DOSSIERS
Alle dossiers

Executiegeschil  

IEF 3745

Laagste kosten

pretkpn.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 29 Maart 2007, KG ZA 07-237, Pretium Telecom B.V. tegen KPN B.V.

Reclamerechtelijk excecutiegeschil. Pretium heeft, na overtreding van een verbod tot het doen van bepaalde uitingen, aan KPN €500.000 aan verbeurde dwangsommen betaald. In hoger beroep is de omvang van dit verbod door het hof Amsterdam beperkt. In onderhavig kort geding vordert Pretium de betaalde dwangsommen als onverschuldigd betaald terug.

De voorzieningenrechter bepaalt dat voorshands aannemelijk is dat Pretium aan KPN onverschuldigd heeft betaald, maar wijst de vordering tot terugbetaling af, omdat aan één van de vereisten voor het toewijzen van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding, spoedeisend belang, niet is voldaan.

Partijen hebben geprocedeerd over de door Pretium in haar reclame gebezigde term “laagste kosten garantie” en de slogan “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug”. Bij vonnis van 6 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter te Haarlem Pretium verboden de claim  “laagste kostengarantie” openbaar te maken en mededelingen te doen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inhouden.

Pretium is de slogan “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug” blijven gebruiken. KPN maakte vervolgens aanspraak op betaling van verbeurde dwangsommen. Pretium  heeft daarop in reconventie in een reeds door KPN gestart kort geding een executiegeschil aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 24 november 2005, oordeelde de voorzieningenrechter in dat kort geding dat de uiting “laagste kosten, anders dubbel het verschil terug” in strijd is met het vonnis van 6 oktober 2005. Na betekening van dit laatste vonnis heeft Pretium € 500.000 aan maximaal verbeurde dwangsommen aan KPN betaald.

Bij arrest van 1 februari 2007 heeft het hof Amsterdam geoordeeld dat Pretium uit het algemene gedeelte van het dictum van het 6 oktober vonnis (“alsmede mededelingen van gelijke aard of strekking te doen die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhouden”), gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen uit dat vonnis, de omvang van dat verbod onvoldoende kon afleiden. Het hof vernietigde het algemene gedeelte van het dictum.

Huidige geschil

In het onderhavige kort geding vordert Pretium veroordeling van KPN tot terugbetaling van €500.000, met rente, aangezien dat bedrag volgens Pretium als gevolg van het arrest van het hof Amsterdam, met terugwerkende kracht, onverschuldigd is betaald.

KPN heeft de dwangsommen geëxecuteerd omdat Pretium de slogan “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug” is blijven voeren na het oorspronkelijke verbod van de voorzieningenrechter. KPN stelt vervolgens dat Pretium met die slogan ook het verbod overtrad zoals het na gedeeltelijke vernietiging door het Amsterdamse hof met terugwerkende kracht luidt. Zij voert daartoe aan dat de slogan “equivalent” is met de, nog steeds verboden, claim “laagste kostengarantie”. De voorzieningenrechter overweegt dat het hof na vernietiging van het algemene gedeelte van het dictum, daarvoor geen ander algemeen gedeelte in de plaats heeft gesteld en dat er dus een specifiek verbod overblijft waar de slogan niet mee in strijd is. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat voorshands aannemelijk is dat Pretium de €500.000 onverschuldigd heeft betaald.

De voorzieningenrechter wijst echter de vordering van Pretium af, omdat aan één van de vereisten voor het toewijzen van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding (onverwijlde spoed) volgens de voorzieningenrechter niet is voldaan. Pretium heeft volgens de voorzieningenrechter daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3587

Terugwerkende krachten

vkb.gifGerechtshof Arnhem, 13 februari 2007, rolnummer 2006/132 KG. Test & Drive V.O.F. c.s. tegen Veka Best Verkeersleermiddelen (met dank aan Arjan Maes, Dommerholt Advocaten).

Interessant executiegeschil in auteursrechtzaak. Procesrecht, dwangsommen, geen terugwerkende kracht verklaring 260 Rv. (“De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient.”)

