Overige  

IEF 12098

Misbruik van het octrooisysteem (arrest)

HvJ EU 6 december 2012, in zaak C-457/10 P (Astra Zeneca tegen Commissie - persbericht

Mededingingsrecht. Octrooirecht. ABC.

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU T-321/05, IEF 8950 houdende gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, waarbij een geldboete van 60 miljoen EUR aan rekwiranten is opgelegd wegens het misbruik dat zij van het octrooisysteem en de procedures voor het in de handel brengen van farmaceutische producten hebben gemaakt om te voorkomen dat concurrerende generieke producten op de markt zouden komen of om dit af te remmen. Bepaling van de markt. Uitlegging van artikel 19 van verordening (EEG) nr. 1768/92 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. De hogere voorzieningen worden afgewezen.

Eerste misbruik van machtspositie: misbruik met betrekking tot de ABC’s:

108    Wat met name die landen betreft waar AZ door haar misleidende verklaringen onregelmatige ABC’s heeft kunnen verkrijgen, kunnen rekwirantes de mededingingsverstorende gevolgen van deze verklaringen niet ontkennen op grond van het feit dat de ABC’s vijf tot zes jaar vóór de inwerkingtreding ervan zijn aangevraagd en dat de rechten van AZ tot op dat ogenblik werden beschermd door regelmatig verleende octrooien. Dergelijke onregelmatige ABC’s leiden immers niet alleen na het verstrijken van de basisoctrooien tot de uitsluiting van veel concurrenten, zoals het Gerecht in de punten 362, 375 en 380 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, maar zij kunnen ook de structuur van de markt wijzigen door nog vóór het verstrijken van deze octrooien de potentiële mededinging aan te tasten.

111    Wat de omstandigheid betreft dat de misleidende verklaringen van AZ haar niet in staat hebben gesteld in Denemarken ABC’s te verkrijgen, en dat de ABC’s in Ierland en het Verenigd Koninkrijk uiteindelijk op basis van de correcte datum zijn verleend, zij vastgesteld dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 602 tot en met 604 van het bestreden arrest te oordelen dat dit niet betekent dat het gedrag van AZ in deze landen geen misbruik vormde, aangezien vaststaat dat de kans groot was dat deze verklaringen zouden leiden tot de verlening van onregelmatige ABC’s. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, komt daarbij dat, voor zover het gelaakte gedrag deel uitmaakt van een algemene strategie die erop gericht is de fabrikanten van generieke producten op onrechtmatige wijze van de markt te weren doordat ABC’s worden verworven op een wijze die in strijd is met het regelgevingskader waarbij deze certificaten zijn ingevoerd, aan het bestaan van het misbruik niet wordt afgedaan door het feit dat deze strategie in bepaalde landen geen succes kende.

198    Wat het argument van de Commissie betreft dat het Gerecht in de punten 850 en 851 van het bestreden arrest, waarin het een in punt 311 van de litigieuze beschikking genoemd document van de raad van bestuur van AZ in Denemarken onderzoekt, geen rekening heeft gehouden met ander bewijsmateriaal, met name met het in punt 302 van deze beschikking genoemde Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi, moet worden vastgesteld dat in punt 311 van de litigieuze beschikking niet alleen naar punt 302 ervan wordt verwezen, maar dat het Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi ook geenszins uitsluit dat de stopzetting van de parallelimport van Losec-capsules in Denemarken, zoals rekwirantes stellen, te wijten is aan het feit dat de consument is overgeschakeld op Losec MUPS, en niet aan de intrekking van de vergunningen voor parallelimport. Zo wordt, zoals het Gerecht in punt 788 van zijn arrest heeft opgemerkt, in dat document eenvoudigweg vastgesteld dat de overschakeling na de intrekking van de VHB’s van Losec-capsules op 1 november 1998 „[zou] leiden tot dezelfde situatie als die waartoe de introductie van MUPS® door Astra Denemarken [had] geleid” en dat „de parallelhandel in Losec-capsules® geleidelijk aan [zou] verdwijnen en vanaf 1 februari 1999 haast niet meer [zou] bestaan”.

199    Bijgevolg heeft het Gerecht in punt 852 van het bestreden arrest terecht vastgesteld dat het vermoeden dat er een causaal verband bestaat tussen de intrekking van de VHB van Losec-capsules in Denemarken en de stopzetting van de parallelimport van dit product in dat land onverenigbaar is met het beginsel dat twijfel in het voordeel dient te spelen van de adressaat van de beschikking waarbij een inbreuk is vastgesteld, gelet op het feit dat de bestreden beschikking geen aanwijzingen dienaangaande bevat en dat zelfs niet is vastgesteld dat de Deense autoriteiten de vergunningen voor de parallelimport van Losec-capsules hebben herroepen.

Op andere blogs:
NautaDutilh (AstraZeneca - CJEU's decision re. abuse of dominant position (Losec))

IEF 12092

Plicht tot ompakken vanwege onrechtmatig gebruik certificeringsnummer

Vzr. Rechtbank Alkmaar 15 november 2012, KG nummer 141107 / KG ZA 12-371 (Saint-Gobain Adfors tegen Graham & Brown)

Uitspraak ingezonden door Christel Jeunink, Van Iersel Luchtman Advocaten.

