Procesrecht  

IEF 4453

Niet na elk IE-beslag een bodemprocedure

eg.JPGKorte reactie van Evert van Gelderen (De Gier & Stam ): op Theo Bosboom en Christel Jeunink: “Na IE-beslag altijd bodemprocedure!

“Bosboom en Jeunink concluderen in hun verdienstelijk artikel, dat in de zaken Lucy Locket/Van der Meulen en Abbott/Teva, door de rechter een correcte toepassing wordt gegeven aan artikel 50 TRIPS en de artikelen 260 (oud) en 1019i Rv. Die toepassing komt er – kort gezegd – op neer, dat na (1) een conservatoir beslag tot afgifte en/of (2) na bewijs- of beschrijvend beslag (in IE-zaken), altijd een bodemprocedure dient te worden gestart in de zin van artikel 1019i Rv/50 lid 6 TRIPS.

Met deze conclusie kan ik me, voor wat betreft het conservatoir beslag tot afgifte, niet verenigingen. Naar mijn mening wordt – anders dan Bosboom en Jeunink opmerken – het TRIPS-verdrag al 11 jaar correct toegepast, door géén bodemprocedure verplicht te stellen na een conservatoir beslag tot afgifte in IE-zaken (bijv. op grond van art. 28 lid 1 Auteurswet, 2.22 lid 2, of  3.18 lid 1 BVIE jo 730 Rv).”

Lees de gehele reactie hier. (Artikel Bosboom en Jeunink, met links naar besproken rechtspraak: IEF 4431, 27 juli 2007).

IEF 4431

Na IE-beslag altijd bodemprocedure

Bosboom-Jeunink.gifTheo Bosboom en Christel Jeunink (Dirkzwager): Na IE-beslag altijd bodemprocedure! Een analyse van de recente uitspraken in de Lucy Locket zaak (Rb Leeuwarden 27 juni 2007) en de zaak Abbott-Teva (Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 25 juli 2007), waarin gelegde IE-beslagen vervallen werden verklaard omdat er niet tijdig een eis in hoofdzaak aanhangig was gemaakt.

“Sinds het arrest Ajax/Reule van de Hoge Raad uit 1999 (HR 26 februari 1999, NJ 1999/717) gaat juridisch Nederland ervan uit dat het na een conservatoir beslag tot afgifte van inbreukmakende goederen mogelijk is om de eis in hoofdzaak aanhangig te maken door middel van een kort geding. (…) Uit twee recente uitspraken van de rechtbank Leeuwarden en de Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage blijkt echter dat het instellen van een kort geding in IE-zaken niet voldoende is om een gelegd beslag in stand te houden, indien dit beslag onder de werking van artikel 50 lid 6 Trips en artikel 1019i Rv valt.”

Lees het artikel hier. (besproken zaken  Lucky Locket: IEF 4303, Abbott-Teva IEF 4432).

IEF 4328

De speciale aard van dit bewijsbeslag

Beschikking Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 30 mei 2007, LJN: BA9007. EBM Security B.V. tegen Esq Group V.O.F.,

IE-procesrecht. Hof vernietigt beschikking van voorzieningen rechter en verleent voor bewijsbeslag op grond van art. 1019b Rv in verband met gestelde schending van de handelsnaam. Dat sprake is van een vergaande inbreuk en dat geïntimeerden ‘onthand’ kunnen worden, is een gevolg van de speciale aard van dit bewijsbeslag. Een samenvatting in citaten:

3.2.2. Voor zover de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de nieuwe wettelijke regeling geen toepassing kan vinden in zaken betreffende de Handelsnaamwet, deelt het hof die opvatting niet. Ook op zaken betreffende de Handelsnaamwet kan artikel 1019b Rv toepassing vinden zoals reeds aanstonds blijkt uit artikel 1019 Rv: ‘Deze titel is van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge (…) op procedures krachtens de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet (…)’, terwijl de wet twee nieuwe bepalingen invoert in de Handelsnaamwet, de artikelen 6b en 6c

