Overige  

IEF 12117

Niet duidelijk wat de gegronde reden is om aan de juistheid van het beleid te twijfelen

Ondernemingskamer Hof Amsterdam 16 november 2012, LJN BY5629 (Ciçek tegen Royal T-Stick Europe B.V. en 2 Manage 4 U c.s.)
Ondernemingsrecht en merkrechten. RTS is opgericht op 14 mei 2007 en houdt een onderneming in stand die zich vooral toelegt op het importeren van en de groothandel in theestaafjes onder de merknaam Royal T-Sticks. Ciçek, 2 Manage 4 U, REM en Anderiesen houden ieder 25% van de aandelen in RTS. De notulen van deze aandeelhoudersvergadering houden onder meer in: “Dhr. Ciçek geeft aan dat het logisch lijkt, bij herstructurering de merknaam onder te brengen bij Investor Holding, dit zijn de anderen met hem eens.”

Er bestaat een akte dat Ates (zijn aandeel in) de rechten op de merknaam Royal T-Stick overdraagt aan Van As en Olierook. In juni 2012 hebben Olierook en van As ten laste van Ciçek, Ates en Royal Group conservatoir beslag gelegd op een in Alkmaar opgeslagen voorraad T-Sticks. Het verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van verlof voor dit beslag houdt in dat deze voorraad T-Sticks inbreuk maakt op het aan Olierook en Van As toekomende beeld- en woordmerk Royal T-Stick.

3.1. Ciçek heeft aan zijn stelling dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid van RTS en dat onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd: (...)

c. De belangen van Ciçek als minderheidsaandeelhouder worden stelselmatig genegeerd doordat
(iii) Olierook en Van As de rechten op het merk Royal T-Stick ten onrechte op hun eigen naam hebben geregistreerd in plaats van op naam van Investor Holding, (...)
e. Er moet gevreesd worden voor de continuïteit van RTS vanwege de verstoorde verhouding met Royal Group, de beëindiging van de distributieovereenkomst met Royal Group en de registratie van de merkrechten ten name van Olierook en Van As.

Naar het oordeel van de Ondernemingskamer heeft Ciçek niet duidelijk gemaakt op grond waarvan de registratie van de rechten op het merk Royel T-Stick ten name van Olierook en Van As een gegronde reden zou zijn om aan de juistheid van hetbeleid van RTS te twijfelen. De kamer wijst de vorderingen af.

De merkrechten 3.14 Naar het oordeel van de Ondernemingskamer heeft Ciçek niet duidelijk gemaakt op grond waarvan de registratie van de rechten op het merk Royel T-Stick ten name van Olierook en Van As een gegronde reden zou zijn om aan de juistheid van hetbeleid van RTS te twijfelen. Ciçek heeft niet gesteld dat deze merkenrechten toekomen aan RTS; Ciçek heeftgesteld dat tussen hemzelf, Ates, Olierook en Van As in 2008 is afgesproken dat de merkrechten geregistreerd zouden worden op naam van Royal Group en dat nadien, in juli 2011, is besproken dat de merkenrechten in het kader van een herstructurering ondergebracht zullen worden in Investor Holding (zie 2.7). Gelet op de beëindiging van de samenwerking tussen RTS en Royal Group als gevolg van de door Ciçek als bestuurder van Royal Group verzonden e-mails van 28 maart 2012 en 3 april 2012 (zie 2.11 en 2.12),moet worden aangenomen dat het belang van RTS thans niet gediend is met registratie van de merkenrechten ten name van Royal Group en voorts dat de bedoelde herstructurering, waarbij ook Royal Group zou zijn betrokken, geen doorgang meer zal vinden. De omstandigheid dat Ates in een gerechtelijke procedure betwist dat hij zijn aandeel in de merkenrechten bij akte van 2 februari 2012 heeft overgedragen aan Olierook en Van As, is voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van het verzoek van Ciçek niet van belang. Zonder nadere toelichting, die Ciçek niet heeft verschaft, valt niet in te zien dat, indien Olierook en Van As de rechthebbende zijn op het merk T-Stick, het risico zou ontstaan dat RTS deze merknaam niet zou kunnen voeren. Integendeel: RTS heeft onweersproken gesteld dat zij sinds haar oprichting gebruik maakt van dat merk op basis van een licentieovereenkomst met (toen nog) Olierook, Van As en Ates.

IEF 12112

Afschaffing onderhandse akten in wet op de elektronische akten

Belastingplan wetsvoorstel Wijziging van de Registratiewet 1970 in verband met de invoering van de elektronisch registratie van notariële akten en de gedeeltelijke afschaffing van de onderhandse akten, Handelingen II, 2012/13, nr. 23, item 14.

Registratie van onderhandse akten (registratie / bewijs auteursrechtclaims, concepten, etc.) komen niet voor in wet op de elektronische akten. Verzoek tot nota van wijziging: Het is simpel, kost een paar euro in het register, bij de notaris €250. Het voorziet in een behoefte. Reactie Weekers: Belastingdienst terug naar de kerntaak, geen oneigenlijke taken, hoe fijn (en goedkoop) dat misschien ook is.

