepassing is, omdat de zaak niet kan worden aangemerkt als ‘handhaving’ van een recht van intellectuele eigendom in de zin van artikel 1019 Rv. Een nietigheidsprocedure wordt juist ter beschikking gesteld van een persoon die, zonder houder van een intellectuele-eigendomsrecht te zijn, opkomt tegen de bescherming van een recht van intellectuele eigendom dat aan de houder van de overeenkomstige rechten is verleend (r.o. 78, Bericap).

IEF 18309

Indien gedaagde openheid van zaken had gegeven, dan zou dit kort geding niet zijn gestart

Rechtbanken 5 feb 2019, IEF 18309; ECLI:NL:RBMNE:2019:711 (IE rechten scooterzaak), https://ie-forum.nl/artikelen/indien-gedaagde-openheid-van-zaken-had-gegeven-dan-zou-dit-kort-geding-niet-zijn-gestart

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 5 februari 2019, IEF 18309; ECLI:NL:RBMNE:2019:711 (IE-rechten scooterzaak) Proceskostenveroordeling. Handelsnaamrecht na samenwerking. Eiser handelt in en voert onderhoud uit aan brommers, scooters en fietsen. Hiertoe gebruikt zij een handelsnaam en een logo. Gedaagde is bestuurder en enig aandeelhouder van twee bedrijven, die zich toeleggen op activiteiten op het gebied van logistiek. Eiser en gedaagde hebben gesproken over een samenwerking. Na de beëindiging van de samenwerking bleef de website onder de domeinnaam actief, zonder de betrokkenheid van eisers. Op de website wordt het logo gebruikt, staat het e-mailadres, er staat een filmpje op een Facebookpagina en een advertentie in een plaatselijke krant. Gedaagde heeft echter aangegeven dat dit filmpje niet meer op Facebook staat en bovendien dat zij niet verantwoordelijk is voor de inhoud van de Facebookpagina. Gedaagde heeft in een brief onjuiste informatie gegeven over haar hoedanigheid in relatie en de domeinnamen. Indien gedaagde openheid van zaken had gegeven en juist had geïnformeerd, dan zou dit kort geding niet zijn gestart. Partijen dragen ieder eigen kosten.

IEF 18272

Uitspraak ingezonden door Marga Verwoert van Leeway.

Hof Arnhem-Leeuwarden: achterdocht is onvoldoende grond voor beslaglegging

Gerechtshoven 19 feb 2019, IEF 18272; zaaknr. 200.218.777 (Holonite tegen Composietsteen), https://ie-forum.nl/artikelen/hof-arnhem-leeuwarden-achterdocht-is-onvoldoende-grond-voor-beslaglegging

Hof Arnhem-Leeuwarden 19 februari 2019, IEF 18272; zaaknr.: 200.218.700 (Holonite tegen Composietsteen).  Zie ook IEF 17224 en IEF 16779. Hoger Beroep. Bewijsbeslag. In kort geding heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Holonite in zoverre toegewezen dat Composietsteen moet toestaan dat de deurwaarder beperkte inzage krijgt in een beperkt aantal documenten. Het hoger beroep richt zich tegen deze beslissing. Holonite vordert dat Composietsteen inzage dient toe te staan in meer documenten dan aanvankelijk toegewezen. Deze vordering wordt afgewezen. Het Hof begrijpt dat er omstandigheden zijn die bij Holonite tot achterdocht hebben geleid, maar deze achterdocht is onvoldoende om aan te nemen dat Composietsteen jegens Holonite is tekort geschoten of anderszins onrechtmatig heeft gehandeld. In reconventie vordert Composietsteen opheffing van het bewijsbeslag. Nadeel of schade door de inbeslagneming is niet gebleken. Holonite heeft echter nog wel belang bij het beslag. De vordering in reconventie zal dus ook worden afgewezen.

IEF 18255

Uitspraak ingezonden door Bas Evers, Groot & Evers.

Publicatieverbod Bild rechtmatig in het licht van art. 8 EVRM

Duitse Gerechten 4 dec 2018, IEF 18255; ECLI:CE:ECHR:2018:1204DEC006272113 (Bild GmbH & Co. KG and Axel Springer v. Germany), https://ie-forum.nl/artikelen/publicatieverbod-bild-rechtmatig-in-het-licht-van-art-8-evrm

EHRM 4 december 2018, IEF 18255, IEFbe 2826; ECLI:CE:ECHR:2018:1204DEC006272113 (Bild GmbH & Co. KG and Axel Springer v. Germany). Artikel 8 EVRM. Een bekende Zwitserse journalist was gearresteerd en in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van de verkrachting en aanranding van zijn voormalige vriendin. Enige maanden later publiceerde Bild, een Duits tijdschrift en klager in onderhavige zaak, een artikel met twee foto's, waarvan er één - het onderwerp van het geschil - de journalist met een ontbloot bovenlijf op de binnenplaats van een gevangenis liet zien omringd door andere gevangenen. Uiteindelijk werd de journalist vrijgesproken. De journalist is een zaak tegen Bild gestart om een verbod op verdere publicatie af te dwingen. De Duitse rechter heeft toen geoordeeld dat de publicatie en distributie van de foto onwettig was. Klager heeft geklaagd dat de Duitse rechter het recht op vrijheid van meningsuiting heeft geschonden. Het Hof is van oordeel dat de Duitse rechter het recht van klager op vrijheid van meningsuiting en het recht op respect voor het privéleven van de journalist naar behoren heeft afgewogen. De rechter heeft acht geslagen op het feit dat de foto zonder toestemming was genomen, er geen link was tussen de foto en een nieuwe relevante gebeurtenis, de foto geen informatiewaarde had en was genomen op een plaats waar de journalist niet had hoeven te verwachten dat hij gefotografeerd zou worden. Gelet op de beoordelingsmarge die aan de lidstaten is toegekend, ziet het Hof geen duidelijke redenen op grond waarvan haar mening zou moeten verschillen van de Duitse rechter. Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard.

IEF 18196

Voeging Nokia bij KPN in zaak tegen ASSIA toegewezen

Rechtbank Den Haag 19 dec 2018, IEF 18196; ECLI:NL:RBDHA:2018:15034 (ASSIA tegen KPN en Nokia), https://ie-forum.nl/artikelen/voeging-nokia-bij-kpn-in-zaak-tegen-assia-toegewezen

Rechtbank Den Haag 19 december 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:15034 (ASSIA tegen KPN en Nokia). Procesrecht. Voegingsincident. Nokia vordert dat haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van KPN c.s. te voegen, met veroordeling van ASSIA in de daadwerkelijke kosten van dit incident. Nokia heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat zij, als leverancier van de door ASSIA aangevallen producten van KPN c.s., een (groot) belang heeft bij de uitkomst van de hoofdzaak, omdat deze rechtens en feitelijk gevolgen voor haar kan hebben. ASSIA voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van Nokia in de kosten van dit incident. ASSIA heeft daartoe aangevoerd - verkort weergegeven - dat Nokia geen voldoende concreet belang heeft gesteld bij haar vordering tot voeging. Daarnaast brengt toewijzing van de vordering tot voeging twee keer zo hoge kosten met zich, creëert de voeging een procedurele ongelijkheid en werkt de voeging onnodig vertragend. De incidentele vordering komt voor toewijzing in aanmerking.