Overige  

IEF 15140

Mededingingsrecht: Statement of Objections over contractueel geo-blocking van betaalde televisie

Uit het persbericht: The European Commission has today sent a Statement of Objections to Sky UK and six major US film studios: Disney, NBCUniversal, Paramount Pictures, Sony, Twentieth Century Fox and Warner Bros. The Commission takes the preliminary view that each of the six studios and Sky UK have bilaterally agreed to put in place contractual restrictions that prevent Sky UK from allowing EU consumers located elsewhere to access, via satellite or online, pay-TV services available in the UK and Ireland. Without these restrictions, Sky UK would be free to decide on commercial grounds whether to sell its pay-TV services to such consumers requesting access to its services, taking into account the regulatory framework including, as regards online pay-TV services, the relevant national copyright laws.
Lees verder

IEF 15139

Marginale rol in Hofstadgroep met volledige naam die al in andere media was vermeld

Vzr. Rechtbank Gelderland 7 juli 2015, IEF 15139 (X tegen Wegener)
Mediarecht. Geen rectificatie. In de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) is een artikel in 2014 verschenen over moord op Theo van Gogh en de marginale rol die Zierikzeeënaar X speelde in het netwerk van de Hofstadgroep. De voor- en achternaam van X werd al sinds 2005 genoemd in diverse media en in verband gebracht met de Hofstadgroep. Omdat zijn volledige naam voordien al volledig naar buiten was gebracht, weegt het belang bij de rectificatie weegt niet zwaarder dan het recht op vrije meningsuiting. Vordering wordt afgewezen.

4.4. Onder de genoemde omstandigheden is voorshands onvoldoende gebleken dat X (nog) belang heeft bij de gevorderde rectificatie, althans dat dit belang zwaarder moet weten dan het recht op vrije meningsuiting van Wegener. X stelt weliswaar dat de pijn voor hem zit in het gebruik van zijn volledige voor- en achternaam in het artikel, maar daarmee gaat hij eraan voorbij dat zijn naam voordien al volledig naar buiten was gebracht. Niet alleen is zijn naam in het genoemde boek uit 2013 vermeld, ook is X zelf onder zijn volledige naam naar buiten getreden als adviseur van het Vrije Syrische Leger, terwijl hij behoorde te begrijpen dat die hoedanigheid aanleidign kon zijn tot het oprakelen van de eerdere, niet gerectificeerde publicaties. Bovendien is onvoldoende weersproken dat X ook al eenvoudig te identificeren was aan de hand van de verkorte wijze waarop hij in eerdere publicaties werd aangeduid (X2). In die publicaties werd immers vrijwel steeds vermeld dat de bedoelde X2 van Syrische afkomst was, in Zierikzee woonde en/of (in 2005) 40 jaar was.
(...)


Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15135

Undercover in Nederland aansprakelijk voor schade door onrechtmatige uitzending

Rechtbank Amsterdam 16 juli 2015, IEF 15135; ECLI:NL:RBAMS:2015:4446 (Undercover in Nederland)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Verborgen camera. Voor het SBS-programma Undercover in Nederland zijn met een verborgen camera opnamen gemaakt van verzoeker. De uitzending is onrechtmatig mede omdat verzoeker ondanks de ‘wipe’ over zijn gezicht voor zijn naaste omgeving herkenbaar in beeld gebracht; SBS c.s. er op het moment van de uitzending niet vanuit mocht gaan dat de beschuldiging van verzoeker van heling voldoende steun vond in de feiten; niet valt in te zien dat het onderwerp van het programma niet in voldoende mate onder de aandacht van het publiek had kunnen worden gebracht zonder gebruik van de opnamen met de verborgen camera. SBS c.s. is hoofdelijk aansprakelijk is voor de door verzoeker als gevolg van de uitzending geleden schade.

Deelgeschil. Verweer van SBS c.s. dat zij ongeacht de uitkomst van de deelgeschilprocedure de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst uitsluit wordt verworpen. Indien deze stelling in zijn algemeenheid een grond zou vormen om een verzoek tot behandeling van een deelgeschil af te wijzen, zou dat leiden tot het onaanvaardbare gevolg dat eenvoudig aan behandeling van een deelgeschil kan worden ontkomen door geen buitengerechtelijke onderhandelingen aan te gaan. Beoordeling kan plaatsvinden zonder dat nadere bewijslevering nodig is.

