Procesrecht  

IEF 982

het probleem van het wapperen

Met dank aan De Brauw Blackstone Westbroek: Rechtbank 's-Gravenhage, 28 september 2005, KG 05/1010. Agripa Holdings Limited tegen Roland International B.V. EP betreffende een werkwijze en inrichting voor het afbeelden van reclame op een voertuig. Directe inbreuk aangenomen.

Octrooi-vonnis met de inmiddels gebruikelijke grensoverschreidende-bevoegdheidsalinea: "Nu gedaagde een in Nederland gevestigde vennootschap is, is de voorzieningenrechter bevoegd van de vorderingen kennis te nemen. In het kader van een voorlopige voorziening is er ook bevoegdheid om zonodig een grensoverschrijdend verbod op te leggen, zelfs nu de nietigheid van het octrooi (tevens) naar buitenlands recht wordt ingeroepen. Hiertoe hoeft de rechtbank immers geen definitief oordeel te vellen over het geldigheidsverweer, maar slechts een inschatting te maken hoe de betreffende buitenlandse rechter daarover in voorkomend geval zal oordelen"

Agripa is houdster van een Europees octrooi betreffende een verwisselbaar reclamevlak op de zijkant van een vrachtwagen met toepassing van een reclameboodschap welke is aangebracht op flexibel materiaal dat losmaakbaar is bevestigd op de vrachtwagen. Octrooi is nieuw en inventief. De veelheid van octrooien op het gebied van het aanbrengen van verwisselbare reclame op de zijkant van een vrachtwagen geeft aan dat het hier gaat om een product dat, als er een praktisch toepasbare vorm voor zou worden gevonden, aan een duidelijke marktbehoefte voldoet. Niettegenstaande die vraag is de oplossing om tot een praktisch toepasbare vorm (eentje die niet flappert in de wind)  te komen niet eerder gevonden. Ook hierom is de uitvinding inventief.

Roland erkent dat haar reclamepanelen bestaan uit maasmateriaal in de zin van conclusie 1 van het octrooi. Zij betwist evenwel inbreuk te maken omdat zij het voordeel van het octrooi niet dáárdoor verwezenlijkt, maar door de wijze waarop zij de panelen plaatst op de zijwand van een vrachtwagen. Bij de Rolabanner is het maasmateriaal over de gehele omtrek daarvan dicht tegen de zijwand van het voertuig aangebracht, zodat de rijwind geen kans krijgt om het doek op te doen bollen. De toepassing van maasmateriaal vloeit volgens Roland voort uit andere overwegingen zoals het lichte gewicht, flexibiliteit en betere bedrukbaarheid.

Daargelaten nog dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat een doek zonder mazen de door Roland geroemde eigenschappen zou ontberen, heeft Roland geheel niet inzichtelijk gemaakt dat een gesloten reclamedoek zonder mazen niet zou flapperen indien dit wordt gemonteerd met een rondom doorlopend montagesysteem.

Door reclamepanelen met dat maasmateriaal aan te bieden maakt zij directe inbreuk op het octrooi. Voor zover Agripa zou bedoelen dat Roland indirecte inbreuk zou maken door zijwanden van vrachtwagens te voorzien van een bevestigingssysteem voor een verwisselbaar reclamedoek, geldt dat naar voorlopig oordeel zo’n bevestigingssysteem ook gebruikt kan worden voor een niet inbreukmakend reclamepaneel zonder mazen. Van indirecte inbreuk in deze zin is dan geen sprake.

Er zijn voldoende aanwijzingen dat Roland voornemens is de inbreukmakende reclamepanelen ook aan te bieden in andere landen dan Nederland of dat reeds gedaan heeft. Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse danwel de bevoegde buitenlandse rechter van de andere gedesigneerde landen hier anders over zou oordelen. De voorzieningenrechter ziet dan ook grond om Roland te verbieden inbreuk te maken op het octrooi voor alle gedesigneerde landen. Lees vonnis hier.