Omtzigt (CDA): Wij vinden het bijzonder spijtig dat onderhandse akten niet voorkomen in de wet op de elektronische akten. Wil de staatssecretaris per nota van wijziging er alsnog voor zorgen dat andere typen akten hierin worden opgenomen? Het is heel simpel. In het register kost het een paar euro en op de andere wijze, bij de notaris, kost het € 250. Het voorziet dus in een behoefte. Het kan elektronisch gebeuren bij de Belastingdienst. De staatssecretaris moet dat ook kostendekkend doen, want de rest van de Nederlandse samenleving hoeft dit niet te subsidiëren. Het is de makkelijke manier om akten geregistreerd te krijgen.
Staatssecretaris Weekers: De heer Omtzigt vraagt naar de onderhandse akte. Daar ben ik in de schriftelijke stukken al uitgebreid op ingegaan. Ik heb ook al aangegeven dat voor gevallen van onderhandse akten waarin het juridisch nodig is een uitzondering is geregeld. Voor andere gevallen ben ik niet bereid om een nota van wijziging in te dienen. Ik wil dat de Belastingdienst teruggaat naar de kerntaak. Ik wil niet dat deze allerlei oneigenlijke taken op zich neemt, hoe fijn sommige mensen dat misschien ook vinden omdat het daar dan goedkoop gedaan zou kunnen worden.
IEF 12109

Geen beslissing over fundamentele vormen van vrijheid van meningsuiting in kort geding

Vzr. Rechtbank Breda 29 november 2012, LJN BY5493 (DAHABSHIIL TRANSFER SERVICES LIMITED tegen STICHTING ASSOCIATED SOMALI JOURNALISTS)

Rechtspraak.nl: In deze zaak gaat het over een groot aantal publicaties op internet, waarvoor gedaagde, respectievelijk Stichting ASOJ, journalistieke verantwoordelijkheid erkent. In de publicaties wordt Dahabshiil beschuldigd van banden met terrorisme, het aanzetten tot moord en het aanzetten tot het plegen van strafbare feiten. De publicaties betreffen onderwerpen van belang voor het publieke debat in en over Somalië: terrorismebestrijding, veiligheid, opheldering van belangenposities en beëindiging van geweld in Somalië. Nu het hier gaat om fundamentele vormen van vrijheid van meningsuiting is grote terughoudendheid op zijn plaats om beslissingen te baseren op een summiere behandeling in kort geding.

 

4.1. In deze zaak gaat het over een groot aantal publicaties op internet, waarvoor [gedaagde 1], respectievelijk Stichting ASOJ, journalistieke verantwoordelijkheid erkent.

De publicaties betreffen onderwerpen van belang voor het publieke debat in en over Somalië : terrorismebestrijding, veiligheid, opheldering van belangenposities en beëindiging van geweld in Somalië. In het bijzonder gaat het om beschuldigingen aan Dahabshiil van terrorisme, aanzetten tot moord en aanzetten tot andere strafbare feiten. Dit zijn zeer ernstige beschuldigingen, die buitengewoon diffamerend zijn. Echter, het gaat dus ook om uitlatingen die vallen onder de meest essentiële vorm van vrijheid van meningsuiting en waarop een beperking niet snel gerechtvaardigd is in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM.


4.2. [gedaagde 1] verdedigt de juistheid en voldoende gegrondheid van deze berichtgeving. Dahabshiil betwist deze. Dahabshiil stelt dat [gedaagde 1] zijn stellingen moet bewijzen en dat hij dit niet doet en niet kan. [gedaagde 1] stelt dat het kort geding zich niet leent voor dit debat. Beide partijen stellen een veelheid van feiten en leggen elk vele schriftelijke stukken over ter verdediging van hun respectieve standpunten.

4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het kort geding zich niet leent voor de beoordeling van de verweten publicaties. Aangezien het hier gaat om fundamentele vormen van vrijheid van meningsuiting is grote terughoudendheid op zijn plaats om beslissingen te baseren op een summiere behandeling in kort geding.

Voor de zorgvuldige beoordeling van de zaak is bewijsvoering nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Daar komt bij dat het voor een groot deel gaat om publicaties die al in 2009, 2010 en 2011 zijn geplaatst, zodat een bodemprocedure daarover reeds lang had kunnen zijn gestart. Het is juist dat in dit kort geding is gebleken dat [gedaagde 1] in het eerdere kort geding opzettelijk in strijd met de waarheid heeft ontkend verantwoordelijk te zijn voor een groot aantal publicaties. Dat verweer hoefde Dahabshiil echter niet ervan te weerhouden de bodemprocedure te beginnen en die ontkenning daarin te weerleggen. Hoezeer zijn genoemde onwaarachtigheid de geloofwaardigheid van [gedaagde 1] in algemene zin ook schaadt, het is niet voldoende om zonder verder onderzoek zijn verweer ten aanzien van de inhoud van de berichtgeving in alle opzichten ongeloofwaardig te oordelen.

Tenslotte weegt mee dat blijkens een door Dahabshiil zelf overgelegd rapport de Somalische journalistiek geen enkel gezag geniet. Dit relativeert het spoedeisend belang bij een correctie.