Test & Drive is in 2005 veroordeeld tot het ontoegankelijk maken en drie maanden ontoegankelijk houden van haar internetproducten en de internetproducten waarbij zij betrokken is, met de bepaling dat deze producten niet weer toegankelijk  zullen zijn voordat het inbreukmakend materiaal (leerproducten en proefexamens) en aanvullend inbreukmakend werk uit de internetproducten is verwijderd. Test & Drive heeft aan deze eis onvoldoende gehoor gegeven (“het had op haar weg gelegen om “ontoegankelijk maken in zo absolute zin na te streven, hetgeen is nagelaten.”). Eiser Veka Best heeft geen eis in hoofdzaak ingesteld, waarop gedaagde Test & Drive de 260 Rv. verklaring heeft ingediend. 

Veka Best vordert dwangsommen van Test & Drive en Test & Drive start een executiegeschil tegen Veka Best. De Voorzieningenrechter Zwolle –Lelystad wijst de vordering van Test & Drive tot staken van executie af en in hoger beroep wordt Test & Drive door het Hof Arnhem opnieuw in het ongelijk gesteld. Het interessantste onderdeel van het arrest gaat over artikel 260 lid 2 Rv (Eiser Vekja Best heeft

Test & Drive heeft gesteld dat het eerder tussen partijen gewezen kort gedingvonnis haar kracht had verloren, omdat zij een verklaring had ingediend in de zin van artikel 260 lid 2 Rv. Test & Drive zou geen dwangsommen meer verschuldigd zijn, ook al waren deze dwangsommen al verbeurd vóór het moment dat zij de verklaring indiende.

Als deze stelling gevolgd zou worden, dan zou een verklaring ex artikel 260 Rv dus terugwerkende kracht hebben: achteraf zijn de verbeurde dwangsommen dan toch niet verschuldigd, omdat het vonnis haar werking met terugwerkende kracht verloren heeft.

Het Gerechtshof te Arnhem is het ook op dit punt niet met Test & Drive eens. De verklaring ex artikel 206 Rv heeft volgens het Hof géén terugwerkende kracht. De reeds verbeurde dwangsommen blijven verbeurd.

Lees het arrest hier (inclusief vonnis in eerste aanleg).

IEF 3580

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Arnhem, 13 februari 2007, rolnummer 2006/132 KG. Test & Drive V.O.F. c.s. tegen Veka Best Verkeersleermiddelen (met dank aan Arjan Maes, Dommerholt Advocaten).

Executiegeschil. Appellanten hebben in prima en in appel betoogd dat aan de verklaring ex artikel 260 lid 2 Rv terugwerkende kracht toekomt. Dat zou dan ook gevolgen moeten hebben voor de tussen betekening van het veroordelend vonnis en de afgelegde verklaring verbeurde dwangsommen. Het Hof Arnhem verwerpt die die stelling.

Lees het arrest (inclusief vonnis in eerste aanleg) hier.    

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2007, KG ZA 07-136. R. van den Heuvel tegem Van den Heuvel Bouw B.V.

“Zodoende moet worden beoordeeld of Remco in ernst kon betwijfelen, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, dat zijn opzegging aan zijn provider Hostway voor afloop van de termijn van één maand als vervat in het verbod, een overtreding van het verbod zou opleveren. Bij dit een en ander zal er met partijen vanuit worden gegaan dat het voeren van de domeinnaam www.vdhbouw.nl als zodanig inderdaad gebruik als handelsnaam vormt. Anders gezegd, de in dit executiegeschil te beantwoorden vraag is of Remco ervan uit mocht gaan dat wat hij had gedaan om de website te beëindigen voldoende nakoming van het verbod opleverde. De voorzieningenrechter acht dat het geval, waarbij de volgende omstandigheden in aanmerking zijn genomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3395

Uitzetbare pluggen (2)

papl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V. tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Zoekterm en merkgebruik. Bij vonnis van 7 november 2006 heeft de voorzieningenrechter IPCO bevolen om binnen één week na betekening van het vonnis iedere inbreuk op het merk POP-A-PLUG van Est te staken en gestaakt te houden, en IPCO meer in het bijzonder verboden om het teken POP&PLUG te gebruiken voor expandable tube plugs of soortgelijke waren, zulks op straffe van een dwangsom. EST heeft het vonnis aan IPCO doen betekenen.

