Procesrecht  

IEF 12763

Geen sprake van invoer en handel Goodyear banden

Rechtbank Den Haag 12 juni 2013, C/09/426576 / HA ZA 12-1062 (The Goodyear Tire & Rubber Company  tegen Pregon / D.I.F.)
Merkenrecht. Invoer. Opheffen onrechtmatig beslag. Goodyear ontwikkelt en verkoopt rubberen banden en is houdster van Benelux en Gemeenschapswoordmerken. Goodyear. D.I.F. handelt internationaal in autobanden en heeft in 2012 een partij van Senegal laten verschepen naar Nederland.

Goodyear kan zich als merkhoudster tegen het handelen van D.I.F. ten aanzien van de partij banden verzetten als de partij banden te koop wordt aangeboden en/of wordt verkocht. Dat sprake is van het ter verkoop aanbieden of verkopen van de partij banden is niet met zo veel woorden door Goodyear gesteld. Er is onvoldoende onderbouwing om aan te nemen dat er sprake is van ‘invoeren’, ‘aanbieden’, ‘in de handel brengen’ in merkenrechtelijk relevante zin of een dreiging daartoe. De rechtbank wijst de vorderingen af en heft in reconventie de beslagen op. Tevens heeft Goodyear onrechtmatig gehandeld door de onrechtmatige beslaglegging en dient deze schade te vergoeden.

Invoer
4.2. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de partij banden waar het hier om gaat, originele Goodyear-banden betreft, zodat de rechtbank daarvan uitgaat en de kwestie of sprake is van namaak buiten de beoordeling kan blijven. Evenmin is tussen partijen in geschil, dat als sprake is van invoer ter verhandeling van de desbetreffende partij banden in de EER, dat inbreuk op de merkrechten van Goodyear inhoudt, nu deze partij niet met haar toestemming in de EER is gebracht. Beide partijen gaan ervan uit dat de door de douane onderschepte partij op het moment dat Goodyear daar beslag op heeft laten leggen zich onder douanetoezicht bevond en dus (nog) niet was ingevoerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of onder omstandigheden daarmee inbreuk is gepleegd op Goodyears merkrechten.

4.7. Dat de partij banden van D.I.F. zich (nog) niet onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot bevond, maar nog onder douanetoezicht, is voor de beoordeling of hier sprake is van dreigende merkinbreuk, gelet op het voorgaande, van ondergeschikt belang. Het gaat, zoals blijkt uit de stellingen van partijen, nog slechts om het enkele fysieke binnenbrengen van de partij op het grondgebied van de EU en dat kan op grond van de Class-uitspraak niet worden aangemerkt als ‘invoeren’ in merkenrechtelijke zin. De partij is weliswaar (nog) niet onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot geplaatst, maar bevindt zich onder douanetoezicht en de banden kunnen als niet-communautaire goederen (nog) niet in de EU verhandeld worden. Daarvoor is noodzakelijk dat zij eerst onder de douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen worden geplaatst. Nu (nog) niet voor die regeling is gekozen zijn de banden niet ingevoerd in merkenrechtelijke zin.

 

4.10. In deze omstandigheden kan echter geen, dan wel onvoldoende onderbouwing worden gevonden om aan te nemen dat sprake is van ‘invoeren’, ‘aanbieden’, ‘in de handel brengen’ in merkenrechtelijk relevante zin of een dreiging daartoe. Dat de bestemming (Pregon in) Nederland was, wil niet zonder meer zeggen dat er dus sprake was van (een intentie tot) plaatsing onder de douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen. Hetzelfde geldt voor de gestelde onduidelijkheid met betrekking tot de betrokken partijen. Dat D.I.F. eerder bij parallelle import betrokken is geweest – hetgeen zij bestrijdt – is evenmin voldoende, zo volgt uit de Class-uitspraak (zie ro. 59). Niet valt in te zien dat daarover anders moet worden geoordeeld omdat de APV daarmee gemakkelijk kan worden omzeild (wat daarvan ook zij), nu artikel 3 lid 1 APV bepaalt dat de APV niet van toepassing is op goederen die met toestemming van de merkhouder van zijn merk zijn voorzien. Ook in onderlinge samenhang bezien, is de conclusie dat Goodyear onvoldoende onderbouwd heeft gesteld met betrekking tot (de dreiging van) verhandeling in de EU om (dreigende) merkinbreuk te kunnen aannemen. De door haar in conventie ingestelde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