Onrechtmatige gebruik van certificeringsnummer/ keurmerk. Plicht tot ompakken. Eiseres houdt zich bezig met de vervaardiging van glasvezelbehang en glasvliesbehang. Zij heeft voor deze producten een Oeko-tex certificaat. Door gedaagde wordt het certificeringsnummer van de Tsjechische onderneming Saint-Gobain Adfors CZ s.r.o. op de verpakking van de glasvezelbehangproducten gebruikt. Deze producten zijn bij Gamma en Karwei terecht gekomen.

De gedaagde wordt veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van het onrechtmatig gebruik van de Oeke-tex certificeringsnummers van eiseres. Tevens wordt ze bevolen om de producten om te (doen) pakken en het nummer te verwijderen, afnemers schriftelijk te verzoeken producten terug te zenden en tot rectificeren op de website.

IEF 12090

Over trouwfoto's, bodybuilding en misdadig-Dordrecht.com

Vzr. Rechtbank Dordrecht 29 november 2012, LJN BY4587 (eisers tegen X h.od.n. X Photography & Design)

Long Wedding Dress for Couple with Flowers

Met samenvatting van Esther van Genuchten, VU Masterstudent Internet, intellectuele eigendom en ICT.

Als randvermelding. Domeinnaamrecht. Levering trouwfoto's Onrechtmatige publicatie. Belang van belastende berichtgeving, onvoldoende belang.

Vanwege het uitblijven van de levering van de trouwfoto’s door gedaagde, fotograaf bij X Photography & Design, heeft eiser een bericht over gedaagde geplaatst op het forum van bodybuilderssite: ‘DutchBody-building.com’. Gedaagde heeft als reactie hierop de website www.misdadig-dordrecht.nl in het leven geroepen. Aangezien gedaagde heeft verklaard dat hij de website www.misdadig-dordrecht.nl alleen in het leven heeft geroepen met het enkele doel hierop belastende berichtgeving over eisers te plaatsen en dat hij geen ander belang heeft bij deze domeinnaam heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien gedaagde te bevelen de domeinnaam ‘misdadig-dordrecht.com’ op te zeggen.

Voldoende aannemelijk is dat eisers in hun dagelijkse leven en in hun werk hinder ondervinden van de op internet geplaatste berichten. Spoedeisendheid van de door hen ingestelde vorderingen is hiermee gegeven. Ten aanzien van de afgifte van de foto’s wordt eveneens geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat sprake er is van een spoedeisend belang. De vordering tot het verwijderen en het verwijderd houden van deze website wordt dan ook toegewezen. Gedaagde wordt tevens verplicht binnen vierentwintig uur bij elk van de exploitanten van de zoekmachines Google, MSN, Bing en Yahoo een verzoek in te dienen tot het verwijderen en verwijderd houden van de inhoud van de berichten op www.misdadig-dordrecht.com uit het cachegeheugen. De voorzieningenrechter beveelt gedaagde om binnen vierentwintig uur na heden de trouwfoto’s van eisers aan hen af te geven, onder gelijktijdige betaling van het bedrag van € 940,-.

www.misdadig-dordrecht.com
4.2. [Gedaagde] heeft erkend dat hij deze site heeft gemaakt en dat hij berichten over bedreiging, mishandeling en huisvredebreuk door [Eisers] op deze site heeft geplaatst. [Gedaagde] heeft verklaard dat hij de website www.misdadig-dordrecht.nl in het leven heeft geroepen met het enkele doel hierop belastende bericht¬geving over [Eisers] te plaatsen in reactie op de berichten die [eiser 1] op het forum van DutchBody¬building.com had geplaatst. Zonder nadere onderbouwing, in de vorm van bijvoorbeeld politieverslagen, en gelet op het door [Gedaagde] ter zitting erkende doel van de website – namelijk om [eiser 1] met gelijke munt terug te betalen na zijn bericht op het forum van DutchBody¬building.com is waarschijnlijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de door [Gedaagde] op deze website geplaatste berichten onrechtmatig zijn jegens [Eisers] De vordering tot het verwijderen en het verwijderd houden van deze website zal dan ook worden toegewezen. Tevens zal [Gedaagde] worden veroordeeld om de exploitanten van de in de eis genoemde zoekmachines te verzoeken de inhoud van deze website uit het cachegeheugen te verwijderen, zodat de naam van [Eisers] niet langer in verband kan worden gebracht met de berichtgeving die op deze website was geplaatst.

Nu [Gedaagde] heeft verklaard dat hij de website www.misdadig-dordrecht.nl alleen in het leven heeft geroepen met het enkele doel hierop bericht¬geving over [Eisers] te plaatsen en dat hij geen ander belang heeft bij de domeinnaam is er tevens aanleiding [Gedaagde] te bevelen de domeinnaam misdadig-dordrecht.com op te zeggen. De door [Eisers] mede gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,- per dag dat [Gedaagde] in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 50.000,-.

