Procesrecht  

IEF 4513

Alternatieve stands

sky.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 10 augustus 2007, KG ZA 07-924. Sky-Lite Holland B.V. tegen Audipack Verkoop B.V. (Met dank aan Ricardo Dijkstra en Rogier de Vrey, Van Doorne)

Auteursrechtelijk executiegeschil. Dreigende executie. Reikwijdte van een in algemene termen vervat verbod.

Zowel Audipack als Sky-Lite verhandelen statieven ("stands") voor het ophangen van platte televisieschermen of presentatieschermen. Op 7 juni 2007 oordeelde de voorzieningenrechter te Dordrecht dat de stand van Sky-Lite inbreuk maakt op de auteursrechten van Audipack. Sky-Lite heeft tegen dit vonnis spoedappèl ingesteld.

Hangende het spoedappèl start Sky-Lite een executiegeschil. In dit executiegeschil vordert Sky-Lite primair Audipack te verbieden tot executie van het eerdere vonnis over te gaan ten aanzien van de alternatieve stand I, en subsidiair ten aanzien van de alternatieve stand II, beide op straffe van een dwangsom. Tevens vordert zij na eiswijziging een volledige proceskostenveroordeling. Audipack stelt dat de verhandeling van de alternatieve stands die Sky-Lite heeft voorgesteld onder het verbod van het vonnis zou vallen. Sky-Lite betwist dit, omdat zij met alternatieve stand I maar zeker met stand II voldoende afstand neemt.

 

De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de bepaling van de reikwijdte van een in algemene termen vervat verbod, zoals het onderhavige, een redelijke uitleg met zich brengt dat de draagwijdte ervan niet beperkt behoeft te zijn tot de herhaling van de handelingen die aanleiding vormden voor de eerdere procedure, maar zich ook kan uitstrekken tot toekomstige handelingen, met dien verstande dat voor zover het toekomstige handelingen betreft, als maatstaf geldt dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren.

Deze maatstaf toepassend, oordeelt de voorzieningenrechter dat de verhandeling van alternatieve standaard I geen overtreding van het verbod oplevert. Op een aantal punten, dat de voorzieningenrechter te Dordrecht voor de inbreukvraag van belang achtte, heeft Sky-Lite onmiskenbare veranderingen aangebracht. Gelet voorts op de relatief beperkte speelruimte vanwege technische eisen, kan volgens de voorzieningenrechter zelfs serieus de vraag worden gesteld of deze nieuwe standaard I (nog) inbreuk maakt op de auteursrechten van Audipack. Dit geldt te sterker nu in eerste instantie nadrukkelijk het aanvankelijk in nog algemenere termen geformuleerde verbod is afgewezen.

Het betoog van Audipack dat in de beslissing tevens Sky-Lite wordt verboden onderdelen van de verboden standaard te verhandelen en dat in standaard I nog een aantal onderdelen is verwerkt die ook in de oude standaard zat, zodat deze om die reden door het verbod zouden worden bestreken, gaat niet op. De voorzieningenrechter acht het duidelijk dat het verbod eerst en vooral ziet op de standaard als geheel, nu de voorzieningenrechter te Dordrecht de totaalindrukken daarvan gelijkend heeft geoordeeld en ook slechts de auteursrechtelijke beschermbaarheid van de gehele staander van Audipack heeft beoordeeld.

Hoewel Audipack nog niet heeft geprobeerd dwangsommen te innen met betrekking tot eventuele verkopen van de alternatieve standaard I, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gegeven, aangezien het voor Sky-Lite van belang is te weten of zij met de verhandeling van deze standaard dwangsommen verbeurt, terwijl Audipack desverzocht niet heeft willen aangeven daarop geen aanspraak te zullen doen en het vonnis betekend is.

Audipack wordt in de redelijke en evenredige proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter overweegt dat ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van rechten van intellectuele eigendom, conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn/artikel 1019h jo. 1019 Rv worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4512

Een loos aanbod

adc.gifVzr. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 februari 2007, LJN: BB1535. Casa Musica Musicvertrieb Wegewitz & Güldner Gmbh & Co.Kg tegen Geïntimeerde.

Executiegeschil in zaak over naburige rechten. Geen reëel aanbod via verborgen link. Geen terugwerkende kracht verklaring 260 Rv. (“De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient.”)

Bij vonnis in kort geding van 27 september 2005 heeft de voorzieningenrechter geïntimeerde onder meer veroordeeld   “om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de (verdere) exploitatie van de muziekwerken met de titels “Wabble Cha” en “Viaje Tiempo Atras”, zoals vastgelegd op de cd’s van Casa Musica getiteld: ”Agua de Coco” respectievelijk  “Macumba” te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom.