EST heeft aan IPCO aangezegd dat IPCO dwangsommen heeft verbeurd en IPCO bevolen tot betaling van dat bedrag over te gaan. IPCO is het daar niet mee eens en vordert een verbod tot verdere executie van het vonnis. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of IPCO dwangsommen heeft verbeurd door zich niet te houden aan het opgelegde gebod.

Het gebod van de voorzieningenrechter komt erop neer dat IPCO voor de toekomst is verboden de tekens POP&PLUG of POP-A-PLUG als merk te gebruiken. Het verbod aan IPCO heeft dan ook de betekenis dat zij voornoemde tekens niet mag gebruiken teneinde voor haar waren of diensten een afzet te vinden of te behouden (Ansul-Ajax criterium).

Est stelt dat ruim na 24 november 2006 door het gebruik van het teken POP&PLUG als zoekterm rechtstreeks van de website van IPCO een brochure kon worden opgevraagd. In deze brochure wordt verschillende keren de aanduiding POP&PLUG gebruikt.

IPCO erkent dat gedurende enige tijd haar oude brochure op haar server kon worden opgeroepen door het invoeren van bovengenoemde link en dat deze link via Google kon worden gevonden. IPCO betwist echter dat zij aldus het teken POP&PLUG gebruikt om afzet voor haar IPCO® plug te vinden of te behouden. Volgens IPCO is er geen sprake van dat de brochure rechtstreeks van haar website kon worden gedownload, dat kon slechts via het toepassen van een kunstgreep. Die kunstgreep was mogelijk omdat Google ook bleef verwijzen naar bestanden op haar oude website. Google toont na intikken van een zoekterm niet de actuele inhoud van de gevonden website maar de versie zoals Google die op een eerder moment bij het doorzoeken van het web heeft gevonden en in haar cache heeft bewaard.

Naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter is het handelen van IPCO op de beschreven wijze niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG. Dit teken komt weliswaar voor in een document op de server van IPCO, maar IPCO stelt zelf geen koppeling beschikbaar aan het publiek om dit document te bereiken. Het bewaren van dit document is IPCO niet verboden, zoals het haar ook niet geboden is haar geschiedenis te wissen. Het gegeven dat via derden, te weten Google, nog enige tijd een koppeling gevonden kon worden naar dit document is niet aan te merken als een aan IPCO toe te rekenen gebruik van een verboden teken ter bevordering van haar afzet.

Dit zou volgens de Voorzieningenrechter anders zijn indien IPCO het publiek zou wijzen op de mogelijkheid de bedoelde koppeling te vinden door het teken POP&PLUG in te voeren als zoekterm of indien IPCO de koppeling zelf aan het publiek bekend zou maken met de mededeling dat aldus een brochure zou kunnen worden gevonden omtrent haar expandable tube plugs. EST stelt dat dat het geval is geweest, hetgeen door ICO is betwist. Tegenover deze betwisting heeft EST naar voorlopig oordeel van de rechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat IPCO zich bediende hierboven beschreven werkwijze. Het kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering op dit punt..

Er dient aldus vanuit te worden gegaan dat IPCO weliswaar niet haar volledige geschiedenis had verwijderd maar dat deze geschiedenis slechts indirect en met behulp van door derden geboden middelen voor het publiek bereikbaar was. Voorshands is de Voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen gebruik van het teken POP&PLUG inhoudt dat onder de reikwijdte van het verbod valt en wordt ook weinig aannemelijk geoordeeld dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat de geconstateerde gang van zaken heeft geleid tot het verbeuren van dwangsommen. De Voorzieningenrechter verbiedt dan ook de executie van het vonnis tot in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen is beslist.

Lees het vonnis hier. Lees eerder bericht en het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 7 november 2006 hier.

IEF 3393

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Octrooirecht. Geen inbreuk op octrooi betreffende een vloersysteem met een aantal vloerpanelen, die mechanisch met elkaar zijn verbonden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V, tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Naar voorlopig oordeel is het handelen van IPCO op de beschreven wijze
niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG.

Lees het vonnis hier.