Weblog
4.3. Zoals in rechtsoverweging 4.2 is geoordeeld, is niet onaannemelijk dat de uitlatingen die op het weblog over [Eiser 1] zijn gedaan, onrechtmatig zijn jegens [Eisers] [Eisers] hebben echter onvoldoende onderbouwd dat deze uitlatingen afkomstig zijn van [Gedaagde] zelf. Het vermoeden van [Eisers] dat de ondertekenaar van het bericht, Foto [Y], in feite [Gedaagde] zelf moet zijn is - gelet op de datum van het verschijnen van het bericht en gelet op de details van het bericht - niet geheel onbegrijpelijk maar gelet op de stellige betwisting door [Gedaagde] dat het bericht van hem is en de onweersproken stelling van [Gedaagde] dat hij op verschillende fora voor fotografen heeft gecommuniceerd over het incident waarna een voor hem onbekende collega het blog moet hebben geplaatst, hebben [Eisers] in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de berichtgeving van Foto [Y] door [Gedaagde] zelf op het weblog is geplaatst, zodat het deel van de vordering dat hierop betrekking heeft, wordt afgewezen. Trouwfoto’s

4.5. Tussen partijen staat vast dat [Gedaagde] beschikt over de trouwfoto’s die hij op 22 juni 2012 in opdracht en voor rekening van [Eisers] heeft gemaakt. [Gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende, aangevoerd om waarom hij niet gehouden zou zijn deze foto’s aan [Eisers] te leveren. [Eisers] hebben aangeboden het hiervoor overeengekomen bedrag van € 940,- inclusief BTW aan [Gedaagde] te voldoen en de rechtbank begrijpt de vordering om te bepalen dat de foto’s aan hen worden geleverd dan ook aldus, dat die levering geschiedt onder de overeengekomen voorwaarde dat [Eisers] de daarvoor overeengekomen vergoeding bij levering zullen voldoen. Dat [Eisers] gehouden zouden zijn alle overige door [Gedaagde] aan hen in rekening gebrachte bedragen – door hem als gevolg beschouwd van door [Gedaagde] aan [eiser 1] verweten onrechtmatig handelen – aan hem te voldoen, is door [Gedaagde] in de onderhavige procedure onvoldoende onderbouwd. De stellingen van [Gedaagde] geven, zo zij al juist zijn, ook geen voldoende grond voor het oordeel dat [Gedaagde] het leveren van de foto’s mag opschorten totdat ook de andere door hem in rekening gebrachte bedragen zijn voldaan.

Geoordeeld wordt dan ook dat [Gedaagde] de trouwfoto’s aan [Eisers] dient te leveren tegen betaling door [Eisers] van het bedrag van € 940,- . De door [Eisers] mede gevorderde dwangsom op de afgifte van de foto’s zal worden gematigd tot een bedrag van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,-.

Op andere blogs:
DomJur 2013-926 (Misdadig Dordrecht)
SOLV (Het gevaar van nieuwe media: een praktijkvoorbeeld)

IEF 12087

Belang om te weten waar haar medische producten zich bevinden

Vzr. Rechtbank Arnhem 9 november 2012, LJN BY5011 (CareFusion tegen Medical Technology Transfer B.V.)

MTT heeft als distributeur van (rechtsvoorgangers van) CareFusion in Nederland de verkoop verzorgd van Infant Flow, een systeem dat de ademhaling van pasgeborenen ondersteunt. De opzegging van de distributieovereenkomst is conform overeenkomst na een looptijd van 3 jaar, met inachtneming van opzegtermijn van tenminste 3 maanden op juiste wijze gedaan.

Nu vordert CareFusion dat MTT niet langer gebruik maakt van de handelsmerken, logo´s en rechten gerelateerd aan het product en de distributieovereenkomst en overdracht van alle (in haar naam staande) handelsmerken, logo´s en rechten. Gezien de rechtsgeldige opzegging van de distributieovereenkomst heeft MTT geen recht op of belang bij de intellectuele eigendomsrechten betreffende de producten geleverd onder de distributieovereenkomst. Nu CareFusion in verband met het onweersproken doel en gebruik van haar medische producten en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s er recht en belang bij heeft te weten waar haar medische producten zich bevinden, dient MTT de namen en adressen van alle afnemers die van MTT Infant Flow producten hebben betrokken vanaf 1998 te verstrekken.

 4.6.    Daarmee ligt de vraag voor wat de gevolgen zijn van de beëindiging van de distributieovereenkomst. CareFusion doet in dit verband een beroep op het bepaalde in artikel 15 distributieovereenkomst. Ook ten aanzien daarvan heeft zij een op zichzelf door MTT niet-betwiste legal opinion in het geding gebracht (productie 17 bij dagvaarding).