De beslagen
4.11. De afwijzing van Goodyears conventionele vorderingen brengt de onrechtmatigheid van de gelegde beslagen met zich mee nu deze dezelfde merkenrechtelijke grondslagen kennen. De in reconventie gevorderde opheffing van de beslagen zal daarom worden toegewezen als in het dictum verwoord. Omdat gesteld noch gebleken is dat er door Goodyear opnieuw beslag zal worden gelegd op dezelfde partij banden, onder gelijke omstandigheden en omdat Goodyear in zijn algemeenheid het recht om beslag te leggen niet zonder meer op voorhand kan worden ontzegd, zal het verbod om opnieuw beslag te leggen worden afgewezen.

IEF 12747

Geen volledige zekerheid dat het vonnis vernietigd zal worden

Hof 's-Hertogenbosch 4 juni 2013, LJN CA2383 (curatoren JOHNNY & JACQUI HOES tegen Hoes BV en Telstar BV)
Kort geding. Verhouding tot de bodemprocedure. Naburige rechten. [X] is rechtsopvolgster onder algemene titel van Y, die in 1994 de Oude Catalogus had verkregen, een omvangrijk bestand geluidsopnamen van diverse artiesten, bestemd voor exploitatie. Geïntimeerden hebben in 2003 Y gedagvaard en gevorderd om de Oude Catalogus over te dragen en de ten onrechte ontvangen royalties aan Z te betalen. Daarover is in 2007 IEF 4254 zo ook besloten, daarna is arrest gewezen.

Echter het arrest van 13 september 2011 in de hoofdzaak [red. IEF 10244], waarop de curatoren de stelling baseren dat al vast staat dat het eerdere vonnis uit 2007 vernietigd zal worden, is van ruim een jaar geleden en de curatoren hebben onvoldoende concreet onderbouwd dat Z B.V. op korte termijn zou failleren. Er bestaat wel een grote kans dat het hof in de hoofdzaak zal beslissen dat de Oude Catalogus toebehoort aan X BVBA, maar volledige zekerheid bestaat daarover niet en dan is het ongewenst en prematuur om de vrijheid voor het hof om definitief te beslissen, te doorkruisen. De oude Catalogus is thans overigens niet onrechtmatig in het bezit van A B.V., omdat het vonnis van 7 maart 2007 immers nog van kracht is. Er is dan ook geen aanleiding voor speculaties over de (on)mogelijkheid dat het hof op een bindende eindbeslissing terugkomt. Het Hof bekrachtigt het vonnis van 20 november 2012.

4.2.1. De curatoren hebben [geintimeerden] cs bij exploot van 25 oktober 2012 in kort geding gedagvaard en gevorderd, kort weergegeven:
I. de Oude Catalogus terug te leveren aan de curatoren op straffe van een dwangsom,
II. de exploitatie van de Oude Catalogus, voor zover dat tot schade aan de waarde daarvan leidt, te staken op straffe van een dwangsom, en een verbod aan [geintimeerden] cs de Oude Catalogus of enig intellectueel eigendomsrecht daarop te vervreemden, bezwaren of in licentie te geven, op straffe van een dwangsom,
III. [geintimeerden] cs te veroordelen tot afgifte van een gedetailleerd overzicht van hetgeen in het kader van de exploitatie van de Oude Catalogus sinds 20 april 2007 is geschied, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geintimeerden] cs in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.

