DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 12639

Exclusieve levering van 12 maanden nog niet verstreken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 mei 2013, C/13/541081 / KG ZA 13-534 (StMicroElectronics N.V. tegen Nokia OYJ)
Uitspraak ingezonden door Armand Killan, Bird & Bird LLP.

In navolging IEF 12588. Eerdere verkoop van toestel met Tufnell microfoon geen nieuw feit. Exclusieve levering. Contractenrecht. Octrooirecht. Nokia heeft met ST een Parts Purchase Agreement gesloten. Uitgangspunt in die overeenkomst is dat voor Nokia gemaakte producten, High Amplitude Audio Capturing Microphones, niet aan anderen verkocht mogen worden.

ST vordert dat het opgelegde gebod wordt opgeheven, omdat ST gebonden is aan de exclusiviteitsperiode van 12 maanden en dat er sinds februari 2012 reeds een pre-sale was begonnen van een toestel met een Tufnell microfoon (in de Nokia 808 PureView in tegenstelling tot het Lumia-toetsel uit februari/maart 2013). Dat betekent dat de exclusiviteit is verstreken en niet tot 1 maart 2014 doorloopt. Dit executiegeschil leent zich niet om inhoudelijke bezwaren tegen een eerder kort gedingvonnis aan te voeren.

Er is geen sprake van een nieuw feit dat na het vonnis aan het licht is gekomen of omstandigheden die nopen dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningen worden geweigerd.

4.5. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het standpunt over de exclusiviteit zou worden verworpen, ook als het in eerder geding naar voren was gebracht. Weliswaar was de RFQ aan een aantal mogelijke leveranciers gericht, dat neemt niet weg dat met elk van die leveranciers een afzonderlijke overeenkomst is gesloten tot ontwikkeling en levering van de Tufnell microfoon volgens het door Nokia ontwikkelde principe en volgens de door Nokia vereiste specificaties. (...)

IEF 12635

Gelijkwaardig product volgens JMQ-procedé

Hof Den Haag 7 mei 2013, zaaknr. 200.108.105/01 (Beckers Benelux B.V. tegen JMQ Trading B.V.)
Uitspraak ingezonden door Eelco Bergsma, Deterink.

Tussenarrest. Zie eerdere procedures op IE-Forum.nl. Octrooirecht. Contractenrecht. Betekenis "technisch uniek" en "gelijkwaardig product op de markt" Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor de ontwikkeling van diepgevroren magnetrongeschikte snacks. Hof beveelt verstrekken van inlichtingen en beproeven minnelijke schikking.

Partijen gaan er vanuit dat "technisch uniek" betekent dat er geen product op de markt is dat door de markt als gelijkwaardig wordt beoordeeld in prijs- en kwaliteitverhouding en uitwisselbaar zou worden met het product bereid volgens het JMQ-procedé. Beckers zou slechts dan niet verplicht zijn de overeenkomst te verlengen als er een product op de markt is, de stelling dat de werkwijze niet nieuw en/of inventief zou zijn, is onvoldoende. Ook als het octrooi nietig zou zijn, blijft dat er gecontracteerd is over een procedé. De stelling dat Beckers zelf een gelijkwaardig product op de markt brengt, slaagt niet als dat product volgens het JMQ-procedé wordt bereid. Immers partijen zijn juist overeengekomen dat Beckers royalty’s betaalt om het procedé te gebruiken, deze betaling is niet afhankelijk gesteld van de geldigheid van het octrooi, het octrooi wordt zelfs niet genoemd.

Het gerechtshof beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de benoemde raadsheer-commissaris.

Leestip rechtsoverweging 9 en hieronder:

13. Het hof is - de bewijslastverdeling in het midden latend - voornemens de vraag of door Beckers sinds juni 2008 toegepaste werkwijze afwijkt van het JMQ-procedé aan een deskundige voor te leggen. Desgevraagd hebben de advocaten van partijen tijdens het pleidooi in hoger beroep beiden (wat betreft Beckers wederom) aangegeven van oordeel te zijn dat het JMQ-procedé waarop de Overeenkomst ziet gelijk is aan de in EP 863 omschreven werkwijze. De advocaat van JMQ heeft tijdens het pleidooi te kennen gegeven aan een onderzoek mee te willen werken waarbij de geheimhouding omtrent de werkwijze van Beckers wordt gewaarborgd, mits haar belangen om (onder geheimhouding) kennis te nemen van de werkwijze en te (kunnen) reageren op stukken en gegevens voldoende worden gewaarborgd. Teneinde met partijen te overleggen over de wijze waarop dat onderzoek, voormelde belangen in aanmerking nemende, moet plaatsvinden, de perso(o)n(en) van de deskundige(n) en de aan deze te stellen vragen, zal het hof een comparitie van partijen gelaste.