Geen verhaal of afgifte

3.3.2. Voor zover verlof wordt verzocht op grond van artikel 700 e.v. Rv dient het te worden afgewezen, nu het verzochte verlof noch strekt tot verhaal noch tot afgifte, althans geen afgifte als bedoeld in de artikelen 730 e.v. Rv. In die bepalingen heeft afgifte de betekenis van overdracht in haar goederenrechtelijke betekenis. Deze is hier niet aan de orde (maar zou in geval van merkinbreuk mogelijk wel aan de orde kunnen komen, namelijk afgifte tot vernietiging). De afgifte van bewijsmiddelen in de artikelen 843a en 162 Rv hebben een eigen, procesrechtelijke betekenis, in het bijzonder een inzagerecht en om gebruik te kunnen maken van de vergaarde gegevens in een procedure (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003/589, subonderdeel 1.3: het inzagerecht leidt niet tot een afgifteplicht). Bovendien verlangt EBM hier expliciet geen afgifte (in de betekenis van goederenrechtelijke overdracht), maar veiligstelling gevolgd door inzage (rechercheren is het woord dat EBM gebruikt).

Horen wederpartij

3.4.2. Verwezen wordt naar artikel 7 van de Richtlijn 204/48/EG en de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, 30 392, onder artikel 1019b, waar wordt opgemerkt:
Ingevolge artikel 1019b, derde lid, kunnen de voorlopige maatregelen tot bescherming van bewijs zo nodig worden getroffen zonder dat de wederpartij wordt gehoord. Dit zal met name gebeuren indien uitstel (…) er een aantoonbaar gevaar voor vernietiging van bewijs bestaat.

3.4.3. Naar het oordeel van het hof heeft EBM toereikende feiten en omstandigheden gesteld die bedoelde vrees, althans het aantoonbare gevaar voor vernietiging aannemelijk maken.

Vertrouwelijke gegevens

3.5.1. Grief 3 keert zich tegen de volgende overweging: Verzoekster vraagt immers beslaglegging op en bewaarneming van alle computerbestanden, correspondentie en agenda’s over de jaren 2004 en 2005. Dit is een zeer vergaande inbreuk op het eigendomsrecht van gerekwestreerden, die immers niet alleen volstrekt onthand raken van hetgeen zij krachtens boek 2 BW en o.a. fiscale wetgeving gedurende een aantal jaren onder zich moeten houden, het is ook voor verzoekster een uitgelezen kans om kennis te nemen van vertrouwelijke gegevens en informatie te vergaren die zij op reguliere wijze kennelijk niet vergaren kan. Dit is de eerste reden waarom het verzoek zal worden afgewezen.

3.5.2. De grief is gegrond. De omstandigheid dat sprake is van een vergaande inbreuk en dat geïntimeerden ‘onthand’ kunnen worden, is een gevolg van de speciale aard van dit bewijsbeslag. Van bijzondere omstandigheden die in het onderhavige geval aan beslaglegging in de weg zouden kunnen staan, is niet gebleken, terwijl op korte termijn in kort geding aan die bezwaren tegemoet valt te komen.

3.5.3. De voorzieningenrechter heeft zijn oordeel mede gegrond op de overweging dat schending van de handelsnaam niet kan worden geput uit interne administratieve bewijsstukken. Hoezeer juist, daarmee wordt tekort gedaan aan het doel van het onderhavige beslag, namelijk om gegevens te vergaren omtrent de omvang van de inbreuk en van de schade die EBM heeft geleden als gevolg van een mogelijke handelsnaaminbreuk.

Bescherming gewaarborgd

3.5.6. Het verzochte verlof, voor zover gegrond op artikel 1019b Rv, is mitsdien toewijsbaar. De in artikel 1019b lid 4 Rv geboden bescherming is, naar het oordeel van het hof, voldoende gewaarborgd door de bewaargeving van de in beslag te nemen gegevens als verzocht, gevolgd door een kort geding waarin, na eventueel gevoerd verweer, met deze bescherming rekening kan worden gehouden.