In deze legal opinion wordt tot de slotsom gekomen: ‘clause a5 (bedoeld moet zijn: 15,vzr) of the Distribution Agreement is enforceable under English law and none of the limitations which may restrict the parties’ ability to contract freely apply in this case.’ Artikel 15 distributieovereenkomst is aldus maatgevend voor de handelingen die MTT heeft te verrichten of juist heeft na te laten in verband met de beëindiging van de distributie-overeenkomst. In het kader hiervan zal zij, naast het verrichten van andere handelingen, onder meer gegevens met betrekking tot haar klantenbestand moeten verstrekken aan CareFusion, en zal MTT geen gebruik meer mogen maken van de– onweersproken – intellectuele eigendommen van CareFusion, één en ander zoals hierna, mede ter voorkoming van executieperikelen, wordt bepaald. Daarbij zal de gevorderde dwangsom beperkt worden als volgt.


4.7.    Nu CareFusion in verband met het onweersproken doel en gebruik van haar medische producten en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s er recht en belang bij heeft te weten waar haar medische producten zich bevinden, is in het verlengde daarvan haar spoedeisend belang bij de hierna te treffen voorzieningen voldoende gegeven.


De voorzieningenrechter


5.1.    veroordeelt MTT haar medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de distributieovereenkomst, in die zin dat zij,
a) binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de navolgende handelingen dient te verrichten:
-    het verstrekken van de namen en adressen van alle afnemers die van MTT Infant Flow producten hebben betrokken vanaf 1998, met vermelding van serienummers, aantallen alsmede de locatie van deze producten indien deze zijn doorgeleverd
-    het terugverkopen van de door CareFusion aan MTT geleverde producten conform artikel 15.2 distributieovereenkomst;
-    het vernietigen van producten conform artikel 15.3 distributieovereenkomst;
-    het afzeggen/intrekken van reeds geplaatste maar nog niet uitgevoerde orders betreffende de Infant Flow producten;
-    het verwijderen van alle externe verwijzingen naar de distributierelatie tussen MTT en CareFusion;

b) vanaf de betekening van dit vonnis niet langer gebruikmaakt van alle handelsmerken, logo’s en rechten gerelateerd aan de Infant Flow producten en de distributieovereenkomst;

IEF 12074

Hoge norm voor onderzoek door publiciteitsmedia bij nadelige uitingen verworpen

HR 30 november 2012, LJN BX8441 (Pretium Telecom B.V. tegen Omroepvereniging Vara)

Als randvermelding in navolging van IEF 8528. Kort geding. Persvrijheid; onrechtmatige televisie-uitzending? Art. 6:162 BW, art. 10 EVRM. Art 81 RO: De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Ook in deze zaak gaat het om de uitzendingen die de verweerster in cassatie, Vara, in het televisieprogramma "Kassa" heeft gewijd aan de door de eiseres tot cassatie, Pretium, in praktijk gebrachte telefonische wervingsmethode voor de door Pretium aangeboden diensten op het gebied van de telecommunicatie. Ook in de thans te beoordelen zaak heeft Pretium in kort geding sancties terzake van de Kassa-uitzendingen gevorderd; en ook in deze zaak had Pretium daarbij in de eerste aanleg succes, maar kwam het hof bij de beoordeling in hoger beroep tot een andere uitkomst.

Uit de conclusie P-G Huydecoper

7. Onderdeel I verdedigt in subonderdeel I.1 dat het hof de norm voor "journalistieke" zorgvuldigheid zou hebben miskend. Deze klacht werd ook in de eerdere cassatieprocedure Pretium/Vara aangevoerd; en zoals ik al even opmerkte, legt Pretium hierbij maatstaven aan, die de rechtens geldende maatstaven aanmerkelijk te boven gaan. Deze klachten verdienen dan ook op dezelfde voet te worden beoordeeld, als in de eerdere arresten is gebeurd.

9. Onderdeel II verdedigt in subonderdeel II.1, in het verlengde van de klacht(en) van onderdeel I, een hoge norm als het gaat om het onderzoek dat van publiciteitsmedia verwacht mag worden bij het publiceren van voor derden nadelige uitingen. Klachten op hetzelfde stramien zijn in de eerdere zaak Pretium/Vara verworpen. Ik verwijs naar alinea 13 van de conclusie voor het eerdere arrest Pretium/Vara.

IEF 12056

Chinees gerecht heeft bevoegdheid ontleend aan plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen

Rechtbank Arnhem 31 oktober 2012, LJN BY4312 (Haier Electrical Appliances Corp. Ltd tegen Mares)

China, flag.
Als randvermelding. Marketingovereenkomst. Vordering terugbetaling voorschotten commissiegelden. Internationaal privaatrecht/ procesrecht. Criteria voor erkenning van de Chinese uitspraak in Nederland.

