Procesrecht  

IEF 1320

Roche, Primus en de spin in het web

Conclusie van Advocaat-Generaal Philippe Léger van 8 december 2005, Zaak C-539/03 Roche - Primus

Kan de houder van een Europees octrooi krachtens artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, tegen meerdere vennootschappen die in verschillende verdragsluitende staten zijn gevestigd en tot eenzelfde concern behoren, een rechtsvordering wegens octrooi-inbreuk indienen bij één gerecht, te weten het gerecht in het rechtsgebied waarvan een van deze vennootschappen is gevestigd?

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van de Hoge Raad als volgt te beantwoorden:

„Artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, [...] moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een geschil ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij meerdere, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van elk van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op gelijke of soortgelijke wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van één van hen.”

Lees hier de hele conclusie.

IEF 1197

Focus op het bewijs

GvEA, 9 november 2005, zaak T-275/03, Focus Magazin Verlag tegen OHIM. Meer procesrecht dan merkenrecht. Wat begint met een beroep op de relatieve weigeringsgronden, eindigt met een beslissing op formele gronden. Gevraagd bewijs was wel tijdig ingediend, OHIM wordt in het ongelijk gesteld.

ECI Telecom heeft inschrijving aangevraagd voor het woordteken Hi-FOCUS voor telecommunicatiesystemen. Focus Magazin Verlag heeft oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk op basis van het woordmerk FOCUS, ingeschreven voor waren en diensten in 24 klassen. De oppositieafdeling heeft de oppositie afgewezen op grond dat verzoekster, Focus, bij gebreke van overlegging van de volledige vertaling van het bewijs van inschrijving van haar Duitse merk het bewijs  van het bestaan van haar oudere merk niet had geleverd. De oppositieafdeling was van oordeel dat de verwijzing naar de lijst van waren en diensten van het internationale merk niet kon worden beschouwd als een volledige Franse vertaling van het Duitse inschrijvingsbewijs.

De kamer van beroep heeft het beroep van Focus verworpen. Zij heeft geoordeeld dat Focus verplicht was, het bewijs van het bestaan van haar oudere merk te leveren door overlegging van de vertaling van haar inschrijvingsbewijs, en dat het overgelegde bewijs in casu onvoldoende was.

Vast staat "dat verzoekster samen met het oppositiebezwaarschrift het Duitse inschrijvingsbewijs van het oudere merk en het in het Frans gestelde inschrijvingsbewijs van haar internationaal merk nr. 663 349, dat op het oudere merk is gebaseerd, heeft overgelegd. Tevens staat vast dat verzoekster als bijlage bij haar beroepschrift tegen de beslissing van de oppositieafdeling de Franse vertaling van het Duitse inschrijvingsbewijs van het oudere merk heeft gevoegd." (...) "Aangezien het betrokken document tijdig [...] is aangevoerd [...] mocht de kamer van beroep in casu derhalve niet weigeren, met dit document rekening te houden."

De ter verwering aangevoerde arresten van het Gerecht doen niet ter zake. Ook faalt het argument van het OHIM dat de procedure van inschrijving van gemeenschapsmerken aanzienlijk langer zal duren indien partijen nog feiten of bewijzen voor het eerst voor de kamer van beroep mogen aandragen. "Aangezien reeds in de procedure voor de oppositieafdeling een aantal onderling overeenstemmende elementen die wijzen op het bestaan van een ouder recht, waren aangedragen, heeft juist het niet-aanvaarden van de voor de kamer van beroep overgelegde extra vertaling ertoe geleid dat deze procedure langer duurt."

Bestreden beslissing vernietigd, zonder dat uitspraak moet worden gedaan op de andere middelen. Lees het arrest hier.

IEF 1183

Terecht beslagen

Rechtbank 's-Gravenhage, 9 november 2005, Rolnr. KG05/1175, Dutch Mobile-Bos tegen SISVEL.

Kort geding tot opheffing beslag in douanezaak. De Haagse Voorzieningenrechter maakt in mildere dan de gebruikelijke bewoordingen korte metten met de vorderingen.

De Italiaanse onderneming SISVEL heeft op Schiphol telefoons met MP3 functie in beslag genomen die aldaar door de douane waren tegengehouden. De telefoons werden ingevoerd door Dutch Mobile en vervoerd door Bos Transport. SISVEL is door de douane gewaarschuwd omdat zij licentieneemster is op de door een aantal grote electronicafabrikanten geoctrooieerde MP3-compressietechniek. Dutch Mobile en Bos spannen tevergeefs een kort geding tot opheffing van het beslag aan.

