Procesrecht  

IEF 4762

Hoofdzaken en incidenten

rbdh.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 26 september 2007, HA ZA 06-4100, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Duplico 2000 S.L.

De hoofdzaak betreft de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht, dit incident betreft de bevoegdheid van de Rechtbank Den Haag. Met proceskostentip over hoofd- en bijzaken.

De meest interessante passage van dit vonnis is wellicht de overweging ten aanzien van de proceskostenveroordeling, een nieuwe bijdrage aan de vormgeving van het systeem van de werkelijke proceskostenveroordeling:

“2.4. De hoofdzaak betreft de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht. In beginsel - nu de dagvaarding is uitgebracht na de datum waarop de Handhavingsrichtlijn geïmplementeerd had moeten zijn - betreft dit de volledige kosten. In het incident hebben partijen deze evenwel niet gevorderd. De rechtbank zal in het incident de proceskosten bepalen aan de hand van het liquidatietarief.”

De aard van het incident zelf is louter procesrechtelijk: Duplico vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Omdat de zaak het eerst zou zijn aangebracht bij de rechtbank te Madrid, zou de rechtbank ’s-Gravenhage op grond van artikel 27 EEX-Verordening de behandeling van de zaak dienen aan te houden totdat over de bevoegdheid van de rechtbank te Madrid is beslist.

Duplico voert daartoe aan dat de dagvaarding van 8 november 2006 nimmer aan haar is betekend danwel op andere wijze bekend is geworden.  Uit documenten van de Spaanse autoriteit is de rechtbank echter genoegzaam echter gebleken dat de bevoegde Spaanse autoriteit de dagvaarding van 8 november 2006 op 22 november 2006 heeft ontvangen en op 28 november 2006 aan Duplico heeft doen betekenen. Uit artikel 30 van de EEX-Verordening volgt dat de zaak voor de toepassing van het bepaalde in artikel 27 voornoemd wordt geacht te zijn aangebracht op het tijdstip waarop de autoriteit, die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving, de dagvaarding heeft ontvangen, derhalve op 22 november 2006.  Nu vast staat dat de zaak het eerst is aangebracht bij de rechtbank ’s-Gravenhage, wordt de vordering afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4751

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 september 2007, KG ZA 07-1028, Doornewaard, h.o.d.n. Silica Nova tegen Air Force Limited.

Vervolg op dit vonnis van de Rechtbank Zutpen. “Nu inmiddels voldoende duidelijk is  hoe de Silicair machine eruit ziet en bovendien van inbreuk voorshands geen sprake  is, dient voorts het gelegde bewijsbeslag te worden opgeheven zoals in conventie  tevens de door Doornewaard gestelde aanzienlijke belangen tot gebruik van de  machine om in zijn levensonderhoud te voorzien in aanmerking genomen. De  gevorderde intrekking van een door een andere voorzieningenrechter gegeven verlof gaat naar voorlopig oordeel de competentie van deze voorzieningenrechter te buiten."

Lees het vonnis hier.

IEF 4616

Chaos dreigt

msa.gifVandaag in het FD: Maarten Santman (De Brauw Blackstone Westbroek): Proces? Eis kosten terug! Een samenvatting in citaten:

“In octrooizaken kan de rechter een verliezende partij veroordelen tot het betalen van de proceskosten van de tegenpartij. Chaos dreigt.

(…) In het voorjaar van 2006 voltrok zich een kleine revolutie. De rechtbank Almelo besloot dat de in het ongelijk gestelde partij een groot gedeelte van de kosten van de winnaar wél moest betalen, naast zijn eigen kosten. De rechtbank baseerde dit oordeel op een Europese richtlijn, de Handhavingsrichtlijn. (…) Hoewel de richtlijn al in 2004 werd vastgesteld, was deze nog niet in een Nederlandse wet omgezet. De rechtstreekse toepassing ervan was totaal onverwacht.

(…) Elke rechter heeft eigen ideeën, met tegenstrijdige uitspraken en rechtsonzekerheid als gevolg. (…) In een poging een einde te maken aan de onduidelijkheid, stelde de Nederlandse Orde van Advocaten een systeem voor met vooraf vastgestelde vergoedingen. (…) Maar minister Hirsch Ballin van Justitie wil er niet aan. Hij gokt erop dat partijen voordat ze gaan procederen onderling afspraken maken over de proceskosten. Wonderlijk, want in de praktijk komt het pas tot een procedure als beide partijen gelijk denken te hebben.