14. De comparitie zal tevens dienen om te bezien of een minnelijke regeling kan worden bereikt.

IEF 12632

Opzegging architectenovereenkomst niet onaanvaardbaar

Rechtbank Den Haag 24 april 2013, LJN BZ9590 (XX Architecten tegen Stichting Mozaiek Wonen)
Als randvermelding. Opzegging contract. Vraag of sprake is van beëindiging of opzegging van een architectenovereenkomst voor de Estafetteflat in Gouda en of dit onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Mozaiek Wonen bericht dat zij het door X vervaardigde voorlopig ontwerp niet zal accorderen vanwege ‘de relatief hoge bouwkosten en de onrendabele top op het project’. X heeft haar verbazing uitgesproken over het feit dat zij, gelet op haar jarenlange betrokkenheid, niet betrokken zal worden bij de voorgenomen doorstart van het project. X stelt Mozaiek Wonen aansprakelijk voor de schade door de opzegging van de overeenkomst, er zou geen deugdelijke dan wel voldoende gewichtige reden voor opzegging zijn, subsidiair is er onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen.

In architectenovereenkomst is opgenomen dat MW kan besluiten een opdracht voor een volgende projectfase niet te verstrekken, X heeft aldus bewust het risico aanvaard dat kon worden besloten dat een volgende projectfase niet aan X wordt gegeven. De rechtbank wijst de vordering af.

Het gaat er dan ook om of MW gerechtigd was om na beoordeling van het door [X] vervaardigde voorlopig ontwerp, aan [X] niet de opdracht te verstrekken voor de volgende projectfase, te weten de ‘Definitief Ontwerpfase’.

4.3.  De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe dat in artikel 2 van de architectenovereenkomst is bepaald dat MW te allen tijde gerechtigd is één of meer projectfasen niet aan [X] op te dragen. Anders dan [X] heeft betoogd kan in de architectenovereenkomst geen steun worden gevonden voor de stelling dat aan een besluit van MW daartoe, een deugdelijke en gewichtige reden ten grondslag moet liggen. Evenmin blijkt uit de architectenovereenkomst dat op MW de verplichting rustte bij dit besluit rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [X]. Voor zover [X] betoogt dat de architectenovereenkomst niet een vastlegging behelst van hetgeen daadwerkelijk tussen partijen is overeengekomen, dient dit betoog bij gebreke van een gemotiveerde onderbouwing te worden gepasseerd. (...)

4.4.  Ook indien het handelen van MW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar mocht zijn, komt volgens [X] aan haar een vergoeding toe die in ieder geval gelijk is aan het verschil tussen de met MW overeengekomen beloning en het marktconforme tarief dat zij normaliter in rekening kan brengen. Ook in dit betoog kan [X] niet worden gevolgd nu – zoals MW terecht heeft opgemerkt – de vordering tot vergoeding van schade bij rechtmatig handelen een rechtsgrond ontbeert. Partijen zijn immers in de architectenovereenkomst overeengekomen dat het honorarium van [X] voor de totale opdracht € 100.000,-- bedraagt, waarbij [X] ingeval van een voortijdige beëindiging van de overeenkomst, jegens MW aanspraak kan maken op het honorarium van de opgedragen werkzaamheden, berekend naar de stand van de werkzaamheden ten tijde van de beëindiging. Blijkens bijlage 3 bij de architectenovereenkomst bedragen de percentages honorarium voor het structuurontwerp en het voorontwerp respectievelijk 12 en 18 procent, derhalve in totaal een bedrag van € 30.000,--. De stelling dat deze financiële afspraken het contract tot een wurgcontract maken en dat [X] daarmee slechts akkoord is gegaan omdat haar was toegezegd dat de gehele opdracht aan haar zou worden verstrekt, kan [X], mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.3 is overwogen, niet baten nu [X] zich uitdrukkelijk met deze financiële afspraken akkoord heeft verklaard. Vast staat dat MW het overeengekomen bedrag van € 30.000,-- alsmede een tussen partijen overeengekomen bedrag ter zake van aanvullende gemaakte kosten aan [X] heeft voldaan. De slotsom is dan ook dat partijen uit hoofde van de architectenovereenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Heeft architect recht op vervolgopdracht tot realisatie ontwerp?)

IEF 12590

Exclusiviteitsrecht en opgebouwde goodwill in Congo

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 17 april 2013, LJN BZ8182 (Sodeic tegen Romi Smilfood c.s.)
Als randvermelding. Contractenrecht en exclusiviteitsrechten. Sodeic heeft van het jaar 2003 tot en met mei 2010 producten van Romi Smilfood c.s. in Congo geïmporteerd. Het betrof voornamelijk margarine van het merk Topper. Een grote bestelling wordt geplaatst, maar niet betaald en dus niet geleverd. Romi Smilfood c.s. heeft op 17 of 18 november 2010 een (nieuw) exclusiviteitscontract gesloten met Société DD Services SARL met betrekking tot het merk Topper.

De rechtbank constateert dat een partij margarine door Sodeic bij Romi Smilfood op 5 mei 2010 is besteld. Volgens de eigen stellingen van Sodeic heeft Romi Smilfood c.s. eerst ongeveer een half jaar na de bestelling van de onderhavige goederen, te weten op 17 of 18 november 2010, een exclusiviteitsrecht gegeven aan een derde partij, namelijk Société DD Services SARL. Volgens Sodeic heeft zij Topper in Congo/DRC geïntroduceerd en enkele jaren afgezet, waardoor een bepaalde goodwill is opgebouwd. Dat Sodeic op grond daarvan recht zou hebben op enige vorm van goodwill, valt niet in te zien. De vorderingen worden afgewezen.