Als eerste grondslag voeren zij aan dat de licentieneemster op een octrooi (SISVEL dus) niet zelfstandig verbodsvorderingen met nevenvorderingen kan instellen. Hiermee zien eiseressen volgens de Voorzieningenrechter echter over het hoofd dat SISVEL niet als licentienemer zelfstandig verbodsvorderingen instelt. SISVEL beschikt over een akte, waaruit blijkt dat zij gemachtigd is om namens de octrooihouders op te treden krachtens procesvolmacht. SISVEL heeft zodoende niet namens zichzelf (en zelfstandig) het verzoek tot verlof ingediend en vervolgens beslag laten leggen, maar namens Philips c.s., hetgeen naar Nederlands procesrecht mogelijk is. Of e.e.a. reeds bleek uit het beslagrekest blijkt niet uit het vonnis.

Ten tweede stellen eisers dat de Rb. Haarlem onbevoegd zou zijn geweest om verlof tot beslag te geven. De Voorzieningenrechter te Den Haag is volgens eisers immers bij uitsluiting bevoegd om over octrooizaken te oordelen. Eiseressen zien er aldus aan voorbij dat die uitsluitende bevoegdheid geen betrekking heeft op het treffen van conservatoire maatregelen. Hiervoor geldt onverkort het bepaalde in Rv. De goederen bevonden zich in het arrondissement Haarlem, dus de Voorzieningenrechter daar was bevoegd het verzochte verlof te verlenen.

Tot slot oordeelt de Voorzieningenrechter nog dat niet gebleken is dat het summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt, wat overigens ook niet is gesteld, en dat de het beslag niet 'onnodig' in de zin van art. 70 lid 2 Rv is gelegd. Bij dit laatste oordeel weegt de rechter mee dat partijen nog hebben onderhandeld teneinde het onderhavige geschil op te lossen. Alle vorderingen worden afgewezen.

Lees hier vonnis.
IEF 1070

Tandpasta in transito

HvJ, 18 oktober 2005, in zaak C-405/03, Class International BV tegen Colgate-Palmolive Company, Unilever NV, SmithKline Beecham plc en Beecham Group plc, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.

In het kort de feiten. In februari 2002 heeft Class International een container met van de Zuid-Afrikaanse onderneming Kapex International gekochte tandpasta voorzien van het merk Aquafresh, de Gemeenschap binnengebracht. SmithKline Beecham e.a. hebben op 5 maart 2002 conservatoir beslag laten leggen op de container na een melding van de douane dat het wellicht namaak goederen zou kunnen betreffen. Nader onderzoek maakte echter duidelijk dat het om oorspronkelijke goederen ging en niet om namaakgoederen. Hierop verzoekt Class International de Rechtbank om opheffing van het conservatoir beslag en vergoeding van schade. De verzoeken worden afgewezen.

In Hoger beroep stelt Class International dat de partij tandpasta niet is ingevoerd,maar zich in transito bevindt. Het Haags Gerechtshof stelt vervolgens een aantal (6-tal) prejudiële vragen aan het Hof van Justitie. Kort samengevat wilde het Hof eigenlijk weten of de merkhouder zich ertegen kan verzetten dat originele merkgoederen in transito in de Gemeenschap worden binnengebracht die nog niet door deze merkhouder of met diens toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht en of de merkhouder op zijn minst kan verlangen dat voor dergelijke goederen een eindbestemming in een derde land vaststaat.

Volgens het Hof zijn niet-communautaire goederen die in transito zijn geplaatst niet in het vrije verkeer van de Gemeenschap gebracht. "Zolang niet voor deze mogelijkheid wordt gekozen en wordt voldaan aan de voorwaarden voor de douanebestemming (…) waaronder de goederen zijn geplaatst, kan het enkele fysieke binnenbrengen van de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap niet worden aangemerkt als "invoeren" in de zin van artikel 5 lid 3, sub c van de richtlijn en artikel 9, lid 2, sub c van de verordening en impliceert het geen gebruik [van het merk] in het economisch verkeer" (…), aldus het Hof. De merkhouder kan ook geen eisen stellen m.b.t. een eindbestemming in een derde land.