In het daarop volgende executiegeschil heeft de voorzieningenrechter in vonnis van 15 december 2005 waarvan beroep in conventie de executie van het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van 27 september 2007 geschorst totdat in een bodemprocedure tussen partijen omtrent de verschuldigdheid van de dwangsommen zal zijn beslist en de vorderingen met betrekking tot (verdere) exploitatie van de muziekwerken afgewezen . Het hof bekrachtigt i.c. het vonnis van de voorzieningenrechter

Over de voorwaardelijk incidentele grief met betrekking tot artikel 260 Rv, TRIPs en dwangsommen stelt het hof, net als het Hof Arnhem eerder dit jaar, dat er geen sprake is van terugwerkende kracht:

“5. Artikel 260 Rv., met welke bepaling is beoogd de Nederlandse wetgeving in overeenstemming te brengen met artikel 50, lid 6 van de overeenkomst inzake handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna:TRIPs-Verdrag), houdt in dat een voorlopige voorziening als bedoeld in het TRIPs-Verdrag haar kracht verliest wanneer deze niet binnen een redelijke termijn wordt gevolgd door een bodemprocedure, hetgeen bij gebreke van een in het vonnis bepaalde termijn het geval is, wanneer tenminste 31 dagen, waarvan tenminste 20 werkdagen, na de dag van de uitspraak zijn verstreken en de wederpartij een daartoe strekkende verklaring ter griffie indient, zoals in casu.

Naar het oordeel van het hof is met de bewoordingen “verliest de voorlopige voorziening haar kracht” niet beoogd dat de voorlopige voorziening met terugwerkende kracht (ex tunc) vanaf de dag van de uitspraak haar werking verliest, maar werkt zij ex nunc, in het onderhavige geval vanaf de dag waarop de verklaring is ingediend. Het hof vindt hiervoor steun in de (Engelse) tekst van het TRIPs-Verdrag. Artikel 50, lid 6 TRIPs spreekt van “revoked or otherwise cease to have effect”. Naar het oordeel van het hof houden de woorden "cease to have effect” in elk geval in dat de voorlopige voorziening na verloop van de redelijke termijn niet meer van kracht zal zijn en dus niet dat dan de voorlopige voorziening met terugwerkende kracht haar werking verliest. Dit betekent dat ingeval van inbreuk in de periode van 17 oktober 2006 tot 8 november 2007 in beginsel dwangsommen zijn verschuldigd.”

Ook de principale grieven worden door het hof verworpen. Op grond van het feit dat er een (verborgen, vergeten) link is naar een bestelpagina, waar de cd’s echter feitelijk niet meer kunnen worden besteld, kan niet worden gesproken van een reëel aanbod.

“8. (…) Anders dan Casa betoogt, volgt uit het dictum noch uit de rechtsoverwegingen van het vonnis van 27 september 2005 dat geïntimeerde ervoor dient/diende te zorgen dat de verkoop en/of het te koop aanbieden van de inbreukmakende cd's via websites van derden gestaakt zou(den) worden. Naar het voorlopige oordeel van het hof moet in het licht van de eisen van de jurisprudentie de veroordeling om de (verdere) exploitatie te staken en gestaakt te houden aldus worden uitgelegd dat zij beperkt is tot de exploitatie door geïntimeerde zelf.”

In hoger beroep is namens geïntimeerde bij pleidooi verklaard dat de vader van geïntimeerde korte tijd na het uitbrengen van het exploit van 17 oktober 2005 opdracht heeft gegeven het bestelformulier en de oude nieuwsbrief van de website van geïntimeerde te verwijderen, dat kennelijk nog een verborgen pagina ("page in cache") op het internet is achtergebleven en dat de link op de website naar de bestelpagina geheel is verwijderd op 30 mei 2006, hetgeen door Casa niet meer is weersproken.
 
Naar het voorlopige oordeel van het hof kan de vermelding van de litigieuze cd's op deze verborgen bestelpagina niet worden aangemerkt als het te koop aanbieden daarvan. Dit brengt mee dat er geen plaats meer is voor een inbreukverbod als door Casa is gevorderd.”

“12. Niet weersproken is dat de bestelpagina en de nieuwsbrief kort na 17 oktober 2005 van de website van geïntimeerde zijn verdwenen. Voorts is aannemelijk geworden dat de litigieuze cd's toen niet meer te verkrijgen waren, zodat van een reëel aanbod geen sprake meer was.  Gelet hierop heeft geïntimeerde in de genoemde periode geen inbreuk op de rechten van Casa gemaakt.”