IEF 3275

(Eerste) Haagse Jurkjeszaak

jurkjes.JPGVoorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007,  KG ZA 06-1557. Intertoys Holland B.V. tegen Lucy Locket Limited. (met dank aan De Gier & Stam Advocaten / Rechtbank Den Haag).

Executiegeschil met eigen richtlijnconforme proceskostenveroordeling. Goederenstroom is niet afdoende in kart gebracht.

Vervolg op de Tweede Leeuwarder Jurkjeszaak. Intertoys is in juli 2006 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden veroordeeld om, onder meer, de verhandeling van inbreukmakende jurken ('Heksenjurken') te staken. Intertoys werd verder veroordeeld om, middels een accountantsverklaring,  informatie te verschaffen over de inkoop- en verkoop van de inbreukmakende jurken. Een en ander op straffe van een dwangsom.

Na verloop van tijd stelde Lucy Locket dat Intertoys niet volledig aan het vonnis had voldaan en dwangsommen diende te betalen. Intertoys was het daar niet mee eens en startte een kort geding om de executie van dwangsommen te stoppen.

De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag oordeelt i.c. dat de door Intertoys ter voldoening aan het vonnis ingediende accountantsverklaring ronduit summier is en noemt de tekortkomingen ernstig. “Het is al met al aan de hand van de door Intertoys geproduceerde gegevens redelijkerwijs niet mogelijk om  de goederenstroom afdoende in kaart te brengen, zoals kennelijk beoogd met de betreffende bevelen/geboden. Daarmee staat voorhands vast dat de overtredingen ook het doel van de opgelegde beslissing illusoir maken.”


“Dit oordeel wordt niet anders door de stelling van Intertoys dat zij wel aan de hoofdveroordeling, namelijk het zich onthouden van verdere inbreuk op de auteursrechten van Lucy Locket ter zake de Wild Witch jurk, zou hebben voldaan. In sub 5 van de beslissing wordt immers de dwangsom gesteld op iedere gehele of gedeeltelijke nakoming van enig daarvoor gegeven bevel (gebod).”


De vordering van Intertoys tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt afgewezen en Intertoys dient bovendien de volledige proceskosten van Lucy Locket te voldoen:


“Intertoys zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.”


Lees het vonnis hier. Eerder vonnis Rechtbank Leeuwarden hier. Verwante jurkjeszaak hier.

IEF 3273

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 (bij vervroeging), KG ZA 06-1557. Intertoys Holland B.V. tegen Lucy Locket Ltd.

Executiegeschil: “Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van  rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ‘s-Gravenhage,17 januari 2007, HA ZA 05-3368. Baum- Und Rosenschule Reinhard Noack tegen Radder Van Der Stam V.O.F. c.s. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade B.V.) 

Kwekersrecht / licentiegeschil. “Noack vordert - samengevat - een verbod tot verdere inbreuk op haar kwekers- en merkrechten terzake de Flower Carpet rozen met diverse nevenvorderingen alsmede schadevergoeding op te maken bij staat, met kosten.”

Lees het vonnis hier.

- GvEA 16 januari 2007 zaak T-53/5, Calavo Growers, Inc. tegen OHIM

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Merkaanvraag voor beeld CALVO – Ouder communautair woordmerk CALAVO – Ontvankelijkheid van oppositie – Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal ingediend – Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 – Regel 20, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95”

Lees het arrest hier.

 - GvEA 16 januari 2007 zaak T-283/04, Georgia-Pacific tegen OHMI (Motif gaufré)

« Marque communautaire – Marque tridimensionnelle – Motif gaufré – Refus d’enregistrement – Caractère distinctif – Article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement (CE) n° 40/94 »

Lees het arrest hier (alleen beschikbaar in het frans)

IEF 3156

Familiebericht

familietijd.bmpRechtbank 's-Gravenhage 29 december 2006, KG ZA 06-1457, ANWB tegen Hendriks

Verbod tot executie

In januari van dit jaar heeft de voorzieningenrechter bij vonnis ANWB verboden gebruik te maken van het teken 'Familia' voor haar tijdschrift wegens inbreuk op het aan Hendriks toekomende merkrecht (lees het vonnis hier). ANWB heeft de naam van het tijdschrift gewijzigd in 'Familietijd'. Hendriks heeft ANWB bevolen tot betaling over te gaan van EUR 920.000,- aan dwangsommen. ANWB vordert een verbod van verdere executie tot over de verschuldigdheid van de dwangsommen in bodem onherroepelijk zal zijn beslist.