Het Hof bepaalt dat de gerechtelijk bewaarder daarvan geen inzage geeft of anderszins informatie omtrent de inhoud ter kennis brengt van EBM of derden, totdat door de voorzieningenrechter in kort geding, of door de bodemrechter, anders is bepaald; bepaalt dat door de gerechtelijke bewaarder, al dan niet in samenwerking met een ter zake onafhankelijk deskundige, op verzoek van geïntimeerden (digitale) kopieën zullen worden gemaakt en dat de originele stukken daarna zo spoedig mogelijk aan geïntimeerden worden teruggegeven onder bewaring van de kopieën; (…) bepaalt dat de eis in hoofdzaak moet worden ingesteld binnen 14 dagen ná het (eerstgelegde) beslag; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

Lees de beschikking hier.

IEF 4307

Op vordering van

rvr.gifRutger van Rompaey (Rasser): "Ex parte verbod ex. artikel 1019e Rv, onder verbeurte van dwangsommen?"

“Een interessante vraag doet zich voor: kunnen aan een bevel ex. artikel 1019e Rv dwangsommen worden verbonden?  Op het eerste gezicht lijkt artikel 611a Rv hieraan in de weg te staan, nu daarin is bepaald dat de rechter “op vordering van” een der partijen de wederpartij kan veroordelen tot betaling van een dwangsom, ingeval aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De woorden “op vordering van” doen vermoeden dat dwangsommen in een verzoekschriftprocedure, zoals ook een verzoek ex artikel 1019e Rv, niet aan de orde kunnen zijn.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 4219

Zoek de verschillen

 Twee toegestane verzoeken tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 101 9d Rv ten laste van verweerders. Amsterdamse en Arnhemse beschikking, zelfde partijen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

 1 - Rechtbank Amsterdam, 9 mei 2007. Beschikking op verzoekschrift tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 101 9d Rv ten laste van verweerders.

“2.3. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om op de gevraagde wijze een deskundige te benoemen. Een wettelijke grondslag ontbreekt hiervoor. Op grond van artikel 1019 lid 2 Rv zal worden bepaald dat de beschrijving dient te geschieden door na te melden octrooigemachtigde.

2.4. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak zal worden bepaald op veertien dagen. De beschrijving dient immers ter plekke plaats te vinden en niet valt in te zien waarom de hoofdzaak zonder beschrijving niet binnen veertien dagen kan worden ingesteld.”

De voorzieningenrechter “verleent verlof een beschrijving te maken van de inbreukmakende producten., de wijze waarop zij kunnen worden toegepast en de documenten die hier betrekking op hebben; verleent toestemming om ter plaatse alle handelingen te verrichten die voor het maken van deze beschrijving nodig blijken te zijn;  verleent verlof om bewijsbeslag te leggen op telkens één exemplaar van de thermocyclers; verleent verlof om bewijsbeslag te leggen op aangetroffen documenten, indien en voor zover de deskundige tot het oordeel komt dat beschrijving van die documenten onvoldoende is als bewijs van inbreuk; verleent verlof om monsters te nemen van de in het verzoekschrift genoemde nucleïnezuurdetectoren, en wel zodanig dat van elk type nucleïnezuurdetector drie monsters, elk bestaande uit een voor toepassing van de werkwijze normale dosis, mogen worden genomen;  beveelt dat voornoemde monsters ter gerechtelijke bewaring zullen worden gegeven aan de octrooigemachtigde dr. A. van Kooij, die hierbij tot bewaarder wordt aangewezen.”

Lees de beschikking hier.

2- Rechtbank Arnhem, 8 mei 2007. Ex parte verlof tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 1019d Rv.