Over de proceskosten stelt het hof tenslotte:

13. Uit het vorenstaande vloeit voort dat in het principale beroep het vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van Casa als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principale beroep, dat het incidentele beroep zal worden verworpen maar dat een kostenveroordeling achterwege kan blijven nu het incidentele beroep voorwaardelijk is ingesteld en de voorwaarde niet is vervuld.

Lees het arrest hier. Genoemde arrest Hof Arnhem: IEF 3847.

IEF 4468

Een vordering van onbepaalde waarde

nike swoosh.jpgRechtbank Amsterdam, 25 juli 2007, HA ZA 06-4041. Nike International Ltd. tegen gedaagde. (Met dank aan Ilan de Vré, Kennedy Van Der Laan).

Bevoegdheidsincident in auteursrecht- en merkinbreuk procedure. Geschil over de vraag of de sector civiel, dan wel de sector kanton bevoegd is kennis te nemen van een vordering van onbepaalde waarde.

 

Gedaagde vordert bij incidentele conclusie dat de rechtbank sector civiel zich onbevoegd verklaart en dat de procedure wordt doorverwezen naar de sector kanton, omdat volgens gedaagde de vorderingen van Nike gezamenlijk een lagere waarde vertegenwoordigen dan € 5.000,--.

De rechtbank volgt deze stelling niet. “2.5. (…) Nu aldus niet vaststaat op hoeveel inbreuk makende goederen de vordering betrekking heeft, betreft het hier een vordering van onbepaalde waarde en zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde dan € 5.000,-- vertegenwoordigt. De sector civiel van deze rechtbank is dan ook bevoegd om de vordering van Nike in behandeling te nemen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4464

IE-beslag, de bodemprocedure en de creativiteit van de advocaat

Reactie van Michiel Ellens (Teurlings & Ellens) op Theo Bosboom/Christel Jeunink en Evert van Gelderen: “IE-beslag, de bodemprocedure en de creativiteit van de advocaat."

“Graag wil ik bij deze even een reactie geven op de stukken van de zijde van Theo Bosboom / Christel Jeunink en de reactie(s) daarop van Evert van Gelderen, nu hun beschouwingen theoretisch mooi zijn, maar de praktijk eenvoudiger is, althans eenvoudiger gemaakt kan worden.”

Lees de gehele reactie hier. Eerdere berichten vanaf hier.


 

IEF 4459

Niet na elk IE-beslag een bodemprocedure (2)

evert2.jpgEvert van Gelderen, (De Gier & Stam): reactie op reactie op korte reactie: niet na elk IE-beslag een bodemprocedure.

“De reactie van Bosboom en Jeunink verdient nog een dupliek. Zij draaien de wereld voor wat betreft het conservatoire beslag tot afgifte van inbreukmakende zaken namelijk op zijn kop”.

Lees de gehele reactie hier. Eerdere berichten vanaf hier.

IEF 4458

Bodemprocedure wel degelijk nodig

bj.JPGTheo Bosboom en Christel Jeunink (Dirkzwager): Reactie op korte reactie: bodemprocedure wel degelijk nodig

“Mr. Van Gelderen geeft in zijn korte reactie op ons recente artikel over beslag in IE-zaken aan dat hij het niet eens is met een van onze conclusies, te weten dat het na het leggen van een conservatoir beslag tot afgifte van inbreukmakende goederen ingevolge artikel 50 lid 6 TRIPs en 1019i Rv noodzakelijk is om een bodemprocedure aanhangig te maken. Hij stelt dat in dat geval wel degelijk kan worden volstaan met een kort geding, omdat een beslag tot afgifte van inbreukmakende goederen niet onder de werking van artikel 50 lid 1 TRIPs valt. Volgens Van Gelderen is het doel van een dergelijk beslag het bewaren van het recht tot afgifte; het beletten dat zich een inbreuk uit hoofde van intellectuele eigendom voordoet zou hoogstens een prettige bijkomstigheid zijn.

Hoewel de redenering van Van Gelderen creatief is, zijn we het niet met hem eens.”

Lees de gehele reactie hier. Eerder berichten vanaf hier.

IEF 4453

Niet na elk IE-beslag een bodemprocedure

eg.JPGKorte reactie van Evert van Gelderen (De Gier & Stam ): op Theo Bosboom en Christel Jeunink: “Na IE-beslag altijd bodemprocedure!