IEF 12102

Gewraakt artikel van Quote is drie jaar niet opvraagbaar geweest

Vzr. Rechtbank Amsterdam 6 december 2012, LJN BZ0554 (Hearst Magazines Netherlands tegen Bouwhuis)

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV.

Executievonnis. Gewraakt (onrechtmatig) artikel drie jaar niet opvraagbaar geweest. Technische fout. Relatief korte duur. Beperkte kring van personen. Van een (journalistiek) medium kan niet worden verlangd dat zij gepubliceerde artikelen - ook al zijn die door een rechter onrechtmatig bevonden - voor altijd uit haar archieven wist.

Quote is in een kort geding uit 2009 bevolen tot het gestaakt houden van de publicatie met twee titels "Hans Wiegel betrokken bij vastgoedfraude van Bouwstate" en "Hans Wiegel betrokken bij dubieuze praktijken Bouwstate". Tevens is rectificatie op quotenet.nl bevolen. Nu blijkt in november 2012 dat na het invoeren van zoektermen "Johan Bouwhuis" of "Wiegel" op de site dat het artikel "Update: Hans Wiegel betrokken bij dubieuze praktijken Bouwstate" verschijnt.

Recentelijk is opnieuw aandacht besteed aan Bouwhuis, vanwege nieuwe ontwikkelingen. Het aantal opvragingen van het artikel op 20, 21, 22 en 23 november is respectievelijk 9, 37, 2 en 7 keer. Dat het (oude) artikel tijdelijk opvraagbaar is geweest, komt door een technische fout. Op 4 november 2012 heeft Quote haar nieuwe website gelanceerd en de oude artikelen zijn vervolgens in delen overgezet naar het archief, een instelling bij het gewraakte artikel is verloren gegaan. Op die dag heeft de zoekmachine Google het in haar cache opgeslagen.

Als van een artikel (op eenvoudige wijze) kennis genomen kan worden, zijn er dwangsommen verbeurd. Echter van een (journalistiek) medium kan niet worden verlangd dat zij artikelen voor altijd uit haar archieven wist, waardoor die artikelen ook niet meer voor intern gebruik toegankelijk zouden zijn. Het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt dat sprake is geweest van een technische fout, waardoor het artikel korte tijd weer opvraagbaar is geweest, leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van enig bewust of actief handelen van Quote gericht op het overtreden van het bevel uit het vonnis. Bij het lanceren van haar nieuwe website heeft Quote niet moeten controleren of het artikel weer opvraagbaar was. Voor een dergelijke controle bestond, zeker drie jaar na dato, voor Quote geen aanleiding. Er zijn in dit geval geen dwangsommen verbeurd.

In interessante overweging:

4.6. Vervolgens zal worden beoordeeld (...) of Quote met de handelingen die zij al dan niet heeft verricht ter uitvoering van het vonnis van 5 november 2009 dwangsommen heeft verbeurd. Bij deze beoordeling is het van belang dat Quote aanvankelijk (in november 2009) te goeder trouw uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Het artikel is vervolgens drie jaar niet opvraagbaar geweest via de website van Quote. Voorshands heeft Quote voldoende aannemelijk gemaakt dat het artikel in november 2012 enige tijd opvraagbaar is geweest als gevolg van een technische fout. Bovendien is aannemelijk dat die opvraagbaarheid van relatief korte duur is geweest en dat het aantal opvragingen beperkt is gebleven (en grotendeels in de kring van personen rondom Bouwhuis heeft plaatsgevonden). (...) Bouwhuis heeft aangevoerd dat het nog maar de vraag is of in dit geval sprake is geweest van een technische fout en gesuggereerd dat de opvraagbaarheid van het artikel in november 2012 samenhing met de hernieuwde aandacht van Quote voor zijn persoon, maar hij slaagt er niet in dit voldoende aannemelijk te maken. Ook heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het artikel al op 29 oktober 2912 opvraagbaar was en dat er dus geen verband kan bestaan tussen de opvraagbaarheid van het artikel en het lanceren van de nieuwe website van Quote op 4 november 2012. Uit het proces-verbaal van constatering van 21 november 2012 blijkt immers niet dat het artikel op 29 oktober 2012 reeds opvraagbaar was en Bouwhuis heeft ter zetting verklaard dat hij zelf pas op 20 november 2012 heeft ontdekt dat het artikel opvraagbaar was. (...) Het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt dat sprake is geweest van een technische fout, waardoor het artikel korte tijd weer opvraagbaar is geweest, leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van enig bewust of actief handelen van (medewerkers van) Quote dat erop was gericht het bevel zoals opgenomen in het vonnis van 5 november 2009 te overtreden. Quote heeft dan ook redelijkerwijs voldoende inspanning en zorgvuldigheid betracht om dit vonnis na te komen. Onjuist is het standpunt van Bouwhuis dat Quote het desbetreffende artikel had moeten wissen van haar server en dat zij hoe dan ook, door dit na te laten, onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Van een (journalistiek) medium als Quote kan niet worden verlangd dat zij in het verleden gepubliceerde artikelen - ook al zijn die door een rechter onrechtmatig bevonden - voor altijd uit haar archieven wist, waar die artikelen ook niet meer voor intern gebruik toegankelijk zouden zijn. Eveneens onjuist is het standpunt van Bouwhuis dat Quote bij het lanceren van haar nieuwe website had moeten controleren of het gewraakte artikel niet weer opvraagbaar was. Voor een dergelijke controle bestond, zeker drie jaar na dato, voor Quote geen aanleiding.