4.9. Volgens SBS c.s. werd in het programma aandacht besteed aan een ernstige vorm van schade die een ondernemer kan leiden als gevolg van verduistering/diefstal door het eigen personeel en die onopgelost en daarmee onvergoed blijft. Op zich is dit een misstand die de samenleving raakt en onder de aandacht van het publiek mag worden gebracht. De belangenafweging leidt evenwel tot het oordeel dat SBS c.s. met het maken en uitzenden van de met een verborgen camera gemaakte opnamen van [verzoeker], zonder zijn medeweten of toestemming, de eisen van hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is heeft overschreden en dit derhalve onrechtmatig was jegens [verzoeker]. Hiervoor is het volgende redengevend:
- [verzoeker] is, ondanks de ‘wipe’ over zijn gezicht, voor zijn naaste omgeving – waaronder zijn werkgever – herkenbaar in beeld gebracht; [verzoeker] werd immers – samen met zijn echtgenote – gefilmd in zijn directe woonomgeving;
- dat [verzoeker] zou worden herkend door kennissen en zijn werkgever was een te verwachten (ernstig) gevolg van de uitzending;
- SBS c.s. mocht er op het moment van de uitzending niet vanuit gaan dat de beschuldiging van [verzoeker] van heling voldoende steun vond in de feiten. Hiertoe wordt het volgende overwogen. [verzoeker] heeft (evenals de andere wederverkoper die door Undercover Nederland was benaderd) tijdens de opnamen verklaard dat de sloten die hij ter verkoop aanbood niet van diefstal maar van een brandschade afkomstig waren. SBS c.s. heeft na de opnamen naar eigen zeggen navraag gedaan bij de exclusief distributeur van de sloten. Deze distributeur zou hebben bevestigd dat er inderdaad een brand is geweest in een magazijn, maar dat alle producten die in dat magazijn aanwezig waren als verloren waren beschouwd. SBS c.s. heeft deze verklaring niet zonder meer voor juist mogen aannemen in weerwil van de verklaringen van beide wederverkopers zonder [verzoeker] hierover nader te bevragen;
- zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het onderwerp van het programma niet in voldoende mate onder de aandacht van het publiek had kunnen worden gebracht zonder gebruik van de opnamen van [verzoeker] met de verborgen camera.

4.10. Deze omstandigheden afwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval het recht van [verzoeker] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer prevaleert boven het recht van SBS c.s. op vrijheid van meningsuiting. Het gebruik door SBS c.s. van de verborgen camera en het uitzenden van het daarmee verkregen beeldmateriaal, is dan ook onrechtmatig.
IEF 15133

10 maanden gevangenisstraf voor smaadschriften

Rechtbank Midden-Nederland 30 juni 2015, IEF 15133; ECLI:NL:RBMNE:2015:4800 (Micha Kat)
Strafrecht. Onrechtmatige publicaties. Artikelen 10, 57 en 261 van het Wetboek van Strafrecht. Publiceren van meerdere smaadschriften via een website en twitter. Zo ook het artikel met de tekst: "Direct verantwoordelijk voor de verwoeste levens van duizenden kinderen: NOS-hoofdredacteur", en "criminele beschermer van kinderverkrachters", terwijl verdachte wist dat dit feit in strijd met de waarheid was. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden.

8 Strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift. Verdachte heeft artikelen en een filmpje op zijn website gezet/laten zetten en een bericht op Twitter geplaatst en de heer [aangever] daarin beticht van onder meer betrokkenheid bij het verwoesten van kinderlevens, het hebben van banden met pedonetwerken en het beschermen van kinderverkrachters. Verder wordt [aangever] een crimineel en een leugenaar genoemd. De eer en goede naam van [aangever] zijn hierdoor aangetast. Publicaties op internet zijn tegenwoordig voor veel mensen makkelijk te vinden en de gevolgen van deze aantijgingen kunnen dan ook verstrekkende gevolgen voor [aangever] hebben. Verdachte heeft zich in de onderhavige zaak in zijn publicaties voornamelijk gericht tegen de persoon van [aangever]. Hij heeft gedurende een lange periode krenkende teksten gebruikt en daarmee structureel en stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever].