“Bosboom en Jeunink concluderen in hun verdienstelijk artikel, dat in de zaken Lucy Locket/Van der Meulen en Abbott/Teva, door de rechter een correcte toepassing wordt gegeven aan artikel 50 TRIPS en de artikelen 260 (oud) en 1019i Rv. Die toepassing komt er – kort gezegd – op neer, dat na (1) een conservatoir beslag tot afgifte en/of (2) na bewijs- of beschrijvend beslag (in IE-zaken), altijd een bodemprocedure dient te worden gestart in de zin van artikel 1019i Rv/50 lid 6 TRIPS.

Met deze conclusie kan ik me, voor wat betreft het conservatoir beslag tot afgifte, niet verenigingen. Naar mijn mening wordt – anders dan Bosboom en Jeunink opmerken – het TRIPS-verdrag al 11 jaar correct toegepast, door géén bodemprocedure verplicht te stellen na een conservatoir beslag tot afgifte in IE-zaken (bijv. op grond van art. 28 lid 1 Auteurswet, 2.22 lid 2, of  3.18 lid 1 BVIE jo 730 Rv).”

Lees de gehele reactie hier. (Artikel Bosboom en Jeunink, met links naar besproken rechtspraak: IEF 4431, 27 juli 2007).

IEF 4431

Na IE-beslag altijd bodemprocedure

Bosboom-Jeunink.gifTheo Bosboom en Christel Jeunink (Dirkzwager): Na IE-beslag altijd bodemprocedure! Een analyse van de recente uitspraken in de Lucy Locket zaak (Rb Leeuwarden 27 juni 2007) en de zaak Abbott-Teva (Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 25 juli 2007), waarin gelegde IE-beslagen vervallen werden verklaard omdat er niet tijdig een eis in hoofdzaak aanhangig was gemaakt.

“Sinds het arrest Ajax/Reule van de Hoge Raad uit 1999 (HR 26 februari 1999, NJ 1999/717) gaat juridisch Nederland ervan uit dat het na een conservatoir beslag tot afgifte van inbreukmakende goederen mogelijk is om de eis in hoofdzaak aanhangig te maken door middel van een kort geding. (…) Uit twee recente uitspraken van de rechtbank Leeuwarden en de Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage blijkt echter dat het instellen van een kort geding in IE-zaken niet voldoende is om een gelegd beslag in stand te houden, indien dit beslag onder de werking van artikel 50 lid 6 Trips en artikel 1019i Rv valt.”

Lees het artikel hier. (besproken zaken  Lucky Locket: IEF 4303, Abbott-Teva IEF 4432).

IEF 4328

De speciale aard van dit bewijsbeslag

Beschikking Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 30 mei 2007, LJN: BA9007. EBM Security B.V. tegen Esq Group V.O.F.,

IE-procesrecht. Hof vernietigt beschikking van voorzieningen rechter en verleent voor bewijsbeslag op grond van art. 1019b Rv in verband met gestelde schending van de handelsnaam. Dat sprake is van een vergaande inbreuk en dat geïntimeerden ‘onthand’ kunnen worden, is een gevolg van de speciale aard van dit bewijsbeslag. Een samenvatting in citaten:

3.2.2. Voor zover de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de nieuwe wettelijke regeling geen toepassing kan vinden in zaken betreffende de Handelsnaamwet, deelt het hof die opvatting niet. Ook op zaken betreffende de Handelsnaamwet kan artikel 1019b Rv toepassing vinden zoals reeds aanstonds blijkt uit artikel 1019 Rv: ‘Deze titel is van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge (…) op procedures krachtens de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet (…)’, terwijl de wet twee nieuwe bepalingen invoert in de Handelsnaamwet, de artikelen 6b en 6c

Geen verhaal of afgifte

3.3.2. Voor zover verlof wordt verzocht op grond van artikel 700 e.v. Rv dient het te worden afgewezen, nu het verzochte verlof noch strekt tot verhaal noch tot afgifte, althans geen afgifte als bedoeld in de artikelen 730 e.v. Rv. In die bepalingen heeft afgifte de betekenis van overdracht in haar goederenrechtelijke betekenis. Deze is hier niet aan de orde (maar zou in geval van merkinbreuk mogelijk wel aan de orde kunnen komen, namelijk afgifte tot vernietiging). De afgifte van bewijsmiddelen in de artikelen 843a en 162 Rv hebben een eigen, procesrechtelijke betekenis, in het bijzonder een inzagerecht en om gebruik te kunnen maken van de vergaarde gegevens in een procedure (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003/589, subonderdeel 1.3: het inzagerecht leidt niet tot een afgifteplicht). Bovendien verlangt EBM hier expliciet geen afgifte (in de betekenis van goederenrechtelijke overdracht), maar veiligstelling gevolgd door inzage (rechercheren is het woord dat EBM gebruikt).