Lees de uitspraak zaaknr. 530886 / KG ZA 12-1618 SP/MV, LJN BZ0554.

Op andere blogs:
MediaReport (Quote verbeurt geen miljoen euro aan dwangsommen)

IEF 12100

Kuifje in Congo niet strijdig met anti-racismewet

Hof van Beroep te Brussel 28 november 2012, 2012/AR/470 (Mbutu Mondondo en C.R.A.N. tegen Moulinsart en Uitgeverij Casterman)

Uitspraak ingezonden door Alain Berenboom, l'association d'avocats Berenboom e.a. Met samenvatting van Bart Van den Brande, Sirius Legal.

Uitgevers. Strafrecht. Onrechtmatige publicatie. Het Brusselse Hof van Beroep deed afgelopen week uitspraak in een stakingsvordering ingesteld door de heer Bienvenu Mbutu Monondo en het CRAN, een vereniging van Afrikaanse belangenverenigingen tegen enerzijds de nv Moulinsart, die de rechten op de nalatenschap van Kuifje-tekenaar Hergé beheert en de vaste uitgever van de Kuifjestrips Casterman.

De inzet van het geschil is de vraag of de strip Kuifje in Congo (Tintin au Congo), die Hergé schreef in 1930 al dan niet strijdig is met de anti-racismewet van 30 juli 1981. In dat geval kan de voorzitter van de rechtbank het bevel opleggen om elke verdere exploitatie van een werk onmiddellijk te staken.

De eisers meenden dat Kuifje in Congo blijk zou geven van racisme. Afrikanen worden stereotiep voorgesteld in de strip. Ze hebben allemaal dikke lippen, spreken grappig Frans en dragen strooien rokjes. Ze zijn zonder uitzondering dom, agressief en wantrouwig. Op basis hiervan besluiten de eisers dat Hergé een inbreuk beging op de anti-racismewet en eisen ze een verbod op de verdere verspreiding van de strip onder verbeurte van een dwangsom van 25.000 euro per inbreuk. Minstens wilden ze een waarschuwing op of in elke nog te verkopen strip om lezers te wijzen op het racistische karakter van de strip, evenzeer onder verbeurte van een dwangsom van 25.000 euro.

Moulinsart en Casterman van hun kant wezen, terecht, zei het op het eerste zicht niet expliciet, op de non-retroactiviteit van de strafwet. Dit basisprincipe van het strafrecht verhindert dat bepaalde handelingen met terugwerkende kracht strafbaar kunnen worden. Hergé kan dus onmogelijk op basis van een wet uit 1981 schuldig zijn aan het aanzetten tot racisme in een stripverhaal dat hij in 1930 schreef.

Bovendien vereist een inbreuk op de antiracismewet een kwaad opzet in hoofde van de dader: hij moet de bedoeling hebben om aan te zetten tot racisme of rassenhaat met de teksten of afbeeldingen die hij maakt. In het geval van Hergé is dat absoluut niet het geval, volgens het Hof van Beroep. Het Hof verwijst daarbij naar uitspraken van Hergé zelf, die vele jaren na het schrijven van Kuifje in Congo aangaf zelf nooit in Congo te zijn geweest. Zijn ganse strip is gebaseerd op foto’s en op wat hij zag tijdens een bezoek aan het Afrikamuseum in Tervuren, bij Brussel. Hij heeft zelf altijd gezegd dat hij achteraf gezien heel wat dingen anders zou geschreven of getekend hebben en in elk geval roept de inhoud van de strip geenszins op tot haat tegen Afrikanen.

In tegenstelling tot wat de eisende partijen willen aanvoeren, moet een en ander volgens het Hof in zijn tijdsgeest bekeken worden en kan men niet door de bril van de huidige multiculturele maatschappij kijken naar de woorden die iemand 80 jaar geleden op papier zette. Het Hof zegt daarbij terecht dat in dat geval ook heel wat werken van bijvoorbeeld Voltaire verboden moeten worden omwille van hun mogelijks antisemitische inhoud.

De vordering wordt dus afgewezen, bij gebrek aan het voorhanden zijn van een inbreuk op de antiracismewetgeving. De tegenvordering in schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, nu de stakingsrechter niet bevoegd is om schadevergoedingen toe te kennen.

IEF 12099

Effectieve handhaving en de rol van de douane

C. Shannon en E.J.V.T. van den Broek, 'Effectieven handhaving van IE-rechten en de rol van de douane' in De Bedrijfsjurist november 2012, nr. 5, p. 8-9.

Douane - Zoll - CustomsEen bijdrage ingezonden door Carreen Shannon en Gie van den Broek, Deterink.