4.3.  De bestelling van 5 mei 2010
4.3.2.  De rechtbank constateert dat de onderhavige goederen door Sodeic bij Romi Smilfood c.s. zijn besteld op 5 mei 2010. Volgens de eigen stellingen van Sodeic heeft Romi Smilfood c.s. eerst ongeveer een half jaar na de bestelling van de onderhavige goederen, te weten op 17 of 18 november 2010, een exclusiviteitsrecht gegeven aan Société DD Services SARL. Romi Smilfood c.s. heeft voorts bij conclusie van antwoord onweersproken gesteld dat de relatie tussen partijen aldus kan worden gekenmerkt, dat Romi Smilfood c.s. goederen aan Sodeic levert na betaling door Sodeic van de daartoe opgestelde pro forma factuur. Van verleende exclusiviteitsrechten aan Sodeic, dan wel afnameverplichtingen van Sodeic is geen sprake. Voorts heeft Romi Smilfood c.s. onweersproken gesteld dat de onderhavige goederen door Romi Smilfood c.s. (zoals overeengekomen) zijn afgeleverd op de kade in Matadi (DRC) en dat Sodeic er dan ook zelf voor heeft gekozen om de goederen vervolgens door te voeren naar de hoofdplaats van het buurland Congo (Brazzaville).
Omdat het aan Société DD Services SARL verleende exclusiviteitsrecht pas ná de bestelling van de onderhavige goederen heeft plaatsgevonden, heeft Romi Smilfood c.s. Sodeic daarvan destijds ook niet op de hoogte kunnen brengen, nog afgezien van de vraag of zij daartoe gehouden zou zijn geweest. De rechtbank tekent daarbij aan dat Sodeic haar vordering niet baseert op het volgens Romi Smilfood c.s. reeds bestaande exclusiviteitsrecht van Piersch Export, dat op 5 mei 2010 reeds bestond. Volgens Romi Smilfood c.s. borduurde de met Société DD Services SARL overeengekomen exclusiviteit slechts hierop voort en was er dan ook geen sprake van een relevante verandering van omstandigheden.
4.3.3.  Op grond van het voorgaande zal de vordering worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de bestelling van 5 mei 2010.
4.4.  De bestelling van 1 november 2010
4.4.1.  Voor wat betreft de bestelling van 1 november 2010 vordert Sodeic de kosten die zij heeft moeten maken ten aanzien van het opstellen van een Letter of Credit en de annulering daarvan. Sodeic heeft ten aanzien van de grondslag van de vordering enkel gesteld dat Romi Smilfood c.s. op 1 november 2010, derhalve 17 dagen voor het overeenkomen van exclusiviteit met Société DD Services SARL, nog een partij Topper aan Sodeic heeft proberen te verkopen. De rechtbank constateert dat ook deze bestelling - die uiteindelijk niet tot een levering van goederen heeft geleid - heeft plaatsgevonden vóór het verlenen van een exclusiviteitsrecht door Romi Smilfood c.s. aan Société DD Services SARL. Voorts heeft Romi Smilfood c.s. ten aanzien van deze levering onweersproken gesteld dat het voor haar op dat moment (waarop de goederen nog niet zijn betaald en nog niet dienden te worden verscheept) niet duidelijk kon zijn welke eindbestemming deze goederen zouden hebben. De rechtbank constateert dat Sodeic ook niet heeft gesteld dat zij voornemens was deze goederen te vervoeren naar Congo, te weten het land waarin Société DD Services SARL (blijkens de eigen stellingen van Sodeic) nadien een exclusiviteitsrecht van Romi Smilfood c.s. heeft verworven.
4.4.2.  Op grond van het voorgaande zal de vordering ook in zoverre worden afgewezen
4.5.  Winst- en imagoschade
4.5.1.  Sodeic heeft gesteld dat zij een vergoeding wenst te krijgen voor de door haar ten behoeve van Romi Smilfood c.s. in Congo/DRC opgebouwde goodwill. Volgens Sodeic heeft zij Topper in Congo/DRC geïntroduceerd, waardoor een bepaalde goodwill is opgebouwd. Sodeic stelt ter zake opgebouwde goodwill recht te hebben op een percentage van 30%, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage, althans een bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen percentage van de factuurwaarde van alle tot heden bestelde producten.
4.5.2.  Naar het oordeel van de rechtbank valt zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - niet in te zien dat Sodeic op grond van de enkele omstandigheid dat zij gedurende een aantal jaren producten van het merk Topper bij Romi Smilfood c.s. heeft besteld en in Congo/DRC heeft afgezet recht zou hebben op enige vorm van goodwill. De vordering zal dan ook in zoverre als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Lees de uitspraak LJN BZ8182 (pdf)