Op de vragen van het gerechtshof te Den Haag m.b.t. de mogelijkheid van een merkhouder om het te koop aanbieden of verkopen van oorspronkelijke goederen die in transito zijn geplaatst te verbieden, antwoord het Hof dat dergelijke goederen gewoon te koop kunnen worden aangeboden of worden verkocht met als bestemming een derde land tenzij het te koop aanbieden of de verkoop noodzakelijkerwijs impliceert dat de merkgoederen in de Gemeenschap in de handel worden gebracht. Het Hof formuleert dat als volgt:

"de begrippen "aanbieden" en "in de handel brengen" van goederen in artikel 5, lid 3, sub b, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 2, sub b, van verordening nr. 40/94 kunnen mede omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/ of verkocht terwijl de goederen zijn geplaatst onder de regeling extern douane vervoer of de regeling douane-entrepot. De merkhouder kan zich ertegen  verzetten dat dergelijke goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht."
Als laatste oordeelt het HvJ nog over de verdeling van de bewijslast. Het HvJ oordeelt dat "in een situatie zoals die in het hoofdgeding aan de orde is" de bewijslast ter zake van de inbreuk rust op de merkhouder, die zich erop beroept.

Lees het arrest hier.

IEF 1035

15 miljoen merken

In mooie sameloop met dit artikel in de Telegraaf van vandaag over de recente inbeslagname in Rotterdam van 15 Miljoen merkartikelen, bericht de EU vandaag dat de statistieken er niet om liegen en dat ze er nog harder tegenaan gaan. 

"The European Commission has presented a package of measures to strengthen protection for the EU and its citizens against counterfeiting and piracy. Naast "A new business-customs working group,  a new Task Force of Member States' Customs experts, the completion of an anti-counterfeiting risk management guide, a new electronic system of secure, real-time transmission of information en the promotion of  the signature of memoranda of understanding with major trade representatives", zal de Commissie zich ook gaan buigen over "possible amendments to the World Trade Organisation Intellectual Property Rights ("TRIPS") Agreement so that countries apply anti-counterfeiting controls not only on imports but also on exports, transit and transhipment movements. Above all, efforts will be made to fully implement, strengthen or develop bilateral customs-co-operation agreements with China, the USA, Japan and other trading partners.

Statistics showing the amount of counterfeit and pirated articles seized at the EU's external borders in 2004 demonstrate that counterfeiting is a growing and increasingly dangerous phenomenon. The 103 million counterfeited and pirated goods seized in 2004 represent an increase of more than 12% compared to 2003 and 1000% compared to 1998. Fake foodstuffs, medicines, household items and car parts, that can damage the health and safety of consumers, are continuing to grow in number and the higher quality of fakes is making detection more difficult. Leer hier en hier meer.

IEF 999

Forum Specialis

De Engelse rechter Michael Fysh (ja, we blijven vandaag namen aan onze lijst toevoegen) pleit in MIP Week voor het wereldwijd instellen van meer 'dedicated IP-courts'. Volgens Fysh, zelf rechter bij de Patents County Court for England and Wales, vereisen technische zaken een behandeling door rechters met een technische achtergrond (of Fysh onder IP ook niet-octrooirechtelijke zaken schaart is niet geheel duidelijk).

Uit een onderzoek onder 85 landen blijkt dat, naast het VK, alleen Turkije, Korea en Thailand een gespecialiseerde rechtbank voor IE-zaken hebben. Daarnaast heeft slechts 34 procent van de onderzochte landen, waaronder Nederland, een gespecialiseerde afdeling van een reguliere rechtbank. Van de overige landen heeft 38 procent aangegeven geen plannen voor het instellen van een speciale rechtbank te hebben. Lees hier meer. Verwant eerder bericht hier.

IEF 982

het probleem van het wapperen

Met dank aan De Brauw Blackstone Westbroek: Rechtbank 's-Gravenhage, 28 september 2005, KG 05/1010. Agripa Holdings Limited tegen Roland International B.V. EP betreffende een werkwijze en inrichting voor het afbeelden van reclame op een voertuig. Directe inbreuk aangenomen.