“23.Verzoekster vraagt verlof om bij gerekwestreerde een beschrijving te maken van de inbreukmakende producten, de wijze waarop zij kunnen worden toegepast en de documenten die hier betrekking op hebben, alsmede toestemming om ter plaatse alle handelingen te verrichten die  voor het maken van deze beschrijving nodig  blijken te zijn Verzocht wordt om als deskundigen die de deurwaarder zullen vergezellen als bedoeld in artikel 440 lid 2 jo 1019d lid 1 Rv de octrooigemachtigde dr. A van der Kooij te benoemen.

24. Verzoekster vraagt verlof om bewijsbeslag te mogen leggen op telkens één exemplaar per type van de hiervoor genoemde thermocyclers, zodat deze voor eventuele nadere bewijslevering beschikbaar blijven. Voorts vraagt verzoekster verlof  bewijsbeslag te mogen leggen op bij gerekwestreerde aangetroffen documenten, indien en voorzover de deskundige tot het oordeel komt dat beschrijving van die documenten onvoldoende is als bewijs van inbreuk,

25. Verzoekster vraagt tenslotte verlof om monsters te mogen nemen van de hiervoor genoemde nucleïnezuurdetectoren, en wel zodanig dat van elk type nucleïnezuurdetector drie monsters, elk bestaande uit een voor toepassing van de werkwijze normale  dosis, mogen worden genomen. Verzocht wordt de octrooigemachtigde  dr. A. ‘van Kooij tot bewaarder van deze monsters te benoemen.”

Toegestaan als verzocht. De termijn voor het instellen van de hoofdzaak wordt bepaald op 8 weken na de aanvang van d uitvoering van de beschrijving, beslaglegging en monsterneming.

Lees de beschikking hier.

IEF 4148

Nadere informatie

phlg.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, 11 juni 2007, KG ZA 07-528, LG Electronics Benelux Sales B.V. / Koninklijke Philips Electronics N.V.

Executiegeschil dat een beetje doet denken aan een hoger beroep. Op grond van nadere informatie oordeelt de rechtbank dat het eerdere oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende was bewezen dat Philips deelnemer was bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard, berust op een kennelijke misslag.

LG Electronics vordert in dit executiegeschil schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis  waarin aan LG een provisioneel inbreukverbod is opgelegd onder het zgn. Vogel-octrooi van Philips. Dit octrooi ziet op de codering volgens de JPEG-standaard.

In de hoofdzaak heeft de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 25 april 2007 het Vogel-octrooi gedeeltelijk vernietigd en onder het resterende gedeelte een provisioneel inbreukverbod opgelegd voor de duur van de procedure en uiterlijk tot de expiratiedatum van het octrooi (10 september 2007). Het verbod is provisioneel, en niet definitief, omdat door de rechtbank is vastgesteld dat LG Electronics weliswaar gebruik maakt van de geoctrooieerde uitvinding, maar dat Philips het recht heeft verwerkt zich nog op Vogel te kunnen beroepen indien komt vast te staan dat Philips als deelnemer bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard betrokken is geweest. Op deelnemers bij de werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard rustte namelijk de verplichting om voor de JPEG-standaard relevante octrooien aan te melden, terwijl het Vogel-octrooi indertijd door Philips nooit is aangemeld.

 

De rechtbank achtte het door LG overgelegde bewijs onvoldoende om aan te tonen dat Philips deelnemer was aan de betreffende werkgroepen, maar heeft LG toegelaten tot nadere bewijslevering in een later stadium van de procedure.

LG vordert in dit executiegeschil dat het Philips wordt verboden om het vonnis van 25 april ten uitvoer te leggen. LG is van mening dat het oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende is bewezen dat Philips deelnemer was bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard, berust op een kennelijke misslag. Derhalve heeft Philips volgens LG, conform vaste rechtspraak inzake executiegeschillen, geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het provisionele verbod. Dit oordeel wordt door de voorzieningenrechter gevolgd.