Het geschil tussen partijen betreft de vraag of ANWB dwangsommen heeft verbeurd door zich niet te houden aan het opgelegde gebod. Hendriks noemt een vijftal omstandigheden waaruit zou volgen dat ANWB zich niet aan het opgelegde gebod heeft gehouden. De rechtbank beoordeelt de gestelde overtredingen. "Het gebod van de voorzieningenrechter komt erop neer dat ANWB voor de toekomst is verboden de tekens 'Familia' als merk te gebruiken. Terecht heeft ANWB opgemerkt dat haar niet is geboden het merkgebruik dat in het verleden heeft plaatsgevonden uit te wissen. Meer in het bijzonder is ANWB vooralsnog niet verplicht tot recall van in het verkeer gebrachte zaken, die inbreuk op het merkrecht zouden maken."

 

De rechtbank komt tot de conclusie dat het weinig aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat de geconstateerde gang van zaken heeft geleid tot het verbeuren van dwangsommen. Hendriks wordt de executie van het vonnis verboden tot in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen is beslist.
Lees hier het vonnis.

 

IEF 2306

Eerst even voor jezelf lezen

- Voorzieningenrechter Rechtbank Alkmaar, 23 juni 2006,  LJN: AY1410. Makelaarsland B.V. tegen gedaagde.
 
“Executiegeschil n.a.v. dit vonnis: Het door Makelaarsland gevorderde bevel om de executie van het vonnis van 16 mei 2006 te staken wordt afgewezen. De aangepaste commercial valt binnen het bereik van het dictum van dat vonnis, omdat Makelaarsland onvoldoende afstand neemt van de oorspronkelijke commercial. Bovendien komt in de gewijzigde voice-over het beperkte karakter van de door Makelaarsland aangeboden diensten, in het licht van de gekozen formulering en gebruikte bewoording in die voice-over, onvoldoende duidelijk naar voren.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Amsterdam, 29 juni 2006, LJN: AY1081 H. Schiffmacher en Boomerang Nederland B.V. tegen Herb Industries B.V. & 10Feet B.V.
 
Vonnis in deze eerder besproken zaak. “Eiser heeft in 1996 een reproductie van een schilderij beschilderd. Op het oorspronkelijke werk, waarvan de auteur onbekend is, dat behoort tot het “publieke domein” en kan worden ingedeeld in de categorie “kitsch” is een schaars geklede Mexicaanse vrouw te zien. Eiser heeft de vrouw voorzien van tatoeages op armen, nek en rug, in een opvallende kleur blauw en heeft aldus een nieuw, oorspronkelijk werk gecreëerd, met onmiskenbaar zijn persoonlijke signatuur. Bovendien zijn de tatoeages te beschouwen als op zichzelf staande kunstwerken. Boomerang heeft met toestemming van eiser ansichtkaarten met zijn werk op de markt gebracht. Zowel op de ansicht als in het boek over 10 jaar Boomerang is duidelijk vermeld dat eiser de maker is. Eiser kwam in 2005 in de Kalverstraat een meisje tegen met een T-shirt aan waarop zijn werk te zien was. Eiser heeft daartoe nimmer toestemming verleend. Hij heeft via Artist Affairs getracht aan deze inbreuk een einde te maken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2057

Winst in het kader van winstafdracht

Gerechtshof 's-Gravenhage,  11 mei 2006, Rolnr.  06/166.  Cordis Europa B.V tegen Schneider (Europe) GmbH (Met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek)

Arrest van het hof in het executiegeschil  tussen partijen (zie hier) m.b.t. het bevel in de bodemzaak tot het afleggen van rekening en verantwoording van de door de beweerde inbreuk gemaakte winst. Het vonnis in prima wordt vernietigd. Cordis wordt in het gelijk gesteld niet alleen in dit geschil, maar ook in een parallel geschil m.b.t. de onafhankelijkheid van de accountant die vastgesteld heeft dat de opgave van Cordis juist was. Schneider moet de betaalde dwangsommen terugbetalen en krijgt ook een verbod nog bij om verdere executie op dit punt te voorkomen. Het appèl in de bodemzaak loopt nog.