IEF 973

Procesrechtelijke aspecten GvEA

Arrest  GvEA, 27 september 2005, zaak T-123/04. Cargo Partner tegen OHIM.  Cargo Partner AG vangt bot bij haar aanvraag van het gemeenschapsmerk CARGO PARTNER voor de onder 39 vallende diensten transport, verpakking en opslag van goederen. Ook de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) oordeelt dat het teken CARGO PARTNER geen onderscheidend vermogen bezit met betrekking tot de opgegeven diensten.

Cargo Partner AG is strijdlustig en vraagt onder meer het Gerecht van Eerste Aanleg (GvEA) de bestreden beslissing te herzien in die zin dat inschrijving van het aangevraagde teken wordt aanvaard. De uiteindelijke beslissing van het GvEA is niet verrassend. Zij verwerpt het beroep. Wel verrassend is het procesrechtelijk getint verweer van het OHIM. Het OHIM heeft drie excepties van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

I) Het OHIM is van mening dat het beroep niet ontvankelijk is, omdat Cargo Partner AG niet vertegenwoordigd zou zijn door een advocaat die bevoegd is proceshandelingen voor het Gerecht te verrichten. Het GvEA oordeelt dat uit de processtukken blijkt dat de naam Michael Wolner voorkomt op de lijst van vennoten van Gassauer-Fleissner Rechtsanwalte en dat hij als advocaat is ingeschreven bij de balie van Wenen. Na controle door het GvEA of de handtekening op de ingediende stukken afkomstig was van Michael Wolner verwerpt zij deze exceptie.

II) Volgens het OHIM heeft Cargo Partner AG onvoldoende haar stellingen onderbouwd met feitelijke of juridische argumenten. Ook deze exceptie faalt. Hoewel het GvEA in haar arrest bevestigt dat de uiteenzetting beknopt is, acht zij zich in staat uit te maken op welke feitelijke en juridische argumenten het beroep is gebaseerd. Ook geldt dat "wanneer een verzoeker de uitlegging of de toepassing van het gemeenschapsrecht door het OHIM betwist, kunnen de door het OHIM onderzochte rechtspunten in een beroepsprocedure voor het Gerecht opnieuw worden behandeld."

III) De laatste exceptie lijkt flauw maar begrijpelijk gelet op exceptie I. Cargo Partner AG vraagt het GvEA tot herziening van de bestreden beslissing en tot inschrijving van het teken CARGO PARTNER. Volgens het OHIM is verzoekster niet-ontvankelijk, omdat het GvEA niet bevoegd is om een aangevraagd merk in te schrijven. Het GvEA verwerpt ook deze exceptie. "Gelet op de inhoud van de argumenten die verzoekster ter ondersteuning van haar conclusies aanvoert, strekken deze in casu in feite tot vernietiging van de bestreden beslissing."

Lees arrest hier.

IEF 960

Geharmoniseerde processen

Bruno Vandermeulen (Bird & Bird): "Harmonisation of IP litigation practice: still a long road ahead." Artikel gepubliceerd in JILP, september 2005.

"This article will address these issues by way of providing answers to three important questions that show the dividing lines that run throughout the court systems in the European Union. To address these issues in a comprehensive manner, this article describes these dividing lines along the following themes : (1) the collection of evidence and the use of that evidence across the national boundaries (2) the duality between validity and infringement issues (particularly relevant for patents) (3) the question of whether a court grant an injunction reaching beyond its own national borders (4) use of so-called “torpedo” actions (5) recovery of attorney’s fees and (6) protection of confidentiality or proprietary information or business interests during a litigation." Lees hier meer.

IEF 959

uit een oogpunt van efficiëntie

Nog even een nagekomen vonnis(je): Vzngr. Vzr. of Vr. Rechtbank Amsterdam, 5 augustus 2005, KG 05-1513. K.R.S.(RNN7) tegen Yorin / RTL (RTL7), zie eerder bericht hier). Lekker kort vonnis, de rechterlijke macht heeft namelijk ook 's zomers wel wat beters te doen dan het ene na het andere zendermerk te beoordelen.  
 