(…) De rechtsonzekerheid blijft intussen bestaan.(…) Wel is duidelijk dat rechters gemiddeld genomen een kwart minder aan kosten toewijzen dan is gevorderd.  In een aantal uitspraken gaat dat gepaard met het op de vingers tikken van de advocaat over de hoogte van de gemaakte kosten. Maar procederen is nu eenmaal niet goedkoop. De vraag rijst of een rechter (hoewel de wet hem daartoe dwingt) de redelijkheid van de declaratie van een advocaat goed kán beoordelen. Kan een rechter inschatten hoeveel tijd een advocaat zou moeten besteden aan de voorbereiding van een zaak?

Rechters, rechtzoekenden en zelfs advocaten wachten op duidelijkheid, of ten minste richtlijnen. Een systeem met vooraf vastgestelde proceskostenvergoedingen is misschien zo gek nog niet.”

Lees het volledige artikel hier (alleen abonnees FD).

IEF 4604

Flagrant in strijd met de werkelijkheid

rwr.gifRechtbank Breda, 29 augustus 2007, KG ZA 07-472. Inside Brands B.V. c.s. tegen Brodkorb. (Met dank aan Olaf van Haperen, Lawton)

Zeer snel gewezen vonnis m.b.t. een uit de hand gelopen distributie overeenkomst. Gedaagde beschikt over het Gemeenschapsmerk Rag Wear en heeft beslag laten leggen op de eisers’ handelsvoorraad aan kledingstukken van dit merk.  Bij het verzoekschrift heeft de merkhouder echter verzwegen dat partijen al jarenlang een exclusieve distributie relatie hadden.

De rechtbank ziet in deze “opzettelijke en valselijke voorlichting” al genoeg reden om het beslag op te heffen. Ten overvloede stelt de rechtbank wel dat het beslag anders ook zou zijn opgeheven, nu de voor een vordering tot afgiste op grond van 2.22 BVIE kwade trouw vereist is, terwijl hier een verschil van mening over de uitleg van een vaststellingovereenkomst aan de orde is en kwade trouw niet aannemelijk is.

“3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten.

Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat.”

3.9 Ten overvloede geldt dat hei beslag gelet op het inhoudelijk debat op de navolgende gronden behoort te worden opgeheven: Toewijzing van een vordering tot afgifte op grond van art. 2.22 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom vereist kwade trouw van de inbreukmaker. Aan de orde is echter een verschil van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en in dit debat is kwade trouw aan de zijde van eiseressen geenszins aannemelijk. De vordering tot afgifte in een bodemprocedure zal dus naar alle aannemelijkheid worden afgewezen.”

Het beslag wordt opgeheven, met veroordeling van gedaagde in de werkelijke kosten van het geding, €15.252,20.

Lees het vonnis hier.

IEF 4593

Ex Parte Deo

nkw.gifRechtbank Amsterdam, 17 augustus 2007, Ex parte bevel in Nike International Ltd tegen Zeeman en STI (Met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan).

Ex parte verzoekschrift ex artikel 1019e Rv aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam d.d. 17 augustus 2007. Bevel tot het staken en gestaakt houden van het verhandelen van cosmeticaproducten (deodorant) voorzien van de aanduiding NIKE (zie het verzoekschrift voor afbeeldingen ).

De in 1019e Rv genoemde ‘onherstelbare schade voor de houder van het recht van intellectuele eigendom’ wordt in het verzoekschrift als volgt gemotiveerd:

“13. Er bestaat een aanzienlijk risico dat gerekwestreerden de Producten nog altijd actief op de markt aanbieden. STI heeft bovendien bevestigd dat zij voornemens is de producten uit te voeren, welke export ex artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE inbreukmakend is. Indien de Producten zouden worden uitgevoerd en worden geleverd aan een derde partij, bestaat bovendien het risico dat de Producten wederom in de Benelux op de markt zullen worden gebracht. Nu reeds een datum is bepaald voor het kort geding waarin zal worden geoordeeld over de vorderingen van Nike, hebben gerekwesteerden ook geen belang bij het uitvoeren van de Producten voordat het vonnis in kort geding is gewezen. Uit het feit dat de houdbaarheidsdatum van de Producten reeds is verlopen, kan overigens de conclusie worden getrokken dat de Producten in het geheel niet meer verhandelbaar zijn, zodat gerekwesteerden reeds daarom geen belang hebben bij het verhandelen van de Producten voordat over dit geschil in kort geding is beslist.”

Termijn voor het instellen van de hoofdzaak (bodemprocedure) wordt bepaald op 3 maanden.