Cordis stelt zich op het standpunt dat de uitvinding van Schneider de samenstelling van de binnenbuis, die onderdeel van de katheter uitmaakt, betreft. Zij heeft om die reden in haar rapportage niet de winst berekend die zij heeft behaald met de productie en verhandeling van de katheters als geheel, maar slechts de winst die is toe rekenen aan het toepassen van de binnenbuis. Daarbij heeft zij het volgens haar gebruikelijke boekhoudbeginsel toegepast dat de winst van een bepaald onderdeel proportioneel is aan de kosten van het onderdeel. Schneider bestrijdt dat Cordis aldus aan het bevel van de rechtbank heeft voldaan. Zij voert aan dat in het licht van de formulering van het inbreukverbod in het petitum en voorts de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van 8 juni 2005, Cordis rekening en verantwoording diende af te leggen van de winst die zij met (de productie en verkoop van) haar katheters als geheel heeft behaald.

Het hof oordeelt voorts als volgt. In de parlementaire geschiedenis van artikel 6:104 BW— de algemene bepaling over winstafdracht — is, anders dan in de parlementaire geschiedenis van artikel 43 lid 3 ROW (1910) dan wel artikel 70 lid 4 ROW 1995, (summierlijk) aandacht besteed aan de vraag wat onder het begrip winst in het kader van winstafdracht moet worden verstaan: met de term winst is bedoeld de netto winst. Rekening moet worden gehouden met een evenredig deel van de kosten en verschuldigde belastingen (Parl.gesch. lnv. Boek 6, blz. 1269). Er zijn geen duidelijke regels welke kosten bij de bepaling van winst mogen worden afgetrokken. Aangenomen wordt dat in elk geval de ‘directe kosten’ — kosten die rechtstreeks en uitsluitend zijn gemaakt in verband met de desbetreffende activiteiten — en voorts een evenredig deel van de vaste kosten — overhead, gebouwen en dergelijke — daarvoor in aanmerking komen.

Het hof is van oordeel dat in het licht van het beperkte doel van de veroordeling — slechts inzicht geven in de door de octrooi-inbreuk genoten winst, zonder vooruit te lopen op de vaststelling van deze winst op de voet van artikel 70 lid 4 ROW (1995) in het kader van de schadestaatprocedure — de rapportage van Cordis in samenhang met de verklaring van PWO voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Overigens merkt het hof op dat de wijze waarop Cordis aan het bevel heeft voldaan niet ruimhartig kan worden genoemd. Voorts, en ten overvloede, wijst het hof erop dat uit hetgeen is overwogen, niet mag worden geconcludeerd dat het rapport van Cordis van 9 december 2005 steeds zal voldoen aan de eisen die aan een rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 70 lid 4 ROW mogen worden gesteld.

Volgens Cordis heeft een octrooihouder geen recht op (rekening en verantwoording omtrent de) winst die is toe te schrijven aan de niet inbreukmakende elementen van een product. Dit betreft juist het punt van geschil tussen partijen, dat zij aan het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter hebben voorgelegd, aldus Cordis. Het hof overweegt dat in het licht van het hiervoor weergegeven doel van het bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording, te weten aan Schneider reeds nu (enig) inzicht te geven in de door Cordis als gevolg van de octrooi-inbreuk genoten winst in verband met de nog aanhangig te maken schadestaatprocedure, Cordis in dit geding geen rechtens te respecteren belang heeft bij het verlangde oordeel.
Zoals hiervoor is overwogen, komt de berekening van de met de inbreuk genoten winst in het kader van artikel 70 lid 4 ROW 1995, en daarmee de beoordeling van de door Cordis gehanteerde proportionele causaliteit, pas aan de orde in de schadestaatprocedure. De rechter in de schadestaatprocedure is niet gebonden aan een voorlopig oordeel in dit executiegeschil. De schadestaatprocedure leent zich voor een uitvoerig debat over dit geschilpunt, waarbij zo nodig deskundig advies kan worden ingewonnen.