Strafoplegging - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Advocatie

IEF 15131

Aanvullende tekst ontkrachten rectificatie

Vzr. Rechtbank Gelderland 30 april 2015, IEF 15131; ECLI:NL:RBGEL:2015:4675 (Them There Koyas Koy Forum)
Executie. Rectificatie. Verbodsvordering voor gedaagde om beslag te leggen en om de gelegde beslagen op te heffen afgewezen. Eisende partij heeft in ieder geval een dwangsom verbeurd door niet aan een eerder veroordelend vonnis [IEF 13627] te voldoen. In strijd met het vonnis is een aanvullende tekst geplaatst bij een aan hem opgedragen rectificatie waardoor die rectificatie werd ontkracht.

4.3. De vraag ligt voor of [gedaagde] terecht executoriaal beslag heeft gelegd onder [eiser]. In dat kader dient te worden beoordeeld of [eiser] heeft voldaan aan de geboden die de voorzieningenrechter hem bij het vonnis heeft opgelegd.
[eiser] heeft op dit punt erkend dat hij niet volledig heeft voldaan aan het hem in het vonnis onder 5.4. opgelegde gebod om een beeldscherm vullende rectificatie te plaatsen. Naast het feit dat, zoals erkend, de rectificatie niet beeldschermvullend was, heeft [eiser] de volgende aanvullende tekst bij de rectificatie geplaatst:
“Let wel. Dit is omdat een gerechtelijke uitspraak dit vereist en niet omdat ik het eens ben met deze gerechtelijke dwaling. Of omdat ik van mening ben dat mijn woorden in strijd zijn met de waarheid. Een hoger beroep tegen deze uitspraak zal zeker volgen. Deze rectificatie is geplaatst op 23-01-2014 om 23.54 uur en zal op 23-04-2014 om 23.54 uur weer verwijderd worden.”
Met het plaatsen van deze aanvullende tekst heeft [eiser] niet voldaan aan het onder 5.4. opgelegde gebod omdat de rectificatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter afbreuk doet aan de boodschap die het gebod beoogde.
IEF 15127

HvJ EU: Houder standaard essentieel octrooi maakt geen misbruik van machtspositie, wanneer...

HvJ EU 16 juli 2105, IEF 15127; C-170/13; ECLI:EU:C:2015:477 (Huawei tegen ZTE) - persbericht
Octrooirecht. Onderneming houdster van een standaard-essentieel octrooi, die zich jegens een standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan aan derden licenties te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd ‚FRAND’(‚fair, reasonable and non-discriminatory’)-voorwaarden – Misbruik van machtspositie – Beroepen wegens inbreuk – Vordering tot staken – Vordering tot terugroeping van producten – Vordering tot verstrekking van boekhoudkundige gegevens uit het verleden (toegestaan) – Vordering tot schadevergoeding – Verplichtingen van de houder van het standaard-essentieel octrooi. Het hof verklaart voor recht:

1)      Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, die jegens deze standaardisatieorganisatie de onherroepelijke verbintenis is aangegaan om aan derden een licentie te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd „FRAND”(„fair, reasonable and non-discriminatory”)-voorwaarden, geen misbruik van zijn machtspositie in de zin van dat artikel maakt door een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot staking van de inbreuk op zijn octrooi of tot terugroeping van de producten voor de vervaardiging waarvan gebruik is gemaakt van dit octrooi, wanneer:
–        hij vóór de instelling van dat beroep, enerzijds, de vermeende inbreukmaker in kennis heeft gesteld van de inbreuk die hem wordt verweten, met vermelding van dat octrooi en met precisering van de wijze waarop daarop inbreuk is gemaakt, en anderzijds, nadat de vermeende inbreukmaker te kennen heeft gegeven dat hij bereid is een licentieovereenkomst te sluiten onder FRAND-voorwaarden, deze inbreukmaker een concreet en schriftelijk aanbod van een licentie onder dergelijke voorwaarden heeft gedaan en daarbij met de name de royalty en de wijze van berekening daarvan nader heeft aangegeven, en
–        die inbreukmaker het betrokken octrooi blijft gebruiken en niet met bekwame spoed overeenkomstig de handelsgebruiken en te goeder trouw gevolg geeft aan dit aanbod, hetgeen dient te worden uitgemaakt aan de hand van objectieve elementen en inhoudt dat er geen sprake is van vertragingstactiek.