Bescherming van intellectuele eigendom is voor veel bedrijven als de bescherming van de kroonjuwelen. Door een bedrijf ontwikkelde productnamen, logo's en designs, aanwezige innovaties en kennis vormen immers veelal de spil van het bedrijf. (...) In dit artikel gaan we in op de handhaving van deze intellectuele eigendomsrechten. Daarbij zoomen we in op de rol van de Douane, alsmede het probleem van de namaakgoederen aangetroffen in transit. We sluiten af met enkele Tips & Tricks.

Laat de Douane uw fort bewaken
(...) In toenemen de mate maken bedrijven gebruik van de mogelijkheid van toezicht door de Douane, door middel van het indienen van een artikel 5 verzoek op grond van Verordening 1383/2003 (hierna: de Douaneverordening). met een dergelijk verzoek vraagt de houder van een IE recht de Douane om op te treden tegen door haar aangetroffen goederen die vermoedelijk inbreuk maken. Dat optreden houdt meer specifiek in dat de Douane de vrijgave van die goederen opschort of ze vasthoudt, en de houder van het IE recht daarover informeert. De houder van het IE recht heeft vervolgens een bepaalde termijn om na te gaan of het ook daadwerkelijk om inbreukmakende goederen gaat en civielrechtelijk optreden houdt doorgaans in dat in eerste instantie een brief wordt verstuurd naar de geadresseerde en de houder van de goederen met het verzoek vrijwillig akkoord te gaan met vernietiging van de goederen, waarna bij geen gehoor een inbreukprocedure voor de rechter wordt gestart. (...)

Tips & Tricks

  • Zorg naast de bescherming van uw intellectuele eigendom in afzetlanden, ook voor deugdelijke bescherming in productielanden (waaronder China).
  • Dien een zo volledig en specifiek mogelijk gedocumenteerd artikel 5 verzoek in bij de Douane, met aanwijzing van alle Lidstaten waar u binnenkomst van inbreukmakende goederen verwacht, en zorg dat dit verzoek minstens een keer per jaar wordt geactualiseerd.
  • Overweeg gebruik van de IPM module ontwikkeld door de World Customs Organisation om de douaneautoriteiten binnen en buiten de EU makkelijker te maken inbreukmakende goederen te identificeren.
  • Vraag de Douane ten aanzien van verdachte transitgoederen die vanwege het ontbreken van een vermoeden van inbreuken in de EU niet kunnen worden tegengehouden, de douaneautoriteit van het land van bestemming te tippen over de aankomst van de verdachte zending. Dit zal de Douane overigens alleen doen indien met het land van bestemming een uitwisselingsverdrag voor dit soort informatie bestaat.
  • Treedt kordaat op tegen handelaren in producten die inbreuk maken op uw IE rechten en deins niet terug voor een rechtszaak na een deugdelijk onderzoek naar verhaalsmogelijkheden.
  • Schaam u niet voor het feit dat uw merk of product wordt nagemaakt; dat is de keerzijde van uw succes. Communiceer via uw website over namaak en stimuleer daarbij dat consumenten aangetroffen namaak bij u melden.
  • Het komt regelmatig voor dat het 'lek' bij de fabrikant van de authentieke producten zit. Zorg voor sluitende contracten met uw fabrikanten en leg daarbij vast dat u onaangekondigd controles mag uitvoeren bij de productie- en opslagfaciliteiten.
IEF 12098

Misbruik van het octrooisysteem (arrest)

HvJ EU 6 december 2012, in zaak C-457/10 P (Astra Zeneca tegen Commissie - persbericht

Mededingingsrecht. Octrooirecht. ABC.

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU T-321/05, IEF 8950 houdende gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, waarbij een geldboete van 60 miljoen EUR aan rekwiranten is opgelegd wegens het misbruik dat zij van het octrooisysteem en de procedures voor het in de handel brengen van farmaceutische producten hebben gemaakt om te voorkomen dat concurrerende generieke producten op de markt zouden komen of om dit af te remmen. Bepaling van de markt. Uitlegging van artikel 19 van verordening (EEG) nr. 1768/92 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. De hogere voorzieningen worden afgewezen.

Eerste misbruik van machtspositie: misbruik met betrekking tot de ABC’s:

108    Wat met name die landen betreft waar AZ door haar misleidende verklaringen onregelmatige ABC’s heeft kunnen verkrijgen, kunnen rekwirantes de mededingingsverstorende gevolgen van deze verklaringen niet ontkennen op grond van het feit dat de ABC’s vijf tot zes jaar vóór de inwerkingtreding ervan zijn aangevraagd en dat de rechten van AZ tot op dat ogenblik werden beschermd door regelmatig verleende octrooien. Dergelijke onregelmatige ABC’s leiden immers niet alleen na het verstrijken van de basisoctrooien tot de uitsluiting van veel concurrenten, zoals het Gerecht in de punten 362, 375 en 380 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, maar zij kunnen ook de structuur van de markt wijzigen door nog vóór het verstrijken van deze octrooien de potentiële mededinging aan te tasten.