IEF 12588

Exclusiviteit van levering microfoons, maar geen recall

Vzr. Rechtbank Amsterdam 22 april 2013, LJN BZ8278 (Nokia tegen StMictroElectronics N.V.)
Exclusieve levering. Contractenrecht. Octrooirecht. Nokia heeft met ST een Parts Purchase Agreement gesloten. Uitgangspunt in die overeenkomst is dat voor Nokia gemaakte producten, High Amplitude Audio Capturing Microphones, niet aan anderen verkocht mogen worden. Nokia heeft ST uitgenodigd om een aanbod te doen tot ontwikkeling en productie van een nieuw soort microfoon. Daarbij is aan de aanbieders toegezegd dat een exclusiviteit van een jaar zou gelden. Hoewel ST in eerste instantie niet als leverancier is geselecteerd is zij wel met de ontwikkeling begonnen en later alsnog leverancier geworden. Zij heeft de microfoons behalve aan Nokia ook aan HTC geleverd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat ST evenals de andere fabrikanten is gebonden aan de exclusiviteit van een jaar. Dat betekent dat zij tot maart 2014 de voor Nokia ontwikkelde microfoon niet aan andere afnemers mag leveren. Een vordering tot 'recall' van de microfoons die al geleverd zijn, wordt echter afgewezen, omdat Nokia zich (in Europa) niet kan beroepen op een octrooirecht; dit is vooralsnog alleen verleend in de Verenigde Staten.

2.3. Nokia heeft voor de onder 2.2 bedoelde microfoon octrooi aangevraagd in onder andere de Verenigde Staten (waar het octrooi is verleend) en in Europa, waar het (nog) niet is verleend.

2.8. ST heeft octrooi aangevraagd op (bepaalde aspecten van) de door haar ontwikkelde Tufnell microfoon.

Niet ‘owned/developed solely by seller’
4.3. Voorshands is onaannemelijk dat de door ST geproduceerde Tufnell microfoon uitsluitend is voortgekomen uit de ontwikkelarbeid van ST. Het basisidee is duidelijk van Nokia afkomstig en onder andere neergelegd in de RFQ. Dit is niet zo maar een set specificaties, maar bevat een nieuw basisprincipe, dat naar voorlopig oordeel als nieuw moet worden gezien. In ieder geval is dat basisidee (een microfoon die een normaal kanaal heeft voor gematigde geluidsdruk en een kanaal voor hoge geluidsdruk) een idee van Nokia en niet van ST. Weliswaar heeft ST dat basisidee verder ontwikkeld en het is zeer wel denkbaar dat zij daarbij eigen vindingen heeft gedaan die zij met een octrooirecht zal kunnen beschermen. Dat neemt niet weg dat de Tufnell microfoon zoals ST die heeft ontwikkeld niet kan worden beschouwd als ‘owned/developed solely by seller’. Uitgangspunt is dus dat dit product dat speciaal voor Nokia werd gemaakt niet aan anderen mocht worden geleverd.

Geen recall
4.8. Vast staat dat in Europa thans geen octrooi geldt voor de vinding van Nokia zoals aan ST geopenbaard, die voor ST de basis is geweest om de Tufnell microfoon (verder) te ontwikkelen. Dat betekent dat de in het octrooirecht geregelde maatregelen bij een inbreuk op een octrooi niet van toepassing zijn. Immers HTC heeft geen product gekocht dat inbreuk maakt op een recht van intellectuele eigendom. Van een inbreuk op een absoluut recht is geen sprake. ST komt echter door die levering haar verplichtingen jegens Nokia niet na, hetgeen kan leiden tot schadevergoeding. Dat de regels inzake een tekortkoming in de nakoming naar het op de PPA toepasselijke Finse recht inhouden dat een recall kan worden gelast, zoals Nokia die thans vordert, is niet gesteld. Uit de door Nokia overgelegde opinie van een Finse advocaat kan dit niet worden afgeleid. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat het Finse recht in dit geval die mogelijkheid niet kent.
4.9. Ook als er vanuit wordt gegaan dat het Finse recht de mogelijkheid van schadevergoeding anders dan in geld kent (zoals in Nederland geregeld in art. 6:103 BW) is een recall op die grond niet op zijn plaats. Daarbij speelt een rol dat het HTC (of andere afnemers) niet bekend kan zijn dat zij een product ontvangen waarvan ST jegens hen contractueel verplicht was hen dat (nog) niet te leveren. Zij hebben dan ook niet onrechtmatig jegens Nokia gehandeld door bij ST Tufnell microfoons in te kopen. Daarom is – nu een absoluut recht van Nokia ontbreekt – geen rechtsgrond aanwezig waarop ST zich jegens HTC (of andere afnemers) zou kunnen baseren om teruglevering van de geleverde Tufnell microfoons af te dwingen. Onder die omstandigheden is een recall geen passende vorm van schadevergoeding.
IEF 12559

Geschil over stopzetten filmproductie

Rechtbank Amsterdam 10 april 2013, Zaaknummer C/13/522119 / HA ZA 12-894 (NL Film & TV tegen Independent Films Distributie)

Uitspraak ingezonden door Sander Dikhoff en Gaico Bos, Bousie advocaten.

Contractenrecht. Filmpraktijk. Geschil tussen producent (NL Film) en distributeur (Independent Films) over het stopzetten van de productie van de film. Welke partij is schuldig aan het afblazen van de film, over de inhoud van de tussen partijen bestaande overeenkomst, over de vraag welke van de partijen is tekortgeschoten in de nakoming ervan, welke van de partijen de overeenkomst kon ontbinden en wie aan wie schade moet voldoen.