Volgens de voorzieningenrechter heeft LG in de hoofdzaak “voldoende, zo al niet ruimschoots, aannemelijk gemaakt dat Philips deelnemer (participant) was bij de totstandkoming van de JPEG standaard” en dat die deelname “van dien aard was dat daaruit voor Philips een gehoudenheid voortvloeide Vogel te openbaren.” Derhalve is volgens de voorzieningenrechter “niet aannemelijk dat de rechtbank, indien zij de beschikking zou hebben gehad over hetgeen thans naar voren is gekomen, het provisionele verbod zou hebben opgelegd.”

De voorzieningenrechter verbiedt Philips om het provisionele verbod ten uitvoer te leggen en veroordeelt Philips in de proceskosten conform artikel 1019h Rv, aangezien het executiegeding evenals de procedure in de hoofdzaak een IE-recht tot inzet heeft.

Lees het vonnis hier. Eerder vonnis en herstelvonnis: IEF 3947 (10 mei 2007).

IEF 4141

Voorlopig

Gerechtshof s’-Gravenhage, 31 mei 2007. Beschikking in Estrad B.V. tegen Schultink (met dank aan Paul Mazel, Trip Advocaten).

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in kort geding procedure.

Tussen Estrad en Schultink is bij het Hof een kort geding proceedure aanhangig met als onderwerp het Nederlandse octrooi  van Schultink. In eerste aanleg heeft de Voorzieningenrechter aan Estrad een inbreukverbod opgelegd. Tegen dit vonnis is Estrad in hoger beroep gekomen.

In het hoger beroep verzoekt Estrad om een aantal getuigen bij wege van voorlopig getuigenverhoor door het Hof te doen horen. Hoewel in beginsel de verzoeker van een voorlopig getuigenverhoor daar recht op heeft, wordt in het onderhavige geval het verzoek van Estrad afgewezen.

“(…) Het Hof stelt voorop dat artikel 186 lid 2 Rv. voorziet in de mogelijkheid dat tijdens een reeds aanhangig geding de rechter op verzoek van  een partij een voorlopig getuigenverhoor beveelt. Naar het oordeel van het Hof moet onder “een reeds aanhangig geding” in de eerste plaats een bodemprocedure worden begrepen. Het Hof overweegt daartoe dat, hoewel in een kortgedingprocedure getuigenbewijs op zichzelf toelaatbaar is, deze procedure in verband met het spoedeisende karakter in het algemeen geen ruimte biedt voor het (uitvoerig) horen van getuigen. Naar het oordeel van het Hof geldt hetzelfde voor het horen van getuigen in een kort geding in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. In het onderhavige geval gaat het om een octrooizaak, waarin Estrad heeft verzocht vijf getuigen te doen horen. Naar het zich laat aanzien, zal het horen van die getuigen enige tijd vergen. Voorts acht het Hof van belang dat reeds een bodemprocedure aanhangig is; dit is de geëigende procedure voor het horen van getuigen. Bovendien zal, anders dan Estrad meent, het Hof niet de eerst rechter zijn die over de geldigheid van het in het geding zijnde octrooi oordeelt. Estrad wijst er immers zelf op dat de kortgedingprocedure in hoger beroep op de slaaprol staat voor 20 april 2008 voor memorie van antwoord aan de zijde van Schultink. In het licht hiervan is het Hof van oordeel dat het onderhavige verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde.” (7)

Lees de beschikking hier.

IEF 4129

Groningen

stol.gifRechtbank Groningen, 8 juni 2007, KG ZA 07-111. Kamstra International B.V. c.s. tegen SPI International (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells).

Vorige week twee whiskeyzaken, nu twee wodkazaken. Op 22 februari 2007 (dus nogvoordat de implementatie van de IE Handhavingsrichtlijn werking trad) verleende de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen verlof tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder Kamstra op grond van de artikelen 6 en 7 van de Handhavingsrichtlijn en artikel 843a Rv. Spirits verkreeg dit verlof op basis van vermeende inbreuk door Kamstra op haar STOLICHNAYA wodka merken (meer over deze merken in het bericht hieronder).