Lees het verzoekschrift hier.

IEF 4558

Terug op HBS/Danestyle?

JB.gifJoost Becker (Dirkzwager): Voorschot op schadevergoeding in kort geding: komt de Hoge Raad terug op HBS/Danestyle?

Artikel over de spoedeisendheid in kort geding van het voorschot op schadevergoeding in IE-inbreukzaken.

“Nu nemen rechters in feitelijke instanties in IE-inbreukzaken (vrijwel) altijd aan dat er een spoedeisend belang is bij de hoofdvordering, gezien de aard ervan. Brengt de Hoge Raad binnen de soort nevenvorderingen dan nog een nadere differentiatie aan voor de verzwaarde motiveringseisen? De veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten heeft naar mijn mening niet een wezenlijk andere aard dan een toewijzing van een voorschot op schadevergoeding.  Het zijn beide immers geldvorderingen, met het daarbij behorende restitutierisico. Mijns inziens zouden deze vorderingen dus niet verschillend beoordeeld moeten worden. Als ik het arrest op dit punt juist lees, kan dit mogelijk gevolgen hebben voor de spoedeisendheid van alle gevorderde voorschotten tot betaling van geldvorderingen, waaronder ook het voorschot op schadevergoeding.”

Lees het artikel hier.

IEF 4515

Ereloon

Advocaat en wetenschapper Joris Deene (zie bericht hierboven) bericht op zijn weblog over de ontwikkelingen m.b.t. de werkelijke proceskosten in België:

“Deze wetgeving is echter niet richtlijnconform zodat de Belgische rechter vanaf 29 april 2006 het volledige advocatenhonorarium in zaken van intellectuele eigendom als schadepost in aanmerking moet nemen. Hiervoor kan het cassatiearrest van 16 november 2006 aangegrepen worden dat in het contentieux van de onrechtmatige daad (zoals schending van intellectuele rechten) de honoraria van een advocaat gedragen door het slachtoffer als vergoedbare schadepost in aanmerking neemt. Aan het noodzakelijkheidscriterium moet evenwel niet zijn voldaan aangezien de Handhavingsrichtlijn dit niet vereist.

Zo oordeelde het hof van beroep te Bergen dat richtlijnconform artikel 14 Handhavingsrichtlijn een provisioneel bedrag van 5.000,- euro als schadevergoeding toekende (…) Recentelijk oordeelde het hof van beroep te Gent in een andere zin. In een arrest van 25 juni 2007 stelde het hof dat : Appellante toont niet aan dat art. 14 van de richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten van 29 april 2004 directe werking heeft.”

Lees hier meer.

IEF 4513

Alternatieve stands

sky.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 10 augustus 2007, KG ZA 07-924. Sky-Lite Holland B.V. tegen Audipack Verkoop B.V. (Met dank aan Ricardo Dijkstra en Rogier de Vrey, Van Doorne)

Auteursrechtelijk executiegeschil. Dreigende executie. Reikwijdte van een in algemene termen vervat verbod.

Zowel Audipack als Sky-Lite verhandelen statieven ("stands") voor het ophangen van platte televisieschermen of presentatieschermen. Op 7 juni 2007 oordeelde de voorzieningenrechter te Dordrecht dat de stand van Sky-Lite inbreuk maakt op de auteursrechten van Audipack. Sky-Lite heeft tegen dit vonnis spoedappèl ingesteld.

Hangende het spoedappèl start Sky-Lite een executiegeschil. In dit executiegeschil vordert Sky-Lite primair Audipack te verbieden tot executie van het eerdere vonnis over te gaan ten aanzien van de alternatieve stand I, en subsidiair ten aanzien van de alternatieve stand II, beide op straffe van een dwangsom. Tevens vordert zij na eiswijziging een volledige proceskostenveroordeling. Audipack stelt dat de verhandeling van de alternatieve stands die Sky-Lite heeft voorgesteld onder het verbod van het vonnis zou vallen. Sky-Lite betwist dit, omdat zij met alternatieve stand I maar zeker met stand II voldoende afstand neemt.

 

De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de bepaling van de reikwijdte van een in algemene termen vervat verbod, zoals het onderhavige, een redelijke uitleg met zich brengt dat de draagwijdte ervan niet beperkt behoeft te zijn tot de herhaling van de handelingen die aanleiding vormden voor de eerdere procedure, maar zich ook kan uitstrekken tot toekomstige handelingen, met dien verstande dat voor zover het toekomstige handelingen betreft, als maatstaf geldt dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren.