Van de inzendende advocaat:
De producent, eiser in conventie, vordert verklaring voor recht dat de distributeur in strijd heeft gehandeld met de tussen partijen bestaande distributieovereenkomst, dat de distributeur onrechtmatig heeft gehandeld en dat de producent de tussen partijen bestaande overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Tenslotte vordert de producent een bedrag van ruim 750.000 Euro vermeerderd met rente.

In reconventie vordert de distributeur verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen wordt gevormd door een licentiecontract aangevuld met nadere afspraken, dat de producent is tekortschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst, dat de producent jegens de distributeur onrechtmatig heeft gehandeld door de film stop te zetten en te pogen de overeenkomst te ontbinden en dat de producent onrechtmatig beslag heeft gelegd. Voorts vordert de distributeur ontbinding van de overeenkomst en betaling van een bedrag van ruim 530.000 Euro vermeerderd met rente.
 
De conventionele vorderingen van NL Film worden afgewezen. “Ten slotte wordt ook de vordering onder 5, tot vergoeding van schade, afgewezen.”
 
Reconventionele vorderingen van Independent Films worden toegewezen. NL Film moet schadevergoeding betalen aan Independent Films. “Nu vast is komen te staan dat NL Film toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst dient zij de schade die Independent als gevolg van de tekortkoming in de nakoming heeft geleden te vergoeden.“

Aangezien de hoogte van de schade tijdens de comparitie niet aan de orde is geweest, krijgt Independent Films de gelegenheid bij akte de schade nader te onderbouwen.

IEF 12547

Voor beiden onbeheersbaar risico op verzet door derden

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem 9 april 2013, LJN BZ8218, zaaknr. 200.096.763 (Adventure Bags B.V. tegen Kruidvat Retail B.V.)

Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD.

In navolging van het eindvonnis [IEF 9783]. Algemene voorwaarden. Battle of the Forms. Standaardgarantie. Aansprake op schadeloosstelling voor kosten (vermeend) IE-inbreuken. Het hof bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis.

In hoger beroep benadrukt Adventure Bags dat Kruidvat voor veel van haar acties waren aanbiedt, die dicht tegen bekende, duurdere producten van derden aanleunen en dat Kruidvat met die strategie herhaaldelijk in problemen komt met de rechthebbenden op die producten. Dat moge zo zijn, maar het neemt niet weg dat Adventure Bags het jegens Kruidvat op zich heeft genomen die waren te laten produceren en te leveren. De aanspraak op schadeloosstelling voor kosten, schade en verliezen als gevolg van (vermeende) IE-inbreuken is in de algemene voorwaarden opgenomen.

Dat Kruidvat als afnemer haar deel van dit voor beide partijen onbeheersbare risico vervolgens bij haar leverancier heeft neergelegd, maakt dit beding nog niet onredelijk bezwarend, ook niet voor zover Kruidvat haar wederpartij heeft verzocht zo dicht mogelijk bij een bestaand product aan te sluiten en voor zover de positie van Kruidvat de kans op claims vergroot. De grieven worden afgewezen, het hof bekrachtigt het gewezen vonnis.

In het eindvonnis werd onder meer bepaald:

4.28.  Adventure Bags heeft dergelijk bewijs niet geleverd. Integendeel, navraag door Kruidvat bij Oilily heeft haar geleerd dat Oilily van mening was dat de betreffende Granny’s Scarf-producten wel inbreukmakend waren. Dit heeft ook geleid tot het starten van een bodemprocedure door Oilily tegen Adventure Bags en Kruidvat onder meer met betrekking tot de Granny’s Scarf-producten.

Uit het arrest van het Hof:

4.7 Grief III ziet op wat, naar het hof voorkomt, de kern van het geschil is, te weten: of de artikelen 6 en 7 van de algemene inkoopvoorwaarden in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend zijn, althans dat het in die gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Kruidvat zich op deze bepalingen beroept. Daarbij gaat in het bijzonder artikel 6iii van de algemene inkoopvoorwaarden voor zover deze bepaling Kruidvat jegens Adventure Bags aanspraak geeft schadeloosstelling voor alle kosten, schaden en verliezen die Kruidvat maakt of lijdt als gevolg van (vermeende) inbreuken op intellectuele eigendoms(rechten) van derden.

4.9 In hoger beroep benadrukt Adventure Bags dat Kruidvat voor veel van haar acties waren aanbiedt, die dicht tegen bekende, duurdere producten van derden aanleunen en dat Kruidvat met die strategie herhaaldelijk in problemen komt met de rechthebbenden op die producten. Dat moge zo zijn, maar het neemt niet weg dat Adventure Bags het jegens Kruidvat op zich heeft genomen die waren te laten produceren en te leveren. In zoverre contracteerden partijen samen over "riskante producten", producten die het reële risico met zich brachten dat derden zich daartegen, al dan niet met grond, zouden gaan verzetten. Welk risico volgens Adventure Bags nog werd vergroot doordat het niet ging om een kleine afnemer, maar om Kruidvat dat met de geleverde waren op grote schaal en met veel reclame-inspanningen en tegen een lage prijs zou gaan verkopen.

(...)