"Allereerst wordt uit een oogpunt van efficiënte onderzocht of er sprake is van een zodanig overeenstemming tussen RNN7 en RTL7, zowel de namen als de logo's, dat doordoor verwarring bij het publiek kan ontstaan. Zo niet, dan behoeven de overige stellingen en verweren van partijen niet aan de orde te komen. Gelet op de woorden, de gebruikte kleuren en de vormen stemmen noch de namen noch de logo's in hun geheel en in onderling verband beschouwd zodanig overeen dat televisiekijker RNN7 met RTL7 zullen verwarren. 
 
In zijn haast lijkt, maar misschien is het opzet, de rechter de nuance van Sat1 (HvJ) en TV10 (Rb. Utrecht) over het gebruik van cijfers in zendernnamen te zijn vergeten: "Dat in beide namen en logo's gebruik wordt gemaakt van het cijfer 7, maakt dit niet anders, nu het voor televisiezenders heel gebruikelijk is een cijfer in hun naam te gebruiken. Er kan in beginsel geen sprake van zijn dat op het gebruik van een dergelijk cijfer via merk- handelsnaam- of ander recht een monopolie kan worden gevestigd." Lees het vonnis hier (Met dank aan De Brauw Blackstone Westbroek & Klos Morel Vos en Schaap).
IEF 954

Bepaalde bescheiden

Vzngr. Rechtbank Den Haag, 21 september 2005, KG 05/845. Wijbenga Machines tegen Eisenkolb. In dit kort geding doet eiseres, Wijbenga Machines, een verrassend en succesvol beroep op artikel 843a Rv (de exhibitieplicht). Gedaagden, Eisenkolb en Inprotec, hebben een Europees octrooi ingeroepen tegen Wijbenga waarover door Eisenkolb en Inprotec in het recente verleden een procedure is gevoerd tegen hun eigen octrooigemachtigde.

Inzet van die procedure, waarin op 28 april 2004 vonnis is gewezen, was de aansprakelijkheid van de octrooigemachtigde voor de aan Eisenkolb en Inprotec toegebrachte schade tengevolge van de mogelijke nietigheid van het Octrooi. Door de publicatie van het modeldepot voor het geoctrooieerde product vóór de prioriteitsdatum, en ook nog eens door terinzagelegging van een eerder Nederlands octrooi voor dezelfde uitvinding, zou de nieuwheid van het octrooi van Eisenkolb en Inprotec zijn geschaad.

Wijbenga stelt nu dat Eisenkolb en Inprotec onrechtmatig handelen door een octrooi tegen haar in te roepen waarvan al in de eerdere procedure tegen de octrooigemachtigde (nota bene ook door Eisenkolb en Inprotec zelf!) is aangenomen dat het nietig is, en vordert afgifte van een kopie van alle processtukken uit deze eerdere procedure.

Het verzoek van Wijbenga is succesvol. De voorzieningenrechter volgt Wijbenga in haar stelling dat een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad een rechtsbetrekking is in de zin van artikel 843a Rv en dat het inroepen van een octrooi in de wetenschap dat dit octrooi (waarschijnlijk) nietig is een onrechtmatige daad is. Bovendien is volgens de voorzieningenrechter geen sprake van de 'fishing expedition, omdat het verzoek voldoende bepaald is.

Lees het vonnisLees het vonnis

IEF 936

De raad adviseert

Een wat ouder (21 juni 2005), maar nog niet opgemerkt, wetgevingadvies van de Raad voor de Rechtspraak inzake het concept-wetsvoorstel implementatie richtlijn handhaving intellectuele eigendom. Concept-wetsvoorstel zelf is nog niet gepubliceerd (maar wie het heeft mag het vanzelfsprekend mailen). Advies betreft helaas maar 1 artikel.

"Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt: Artikel 1019b. Dit artikel gaat ervan uit dat de voorzieningenrechters van alle rechtbanken bevoegd zijn. De Raad adviseert evenwel om voor die IE-rechten waarvoor de Haagse rechtbank in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd is (octrooien, gemeenschapsmerken en -modellen) ook de voorzieningenrechter uit die rechtbank voor het verlof bedoeld in 1019b exclusief bevoegd te maken.