Octrooi-vonnis met de inmiddels gebruikelijke grensoverschreidende-bevoegdheidsalinea: "Nu gedaagde een in Nederland gevestigde vennootschap is, is de voorzieningenrechter bevoegd van de vorderingen kennis te nemen. In het kader van een voorlopige voorziening is er ook bevoegdheid om zonodig een grensoverschrijdend verbod op te leggen, zelfs nu de nietigheid van het octrooi (tevens) naar buitenlands recht wordt ingeroepen. Hiertoe hoeft de rechtbank immers geen definitief oordeel te vellen over het geldigheidsverweer, maar slechts een inschatting te maken hoe de betreffende buitenlandse rechter daarover in voorkomend geval zal oordelen"

Agripa is houdster van een Europees octrooi betreffende een verwisselbaar reclamevlak op de zijkant van een vrachtwagen met toepassing van een reclameboodschap welke is aangebracht op flexibel materiaal dat losmaakbaar is bevestigd op de vrachtwagen. Octrooi is nieuw en inventief. De veelheid van octrooien op het gebied van het aanbrengen van verwisselbare reclame op de zijkant van een vrachtwagen geeft aan dat het hier gaat om een product dat, als er een praktisch toepasbare vorm voor zou worden gevonden, aan een duidelijke marktbehoefte voldoet. Niettegenstaande die vraag is de oplossing om tot een praktisch toepasbare vorm (eentje die niet flappert in de wind)  te komen niet eerder gevonden. Ook hierom is de uitvinding inventief.

Roland erkent dat haar reclamepanelen bestaan uit maasmateriaal in de zin van conclusie 1 van het octrooi. Zij betwist evenwel inbreuk te maken omdat zij het voordeel van het octrooi niet dáárdoor verwezenlijkt, maar door de wijze waarop zij de panelen plaatst op de zijwand van een vrachtwagen. Bij de Rolabanner is het maasmateriaal over de gehele omtrek daarvan dicht tegen de zijwand van het voertuig aangebracht, zodat de rijwind geen kans krijgt om het doek op te doen bollen. De toepassing van maasmateriaal vloeit volgens Roland voort uit andere overwegingen zoals het lichte gewicht, flexibiliteit en betere bedrukbaarheid.

Daargelaten nog dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat een doek zonder mazen de door Roland geroemde eigenschappen zou ontberen, heeft Roland geheel niet inzichtelijk gemaakt dat een gesloten reclamedoek zonder mazen niet zou flapperen indien dit wordt gemonteerd met een rondom doorlopend montagesysteem.

Door reclamepanelen met dat maasmateriaal aan te bieden maakt zij directe inbreuk op het octrooi. Voor zover Agripa zou bedoelen dat Roland indirecte inbreuk zou maken door zijwanden van vrachtwagens te voorzien van een bevestigingssysteem voor een verwisselbaar reclamedoek, geldt dat naar voorlopig oordeel zo’n bevestigingssysteem ook gebruikt kan worden voor een niet inbreukmakend reclamepaneel zonder mazen. Van indirecte inbreuk in deze zin is dan geen sprake.

Er zijn voldoende aanwijzingen dat Roland voornemens is de inbreukmakende reclamepanelen ook aan te bieden in andere landen dan Nederland of dat reeds gedaan heeft. Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse danwel de bevoegde buitenlandse rechter van de andere gedesigneerde landen hier anders over zou oordelen. De voorzieningenrechter ziet dan ook grond om Roland te verbieden inbreuk te maken op het octrooi voor alle gedesigneerde landen. Lees vonnis hier.

IEF 973

Procesrechtelijke aspecten GvEA

Arrest  GvEA, 27 september 2005, zaak T-123/04. Cargo Partner tegen OHIM.  Cargo Partner AG vangt bot bij haar aanvraag van het gemeenschapsmerk CARGO PARTNER voor de onder 39 vallende diensten transport, verpakking en opslag van goederen. Ook de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) oordeelt dat het teken CARGO PARTNER geen onderscheidend vermogen bezit met betrekking tot de opgegeven diensten.