4.10. Tegen die achtergrond kan ook niet worden gezegd dat Adventure Bags op een verstrekkend beding in de algemene voorwaarden als artikel 6 niet bedacht hoefte te zijn. Daarbij speelt mede een rol dat partijen naast deze algemene voorwaarden waaronder Kruidvat wilde contracteren, wat zij zoals hiervoor is overwogen ook duidelijk had te kennen gegeven, kennelijk geen specifieke condities zijn overeengekomen, alsmede dat, zo al niet juist is dat de algemene voorwaarden op 14 september 2007 met Klein zijn besproken, in elk geval vaststaat dat Klein de voorwaarden heeft ondertekend en per bladzijde heeft geparafeerd. (...)

Zoals hiervoor is overwogen, bracht de transactie waarin Adventure Bags zich heeft begeven voor beide partijen het risico met zich dat zij zouden worden geconfronteerd met inbreukclaims en dat zij in dat verband kosten zouden moeten maken. Zoals de rechtbank in rov. 4.8 overwoog, was dat risico om (als eerste) te worden aangesproken voor Kruidvat als (grote) verkoper waarschijnlijk nog groter dan voor Adventure Bags. Voor beide partijen geldt voorts dat zij het bedoelde risico weliswaar kunnen beperken door voldoende afstand van bestaande producten te nemen, maar dat zij niet in de hand hebben dat derden zich zullen melden met claims die weliswaar ongegrond of zelfs puur speculatief zijn, maar ter afwering waarvan wel (proces)kosten moeten worden gemaakt (die overigens in de procedures waarom het hier gaat volledig plegen te worden vergoed). Dat Kruidvat als afnemer haar deel van dit voor beide partijen onbeheersbare risico vervolgens bij haar leverancier heeft neergelegd, maakt dit beding nog niet onredelijk bezwarend, ook niet voor zover Kruidvat haar wederpartij heeft verzocht zo dicht mogelijk bij een bestaand product aan te sluiten en voor zover de positie van Kruidvat de kans op claims vergroot.

Lees het vonnis zaaknr. 200.096.763 en LJN BZ8218 (pdf)

IEF 12523

Verbod om domeinnaam aan te bieden aan derden

Rechtbank Amsterdam 22 februari 2013, LJN BZ6225 (Clubmessage B.V. en GSM Information Network tegen Motricity Inc.)

Contractueel geschil over domeinnaam. Vordering tot overdracht domeinnaam afgewezen, verbod om domeinnaam aan derden aan te bieden of te leveren toegewezen.

ClubMessage (CM) verkoopt zakelijke producten en diensten op basis van een eigen SMS-netwerk. GIN biedt verschillende technische oplossingen op het gebied van mobile messaging en commerce. CM is sinds medio 2012 enig aandeelhouder van GIN. CM vordert om Motricity te bevelen de registratie van de Domeinnaam en alle andere domeinnamen die op grond van de Share Purchase Agreement zijn overgegaan. Weliswaar heeft Motricity de opdracht aan SEDO om de Domeinnaam op de veiling te koop aan te bieden ingetrokken, maar dat biedt op zichzelf geen garantie dat deze niet aan een derde zal worden verkocht.

De voorzieningenrechter verbiedt Motricity de domeinnaam aan te bieden en/of te leveren aan derden, totdat in een bodemprocedure ten aanzien van de rechten op deze domeinnaam zal zijn beslist.

4.15.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde medewerking tot het wijzigen van de registratie van de domeinnaam zal worden afgewezen, evenals de daarmee samenhangende vorderingen, maar dat het gevraagde verbod om de domeinnaam aan derden aan te bieden en te leveren, totdat in een eventuele bodemprocedure over de rechten op deze domeinnaam zal zijn beslist, wel toewijsbaar is. Het ligt op de weg van CM c.s. om tijdig – uiterlijk binnen vier weken na de vonnisdatum – een dergelijke bodemprocedure aanhangig te maken. Het verbod tot het aanbieden en/of leveren aan derden blijft beperkt tot de domeinnaam , aangezien het door CM c.s. gestelde geen grond biedt voor toewijzing van een verdergaand verbod.
Bovendien lijkt de definitie in Schedule 1 een onduidelijkheid te bevatten, in die zin dat daarin melding wordt gemaakt van intellectual property rights “owned by the Company (GIN) as set out in Annex 8.1”, terwijl volgens eerdergenoemde brief (2.2) de daarin vermelde domeinnaam gin.nl als “owned by Motricity” wordt aangeduid, hetgeen door Motricity niet is tegengesproken.
In lid 3 is vervolgens bepaald dat de transactie geen gevolgen heeft voor een eventueel gebruiksrecht van GIN op enig intellectueel eigendomsrecht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient dit zo te worden gelezen dat (ook) als gebruik wordt gemaakt van een andere domeinnaam door GIN dan de in annex 8.1 vermelde domeinnamen, een dergelijk gebruik door de overname niet zou kunnen worden beperkt. De stelling van Motricity dat artikel 8 lid 3 alleen zou zien op software en niet op andere intellectuele eigendomsrechten is, gezien de tekst daarvan en het hiervoor overwogene, onvoldoende onderbouwd.