De voorzieningenrechter dient bij het bewijsbeslag immers over tamelijk inhoudelijke vragen een oordeel te vellen. Te denken valt aan vragen als welke vorm van bewijsbewaring in het betreffende geval geïndiceerd is (is conservatoir beslag nodig of is gedetailleerde beschrijving voldoende dan wel dienen er monsters te worden genomen), hoe eventuele beschrijving en monsterneming plaats dienen te vinden en op welke zaken het beslag kan worden gelegd (welke materialen, werktuigen of documenten zijn van belang, waarbij verder met name bij indirecte inbreuk op het octrooirecht de inbreukmakende roerende zaken niet altijd dadelijk duidelijk zijn).

Te overwegen is voorts om de voorzieningenrechter van de Haagse rechtbank ook bevoegd te verklaren in de overige conservatoir-beslagzaken (geldvordering dan wel revindicatoir) met als inzet (de inbreuk op) een octrooi, een gemeenschapsmerk of -model bij de voorzieningenrechter. Hiervoor pleit dat op deze wijze alles in één hand wordt gehouden. Thans is de regeling van artikel 700 Rv hierop van toepassing." Lees hier meer.

IEF 908

Grensoverschrijdende feiten en ficties

In navolging op dit bericht: Wouter Pors (Bird & Bird) is weliswaar wat minder jong, maar zijn essay over cross-border injunctions is klaar en wordt één deze dagen in de Canadian Intellectual Property Review geplaatst. Hierbij de drukproef van The role of collateral and issue estoppel in multijurisdictional litigation: Europe. Appendix B, Facts and Fiction on Dutch Cross-Border Injunctions.

Zoals bekend wordt de Nederlandse rechtspraak op het gebied van cross border-injunctions in IE-procedures ook in het buitenland met interesse gevolgd, omdat de Nederlandse rechtspraak de mogelijkheid biedt om met een (Nederlandse) uitspraak een inbreukverbod te krijgen dat ook geldt in het buitenland. Daardoor is het niet nodig om in elk afzonderlijk land naar de rechter te stappen. Een paar kanttekeningen: dit is een stuk naar de situatie in augustus 2004. Sindsdien zijn er zoals bekend een paar nieuwe ontwikkelingen, die hier nog niet in staan. Verder zit er nog een fout in de nummering van de noten. Lees de drukproef hier.

IEF 904

Je bent jong en je wilt wat

Ben je jong en is je essay over cross-border injunctions net klaar? Afgezien van dat je het ter publicatie naar IEForum.nl kunt mailen, kun je het nu ook onder de aandacht brengen middels de Utrecht Law Review. De Universiteit Utrecht is deze maand begonnen met deze volwaardige en bovendien gratis juridische onlinepublicatie.

De universiteit wil met de Review jonge wetenschappers kansen op publicatie bieden. Het eerste nummer is gewijd aan juridische aspecten van terrorismebestrijding, maar volgens de website zijn alle artikelen over 'research in which the boundaries of the classic branches of the law (private law, criminal law, constitutional and administrative law, European and public international law) are crossed and connections are made between these areas of the law, amongst others from a comparative law perspective" welkom. Hoofdredacteur is hoogleraar Ton Hol (Encyclopedie van het Recht en Rechtsfilosofie). (Bron: Planet Multimedia)

IEF 878

alles meteen

Goed nieuws voor wie graag alles meteen wil weten: Vanaf volgend jaar worden alle plenaire en commissievergaderingen van het Europees Parlement uitgezonden via een eigen web-tv: www.tvep.eu. Dit heeft het bureau van het Europees Parlement beslist. Uitzenden via het internet geeft als voordeel dat je iedereen in de eigen taal kan bedienen, en laat toe dat mensen zich abonneren, waardoor ze een bericht krijgen als er iets komt dat hen interesseert. Nu de mondelinge behnadelingen van het HvJ nog. (Bron: De Standaard)

IEF 867

Grensoverschrijdende soap

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, zaaknummer 05/2023, Colgate - Unilever. Vonnis in het bevoegdheidsincident.