111    Wat de omstandigheid betreft dat de misleidende verklaringen van AZ haar niet in staat hebben gesteld in Denemarken ABC’s te verkrijgen, en dat de ABC’s in Ierland en het Verenigd Koninkrijk uiteindelijk op basis van de correcte datum zijn verleend, zij vastgesteld dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 602 tot en met 604 van het bestreden arrest te oordelen dat dit niet betekent dat het gedrag van AZ in deze landen geen misbruik vormde, aangezien vaststaat dat de kans groot was dat deze verklaringen zouden leiden tot de verlening van onregelmatige ABC’s. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, komt daarbij dat, voor zover het gelaakte gedrag deel uitmaakt van een algemene strategie die erop gericht is de fabrikanten van generieke producten op onrechtmatige wijze van de markt te weren doordat ABC’s worden verworven op een wijze die in strijd is met het regelgevingskader waarbij deze certificaten zijn ingevoerd, aan het bestaan van het misbruik niet wordt afgedaan door het feit dat deze strategie in bepaalde landen geen succes kende.

198    Wat het argument van de Commissie betreft dat het Gerecht in de punten 850 en 851 van het bestreden arrest, waarin het een in punt 311 van de litigieuze beschikking genoemd document van de raad van bestuur van AZ in Denemarken onderzoekt, geen rekening heeft gehouden met ander bewijsmateriaal, met name met het in punt 302 van deze beschikking genoemde Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi, moet worden vastgesteld dat in punt 311 van de litigieuze beschikking niet alleen naar punt 302 ervan wordt verwezen, maar dat het Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi ook geenszins uitsluit dat de stopzetting van de parallelimport van Losec-capsules in Denemarken, zoals rekwirantes stellen, te wijten is aan het feit dat de consument is overgeschakeld op Losec MUPS, en niet aan de intrekking van de vergunningen voor parallelimport. Zo wordt, zoals het Gerecht in punt 788 van zijn arrest heeft opgemerkt, in dat document eenvoudigweg vastgesteld dat de overschakeling na de intrekking van de VHB’s van Losec-capsules op 1 november 1998 „[zou] leiden tot dezelfde situatie als die waartoe de introductie van MUPS® door Astra Denemarken [had] geleid” en dat „de parallelhandel in Losec-capsules® geleidelijk aan [zou] verdwijnen en vanaf 1 februari 1999 haast niet meer [zou] bestaan”.

199    Bijgevolg heeft het Gerecht in punt 852 van het bestreden arrest terecht vastgesteld dat het vermoeden dat er een causaal verband bestaat tussen de intrekking van de VHB van Losec-capsules in Denemarken en de stopzetting van de parallelimport van dit product in dat land onverenigbaar is met het beginsel dat twijfel in het voordeel dient te spelen van de adressaat van de beschikking waarbij een inbreuk is vastgesteld, gelet op het feit dat de bestreden beschikking geen aanwijzingen dienaangaande bevat en dat zelfs niet is vastgesteld dat de Deense autoriteiten de vergunningen voor de parallelimport van Losec-capsules hebben herroepen.

Op andere blogs:
NautaDutilh (AstraZeneca - CJEU's decision re. abuse of dominant position (Losec))

IEF 12092

Plicht tot ompakken vanwege onrechtmatig gebruik certificeringsnummer

Vzr. Rechtbank Alkmaar 15 november 2012, KG nummer 141107 / KG ZA 12-371 (Saint-Gobain Adfors tegen Graham & Brown)

Uitspraak ingezonden door Christel Jeunink, Van Iersel Luchtman Advocaten.

Onrechtmatige gebruik van certificeringsnummer/ keurmerk. Plicht tot ompakken. Eiseres houdt zich bezig met de vervaardiging van glasvezelbehang en glasvliesbehang. Zij heeft voor deze producten een Oeko-tex certificaat. Door gedaagde wordt het certificeringsnummer van de Tsjechische onderneming Saint-Gobain Adfors CZ s.r.o. op de verpakking van de glasvezelbehangproducten gebruikt. Deze producten zijn bij Gamma en Karwei terecht gekomen.

De gedaagde wordt veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van het onrechtmatig gebruik van de Oeke-tex certificeringsnummers van eiseres. Tevens wordt ze bevolen om de producten om te (doen) pakken en het nummer te verwijderen, afnemers schriftelijk te verzoeken producten terug te zenden en tot rectificeren op de website.

IEF 12090

Over trouwfoto's, bodybuilding en misdadig-Dordrecht.com

Vzr. Rechtbank Dordrecht 29 november 2012, LJN BY4587 (eisers tegen X h.od.n. X Photography & Design)

Long Wedding Dress for Couple with Flowers

Met samenvatting van Esther van Genuchten, VU Masterstudent Internet, intellectuele eigendom en ICT.

Als randvermelding. Domeinnaamrecht. Levering trouwfoto's Onrechtmatige publicatie. Belang van belastende berichtgeving, onvoldoende belang.