Horen wederpartij

3.4.2. Verwezen wordt naar artikel 7 van de Richtlijn 204/48/EG en de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, 30 392, onder artikel 1019b, waar wordt opgemerkt:
Ingevolge artikel 1019b, derde lid, kunnen de voorlopige maatregelen tot bescherming van bewijs zo nodig worden getroffen zonder dat de wederpartij wordt gehoord. Dit zal met name gebeuren indien uitstel (…) er een aantoonbaar gevaar voor vernietiging van bewijs bestaat.

3.4.3. Naar het oordeel van het hof heeft EBM toereikende feiten en omstandigheden gesteld die bedoelde vrees, althans het aantoonbare gevaar voor vernietiging aannemelijk maken.

Vertrouwelijke gegevens

3.5.1. Grief 3 keert zich tegen de volgende overweging: Verzoekster vraagt immers beslaglegging op en bewaarneming van alle computerbestanden, correspondentie en agenda’s over de jaren 2004 en 2005. Dit is een zeer vergaande inbreuk op het eigendomsrecht van gerekwestreerden, die immers niet alleen volstrekt onthand raken van hetgeen zij krachtens boek 2 BW en o.a. fiscale wetgeving gedurende een aantal jaren onder zich moeten houden, het is ook voor verzoekster een uitgelezen kans om kennis te nemen van vertrouwelijke gegevens en informatie te vergaren die zij op reguliere wijze kennelijk niet vergaren kan. Dit is de eerste reden waarom het verzoek zal worden afgewezen.

3.5.2. De grief is gegrond. De omstandigheid dat sprake is van een vergaande inbreuk en dat geïntimeerden ‘onthand’ kunnen worden, is een gevolg van de speciale aard van dit bewijsbeslag. Van bijzondere omstandigheden die in het onderhavige geval aan beslaglegging in de weg zouden kunnen staan, is niet gebleken, terwijl op korte termijn in kort geding aan die bezwaren tegemoet valt te komen.

3.5.3. De voorzieningenrechter heeft zijn oordeel mede gegrond op de overweging dat schending van de handelsnaam niet kan worden geput uit interne administratieve bewijsstukken. Hoezeer juist, daarmee wordt tekort gedaan aan het doel van het onderhavige beslag, namelijk om gegevens te vergaren omtrent de omvang van de inbreuk en van de schade die EBM heeft geleden als gevolg van een mogelijke handelsnaaminbreuk.

Bescherming gewaarborgd

3.5.6. Het verzochte verlof, voor zover gegrond op artikel 1019b Rv, is mitsdien toewijsbaar. De in artikel 1019b lid 4 Rv geboden bescherming is, naar het oordeel van het hof, voldoende gewaarborgd door de bewaargeving van de in beslag te nemen gegevens als verzocht, gevolgd door een kort geding waarin, na eventueel gevoerd verweer, met deze bescherming rekening kan worden gehouden.

Het Hof bepaalt dat de gerechtelijk bewaarder daarvan geen inzage geeft of anderszins informatie omtrent de inhoud ter kennis brengt van EBM of derden, totdat door de voorzieningenrechter in kort geding, of door de bodemrechter, anders is bepaald; bepaalt dat door de gerechtelijke bewaarder, al dan niet in samenwerking met een ter zake onafhankelijk deskundige, op verzoek van geïntimeerden (digitale) kopieën zullen worden gemaakt en dat de originele stukken daarna zo spoedig mogelijk aan geïntimeerden worden teruggegeven onder bewaring van de kopieën; (…) bepaalt dat de eis in hoofdzaak moet worden ingesteld binnen 14 dagen ná het (eerstgelegde) beslag; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

Lees de beschikking hier.

IEF 4307

Op vordering van

rvr.gifRutger van Rompaey (Rasser): "Ex parte verbod ex. artikel 1019e Rv, onder verbeurte van dwangsommen?"

“Een interessante vraag doet zich voor: kunnen aan een bevel ex. artikel 1019e Rv dwangsommen worden verbonden?  Op het eerste gezicht lijkt artikel 611a Rv hieraan in de weg te staan, nu daarin is bepaald dat de rechter “op vordering van” een der partijen de wederpartij kan veroordelen tot betaling van een dwangsom, ingeval aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De woorden “op vordering van” doen vermoeden dat dwangsommen in een verzoekschriftprocedure, zoals ook een verzoek ex artikel 1019e Rv, niet aan de orde kunnen zijn.”

Lees het gehele artikel hier.