2)      Artikel 102 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, een onderneming met een machtspositie die houdster is van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, waarvoor zij jegens deze standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan licenties te verlenen onder FRAND-voorwaarden, niet verboden is tegen degene die inbreuk zou hebben gemaakt op haar octrooi, een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot het verstrekken van boekhoudkundige gegevens over de in het verleden verrichte handelingen van exploitatie van dit octrooi of tot schadevergoeding voor deze handelingen.


Gestelde vragen [IEF 12519]:

1)      Maakt de houder van een [SEO] die aan een standaardisatieorganisatie heeft verklaard bereid te zijn aan derden een licentie te verlenen onder [FRAND-voorwaarden], misbruik van zijn machtspositie wanneer hij tegen een inbreukmaker een voordering tot staken instelt, hoewel die inbreukmaker zich bereid heeft verklaard te onderhandelen over een dergelijke licentie,
of
is er pas sprake van misbruik van machtspositie wanneer de inbreukmaker de octrooihouder een aanvaardbaar onvoorwaardelijk voorstel voor het sluiten van een licentieovereenkomst heeft gedaan dat de octrooihouder niet kan afwijzen zonder de inbreukmaker op onbillijke wijze te belemmeren of zonder het non-discriminatiebeginsel te schenden, en de inbreukmaker, vooruitlopend op de te verlenen licentie, voor reeds gemaakt gebruik de krachtens die overeenkomst op hem rustende verplichtingen nakomt?

2)      Voor het geval dat misbruik van machtspositie reeds als gevolg van de bereidheid van de inbreukmaker tot onderhandelen dient te worden aangenomen:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere kwalitatieve en/of temporele eisen aan de bereidheid tot onderhandelen? Kan een dergelijke bereidheid al worden aangenomen wanneer de inbreukmaker louter in algemene bewoordingen (mondeling) heeft verklaard bereid te zijn te onderhandelen, of moet de inbreukmaker al aan het onderhandelen zijn en bijvoorbeeld al de concrete voorwaarden hebben vermeld waaronder hij bereid is een licentieovereenkomst te sluiten?

3)      Indien er slechts sprake is van misbruik van machtspositie wanneer een aanvaardbaar en onvoorwaardelijk voorstel voor het sluiten van een licentieovereenkomst is overgelegd:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere kwalitatieve en/of temporele eisen aan dit voorstel? Moet het voorstel alle bepalingen bevatten die gewoonlijk in licentieovereenkomsten op het betrokken technische gebied worden opgenomen? In het bijzonder, kan het voorstel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het betrokken octrooi daadwerkelijk wordt gebruikt en/of geldig blijkt te zijn?

4)      Indien er slechts sprake is van misbruik van machtspositie wanneer de inbreukmaker de verplichtingen nakomt die voor hem voortvloeien uit de te verlenen licentie:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere eisen met betrekking tot de handelingen die de inbreukmaker verricht ter nakoming van die verplichtingen? Is de inbreukmaker gehouden, een overzicht van de reeds verrichte exploitatiehandelingen te verstrekken en/of royalty’s te betalen? Kan een verplichting tot betaling van royalty’s in voorkomend geval ook worden nagekomen door middel van het stellen van een zekerheid?

5)      Gelden de voorwaarden waaronder misbruik van machtspositie door de houder van een [SEO] dient te worden aangenomen, ook voor het instellen van andere vorderingen wegens inbreuk (verstrekking van boekhoudkundige gegevens, terugroeping van de producten, schadevergoeding)?

Op andere blogs:
Dirkzwager

IEF 15125

Tekortkoming nakoming mogelijk bij inspanningsverbintenis voor promotie uitgegeven boek

Hof Den Haag 30 juni 2015, IEF 15115; ECLI:NL:GHDHA:2015:1857 (Publiciteitscampagne boek)
Contract. Overeenkomst tot het verzorgen van een publiciteits/promotiecampagne voor een in eigen beheer uitgegeven boek. Bij verstek is geïntimeerde veroordeeld wegens wanprestatie tot betaling van €450, de kantonrechter heeft de vordering afgewezen en veroordeelt appellant tot €6.729,14). De onbevoegdheid van de rechtbank, vanwege beding tot arbitrage, dient ex 1022 lid 1 Rv vóór alle weren te worden opgeworpen. Dat een partij alle voordelen heeft en de andere partij alle nadelen is volgens appellant niet toegestaan bij een inspanningsverbintenis, de grief faalt.