4.2.3. Bij vonnis van 20 november 2012 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het spoedeisend belang van de curatoren weliswaar niet ontbreekt, maar dat dat wel voor enige relativering in aanmerking komt. Het arrest van 13 september 2011 in de hoofdzaak [red. IEF 10244], waarop de curatoren hun stelling baseren dat al vast staat dat het vonnis van 7 maart 2007 vernietigd zal worden, is immers al van ruim een jaar geleden en de curatoren hebben onvoldoende concreet onderbouwd dat [Z.] B.V. op korte termijn zou failleren. Er bestaat wel een grote kans dat het hof in de hoofdzaak zal beslissen dat de Oude Catalogus toebehoort aan [X.] BVBA, maar volledige zekerheid bestaat daarover niet en dan is het ongewenst en prematuur om de vrijheid voor het hof om definitief te beslissen, te doorkruisen. De oude Catalogus is thans overigens niet onrechtmatig in het bezit van [A.] B.V., omdat het vonnis van 7 maart 2007 immers nog van kracht is. Het is voorts niet denkbeeldig dat [Z.] B.V. zich kan beroepen op een retentierecht.
Op deze gronden heeft de voorzieningenrechter de vordering in kort geding afgewezen en de curatoren in de proceskosten veroordeeld.

4.3.5. De curatoren stellen in de toelichting op grief II dat de overweging in het tussenarrest van 13 september 2011 waarop zij zich beroepen, een bindende eindbeslissing bevat en dat de mogelijkheid dat het hof daarop terugkomt, als uitgesloten kan worden beschouwd nu de procedure in de hoofdzaak alleen nog gaat over het bedrag waarop [A.] B.V. aanspraak kan maken wegens in verband met de Oude Catalogus gemaakte kosten.
De curatoren zien er daarbij echter aan voorbij dat het om samenhangende vorderingen gaat, dat het hof ervoor had kunnen kiezen om een deelarrest te wijzen maar dat niet heeft gedaan, en dat een tussentijdse veroordeling tot afgifte zou ingrijpen in de situatie waarover het hof nog heeft te oordelen, terwijl daarvoor geen noodzaak bestaat. Er is dan ook geen aanleiding voor speculaties over de (on)mogelijkheid dat het hof op een bindende eindbeslissing terugkomt.

4.3.7.1. Grief V is, zo stellen de curatoren, niet alleen een verzamelgrief, maar bevat ook een bezwaar tegen de afwijzing van de overige vorderingen van de curatoren (vermeld in r.o. 4.2.1 sub II en III van dit arrest). Gelet op het tussenarrest in de hoofdzaak van 13 september 2011 is de exploitatie van de Oude Catalogus door de [groep]-groep onrechtmatig jegens de curatoren, waardoor hun schade steeds verder oploopt. Daarnaast hebben zij een rechtmatig en dringend belang bij verantwoording door [geintimeerden] cs van de exploitatie van de Oude Catalogus vanaf 20 april 2007, zo stellen de curatoren.

4.3.7.2. Het hof is van oordeel dat de curatoren onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die hun belang, laat staan hun spoedeisend belang, bij het staken van de exploitatie en het afleggen van verantwoording door [geintimeerden] cs op dit moment, kunnen onderbouwen. Nu [A.] B.V. de Oude Catalogus op dit moment niet onrechtmatig onder zich heeft is ook de exploitatie daarvan door [A.] B.V. op dit moment op die grond niet zonder meer onrechtmatig.
IEF 12740

Proceskosten ex 1019 Rv en appelgrens

Hof 's-Hertogenbosch 4 juni 2013, LJN CA2309 (X tegen A en C Media B.V.) tussenarrest 26 oktober 2012  en vonnis kantonrechter 26 juni 2012

The Green Balloonter illustratie
Proceskosten ex 1019 Rv en appelgrens. Auteursrecht op foto "vrouw met ballon". Op grond van artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen in beroep gaan tegen een vonnis, tenzij de vordering niet meer dan €1.750,-- beloopt of dat er aanwijzingen zijn dat de vordering, indien onbepaald, geen hogere waarde vertegenwoordigd. De rente wordt inbegrepen, als ook de proceskosten ex 6:96 jo. 1019 Rv; de proceskosten ex 237 - 240 Rb blijven buiten beschouwing bij de bepaling van de appellabiliteit. Dat betekent dat de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen uitkomt op een bedrag van (€ 555,-- + € 558,60) € 1.113,60. Het hof verklaart appellant niet ontvankelijk en veroordeelt hem in de proceskosten.