4.13.  Daar komt bij dat CM c.s. terecht heeft gesteld dat het op grond van het bepaalde in artikel 21 van de SPA op de weg van Motricity had gelegen om het al dan niet overdragen en/of blijven gebruiken van de Domeinnaam door CM c.s. tijdens de onderhandelingen ter sprake te brengen. Aannemelijk is immers dat het niet overdragen, althans het niet meer kunnen gebruiken van de Domeinnaam tot aanpassing van de koopprijs zou hebben kunnen leiden, ervan uitgaande dat CM c.s. het gebruik van de Domeinnaam daadwerkelijk zou willen voortzetten. Voorshands bestaat onvoldoende aanleiding om in dit kort geding van het tegendeel uit te gaan.

4.14.  Voor zover Motricity de (overdracht van de) Domeinnaam bewust niet met CM c.s. heeft besproken vanwege de grote commerciële waarde die de domeinnaam – los van GIN, maar in verband met aan de drankindustrie gerelateerde bedrijven – mogelijk vertegenwoordigt, gelet op de prijzen die voor aanverwante domeinnamen zoals whiskey.com en vodka.com zijn betaald, komt dat, in het licht van het voorgaande, voor haar risico. Indien CM c.s. (ook) voornemens zou zijn om de Domeinnaam niet zelf te (blijven) gebruiken, maar aan een derde te verkopen ligt dat mogelijk anders, maar daarvoor bestaan vooralsnog geen aanwijzingen.

4.15.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde medewerking tot het wijzigen van de registratie van de domeinnaam zal worden afgewezen, evenals de daarmee samenhangende vorderingen, maar dat het gevraagde verbod om de domeinnaam aan derden aan te bieden en te leveren, totdat in een eventuele bodemprocedure over de rechten op deze domeinnaam zal zijn beslist, wel toewijsbaar is. Het ligt op de weg van CM c.s. om tijdig – uiterlijk binnen vier weken na de vonnisdatum – een dergelijke bodemprocedure aanhangig te maken. Het verbod tot het aanbieden en/of leveren aan derden blijft beperkt tot de domeinnaam , aangezien het door CM c.s. gestelde geen grond biedt voor toewijzing van een verdergaand verbod.
 
IEF 12479

Schafthuizen heeft gelegenheid gehad controle te houden

Rechtbank Amsterdam 20 maart 2013, zaaknummer C/13/525965 / HA ZA 12-1130 (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot B.V.) - (7Mb!)

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Zie eerder Schafthuizen tegen Van Oorschot. Auteursrecht. Contractenrecht. Wel toestemming ongepubliceerd en gepubliceerd werk. Geen sprake van wilsgebrek door geestesstoornis (depressie). Wet bescherming persoonsgegevens. Privéleven tegenover vrijheid van meningsuiting

Uit hetgeen de rechtbank met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

In citaten:
4.1. Aan zijn vorderingen legt Schafthuizen samengevat ten grondslag dat het derde deel van de Biografie is gepubliceerd zonder zijn toestemming althans dat een eventuele gegeven toestemming niet de uitdrukking is geweest van zijn wil, omdat hij handelde onder invloed van een stoornis in zijn geestvermogens.
Als auteursrechthebbende op het werk van Reve was hij bevoegd het gebruik van a. ongepubliceerd werk van Reve en b. gepubliceerd werk van Reve toe te staan of niet.
Als betrokkene in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft hij daarnaast de bevoegdheid te verhinderen dat zijn persoonsgegevens zonder zijn toestemming worden verwerkt in een bestand.

Toestemming ongepubliceerd werk?
Naar het oordeel van de rechtbank is aan alle voorwaarden die in de overeenkomst aan de toestemming voor het gebruik van ongepubliceerd werk in deel drie van de Biografie zijn gesteld voldaan en is die toestemming verkregen. (r.o. 4.5)

Toestemming gepubliceerd werk?
De rechtbank is van oordeel dat Van Oorschot c.s. er vanuit mocht gaan dat de toestemming van Schafthuizen niet alleen betrekking had op ongepubliceerd werk, maar ook op gepubliceerd werk. Dat geldt te meer nu Schafhuizen bij het schrappen van passages ook in citaten van gepubliceerd werk heeft geschrapt en daarbij ook delen van gepubliceerd werk heeft laten staan. Hij kan dus niet onwetend zijn geweest dat er in de Biografie ook werd geciteerd uit gepubliceerd werk.

In ieder geval heeft Schafthuizen onvoldoende gesteld om zijn stelling dat de geciteerde gedeelten de grenzen van het citaatrecht van artikel 15a van de Auteurswet zouden overstijgen aannemelijk gemaakt.

Wilsgebrek
4.10 (...) Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Oorschot c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat een eventueel wilsgebrek niet kenbaar was en ook niet kenbaar hoefde te zijn. De omstandigheid dat iemand aan een depressie lijdt zoals uit het interview met de Volkskrant naar voren komt is immers zodanig geen aanwijzing dat iemand niet in staat is zijn belangen naar behoren te waarderen.

Wet bescherming persoonsgegevens
4.14 Met Schafthuizen is de rechtbank van oordeel dat van ondubbelzinnige toestemming zijnerzijds als bedoeld in artikel 8 onder a Wbp geen sprake is geweest. In geen van de contacten die er tussen Schafthuizen en Van Oorschot c.s. zijn geweest is op enig moment de toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wbp aan de orde gesteld.