Het hof merkt in dit verband nog wel op dat de memorie van toelichting op het oude artikel 43 lid 3 ROW (1910) over dit onderwerp vermeldt:

Weliswaar kan men tegen deze vordering [tot winstafdracht; hof] aanvoeren, dat de gemaakte winst mede het gevolg is van factoren, die de verdienste zijn van de inbreukmaker, zoals bijv. diens kennis en inspanning, doch hiertegenover staat dat de uitvinding van de octrooihouder, op wiens octrooi inbreuk wordt gepleegd, voor deze winst de basis vormde. Het is evenwel denkbaar, dat er gevallen zijn, waarin de winst in zodanige mate bepaald wordt door factoren, die de inbreukmaker kunnen worden toe gerekend, dat het onredelijk zou zijn deze winst geheel aan de octrooihouder ten goede te doen komen.’
Schneider stelt eerst zich in hoger beroep op het standpunt dat Cordis ook om een andere reden niet heeft voldaan aan het bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording, namelijk omdat PWC niet een onafhankelijke registeraccountant is. Haar is gebleken dat PWC al een groot aantal jaren de jaarverslagen van Cordis controleert, in welk geval men wel van een ‘huisaccountant’ spreekt, aldus Schneider.

Het hof overweegt dat uit de door Schneider overgelegde geconsolideerde jaarrekeningen van JHC Nederland B.V., de moedermaatschappij van onder meer Cordis, blijkt dat de accountantscontrole verschillende jaren achtereen is uitgevoerd door PWC. Cordis betwist dit ook niet, zodat het hof hiervan uitgaat. Het hof overweegt voorts dat ook hier geldt dat het begrip ‘een onafhankelijk registeraccountant’ als bedoeld in het bij vonnis van de rechtbank van 8 juni 2005 gegeven bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de door de octrooi-inbreuk genoten winst moet worden uitgelegd in het licht van het doel en de strekking van die veroordeling en dat het de rechter vrijstaat bij zijn uitleg maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren. Bij die uitleg acht het hof het volgende van belang. In artikel 24 lid 1 van de Verordening gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 van het NIVRA is bepaald dat de registeraccountant onafhankelijk is van zijn opdrachtgever en van degene omtrent wiens aangelegenheden hij verklaringen afgeeft.

Ervan uitgaande dat PWC bij het aannemen van de controleopdracht van Cordis deze voorschriften in acht heeft genomen, is er voorshands, zonder nadere informatie, geen aanleiding om PWC niet als een onafhankelijke registeraccount te beschouwen in de zin van de Voorschriften. Het hof is van oordeel dat Oordis in het licht van de omstandigheid dat PWC haar opdracht heeft aanvaard, in redelijkheid heeft mogen begrijpen dat PWC die opdracht in overeenstemming met haar gedrags- en beroepsregels achtte. Zonder nadere omschrijving in het dictum wat onder ‘een onafhankelijke accountant’ moet worden verstaan, heeft Cordis in de gegeven omstandigheden PWC als zodanig mogen beschouwen.

Het voorgaande brengt mee dat de rapportage van Cordis van 9 december 2005 voldoet aan de veroordeling bij het vonnis van de rechtbank van 8 juni 2005 tot het afleggen van rekening en verantwoording, gelet op het doel van die veroordeling. Cordis heeft geen dwangsommen verbeurd en Schneider is niet gerechtigd executiemaatregelen te treffen. Het door Cordis gevorderde verbod is toewijsbaar.

Cordis heeft reeds, onder protest, € 282.800,11 aan volgens Schneider verbeurde dwangsommen betaald. Terecht maakt zij aanspraak op terugbetaling van dit bedrag. Haar vordering terzake, waarvan het bedrag niet is weersproken. zal dan ook worden toegewezen.

Hieruit volgt tevens dat het in reconventie gevorderde (en toegewezen) bevel tot het (opnieuw en thans ‘juist’) afleggen van rekening en verantwoording omtrent de met de octrooi-inbreuk behaalde winst, alsnog zal worden afgewezen.

Lees het arrest hier.