6.3. Op grond van het bepaalde in artikel 332 Rv lid 1 kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-- of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,--, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.

6.4. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:
a) een verklaring voor recht dat A en C Media inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheids- rechten van [appellant],
b) A en C Media te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 555,-- voor de inbreuk op de auteursrechten van [appellant], dan wel tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding dat de kantonrechter redelijk voorkomt,
c) A en C Media te veroordelen in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv ad € 1.673,70, dan wel in de proceskosten waaronder het salaris van gemachtigde,
d) A en C Media te veroordelen in de nakosten ad € 100,--, en
e) A en C Media te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
Kort gezegd heeft [appellant] daartoe gesteld dat hij auteursrechthebbende is op de foto van de “vrouw met ballon” (productie 2) en dat A en C Media deze foto zonder zijn toestemming heeft gebruikt.

6.6. Bij de bepaling van de appellabiliteit van een vonnis dienen de proceskosten in de zin van de artikelen 237 tot en met 240 Rv buiten beschouwing blijven. Voor de proceskostenvordering op de voet van artikel 1019h Rv geldt dat deze vordering, naast de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv genoemde kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, ook omvat kosten die voor de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG in intellectuele eigendomszaken op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking kwamen. In zoverre telt de gevorderde proceskostenvergoeding wel mee bij de beoordeling van de appellabiliteit.
Volgens [appellant] belopen deze kosten tot aan het opstellen van de inleidende dagvaarding een bedrag van € 558,60. Gelet op de door [appellant] op dit bedrag gegeven toelichting die wordt gestaafd door de bij de inleidende dagvaarding als productie 9 overgelegde urenspecificatie, zal het hof van dit bedrag uitgaan. Dat betekent dat de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen uitkomt op een bedrag van (€ 555,-- + € 558,60) € 1.113,60. Tot aan de dag van de inleidende dagvaarding verschenen rente wordt niet gevorderd.

IEF 12728

Gelegenheid om voicelogs ten kantore van notaris te beluisteren

Hof Den Haag 28 mei 2013, LJN CA1269 (Newice B.V. tegen Pretium Telecom B.V.)
Uitspraak ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Mediarecht. Hoger beroep van IEF 12032. Exhibitieincident (843a Rv). Appellanten vorderen in dit incident ex artikel 843a Rv de ter beschikkingstelling van de voicelogs van de volledige telefoongesprekken op een gegevensdrager. Het hof beveelt Pretium c.s. om aan de appellanten de gelegenheid te geven om ten kantore van een notaris desgewenst in aanwezigheid van de schoonmoeder van appellant, de voicelogs van gesprek I en de opnamen van de gesprekken II, III en IV te beluisteren.

5.  [appellanten], hebben aangevoerd dat zij een rechtmatig belang hebben bij het beluisteren van de gespreksopnamen. Dit belang bestaat ten eerste uit de noodzaak van verificatie van de door Pretium c.s. overgelegde transcripten. Ten tweede bestaat dit belang uit de noodzaak van verificatie van de integriteit en omvang van de opname. Bij dit laatste gaat het onder meer om de wijze waarop het gesprek door de telemarketeer is gevoerd, bijvoorbeeld in een zodanig tempo dat [schoonmoeder appellant sub 1] onder mentale druk werd gezet en niet kon begrijpen waarmee zij instemde.
[appellanten] betwisten dat gesprek I slechts deels is opgenomen. Zij achten volstrekt ongeloofwaardig dat Pretium juist het belangrijke wervingsgesprek slechts deels zou hebben opgenomen. Daarnaast wijzen zij op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2011 (LJN: BQ3528) waarin ook sprake was van volledige transcripten.

6.  Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten], een rechtmatig belang bij verificatie van de integriteit van de opnamen en de juistheid van de overgelegde transcripten. Dit belang wordt gediend door het beluisteren van de gesprekken, zoals Pretium c.s. heeft aangeboden.

8.  Omtrent de wijze van kennisneming zal het hof bepalen dat [appellanten], in de gelegenheid moeten worden gesteld de gesprekken te beluisteren ten kantore van een notaris, op de in het dictum vermelde wijze. Voor verstrekking van gegevensdragers ziet het hof geen rechtmatig belang bij [appellanten], nog daargelaten de vraag of het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin zij partij zijn. De door [appellanten], gewenste doelen kunnen ook met het beluisteren worden bereikt.