Ook bij een inspanningsverbintenis kan sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming, namelijk wanneer de schuldenaar is tekortgeschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem kon worden verlangd. Dat het resultaat (recensies, interviews, verkoop van 25.000 tot 30.000 exemplaren van het boek “[titel]”) niet is bereikt, kan dan ook niet voor risico van [geïntimeerde] worden gebracht.

7. Grief 5 betoogt dat de rechtbank de ambtshalve toetsing aan de voorschriften van openbare orde, verdrag en art. 3:40 en 44 BW achterwege heeft gelaten omdat zij een overeenkomst waarin de ene partij alle voordelen heeft en de andere partij alle nadelen, heeft goedgekeurd. Volgens [appellant] is zo’n inspanningsverbintenis niet toegestaan.
Het betoog faalt. [appellant] heeft niet toegelicht op grond waarvan de overeenkomst in strijd zou zijn met de openbare orde, verdrag, goede zeden en een dwingende wetsbepaling en evenmin dat die tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. Bij een inspanningsverbintenis verbindt men zich in te spannen om een zeker resultaat te bereiken. Het behalen van het resultaat wordt echter niet gegarandeerd. Ook bij een inspanningsverbintenis kan sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming, namelijk wanneer de schuldenaar is tekortgeschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem kon worden verlangd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de inspanningen die van haar gevergd mochten worden. Dat het resultaat (recensies, interviews, verkoop van 25.000 tot 30.000 exemplaren van het boek “[titel]”) niet is bereikt, kan dan ook niet voor risico van [geïntimeerde] worden gebracht.

7. De zesde grief is gericht tegen afwijzing van het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde] op grond van de algemene voorwaarden tot arbitrage verplicht is.
Ook deze grief kan niet slagen. Een exceptie van onbevoegdheid dient ingevolge art. 1022 lid 1 Rv vóór alle weren te worden opgeworpen. Dat betekent dat [appellant] zich reeds in zijn conclusie van 27 november 2013 had moeten beroepen op de onbevoegdheid. Aangezien hij dit beroep niet tijdig heeft gedaan, heeft de rechtbank zich terecht bevoegd geacht. Door zelf de weg naar de overheidsrechter in te zetten, heeft [appellant] bovendien het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt te kiezen voor het voeren van een procedure bij de overheidsrechter, welke keuze overigens ook door art. 21 van de algemene voorwaarden wordt toegelaten.
IEF 15123

Deskundige krijgt inzage vertrouwelijke echtheidskenmerken Converse

Rechtbank Den Haag 8 juli 2015, IEF 15123; ECLI:NL:RBDHA:2015:7832 (Converse tegen Alpi)
Merkenrecht. Bewijs. Eerder IEF 14863. Benoeming deskundige en onderzoek moet worden uitgevoerd door 1) willekeurig tien monsters te laten trekken uit elk van de 3 partijen in beslaggenomen schoenen, 2) verificatie dat dit de in beslaggenomen schoenen zijn, 3) Converse zal de deskundige vertrouwelijk inzage in echtheidskenmerken verschaffen en vervolgens 4) deze kenmerken (ook de negatieve) toetsen. De in Spanje woonachtige getuigen worden met toepassing van de bewijsverordening gehoord via videoconferentiefaciliteiten; mits Alpi c.s. daar nog - gelet op de kosten daarvan - gebruik van wil maken.

2.1. Bij het tussenvonnis van 15 oktober 2014 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat een deskundige moet worden benoemd om van drie in beslag genomen partijen schoenen aan de hand van echtheidskenmerken vast te stellen of de opdrachtgevers van Alpi c.s. met deze schoenen inbreuk hebben gemaakt op de merken van Converse. (...)