Haier Electrical Appliances is onderdeel van de Haier groep, een multinationale onderneming die zich bezig houdt met de productie en verkoop van witgoed, televisies en mobiele telefoons. In 1998 is Mares als handelsagent voor een tot de Haier groep behorende onderneming (Haier Qingdao China) gestart met de verkoop van witgoed in diverse landen van Europa. Nadien zijn tussen Mares/[gedaagde] en de Haier groep diverse overeenkomsten gesloten, waaronder een Marketing Cooperation Agreement en een Joint Venture Agreement. Betalingen die waren verricht volgens de overeenkomsten bedoeld “for the commission of the future business”, werden teruggevorderd bij de rechtbank in eerste aanleg te Qingdao, China.

Het Chinese gerecht heeft zijn bevoegdheid ontleend aan de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen. De plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen is echter geen internationaal aanvaarde grond voor rechtsmacht. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat de buitenlandse uitspraak is gegeven door een gerecht dat op een internationaal aanvaarde grond bevoegd was en dat de uitspraak zich reeds daarom niet leent voor erkenning in Nederland. Dat betekent dat op grond van de hoofdregel van artikel 43l lid 2 Rv het geding in beginsel opnieuw dient te worden behandeld en afgedaan. Dat doet vervolgens tevens de vraag rijzen naar de verhouding tussen de onderhavige procedure en de procedure in Italië, dit in verband met artikel 28 EEX-Verordening. Hierover zullen de partijen zich dienen uit te laten.

9. Haier Electrical Appliances heeft gesteld dat de Chinese rechter aldus zijn bevoegdheid heeft ontleend aan de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft gesteld dat de Chinese rechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de overeenkomst met betrekking tot de letter of guarantee in China tot stand is gekomen. Daaraan vooraf gaat echter de vraag of die bevoegdheidsgrond een internationaal algemeen aanvaarde grond voor rechtsmacht is, welke vraag de rechtbank in beginsel ambtshalve zal moeten beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft daarover onvoldoende debat plaatsgevonden. De partijen zullen zich daarover nog mogen uitlaten. Aan Haier Electrical Appliances wordt verzocht ook een vertaling van de uitspraak van de lagere Chinese rechter in het bevoegdheidsincident over te leggen.

10. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van Haier Electrical Appliances om zich over de onder 9 genoemde vraag uit te laten. [gedaagde] zal op die akte mogen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

IEF 12051

Mogelijkheid om middels reverse engineering tot tekeningen te komen

Rechtbank 's-Hertogenbosch 21 november 2012, LJN BY4122 (eiseres tegen JMK Heating c.s.)

Er rust geen inbreuk auteursrecht op voorwerpen van zuiver technische aard, op technische tekeningen, noch inbreuk op geschriftenbescherming. Onrechtmatige daad, op grond van 'secret' uit het Trips-verdrag, wellicht mogelijk indien deskundige de vragen over reverse engineering beantwoord.

Eiseres vordert staken van auteursrechten op bescheiden uit bedrijfsadministratie, inbreuk op (handels)naam, merk en logo en verspreiden van warmtewisselaars "Century". Eiseres lijkt er daarbij aan voorbij te gaan dat het in het algemeen zonder meer is toegestaan om producten van een ander zelfs volmaakt identiek na te maken. Er bestaat geen algemene regel: namaak is ongepast en onrechtmatig; integendeel: namaak is nuttig. Van octrooi, model of merkinbreuk is geen sprake.

De warmtewisselaars van partijen zijn constructies van zuiver technische aard, ook dergelijke constructies laten de ontwerper ruimte voor subjectieve keuzes, maar min of meer toevallige keuzes van een ingenieur buiten dat wat technisch aangewezen was, vormen geen uiting van datgene wat de maker tot zijn arbeid heeft bewogen. Er rust geen auteursrecht op de warmtewisselaar van eiseres.

Bedrijfsgegevens (vooral technische tekeningen): wel auteursrecht, geen grond voor vermoeden van inbreuk. Geen geschriftenbescherming:

7.5.2. [eiseres] heeft wel afbeeldingen/visualisaties getoond die evident auteursrechtelijk zijn beschermd (...) maar geen grond gegeven voor het vermoeden dat [gedaagden] juist op die afbeeldingen inbreuk hebben gemaakt.

Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen - trade secret via TRIPs - vragen aan deskundige over reverse engineering:

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.1.2.  Namaak onder schending van door [eiseres] verworven octrooi-, merk- of modellenrechten op haar warmtewisselaars zou zonder meer onrechtmatig zijn, maar vast is komen te staan dat [eiseres] zich niet kan beroepen op aan haar toegekende octrooien of op te haren name ingeschreven merken- of modellenrechten op de in deze zaak bedoelde warmtewisselaars.   

7.1.3.  Slechts namaak waarbij producten zonder dat daarvoor een technische noodzaak is, zodanig op elkaar gelijkend zijn vervaardigd dat zulks leidt tot verwarring omtrent de herkomst van waren (i.c.: warmtewisselaars) kan als slaafse navolging onrechtmatig zijn.