Lees de uitspraak LJN CA1269 (pdf)

IEF 12725

Niet aan ambtgenoot om beslissing kantonrechter te toetsen

Beschikking kantonrechter Rechtbank Den Haag 30 mei 2013, Repnr. 1251107/12-81638 (PlayGo Ltd. tegen Trends2com BVBA)
Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten.
Procesrecht. Geen opheffing bewind. Playgo verzoekt op voet van 3:168 lid 5 BW het bewind [zie IEF 11477] omdat de beschikking evident onjuist is. Weliswaar hebben partijen voordien abusievelijk zelf gekozen voor toepasselijkheid van Nederlands recht, doch die rechtskeuze is nietig omdat er strijd is met rechtstreeks werkende hogere Europese regels. Tegen de beschikking is geen hoger beroep ingesteld en deze heeft kracht (en gezag) van gewijsde gekregen. Dit kan niet worden omzeild met een beroep op 3:168 lid 5 BW, het is niet aan de kantonrechter om de beslissing van een ambtgenoot inhoudelijk te toetsen. Het verzoek wordt afgewezen.

4. Weliswaar stelde Playgo dat het haar vrij staat alle door haar gewenste gronden aan een verzoek ex artikel 3:168 lid 5 (in fine) BW ten grondslag te leggen, doch dat is rechtens niet zonder meer juist. Immers, indien een beroep op artikel 3:168 lid 5 (in fine) BW louter gebruikt wordt om het gesloten stelsel van rechtsmiddelen buiten spel te zetten, is er sprake van misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW).

5. Artikel 3:168 lid 5 (in fine) BW is in beginsel slechts bedoeld voor het aanpassen van de juridische situatie rond het bewind aan feiten en omstandigheden die eerst na het instellen van het bewind zijn gebleken of ontstaan. Daarvan is in casu geen sprake. Voor zover Playgo stelde dat het bewind thans inhoudsloos is, hetgeen zij overigens feitelijk niet of nauwelijks onderbouwde, hangt dat - naar valt aan te nemen - samen met de oncoöperatieve houding van Playgo zelf, waarover zij ter mondelinge behandeling meedeelde: "Playgo weigert zich naar de eigen initiatieven van de bewindvoerder te voegen". Ook deze houding dient voor haar eigen rekening en risico te blijven.
IEF 12718

Herstelarrest voor de overeengekomen proceskosten

Herstelarrest HR 31 mei 2013, nr. 11/04114 (Hauck tegen Stokke)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek N.V..
De Hoge Raad heeft haar eerdere arrest [IEF 12554] aangepast. In het dictum is Hauck veroordeeld in de proceskosten, terwijl blijkens de stukken een vordering ex 1019h Rv is gevorderd en partijen overeen zijn gekomen die kosten te begroten op €35.000 voor het principaal beroep en €25.000 voor het incidenteel beroep. Er wordt daartoe de volgende rechtsoverweging ingevoegd:

"4.9. Het principale beroep dient dus te worden verworpen. Als de in het ongelijk gestelde partij dient Hauck in de proceskosten te worden verwezen. Stokke c.s. hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van de volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv. Zij hebben in de schriftelijke toelichting verklaard dat partijen zijn overeengekomen die kosten te ramen op €35.000,-- voor het principale beroep. Hauck heeft het bestaan van die overeenkomst erkend."
IEF 12710

Opeisen dwangsommen na afwijzing in hoger beroep is misbruik

Hof 's-Hertogenbosch 28 mei 2013, LJN CA1524 (X tegen Technoton en Electronic c.s.)
Als randvermelding. Misbruik van bevoegdheid bij executie van dwangsommen. Nu in hoger beroep de vordering van Technoton jegens appellante alsnog is afgewezen, levert het opeisen van dwangsommen wegens het door appellante niet hebben voldaan aan het gebod tot nakoming waarvan de dwangsommen waren opgelegd waaraan appellante jegens Technoton niet (meer) hoefde te voldoen, misbruik van bevoegdheid op. Het hof vernietigt het vonnis en wijst (alsnog) de vordering van geïntimeerden c.s. af.