2.2. (...) In haar akte van 12 november 2014 heeft Alpi c.s. aangekondigd dat zij dat bewijs wilde leveren door het horen van [E13a], [E7a], [E8a], [E3a] en [E4a] als getuigen. Nadat de rechtbank het verhoor van deze getuigen had gepland op 30 maart 2015, heeft Alpi c.s. bij haar faxbericht van 25 maart 2015 gemeld dat het getuigenverhoor ‘op die dag geen doorgang hoeft te vinden’ omdat het volgens Alpi c.s. onwaarschijnlijk was dat [E13a], [E7a] en [E8a] zouden verschijnen. (...)

2.4. Converse stelt dat aan de hand van door haar gehanteerde echtheidskenmerken kan worden vastgesteld dat de in beslag genomen schoenen ‘namaak’ zijn, dat wil zeggen dat de schoenen niet door Converse en evenmin met haar toestemming zijn geproduceerd. Het gaat daarbij, naar Converse stelt, om de volgende echtheidskenmerken:
- 13-cijferige serienummers die op “nieuwe” labels op de tong van de schoen staan, komen terug in een databank van Avery Dennison;
- 9-cijferige productiecodes die op “oude” labels op de tong van de schoen staan, komen terug in een databank van Converse;
- kenmerken die voortvloeien uit productiecriteria die zijn vastgelegd in de Chuck Taylor All Star Production Operation Manual.

vertrouwelijkheid
2.15. De deskundige moet de echtheidskenmerken geheimhouden voor Alpi c.s. en derden en moet de echtheidskenmerken daarom niet weergeven in zijn concept-rapport en/of definitieve rapport. Om dat te waarborgen moet de deskundige zijn concept-rapport eerst ter beschikking te stellen aan Converse, alvorens het concept-rapport te verstrekken aan Alpi c.s.

2.18. Het verzoek van Alpi c.s. om [E13a], [E8a] en [E7aa] in Spanje als getuigen te horen moet worden toegestaan. Alpi c.s. heeft op grond van artikel 166 Rv immers recht op het horen van getuigen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de genoemde getuigen niet bereid zijn vrijwillig voor de Nederlandse rechter te verschijnen om een getuigenverklaring af te leggen. Omdat het Nederlandse recht geen dwangmiddelen kent om buitenlandse getuigen, zoals de in Spanje woonachtige [E13a], [E8a] en [E7aa], in Nederland voor de rechter te brengen, moet gebruik worden gemaakt van de procedure van artikel 10 van de Europese bewijsvordering (Verordening (EG) 1206/2001), zoals Alpi c.s. suggereert.

2.19 (...) Om praktische redenen en om kosten te besparen zal de rechtbank met toepassing van artikel 10 lid 4 van de Bewijsverordening de Spaanse rechter verzoeken gebruik te maken van videoconferentie-faciliteiten, zodat partijen, hun advocaten en de rechter-commissaris niet hoeven af te reizen naar Spanje.

IEF 15118

Met uniemerkenrecht strijdige beslissing is geen strijd met openbare orde

HvJ EU 16 juli 2015; IEF 15118; C-681/13; ECLI:EU:C:2015:471 (Diageo Brands BV tegen Simiramida-04 EOOD)
Uitspraak mede ingezonden door Arnout Gieske, Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef en Charles Gielen, NautaDutilh. Merkenrecht.  Gerechtskosten. Beslissing van een rechterlijke instantie van een andere lidstaat die strijdig is met het Uniemerkenrecht, rechtvaardigt niet de niet-erkenning wegens strijd met openbare orde, wanneer het niet een fundamentele rechtsregel betreft - daar valt het merkenrecht niet onder. De gerechtskosten voor erkenning vallen onder proceskosten handhaving ie-rechten. Het HvJ EU verklaart voor recht:

1)      Artikel 34, punt 1, van [EEX-Vo] moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een in een lidstaat gegeven beslissing in strijd met het Unierecht is, niet rechtvaardigt dat deze beslissing niet wordt erkend in een andere lidstaat wegens strijdigheid met de openbare orde van laatstbedoelde staat wanneer de aangevoerde onjuiste rechtstoepassing geen kennelijke schending vormt van een rechtsregel die van essentieel belang wordt geacht in de rechtsorde van de Unie en dus van de aangezochte lidstaat, of
van een in die rechtsordes als fundamenteel erkend recht. Dat is niet het geval bij een onjuiste toepassing van een bepaling als artikel 5, lid 3, van richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.
Wanneer de rechter van de aangezochte staat nagaat of eventueel sprake is van een kennelijke schending van de openbare orde van deze staat, moet hij ermee rekening houden dat, behoudens bijzondere omstandigheden die het te moeilijk of onmogelijk maken de rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst aan te wenden, de justitiabelen de plicht hebben in deze lidstaat alle beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden om een dergelijke schending in een eerder stadium te voorkomen.