Kamstra verzocht daarop in kort geding (na een eisvermeerdering) onder meer dat het Spirits zou worden verboden om in de toekomst beslag te mogen leggen op dezelfde gronden als in het beslagrekest waarop zij op 22 februari 2007 verlof verkreeg.

In het onderhavige vonnis wijst de voorzieningenrechter alle vorderingen van Kamstra af. Kamstra heeft geen belang, o.a. omdat SPI al heeft toegezegd het verkregen verlof nog langer te zullen uitvoeren en omdat de aan het verleende verlof verbonden termijn inmiddels is verstreken.

Voor toewijzing van een verbod om in de toekomst beslag te leggen (althans verlof te vragen voor het leggen van beslag) bestond geen aanleiding. Voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende 'anti-suit injunction' kan slechts aanleiding bestaan indien een partij zich schuldig zou maken of dreigt te maken aan het keer op keer op basis van hetzelfde feitenmateriaal en op dezelfde gronden indienen van een verzoek tot het leggen van beslag.

Lees het vonnis hier.

IEF 4126

Primus ex parte

bg.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7  juni 2007, beschikking in Paletti Collections B.V. tegen Verweerster. (met dank aan Dick van Engelen, Ventoux Advocaten).

Een primeur in Nederlandse IE-recht: Het eerste verleende ex parte bevel (1019e RV). Het verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening bij voorraad houdende een bevel om dreigende inbreuk op de rechten van intellectuele eigendom van verzoekster Paletti te voorkomen, wordt  door de rechtbank Den Haag toegestaan als verzocht.

Paletti is licentieneemster van de woordmerken BENGH (wat ongetwijfeld niet refereert aan de gebruikelijke afkorting voor het Benelux Gerechtshof) en BENGH PER PRINCIPESSE. De merken worden gebruikt voor kinderkleding. Paletti stelt dat de geanonimiseerde verweerster inbreuk maakt op de genoemde merken en op de aan Paletti toekomende auteursrechten en niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten met betrekking tot de onder de merken op de markt gebrachte kinderkleding.

Verweerster biedt haar producten aan via een zogenaamde ‘internethandel’, die zich kenmerkt door “een hoge omloopsnelheid”, een oncontroleerbare kwantiteit van ingekochte en verkochte producten en het lastig te traceren van afnemers. Door voornoemde handelswijze verspreiden de inbreukmakende producten zich als een olievlek over Nederland (en mogelijk zelfs wereldwijd).” Gelet op de aard en ernst van de (dreigende) inbreuk en de onherstelbare schade die door het voortduren van voornoemde inbreuk aan Paletti zou worden berokkend, stelt Paletti een spoedeisend belang te hebben.

De voorzieningenrecht staat het verzoek toe, heel kort en zonder nadere motivering, en beveelt verweerster de inbreuk, op straffe van een dwangsom, te staken en gestaakt te houden. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak (art. 1019i Rv) wordt bepaald op zes maandenna de datum van de beschikking.

Lees de beschikking hier.

IEF 4104

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank 's-Gravenhage, HA RK 07-556, LJN: BA6419. Pintail International B.V. tegen Gemini Medical Textiles Europe B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: "Bevelschrift tot betaling proceskosten ex artikel 250 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verweerster heeft afstand van instantie in versnelde procedure octrooizaken gedaan. Verzoekster wenst thans vergoeding van de volledige door haar gemaakte proceskosten overeenkomstig artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (Rl. 2004/48/EG). Volgens verweerster dienen de kosten van verzoekster te worden begroot conform het gebruikelijke forfaitaire tarief. De rechtbank is met verzoekster van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat bij afstand van instantie de eiser als in het ongelijk gesteld is te beschouwen in de zin van art. 14 Handhavingsrichlijn 2004/48/EG. De rechtbank beveelt dat verweerster aan verzoekster de volledige proceskosten dient te voldoen."

Lees het bevelschrift hier of hier.