De voorwaarden die in artikel 8 Wbp aan de verwerking van persoonsgegevens zijn gesteld zijn echter niet cumulatief, maar alternatief. Dat betekent dat als aan maar één van de voorwaarden is voldaan de gegevens mogen worden verwerkt.
De voorwaarden onder b t/m e spelen in deze zaak geen rol.
Beoordeeld moet worden of de voorwaarde onder f van toepassing is en Van Oorschot c.s. op die grond tot verwerking van de persoonsgegevens van Schafthuizen bevoegd was.(...) het belang van Van Oorschot c.s. is het belang van de publicatie van de Biografie. De Biografie is een uitingsvorm die in artikel 10 van het EVRM een bijzonder bescherming heeft gekregen. Dat door de publicatie op de persoonlijke levenssfeer van Schafthuizen inbreuk wordt gemaakt kan evenmin worden betwist. (...) Schafthuizen kan op voet van artikel 8 EVRM dan ook aanspraak maken op respect voor zijn privéleven.

4.15. Zoals door Van Oorschot c.s. onweersproken is gesteld, is een deel vn de in de Biografie genoemde privéaspecten van het leven van Schafthuizen reeds eerder door met zijn medeweten gepubliceerde werken aan de openbaarheid prijsgegeven. Terecht heeft Schafthuizen daar tegenover gesteld dat die publicatie door Reve of hemzelf werden gecontroleerd en da hij het daarbij zelf in de hand had om te bepalen welke aspecten van zijn privéleven naar buiten kwamen en in welke context dat gebeurde. Die enkele omstandigheid is dan ook niet voldoende om de belangenafweging naar het belang van Van Oorschot c.s. te doen doorslaan.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat met zijn te respecteren belangen in voldoende mate rekening is gehouden en in thans te maken afweging het belang van Schafthuizen niet meer prevaleert boven het belang van Van Oorschots c.s..

Proceskosten in conventie: veroordeelt Schafthuizen in de proceskosten €21.341,73 en €24.824,09 en in reconventie: een bedrag van €8.963,55 en proceskosten €384,00.

IEF 12420

Registratie MKB Bedrijvenindex op internet

Rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo 26 februari 2013, LJN BZ3650 (MKB Developments B.V. hodn MKB Bedrijvenindex tegen CommunicatieTechniek Twente B.V.)

Aquisitiefraude. Logo/Merkgebruik. Registratie MKB Bedrijvenindex op internet. MKB Developments vordert betaling. Kantonrechter wijst vordering af.

CCT heeft een getuige doen horen in het kader van de aan haar opgedragen bewijsopdracht om bedrog te bewijzen: "Ik was niet bekend met de bedrijven Index. Ik ben toen op de site gaan kijken. Ik heb toen gezien dat zij wat in elkaar hadden geprutst. Ze hebben tekst van onze eigen website gehaald en ze hebben een bekend logo gebruikt. Voor die tijd hadden we daar geen registratie. Het logo wat er op stond gebruikte wij al heel lang niet meer. (...) Het logo dat wij hanteren staat op het briefpapier en dat is groen. En op internet is het een wat breder logo met wat meer gegevens. Het logo dat op de wensite is gebruikt was blauw."

Naar het oordeel van de kantonrechter is CTT geslaagd in de aan haar opgedragen bewijsopdracht. De heer [B] dacht dat hij een formulier tekende, waarmee hij een registratie op het internet beëindigde. Hij heeft het faxbericht niet gelezen. Hij vertrouwde op de telefonische informatie die hij van MKBD had gekregen. Door het gebruik van de term ‘MKB’ had de heer [B] geen reden om aan die telefonische informatie te twijfelen. CTT had dus niet de wil om met MKBD een overeenkomst aan te gaan. De door de heer [B] gezette handtekening hield derhalve geen aanvaarding van het schriftelijke aanbod van MKBD in. Het schriftelijk aanbod kwam niet overeen met hetgeen partijen mondeling hadden besproken.

Er was dus sprake van bedrog. De heer [B] ging ook geen overeenkomsten aan namens CTT. Bij CTT ontbrak de wil om het schriftelijk aanbod van MKBD te aanvaarden. Er is derhalve geen rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Dat er sprake was van een misverstand heeft CTT, gezien ook de kerstperiode, binnen een redelijke termijn aan MKBD kenbaar gemaakt. Op 22 of 23 december 2010 kwam CTT erachter dat er wat was misgegaan, omdat zij op die datum een factuur van MKBD had ontvangen. Tussen kerst en oud & nieuw werd er niet of nauwelijks gewerkt bij CTT. Bij brief van 4 januari 2011 heeft CTT aan MKBD bericht dat er sprake was van miscommunicatie.

2.6.  De kantonrechter zal op grond van het bovenstaande de vordering van MKBD afwijzen. De kantonrechter heeft bij deze beoordeling tevens laten meewegen dat MKBD geen overleg heeft gevoerd over de wijze waarop de registratie op het internet zou plaatsvinden. Dit heeft de heer [B] verklaard. Ook de heer [K] heeft verklaard dat hij met de klant geen overleg heeft gehad over hoe de vermelding op het internet eruit zou komen te zien. Het door MKBD gebruikte logo was niet juist. Dus ook over de wijze van registratie is geen overleg geweest.