7.9.  Onrechtmatige daad 3: Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen
Het TRIPS-verdrag (dat geen rechtstreekse werking heeft) legt in artikel 39 lid 1 juncto lid 2 aan de lidstaten de verplichting op om in het kader van bescherming tegen oneerlijke concurrentie ook te voorkomen dat know-how (gedefinieerd als: “undisclosed information” die “secret” is) bij derden terecht komt als gevolg van gedrag dat strijdig is met eerlijke handelspraktijken (nader uitgewerkt in de verdragstekst in voetnoot 10 op dat lid 2). Van de middelen die binnen het Nederlandse recht benut kunnen worden om “know how” te beschermen, is in deze zaak relevant het leerstuk van de onrechtmatige daad dat sedert 1919 (Cohen/Lindenbaum) rechtsbescherming geeft tegen bedrijfsspionnage, profiteren van wanprestatie van derden en andere vormen van oneerlijke handelspraktijken. Dat rechtsmiddel dient dan wel gehanteerd en zonodig uitgelegd te worden in overeenstemming met het TRIPS-verdrag.

Dienaangaande wordt overwogen:
7.9.1.  De rechtbank neemt aan dat de technische tekeningen het resultaat zijn van een langdurig en kostbaar ontwikkelingsproces en dat [eiseres] die tekeningen niet gaarne aan haar concurrenten openbaart. Dan moeten de tekeningen als zodanig worden aangemerkt als “undisclosed information” die “secret” is in de zin van het TRIPS-verdrag. Bij de uitleg van artikel 6:162 BW op het terrein van de oneerlijke handelspraktijken dient daarom gebruik van die tekeningen door [gedaagden] ten eigen bate zonder toestemming van [eiseres] als onverenigbaar met het TRIPS-verdrag en dus als onrechtmatig te worden gekwalificeerd.

7.9.2.  De rechtbank wil aannemen dat het vervaardigen van de tekeningen ten behoeve van Century-warmtewisselaar van [gedaagden], als dat zoals zij stellen, geschiedt door middel van “retro-engeneering” de nodige tijd, moeite en kosten met zich meebrengt. Kosten die [gedaagden] zich zouden hebben kunnen besparen door de tekeningen van [eiseres] gekopiëerd en/of aan hun producenten toegezonden te hebben. Daarmee zouden [gedaagden] zich een ongerechtvaardigde voorsprong hebben verworven en onrechtmatig hebben gehandeld. [gedaagde 1] heeft ter comparitie van 27 februari 2012 ook onderkend dat het hem niet is toegestaan een warmtewisselaar te produceren die het resultaat is van productie waarbij één op één tekeningen van [eiseres] gebruikt zijn.

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.9.4.  Voor wat betreft dit tijdspad stellen [gedaagden] zelf (CvA/E, pt. 23 en prod. 4) dat [gedaagde 1] in december 2010 en januari-maart 2011 de door hun gebruikte tekeningen heeft gecreëerd.

7.9.5.  De rechtbank overweegt om omtrent dit punt aan een deskundige de volgende vragen te stellen:

1.  Is het mogelijk om in tijdsbestek van omstreeks 1 jaar (tussen begin en eind 2010) middels “reverse engineering” tot tekeningen te komen die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van prototypes van deze warmtewisselaar?
2.  Zo dat mogelijk is, kunt U uit de administratie van [gedaagden] vaststellen of dergelijke “reverse engineering” daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
3.  Kunt U uit de door [eiseres] inbeslaggenomen gegevensdragers vaststellen of de tekeningen die [gedaagden] naar haar producent(en) heeft gezonden teneinde onderdelen voor haar warmetewisselaar “Century” of een prototype daarvan te vervaardigen, door [gedaagden] zijn gemaakt dan wel: geheel of op onderdelen vrijwel één op één zijn gekopiëerd van tekeningen van [eiseres]?
4.  Kunt U, indien indien geheel of gedeeltelijk van één op één kopiëren sprake is geweest, begroten hoeveel tijd en hoeveel kosten [gedaagden] zich dusdoende hebben bespaard, die begrotingen eventueel schattenderwijs te maken?
De rechtbank overweegt om TNO (werktuigbouw) of een ander werktuigbouwkundige consultant tot deskundige te benoemen.

7.9.6.  Uit de vraagstelling vloeit voort dat de deskundige over hoogwaardige werktuigbouwkundige kennis en ervaring dient te beschikken. Daarom zal de beoordeling van de in bewijsbeslag genomen bescheiden niet aan bewaarder Riscon kunnen worden overgelaten. De rechtbank acht het in de op scherp staande concurrentieverhoudingen tussen partijen bovendien ongewenst dat [eiseres] inzage krijgt in andere bedrijfsgegevens van [gedaagden] dan die welke de rechtbankdeskundige voor zijn onderzoek nodig heeft.

Wel zal aan Riscon worden opgedragen om aan de rechtbank-deskundige alle medewerking te verlenen, onder gehoudenheid om gegevens waar de deskundige geen belangstelling voor had, niet aan [eiseres] te openbaren.