Deze maatstaf toepassend, oordeelt de voorzieningenrechter dat de verhandeling van alternatieve standaard I geen overtreding van het verbod oplevert. Op een aantal punten, dat de voorzieningenrechter te Dordrecht voor de inbreukvraag van belang achtte, heeft Sky-Lite onmiskenbare veranderingen aangebracht. Gelet voorts op de relatief beperkte speelruimte vanwege technische eisen, kan volgens de voorzieningenrechter zelfs serieus de vraag worden gesteld of deze nieuwe standaard I (nog) inbreuk maakt op de auteursrechten van Audipack. Dit geldt te sterker nu in eerste instantie nadrukkelijk het aanvankelijk in nog algemenere termen geformuleerde verbod is afgewezen.

Het betoog van Audipack dat in de beslissing tevens Sky-Lite wordt verboden onderdelen van de verboden standaard te verhandelen en dat in standaard I nog een aantal onderdelen is verwerkt die ook in de oude standaard zat, zodat deze om die reden door het verbod zouden worden bestreken, gaat niet op. De voorzieningenrechter acht het duidelijk dat het verbod eerst en vooral ziet op de standaard als geheel, nu de voorzieningenrechter te Dordrecht de totaalindrukken daarvan gelijkend heeft geoordeeld en ook slechts de auteursrechtelijke beschermbaarheid van de gehele staander van Audipack heeft beoordeeld.

Hoewel Audipack nog niet heeft geprobeerd dwangsommen te innen met betrekking tot eventuele verkopen van de alternatieve standaard I, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gegeven, aangezien het voor Sky-Lite van belang is te weten of zij met de verhandeling van deze standaard dwangsommen verbeurt, terwijl Audipack desverzocht niet heeft willen aangeven daarop geen aanspraak te zullen doen en het vonnis betekend is.

Audipack wordt in de redelijke en evenredige proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter overweegt dat ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van rechten van intellectuele eigendom, conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn/artikel 1019h jo. 1019 Rv worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4512

Een loos aanbod

adc.gifVzr. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 februari 2007, LJN: BB1535. Casa Musica Musicvertrieb Wegewitz & Güldner Gmbh & Co.Kg tegen Geïntimeerde.

Executiegeschil in zaak over naburige rechten. Geen reëel aanbod via verborgen link. Geen terugwerkende kracht verklaring 260 Rv. (“De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient.”)

Bij vonnis in kort geding van 27 september 2005 heeft de voorzieningenrechter geïntimeerde onder meer veroordeeld   “om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de (verdere) exploitatie van de muziekwerken met de titels “Wabble Cha” en “Viaje Tiempo Atras”, zoals vastgelegd op de cd’s van Casa Musica getiteld: ”Agua de Coco” respectievelijk  “Macumba” te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom.

In het daarop volgende executiegeschil heeft de voorzieningenrechter in vonnis van 15 december 2005 waarvan beroep in conventie de executie van het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van 27 september 2007 geschorst totdat in een bodemprocedure tussen partijen omtrent de verschuldigdheid van de dwangsommen zal zijn beslist en de vorderingen met betrekking tot (verdere) exploitatie van de muziekwerken afgewezen . Het hof bekrachtigt i.c. het vonnis van de voorzieningenrechter

Over de voorwaardelijk incidentele grief met betrekking tot artikel 260 Rv, TRIPs en dwangsommen stelt het hof, net als het Hof Arnhem eerder dit jaar, dat er geen sprake is van terugwerkende kracht:

“5. Artikel 260 Rv., met welke bepaling is beoogd de Nederlandse wetgeving in overeenstemming te brengen met artikel 50, lid 6 van de overeenkomst inzake handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna:TRIPs-Verdrag), houdt in dat een voorlopige voorziening als bedoeld in het TRIPs-Verdrag haar kracht verliest wanneer deze niet binnen een redelijke termijn wordt gevolgd door een bodemprocedure, hetgeen bij gebreke van een in het vonnis bepaalde termijn het geval is, wanneer tenminste 31 dagen, waarvan tenminste 20 werkdagen, na de dag van de uitspraak zijn verstreken en de wederpartij een daartoe strekkende verklaring ter griffie indient, zoals in casu.