In citaten:

4.4 Het hof begrijpt uit de stellingen van [appellante] dat de in r.o. 5.1 en 5.2 neergelegde hoofdveroordelingen in haar visie aldus moeten worden uitgelegd, dat deze slechts hun grondslag vinden in een rechtsverhouding die bestaat tussen Technoton en [appellante] en dat om die reden de hoofdveroordelingen geacht moeten worden slechts jegens Technoton te zijn toegewezen.

4.5 Aan [appellante] kan worden toegegeven dat de gevorderde voorzieningen betalingen betreffen waartoe [appellante] jegens Technoton was gehouden en dat de door de rechtbank uitgesproken hoofdveroordeling in zoverre de toewijzing behelsde van een vordering van Technoton op [appellante]. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank de op nakoming van die vordering gestelde dwangsom jegens alle eisende partijen heeft uitgesproken. Kennelijk achtte de rechtbank ook bij de andere eisende partijen een belang aanwezig bij nakoming door [appellante] van de hoofdvordering. Naar het oordeel van het hof kan uit het enkele feit dat de hoofdveroordeling een vordering van Technoton jegens [appellante] betrof dan ook niet zonder meer worden geconcludeerd dat de rechtbank met de hoofdveroordeling geen veroordeling jegens alle eisende partijen zou hebben beoogd.

4.6. (...) Bij de vraag of de executie van verbeurde dwangsommen misbruik van bevoegdheid oplevert, stelt het hof voorop dat de rechter in een executiegeschil een bijzondere terughoudendheid past. Voor de tenuitvoerlegging van iedere executoriale titel geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat misbruik van bevoegdheid wordt aangenomen, anders dan in sprekende gevallen.

4.7. (...) Nu in hoger beroep de vordering van Technoton jegens [appellante] alsnog is afgewezen, levert een opeisen door [geintimeerden] c.s. van dwangsommen wegens het door [appellante] niet hebben voldaan aan het gebod (tot nakoming waarvan de dwangsommen waren opgelegd) waaraan [appellante] jegens Technoton niet hoefde te voldoen, misbruik van bevoegdheid op.

IEF 12706

Vordering benadeelde partij in strafzaak merkvervalste horloges toegewezen

Strafrechter Rechtbank Oost-Brabant 2 april 2013, parketnr. 01/994070-12 (namaak-Ice Watch)
Uitspraak ingezonden door Samantha Brinkhuis en Thomas Conijn, De Brauw Blackstone Westbroek.
Strafrecht. Handelsnaam/merkrecht. Modelrecht. Proceskostenvergoeding 1019h Rv. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij 3000 horloges heeft ingevoerd die zelf of hun verpakking valselijk waren voorzien van handelsnaam of merk althans hetzelfde uiterlijk vertoonden als een model. De verdediging roept in dat er geen bewijs aanwezig is voor beroeps- of bedrijfsmatige uitoefening van het plegen van de feiten en verdachte wist niet dat in de dozen valse horloges zaten. De vordering ad € 2.723,50 van de benadeelde partij wordt toegewezen nu de schade voldoende causaal verband heeft met het bewezenverklaarde feit.

Hierbij inbegrepen zitten de kosten voor de beoordeling van de horloges, de rechtsbijstand voor de aangifte en verdere rechtsbijstand. Artikel 1019h Rv wordt toegepast.

De douane heeft, op verzoek van DHL die de zending niet vertrouwde, een partij goederen gecontroleerd. De verdachten zijn aan de FIOD overgedragen op het moment dat de laatste dozen werden ingeladen op het ophaalpunt van DHL. Door TKS, die exclusief gerechtigd is om de Ice Watch te voeren, is aangifte gedaan. Verdachte verklaard dat hij pakketjes moest ophalen voor ene Patrick waarmee hij via Marktplaats in contact is gekomen. Hij biedt de horloges aan via advertenties en verdient gemiddeld 3 tot 7 euro per horloge. Verdachte had een financieel belang bij het ophalen van de pakketjes. Dat de verdachte niet wist dat de door hem afgehaald pakketjes dezelfde namaakhorloges bevatten als die welke hij met grote regelmaat van Patrick had gekocht acht de rechtbank, mede in aanmerking genomen het feit dat de pakketjes blijkens de daarop aangetroffen vrachtdocumenten afkomstig waren uit China (waarvan bekend is dat daar veel namaakartikelen vandaan komen) is gelet op dit alles niet geloofwaardig.