Colgate vordert in de hoofdzaak een verbod om directe of indirecte inbreuk te maken op haar Europese octrooien voor verpakte zeep (This invention relates to a soap bar that is generally rectangular in shape that is packaged in a substantially transparent package. More particularly, this invention relates to a substantially transparent package where said package provides enhanced functional properties), voor alle gedesigneerde landen met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, totdat per jurisdictie waarvoor het inbreukverbod gevorderd is de rechter in de betreffende jurisdictie (in eerste instantie) de nietigheid van het octrooi waarop het verbod gebaseerd is heeft uitgesproken.

Unilever stelt in dit incident in de eerste plaats op het standpunt dat deze rechtbank geen bevoegdheid toekomt (internationaal noch voor Nederland), omdat Colgate niet zou hebben voldaan aan haar (gesubstantieerde) stelplicht. Colgate wijst er evenwel terecht op dat de Nederlandse rechter (internationale) bevoegdheid toekomt op basis van artikel 2 EEX-verordening (forum rei) respectievelijk artikel 2 Rv, welke bevoegdheid volgens vaste rechtspraak in beginsel bovendien grensoverschrijdend van aard is.

Voorts wijst Colgate er terecht op dat voor de bepaling van de reikwijdte van die (internationale) bevoegdheid niet relevant is de vraag of de vordering naar het toepasselijke recht ook daadwerkelijk toewijsbaar is. Colgate heeft immers wel voldoende gesubstantieerd gesteld dat Unilever onrechtmatig zou handelen door de diverse groepsvennootschappen “aan te sturen” bij hun beweerdelijk inbreukmakende handelen in Nederland en ook daarbuiten. De (materiële) vragen of dit voldoende komt vast te staan en of deze “aansturing” naar het toepasselijke recht als directe of indirecte octrooi-inbreuk danwel anderszins onrechtmatig is te kwalificeren zijn vragen die in de hoofdprocedure dienen te worden beantwoord en niet in het kader van de vraag naar (internationale) bevoegdheid.

Hieraan doet niet af dat het op zich voor Unilever bezwaarlijk zou kunnen zijn zich te verdedigen in een procedure die in haar ogen reeds bij voorbaat kansloos zou zijn omdat voornoemd handelen geen aan de octrooihouder voorbehouden handeling zou zijn noch anderszins onrechtmatig zou zijn te achten. Het Nederlandse procesrecht voorziet nu eenmaal niet in de mogelijkheid om de eventuele “volkomen kansloosheid” van een vordering voorafgaand aan de eigenlijke procedure aan de orde te stellen, bijvoorbeeld bij wege van een incident (zoals volgens Unilever wel het geval zou zijn in het Verenigd Koninkrijk met de “case management conference” of “summary motion to dismiss” en in Duitsland met een “früher erster Termin”). Derhalve kan daarvoor het bevoegdheidsincident geen uitkomst bieden.

De beantwoording van de vragen of artikel 22 lid 4 EEX-verordening (de overeenkomstige artikelen in het EEX- en EVEX-verdrag zijn gelijkluidend) aan de grensoverschrijdende bevoegdheid in de weg staat danwel of de rechtbank in het licht van haar uitspraak inzake Stork/CFS Bakel van 19 januari 2005 (IER 2005, 40) haar beslissing op deze vraag zal aanhouden tot het HvJ EG uitspraak heeft gedaan in de zaak C-4/03 (GAT/LuK), zal om redenen van proceseconomie worden gereserveerd tot de zaak ten principale is bepleit. Hierbij is niet alleen van belang dat eerst dan als vaststaand zal kunnen worden aangenomen dat in de procedure voor deze rechtbank daadwerkelijk een beroep op de nietigheid wordt gedaan, zoals Unilever heeft aangekondigd, doch ook dat het goed mogelijk is dat het HvJ EG in de tussentijd uitspraak zal doen.

De slotsom luidt dat de rechtbank in ieder geval bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Colgate, voor zover die betrekking heeft op Nederland. Voor het overige zal zij haar eindoordeel betreffende de bevoegdheid aanhouden tot de zaak ten principale is uitgeprocedeerd. Alsdan zal ook over de kosten van dit incident worden beslist.

 Lees hier het vonnis.