7.9.7. Uit al het voorgaande volgt dat voorshands in de rede ligt dat de kwestie van eventueel misbruik van de tekeningen zich zal oplossen middels vergoeding van schade bestaande in het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel bij [gedaagden] en vergoeding van schade voor [eiseres] omdat de warmtewisselaars eerder op de markt zouden kunnen komen dan zonder dat misbruik het geval zou zijn geweest. Een verbod op het (ten eeuwigen dage) op de markt brengen van de Century warmetewisselaars door [gedaagden] als vorm van schadevergoeding, vindt geen steun in het recht.

IEF 12049

Los van de licentieovereenkomst, er bestaat een niet te verwaarlozen kans dat het octrooi nietig zal worden geacht

Vzr. Rechtbank  's-Gravenhage, 23 november 2012, zaaknr.4428337 / KG ZA 12-1083 (Aebi Schmidt B.V. tegen Schuitemaker Industrial B.V.) 

Aebi Schmidt is houdster van het Nederlandse deel van verleende Europees octrooi EP 0 995 838 (hierna: EP 838) voor een 'Vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetwerktuig’. Aan het verweer van Schuitemaker dat zij uit hoofde van een directe of indirecte (sub)licentieovereenkomst met Aebi Schmidt gerechtigd zou zijn tot verhandeling van opzetstrooiers die onder de beschermingsomvang van EP 838 vallen, kan worden voorbijgegaan. Uit het vorenstaande volgt dat naar voorlopig oordeel een serieuze, niet te  verwaarlozen kans bestaat dat het Nederlandse deel van EP 838 in een bodemprocedure nietig zal worden geacht. De vorderingen van Aebi Schmidt zijn alle gebaseerd op EP 838 en zullen dan ook worden afgewezen.

4.16. Een inrichting volgens conclusie 1 van EP 838 verschilt van een inrichting volgens DE 220, nu wordt aangenomen dat een verbinding anders dan aan het voertuigframe niet direct en ondubbelzinnig in DE 220 is geopenbaard, hierin dat de draaimomentsteun volgens EP 838 aan het opzetwerktuig is verbonden. Een inrichting volgens EP 838 biedt het voordeel dat het monteren van het opzetwerktuig inclusief de aandrijfinrichting eenvoudiger is dan in de stand van de techniek, omdat een (extra) montagehandeling wordt voorkomen: de draaimomentsteun is immers al verbonden aan het opzetwerktuig en hoeft niet – alsnog – aan het voertuig te worden verbonden.

4.19. Uitgaande van de in DE 220 geopenbaarde mogelijkheid de draaimomentsteun steun te laten nemen tegen (het chassis of de opbouw van) het voertuig, zal de gemiddelde vakman een oplossing van het hiervoor geformuleerde probleem (eenvoudiger plaatsing) vinden in de in NL 464 en GM 372 toegepaste constructies (waar de aandrijving direct verbonden is met het opzetstrooiwerktuig), omdat hij zal inzien dat montage van de draaimomentsteun aan het voertuigframe ter afsteuning dan achterwege kan blijven (afsteuning vindt immers plaats tegen het opzetstrooiwerktuig) en aldus het opzetstrooiwerktuig eenvoudiger geplaatst kan worden: de draaimomentsteun hoeft dan alleen nog aan (de kant van) het wiel van het dragende voertuig te worden verbonden, hetgeen een montagehandeling scheelt. Voorshands wordt dan ook aangenomen dat de gemiddelde vakman zonder uitvindersinspanningen de inrichting bekend uit DE 220 zal aanpassen met de maatregel volgens conclusie 1 van EP 838 en aldus tot de oplossing komt waarbij de draaimomentsteun steun neemt tegen het opzetwerktuig.

4.21. Schuitemaker heeft zowel in het rapport van haar octrooigemachtigde Tan als ter zitting gemotiveerd gesteld dat en waarom de afhankelijke conclusies niet meer dan triviale, voor de hand liggende oplossingen bevatten om de draaimomentsteun te kunnen aanpassen aan verschillende vrachtwagens en daarmee graden van bewegingsvrijheid. Aebi Schmidt heeft zulks in het geheel niet weersproken, niet in het rapport van haar octrooigemachtigde Hart en evenmin ter zitting. Voorshands moet daarom met Schuitemaker worden aangenomen dat ook die conclusies uitvindingswerkzaamheid ontberen.

Op andere blogs:
Deterink (Spreaders dispute)

IEF 12046

Schadevergoeding voor het plaatsen van foto's van Jolanda van der Graaf zonder toestemming

Ktr Hilversum, Rechtbank Amsterdam 21 november 2012, CV 12-2646 (Dijkstra tegen [PS])
 
Uitspraak ingezonden Carrie Boergonje, i-ee.

Fotograaf Dijkstra stelt dat fotograaf [S] een website onderhoudt waar bij 2 artikelen gemaakte foto's van Jolande van der Graaf zijn geplaatst. De fotograaf Dijkstra heeft deze foto's gemaakt. Vervolgens heeft [S] na sommatie van Dijkstra wederom andere foto's van Dijkstra geplaatst op zijn website. Dijkstra eist schadevergoeding bestaande uit derving van een licentievergoeding. Het beroep van [S] op uitzondering van artt. 15 en 16 a Auteurswet gaat niet op, er wordt namelijk niet voldaan aan de gestelde voorwaarden.  [S] heeft zich schuldig gemaakt aan inbreuk op het auteursrecht van Dijkstra. De Rechtbank veroordeelt [S] tot betaling van de gevorderde schade en tot betaling van de volledige proceskosten.