Vanwege het uitblijven van de levering van de trouwfoto’s door gedaagde, fotograaf bij X Photography & Design, heeft eiser een bericht over gedaagde geplaatst op het forum van bodybuilderssite: ‘DutchBody-building.com’. Gedaagde heeft als reactie hierop de website www.misdadig-dordrecht.nl in het leven geroepen. Aangezien gedaagde heeft verklaard dat hij de website www.misdadig-dordrecht.nl alleen in het leven heeft geroepen met het enkele doel hierop belastende berichtgeving over eisers te plaatsen en dat hij geen ander belang heeft bij deze domeinnaam heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien gedaagde te bevelen de domeinnaam ‘misdadig-dordrecht.com’ op te zeggen.

Voldoende aannemelijk is dat eisers in hun dagelijkse leven en in hun werk hinder ondervinden van de op internet geplaatste berichten. Spoedeisendheid van de door hen ingestelde vorderingen is hiermee gegeven. Ten aanzien van de afgifte van de foto’s wordt eveneens geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat sprake er is van een spoedeisend belang. De vordering tot het verwijderen en het verwijderd houden van deze website wordt dan ook toegewezen. Gedaagde wordt tevens verplicht binnen vierentwintig uur bij elk van de exploitanten van de zoekmachines Google, MSN, Bing en Yahoo een verzoek in te dienen tot het verwijderen en verwijderd houden van de inhoud van de berichten op www.misdadig-dordrecht.com uit het cachegeheugen. De voorzieningenrechter beveelt gedaagde om binnen vierentwintig uur na heden de trouwfoto’s van eisers aan hen af te geven, onder gelijktijdige betaling van het bedrag van € 940,-.

www.misdadig-dordrecht.com
4.2. [Gedaagde] heeft erkend dat hij deze site heeft gemaakt en dat hij berichten over bedreiging, mishandeling en huisvredebreuk door [Eisers] op deze site heeft geplaatst. [Gedaagde] heeft verklaard dat hij de website www.misdadig-dordrecht.nl in het leven heeft geroepen met het enkele doel hierop belastende bericht¬geving over [Eisers] te plaatsen in reactie op de berichten die [eiser 1] op het forum van DutchBody¬building.com had geplaatst. Zonder nadere onderbouwing, in de vorm van bijvoorbeeld politieverslagen, en gelet op het door [Gedaagde] ter zitting erkende doel van de website – namelijk om [eiser 1] met gelijke munt terug te betalen na zijn bericht op het forum van DutchBody¬building.com is waarschijnlijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de door [Gedaagde] op deze website geplaatste berichten onrechtmatig zijn jegens [Eisers] De vordering tot het verwijderen en het verwijderd houden van deze website zal dan ook worden toegewezen. Tevens zal [Gedaagde] worden veroordeeld om de exploitanten van de in de eis genoemde zoekmachines te verzoeken de inhoud van deze website uit het cachegeheugen te verwijderen, zodat de naam van [Eisers] niet langer in verband kan worden gebracht met de berichtgeving die op deze website was geplaatst.

Nu [Gedaagde] heeft verklaard dat hij de website www.misdadig-dordrecht.nl alleen in het leven heeft geroepen met het enkele doel hierop bericht¬geving over [Eisers] te plaatsen en dat hij geen ander belang heeft bij de domeinnaam is er tevens aanleiding [Gedaagde] te bevelen de domeinnaam misdadig-dordrecht.com op te zeggen. De door [Eisers] mede gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,- per dag dat [Gedaagde] in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 50.000,-.

Weblog
4.3. Zoals in rechtsoverweging 4.2 is geoordeeld, is niet onaannemelijk dat de uitlatingen die op het weblog over [Eiser 1] zijn gedaan, onrechtmatig zijn jegens [Eisers] [Eisers] hebben echter onvoldoende onderbouwd dat deze uitlatingen afkomstig zijn van [Gedaagde] zelf. Het vermoeden van [Eisers] dat de ondertekenaar van het bericht, Foto [Y], in feite [Gedaagde] zelf moet zijn is - gelet op de datum van het verschijnen van het bericht en gelet op de details van het bericht - niet geheel onbegrijpelijk maar gelet op de stellige betwisting door [Gedaagde] dat het bericht van hem is en de onweersproken stelling van [Gedaagde] dat hij op verschillende fora voor fotografen heeft gecommuniceerd over het incident waarna een voor hem onbekende collega het blog moet hebben geplaatst, hebben [Eisers] in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de berichtgeving van Foto [Y] door [Gedaagde] zelf op het weblog is geplaatst, zodat het deel van de vordering dat hierop betrekking heeft, wordt afgewezen. Trouwfoto’s

4.5. Tussen partijen staat vast dat [Gedaagde] beschikt over de trouwfoto’s die hij op 22 juni 2012 in opdracht en voor rekening van [Eisers] heeft gemaakt. [Gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende, aangevoerd om waarom hij niet gehouden zou zijn deze foto’s aan [Eisers] te leveren. [Eisers] hebben aangeboden het hiervoor overeengekomen bedrag van € 940,- inclusief BTW aan [Gedaagde] te voldoen en de rechtbank begrijpt de vordering om te bepalen dat de foto’s aan hen worden geleverd dan ook aldus, dat die levering geschiedt onder de overeengekomen voorwaarde dat [Eisers] de daarvoor overeengekomen vergoeding bij levering zullen voldoen. Dat [Eisers] gehouden zouden zijn alle overige door [Gedaagde] aan hen in rekening gebrachte bedragen – door hem als gevolg beschouwd van door [Gedaagde] aan [eiser 1] verweten onrechtmatig handelen – aan hem te voldoen, is door [Gedaagde] in de onderhavige procedure onvoldoende onderbouwd. De stellingen van [Gedaagde] geven, zo zij al juist zijn, ook geen voldoende grond voor het oordeel dat [Gedaagde] het leveren van de foto’s mag opschorten totdat ook de andere door hem in rekening gebrachte bedragen zijn voldaan.