2)      Artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de gerechtskosten die de partijen maken in het kader van een geding in een lidstaat tot vergoeding van de schade wegens een beslag dat in een andere lidstaat is gelegd ter voorkoming van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, wanneer in het kader van deze schadevordering de vraag rijst naar erkenning van een in die andere lidstaat gegeven beslissing waarbij is vastgesteld dat dit beslag onrechtmatig is.

Gestelde vragen [IEF 13375]:

Moet artikel 34, aanhef en onder 1, van verordening (EG) nr. 44/20011 aldus worden uitgelegd dat deze weigeringsgrond mede ziet op het geval waarin de beslissing van de rechter van de lidstaat van herkomst evident in strijd is met het Unierecht, en dit door die rechter is onderkend?
a.     Moet artikel 34, aanhef en onder 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat aan een geslaagd beroep op deze weigeringsgrond de omstandigheid in de weg staat dat de partij die zich op deze weigeringsgrond beroept, heeft nagelaten om in de lidstaat van herkomst van de beslissing de aldaar beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden?

b.     Indien het antwoord op vraag 2) a. bevestigend luidt, wordt dit anders indien het aanwenden van rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst van de beslissing zinloos was, omdat moet worden aangenomen dat dit niet tot een andere beslissing zou hebben geleid?

Moet artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG2 aldus worden uitgelegd dat deze bepaling mede ziet op de kosten die partijen maken in het kader van een geding in een lidstaat tot schadevergoeding, indien de vordering en het verweer betrekking hebben op de beweerde aansprakelijkheid van de verwerende partij wegens beslagen die zij heeft gelegd en aanzeggingen die zij heeft gedaan ter handhaving van haar merkrecht in een andere lidstaat, en in dat verband een vraag rijst naar de erkenning in eerstgenoemde lidstaat van een beslissing van de rechter van laatstgenoemde lidstaat?

Out-law.com

IEF 15117

HvJ EU: Merkenrichtlijn verzet zich tegen accijnsschorsingsregeling na invoer EER

HvJ EU 16 juli 2015; IEF 15117; zaak C-379/14; ECLI (TOP Logistics , Mevi en Van Caem tegen Bacardi)
Merkenrecht. Parallelimport. Van goederen met een AGP-status die niet langer een T1-status hebben, moet worden aangenomen dat zij douanerechtelijk zijn ingevoerd onder de douaneregeling vrij verkeer. De douanestatus staat er dan niet langer aan in de weg dat sprake kan zijn van invoer in merkenrechtelijke zin. Het hof verklaart voor recht:

Artikel 5 [Merkenrichtlijn], moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een in een of meerdere lidstaten ingeschreven merk zich ertegen kan verzetten dat een derde van dat merk voorziene goederen onder de accijnsschorsingsregeling laat plaatsen na ze, zonder toestemming van die houder, de EER te hebben doen binnenbrengen en in het vrije verkeer te hebben doen brengen.

Gestelde vragen [IEF 14058]:

Deze vragen betreffen goederen die afkomstig zijn van buiten de EER en die, nadat zij (niet door of met toestemming van de merkhouder) zijn binnengebracht op het grondgebied van de EER, in een lidstaat van de Europese Unie zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of onder de regeling douane-entrepot (een en ander als bedoeld in het communautair douanewetboek, verordening (EEG) nr. 2913/921 (oud) en verordening (EG) nr. 450/20082 ).

Wanneer, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling moeten zij dan worden aangemerkt als ingevoerd in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van richtlijn 89/104/EEG3 (thans richtlijn 2008/95/EG4 ), aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer" dat door de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijn?

Wanneer vraag 1) bevestigend wordt beantwoord, heeft dan te gelden dat, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, de enkele aanwezigheid in een lidstaat van dergelijke goederen (die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling in die lidstaat) geen afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, zodat de merkhouder die zich beroept op nationale merkrechten in die lidstaat zich niet kan verzetten tegen die aanwezigheid?