Naar het oordeel van het hof is met de bewoordingen “verliest de voorlopige voorziening haar kracht” niet beoogd dat de voorlopige voorziening met terugwerkende kracht (ex tunc) vanaf de dag van de uitspraak haar werking verliest, maar werkt zij ex nunc, in het onderhavige geval vanaf de dag waarop de verklaring is ingediend. Het hof vindt hiervoor steun in de (Engelse) tekst van het TRIPs-Verdrag. Artikel 50, lid 6 TRIPs spreekt van “revoked or otherwise cease to have effect”. Naar het oordeel van het hof houden de woorden "cease to have effect” in elk geval in dat de voorlopige voorziening na verloop van de redelijke termijn niet meer van kracht zal zijn en dus niet dat dan de voorlopige voorziening met terugwerkende kracht haar werking verliest. Dit betekent dat ingeval van inbreuk in de periode van 17 oktober 2006 tot 8 november 2007 in beginsel dwangsommen zijn verschuldigd.”

Ook de principale grieven worden door het hof verworpen. Op grond van het feit dat er een (verborgen, vergeten) link is naar een bestelpagina, waar de cd’s echter feitelijk niet meer kunnen worden besteld, kan niet worden gesproken van een reëel aanbod.

“8. (…) Anders dan Casa betoogt, volgt uit het dictum noch uit de rechtsoverwegingen van het vonnis van 27 september 2005 dat geïntimeerde ervoor dient/diende te zorgen dat de verkoop en/of het te koop aanbieden van de inbreukmakende cd's via websites van derden gestaakt zou(den) worden. Naar het voorlopige oordeel van het hof moet in het licht van de eisen van de jurisprudentie de veroordeling om de (verdere) exploitatie te staken en gestaakt te houden aldus worden uitgelegd dat zij beperkt is tot de exploitatie door geïntimeerde zelf.”

In hoger beroep is namens geïntimeerde bij pleidooi verklaard dat de vader van geïntimeerde korte tijd na het uitbrengen van het exploit van 17 oktober 2005 opdracht heeft gegeven het bestelformulier en de oude nieuwsbrief van de website van geïntimeerde te verwijderen, dat kennelijk nog een verborgen pagina ("page in cache") op het internet is achtergebleven en dat de link op de website naar de bestelpagina geheel is verwijderd op 30 mei 2006, hetgeen door Casa niet meer is weersproken.
 
Naar het voorlopige oordeel van het hof kan de vermelding van de litigieuze cd's op deze verborgen bestelpagina niet worden aangemerkt als het te koop aanbieden daarvan. Dit brengt mee dat er geen plaats meer is voor een inbreukverbod als door Casa is gevorderd.”

“12. Niet weersproken is dat de bestelpagina en de nieuwsbrief kort na 17 oktober 2005 van de website van geïntimeerde zijn verdwenen. Voorts is aannemelijk geworden dat de litigieuze cd's toen niet meer te verkrijgen waren, zodat van een reëel aanbod geen sprake meer was.  Gelet hierop heeft geïntimeerde in de genoemde periode geen inbreuk op de rechten van Casa gemaakt.”

Over de proceskosten stelt het hof tenslotte:

13. Uit het vorenstaande vloeit voort dat in het principale beroep het vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van Casa als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principale beroep, dat het incidentele beroep zal worden verworpen maar dat een kostenveroordeling achterwege kan blijven nu het incidentele beroep voorwaardelijk is ingesteld en de voorwaarde niet is vervuld.

Lees het arrest hier. Genoemde arrest Hof Arnhem: IEF 3847.

IEF 4468

Een vordering van onbepaalde waarde

nike swoosh.jpgRechtbank Amsterdam, 25 juli 2007, HA ZA 06-4041. Nike International Ltd. tegen gedaagde. (Met dank aan Ilan de Vré, Kennedy Van Der Laan).

Bevoegdheidsincident in auteursrecht- en merkinbreuk procedure. Geschil over de vraag of de sector civiel, dan wel de sector kanton bevoegd is kennis te nemen van een vordering van onbepaalde waarde.

 

Gedaagde vordert bij incidentele conclusie dat de rechtbank sector civiel zich onbevoegd verklaart en dat de procedure wordt doorverwezen naar de sector kanton, omdat volgens gedaagde de vorderingen van Nike gezamenlijk een lagere waarde vertegenwoordigen dan € 5.000,--.

De rechtbank volgt deze stelling niet. “2.5. (…) Nu aldus niet vaststaat op hoeveel inbreuk makende goederen de vordering betrekking heeft, betreft het hier een vordering van onbepaalde waarde en zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde dan € 5.000,-- vertegenwoordigt. De sector civiel van deze rechtbank is dan ook bevoegd om de vordering van Nike in behandeling te nemen.”

Lees het vonnis hier.