Geoordeeld wordt dan ook dat [Gedaagde] de trouwfoto’s aan [Eisers] dient te leveren tegen betaling door [Eisers] van het bedrag van € 940,- . De door [Eisers] mede gevorderde dwangsom op de afgifte van de foto’s zal worden gematigd tot een bedrag van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,-.

Op andere blogs:
DomJur 2013-926 (Misdadig Dordrecht)
SOLV (Het gevaar van nieuwe media: een praktijkvoorbeeld)

IEF 12087

Belang om te weten waar haar medische producten zich bevinden

Vzr. Rechtbank Arnhem 9 november 2012, LJN BY5011 (CareFusion tegen Medical Technology Transfer B.V.)

MTT heeft als distributeur van (rechtsvoorgangers van) CareFusion in Nederland de verkoop verzorgd van Infant Flow, een systeem dat de ademhaling van pasgeborenen ondersteunt. De opzegging van de distributieovereenkomst is conform overeenkomst na een looptijd van 3 jaar, met inachtneming van opzegtermijn van tenminste 3 maanden op juiste wijze gedaan.

Nu vordert CareFusion dat MTT niet langer gebruik maakt van de handelsmerken, logo´s en rechten gerelateerd aan het product en de distributieovereenkomst en overdracht van alle (in haar naam staande) handelsmerken, logo´s en rechten. Gezien de rechtsgeldige opzegging van de distributieovereenkomst heeft MTT geen recht op of belang bij de intellectuele eigendomsrechten betreffende de producten geleverd onder de distributieovereenkomst. Nu CareFusion in verband met het onweersproken doel en gebruik van haar medische producten en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s er recht en belang bij heeft te weten waar haar medische producten zich bevinden, dient MTT de namen en adressen van alle afnemers die van MTT Infant Flow producten hebben betrokken vanaf 1998 te verstrekken.

 4.6.    Daarmee ligt de vraag voor wat de gevolgen zijn van de beëindiging van de distributieovereenkomst. CareFusion doet in dit verband een beroep op het bepaalde in artikel 15 distributieovereenkomst. Ook ten aanzien daarvan heeft zij een op zichzelf door MTT niet-betwiste legal opinion in het geding gebracht (productie 17 bij dagvaarding).

In deze legal opinion wordt tot de slotsom gekomen: ‘clause a5 (bedoeld moet zijn: 15,vzr) of the Distribution Agreement is enforceable under English law and none of the limitations which may restrict the parties’ ability to contract freely apply in this case.’ Artikel 15 distributieovereenkomst is aldus maatgevend voor de handelingen die MTT heeft te verrichten of juist heeft na te laten in verband met de beëindiging van de distributie-overeenkomst. In het kader hiervan zal zij, naast het verrichten van andere handelingen, onder meer gegevens met betrekking tot haar klantenbestand moeten verstrekken aan CareFusion, en zal MTT geen gebruik meer mogen maken van de– onweersproken – intellectuele eigendommen van CareFusion, één en ander zoals hierna, mede ter voorkoming van executieperikelen, wordt bepaald. Daarbij zal de gevorderde dwangsom beperkt worden als volgt.


4.7.    Nu CareFusion in verband met het onweersproken doel en gebruik van haar medische producten en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s er recht en belang bij heeft te weten waar haar medische producten zich bevinden, is in het verlengde daarvan haar spoedeisend belang bij de hierna te treffen voorzieningen voldoende gegeven.


De voorzieningenrechter


5.1.    veroordeelt MTT haar medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de distributieovereenkomst, in die zin dat zij,
a) binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de navolgende handelingen dient te verrichten:
-    het verstrekken van de namen en adressen van alle afnemers die van MTT Infant Flow producten hebben betrokken vanaf 1998, met vermelding van serienummers, aantallen alsmede de locatie van deze producten indien deze zijn doorgeleverd
-    het terugverkopen van de door CareFusion aan MTT geleverde producten conform artikel 15.2 distributieovereenkomst;
-    het vernietigen van producten conform artikel 15.3 distributieovereenkomst;
-    het afzeggen/intrekken van reeds geplaatste maar nog niet uitgevoerde orders betreffende de Infant Flow producten;
-    het verwijderen van alle externe verwijzingen naar de distributierelatie tussen MTT en CareFusion;

b) vanaf de betekening van dit vonnis niet langer gebruikmaakt van alle handelsmerken, logo’s en rechten gerelateerd aan de Infant Flow producten en de distributieovereenkomst;