7. Dijkstra bezit als maker het auteursrecht op de foto's, hetgeen betekent dat S met de plaatsing van de foto's zonder naamsvermelding inbreuk heeft gemaakt op het uitsluitend recht van Dijkstra die foto's opbeaar te maken (art. 1 Auteurswet) en op zijn recht vermelding van zijn naam bij openbaarmaking van de foto's (art 25 Aw). Dat S de foto's bij de plaatsing de foto's heeft verkleind doet daar niet aan af. De persexceptie als bedoeld in art. 15 Auteurswet geldt niet voor foto's, zodat het beroep van S op dat artikel niet opgaat. Ook het beroep op art. 16a Auteurswet gaat niet op. Aan de in dat artikel gestelde voorwaarden dat de plaatsing van de foto's kort moet zijn, dat de plaatsing gerechtvaardigd moet zijn voor het behoorlijk weergeven van de actuele gebeurtenis welk onderwerp uitmaakt van de reportage en dat de naam van de maker vermeld moet zijn, is niet voldaan.

Beslissing

De Kantonrechter verklaart voor recht dat S met de plaatsing van de foto's van Jolande van der Graaf op de website inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van Dijkstra.
gebiedt S de gemaakte inbreuk gestaakt te houden

IEF 12040

Specificatie had van deskundige op dit gebied verwacht mogen worden

Rechtbank Middelburg 25 juli 2012, LJN Y3979 (A&S tegen Instore Ambiance B.V.)

Geschil over rekening van advocaat gespecialiseerd in octrooi-/modelaanvragen. Gedaagde stelt dat zij onvoldoende is voorgelicht over de kosten. De begrippen "depotkosten" en "registratiekosten" zijn niet gespecificeerd, dat had wel van een deskundige op dit gebied verwacht mogen worden. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gewezen op mogelijke extra kosten. Vordering toegewezen.

Niet betwist is dat de gevorderde kosten gemaakt zijn. De hoofdsom en de daarbij gevorderde rente zijn dus toewijsbaar (ad €10.702,09 vermeerder met de wettelijke rente). De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afwijzen. Gesteld noch gebleken is dat meer werkzaamheden zijn verricht dan die, welke reeds zijn begrepen in het toe te wijzen bedrag aan advocaatkosten. Instore Ambiance B.V. zal worden veroordeeld in de proceskosten omdat zij in het ongelijk wordt gesteld (ad €1.994).

De reconventionele vordering, omdat het modeldepot in de VS niet (volledig) is ingeschreven, wordt ook afgewezen.

2.1. Arnold & Siedsma B.V. heeft in een op 26 november 2007 gedateerde brief een kostenindicatie voor modelbescherming in een twintigtal landen buiten de EU gezonden. Dit was op verzoek van Instore Ambiance B.V. Voor zover van belang luidt die brief: “Zoals reeds besproken dien je er rekening mee te houden dat de opgegeven kosten enkel de depotkosten zijn. Extra werkzaamheden zoals bijvoorbeeld het na-indienen van documenten, aanpassen van afbeeldingen, laten vertalen en/of legaliseren van documenten, publicatiekosten, registratietaksen, handhaving taksen, behandeling van eventuele bezwaren, bijkomende advies en dergelijke zijn niet bij deze kosten inbegrepen. Voor zover zij zich voordien, zullen zij veelal aan de hand van het uurhonorarium afzonderlijk in rekening worden gebracht.” Bij de brief was een kostenindicatie gevoegd voor depot in diverse landen.

2.2.  Instore Ambiance B.V. heeft Arnold & Siedsma B.V. 14 december 2007 opdracht gegeven tot het registreren van een aantal modellen buiten Europa, te weten de VS, de VAE, China, India. In de mail waarin de opdracht gegeven wordt, vermeldt Instore Ambiance B.V.: “Van de VAE heb je me geïnformeerd over de relatief hoge legalisatiekosten van ca. Eur 800,- Als er bij de registratie in andere landen bijzonder kosten te verwachten zijn, tekeningen, bijzonder advies, legalisatie, vertalen etc., hoor ik dit graag.”

4.2.  Niet betwist is dat de gevorderde kosten gemaakt zijn. De hoofdsom en de daarbij gevorderde rente zijn dus toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afwijzen. Gesteld noch gebleken is dat meer werkzaamheden zijn verricht dan die, welke reeds zijn begrepen in het toe te wijzen bedrag aan advocaatkosten.
Instore Ambiance B.V. zal worden veroordeeld in de proceskosten omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

4.3.  Het oordeel in conventie heeft tot gevolg dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen voor zover het verweer betreft de onvoldoende informatie van de kant van Arnold & Siedsma B.V.