Citaat, p.6 - Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid merkvervalste horloges, terwijl hij van het plegen ervan zijn beroep heeft gemaakt. Door het op de markt brengen van deze merkvervalste horloges wordt de merkenhouder benadeeld.

Citaat, p. 7 - De schade die verband houdt met het beoordelen van de aangetroffen horloges acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar nu deze schade voldoende causaal verband heeft met het bewezenverklaarde feit. De merkgerechtigde zal immers, geconfronteerd met het vermoeden dat sprake is van inbreuken op zijn merkrechten, onderzoek moeten doen (en in dat verband kosten maken) teneinde vast te stellen of van inbreuk sprake is. Dat dergelijk onderzoek in beginsel door de merkhouder dient te geschieden vloeit voort uit het gegeven dat de merkhouder bij uitstek en - doorgaans - met uitsluiting van anderen in staat is te beoordelen (aan de hand van zogenaamde echtheidskenmerken) of de aangetroffen goederen inbreuk maken op zijn intellectuele eigendomsrechten. Door het voorhanden hebben van vervalsingen heeft verdachte de benadeelde partij genoopt tot het doen van dergelijk onderzoek en (dus) tot het maken van kosten.

Namens benadeelde partij wordt voorts vergoeding gevorderd voor de kosten van rechtsbijstand, verband houdende met het doen van aangifte alsmede de kosten terzake de indiening van de vordering tot vergoeding van de schade.

IEF 12705

Ambtshalve gematigde proceskosten in hoger beroep herbegroot

Hof Amsterdam 28 mei 2013, zaaknr. 138034 / KG ZA 12-192 (Vereniging van Professionele Woningbemiddelaars tegen Courant International B.V.)
Uitspraak ingezonden door Charlotte de Boer en Wim Maas, Deterink N.V..
Zie eerder IEF 11653, waarin de vordering tot staken inbreuk op merk en handelsnamen toegewezen en de proceskosten gematigd tot €3000.

VPW voert tegen de ambtshalve gematigde proceskostenveroordeling een grief aan. Immers Courant International heeft geen enkel verweer gevoerd en het staat de voorzieningenrechter niet vrij deze proceskostenvordering (€8.943,71) te matigen. Het hof is van oordeel dat het onderhavige kort geding als relatief eenvoudig moet worden aangemerkt en dat de gevorderde proceskosten onredelijk hoog zijn. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de kostenveroordeling. Met in achtneming van de indicatietarieven in IE-zaken worden de kosten herbegroot op €6.000 excl. BTW en verschotten (ad €674,57). De uitkomst van het hoger beroep geeft aanleiding om de kosten in hoger beroep te compenseren.

IEF 12675

Ex parte bevel: dreigt operationeel internetdomein kwijt te raken

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Utrecht 18 mei 2009 (Opsis B.V. tegen Gerekwesteerde)
Beschikking ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten.

Voor een samenhangend geheel, zie ook IEF 12655.
Als randvermelding: Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Domeinnaam. Opsis, een oogartskliniek, dreigt haar enige operationele internetdomein kwijt te raken aan gerekwesteerde als ex-werkneemster omdat zij het domein Oogartsenpraktijk.nl op haar eigen naam heeft aangevraagd in plaats van op naam van haar werkgever. Nu dreigt het domein naar een andere host te worden gezet, waardoor het voor Opsis onmogelijk wordt haar bedrijf te voeren. Opsis verzoekt een aanzegging van beslag en aanzegging hiervan bij SIDN. De voorzieningenrechter wijst het ex parte bevel toe, met uitzondering van het verzochte onder 3 (conservatoir derdenbeslag).