Cargo Partner AG is strijdlustig en vraagt onder meer het Gerecht van Eerste Aanleg (GvEA) de bestreden beslissing te herzien in die zin dat inschrijving van het aangevraagde teken wordt aanvaard. De uiteindelijke beslissing van het GvEA is niet verrassend. Zij verwerpt het beroep. Wel verrassend is het procesrechtelijk getint verweer van het OHIM. Het OHIM heeft drie excepties van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

I) Het OHIM is van mening dat het beroep niet ontvankelijk is, omdat Cargo Partner AG niet vertegenwoordigd zou zijn door een advocaat die bevoegd is proceshandelingen voor het Gerecht te verrichten. Het GvEA oordeelt dat uit de processtukken blijkt dat de naam Michael Wolner voorkomt op de lijst van vennoten van Gassauer-Fleissner Rechtsanwalte en dat hij als advocaat is ingeschreven bij de balie van Wenen. Na controle door het GvEA of de handtekening op de ingediende stukken afkomstig was van Michael Wolner verwerpt zij deze exceptie.

II) Volgens het OHIM heeft Cargo Partner AG onvoldoende haar stellingen onderbouwd met feitelijke of juridische argumenten. Ook deze exceptie faalt. Hoewel het GvEA in haar arrest bevestigt dat de uiteenzetting beknopt is, acht zij zich in staat uit te maken op welke feitelijke en juridische argumenten het beroep is gebaseerd. Ook geldt dat "wanneer een verzoeker de uitlegging of de toepassing van het gemeenschapsrecht door het OHIM betwist, kunnen de door het OHIM onderzochte rechtspunten in een beroepsprocedure voor het Gerecht opnieuw worden behandeld."

III) De laatste exceptie lijkt flauw maar begrijpelijk gelet op exceptie I. Cargo Partner AG vraagt het GvEA tot herziening van de bestreden beslissing en tot inschrijving van het teken CARGO PARTNER. Volgens het OHIM is verzoekster niet-ontvankelijk, omdat het GvEA niet bevoegd is om een aangevraagd merk in te schrijven. Het GvEA verwerpt ook deze exceptie. "Gelet op de inhoud van de argumenten die verzoekster ter ondersteuning van haar conclusies aanvoert, strekken deze in casu in feite tot vernietiging van de bestreden beslissing."

Lees arrest hier.

IEF 960

Geharmoniseerde processen

Bruno Vandermeulen (Bird & Bird): "Harmonisation of IP litigation practice: still a long road ahead." Artikel gepubliceerd in JILP, september 2005.

"This article will address these issues by way of providing answers to three important questions that show the dividing lines that run throughout the court systems in the European Union. To address these issues in a comprehensive manner, this article describes these dividing lines along the following themes : (1) the collection of evidence and the use of that evidence across the national boundaries (2) the duality between validity and infringement issues (particularly relevant for patents) (3) the question of whether a court grant an injunction reaching beyond its own national borders (4) use of so-called “torpedo” actions (5) recovery of attorney’s fees and (6) protection of confidentiality or proprietary information or business interests during a litigation." Lees hier meer.

IEF 959

uit een oogpunt van efficiëntie

Nog even een nagekomen vonnis(je): Vzngr. Vzr. of Vr. Rechtbank Amsterdam, 5 augustus 2005, KG 05-1513. K.R.S.(RNN7) tegen Yorin / RTL (RTL7), zie eerder bericht hier). Lekker kort vonnis, de rechterlijke macht heeft namelijk ook 's zomers wel wat beters te doen dan het ene na het andere zendermerk te beoordelen.  
 
"Allereerst wordt uit een oogpunt van efficiënte onderzocht of er sprake is van een zodanig overeenstemming tussen RNN7 en RTL7, zowel de namen als de logo's, dat doordoor verwarring bij het publiek kan ontstaan. Zo niet, dan behoeven de overige stellingen en verweren van partijen niet aan de orde te komen. Gelet op de woorden, de gebruikte kleuren en de vormen stemmen noch de namen noch de logo's in hun geheel en in onderling verband beschouwd zodanig overeen dat televisiekijker RNN7 met RTL7 zullen verwarren. 
 
In zijn haast lijkt, maar misschien is het opzet, de rechter de nuance van Sat1 (HvJ) en TV10 (Rb. Utrecht) over het gebruik van cijfers in zendernnamen te zijn vergeten: "Dat in beide namen en logo's gebruik wordt gemaakt van het cijfer 7, maakt dit niet anders, nu het voor televisiezenders heel gebruikelijk is een cijfer in hun naam te gebruiken. Er kan in beginsel geen sprake van zijn dat op het gebruik van een dergelijk cijfer via merk- handelsnaam- of ander recht een monopolie kan worden gevestigd." Lees het vonnis hier (Met dank aan De Brauw Blackstone Westbroek & Klos Morel Vos en Schaap).