Overige  

IEF 14872

Namen bankmedewerkers uit boek De Verpanding

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 april 2015, IEF 14872; ECLI:NL:RBDHA:2015:4096 (Rabobank tegen Stichting Restschuld Eerlijk Delen)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Het vermelden van de namen van bankmedewerkers in het boek "De Verpanding", over de handelswijze van die bank, is onrechtmatig. Rabobank wil geen algeheel verbod op het boek en is er niet op uit om haar criticasters het zwijgen op te leggen. Rabobank kan zich ook niet vinden in de overige inhoud van het boek, maar zij heeft zich met haar vorderingen daar niet tegen gericht. Het oordeel van de voorzieningenrechter gaat daarom uitsluitend over de rechtmatigheid van het vermelden van de persoonsgegevens van de medewerkers. Verspreiding van het boek in de huidige versie (met namen) moet worden gestaakt en in de reeds uitgegeven boeken moet de namen onherkenbaar / onleesbaar worden gemaakt, of die boeken moeten worden vernietigd.

3.3. De voorzieningenrechter merkt op dat Rabobank uitsluitend bezwaar heeft tegen de vermelding van persoonsgegevens van (oud-)medewerkers in het boek en op de website. Hoewel Rabobank zich ook niet kan de vinden in de overige inhoud van het boek, zijn geen van haar vorderingen daarop gericht en kan een oordeel van de voorzieningenrechter over de inhoud van het boek – voor zover niet noodzakelijk voor de beoordeling van de voorliggende vorderingen – achterwege blijven.
3.8. Uit het voorstaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat Stichting RED en Boektotaal niet aannemelijk hebben gemaakt dat een gerechtvaardigd belang bestaat bij de vermelding van persoonsgegevens van (oud-)medewerkers van Rabobank in het boek en op de website. Het belang van die (oud-)medewerkers om hun persoonlijke levenssfeer te beschermen dient dan ook te prevaleren en daarmee is publicatie van de persoonsgegevens onrechtmatig. Dit geldt, volledigheidshalve, ook voor de publicatie van het telefoongesprek op de website, nu – zoals Rabobank terecht stelt – publicatie van een stem ook publicatie van een persoonsgegeven betreft. De omstandigheid dat Rabobank niet is ingegaan op verzoeken van de schrijfster om informatie te geven over de visie van Rabobank op de in het boek omschreven zaken maakt voorstaande niet anders. Nog daargelaten dat in het verzoek van de schrijfster niet reeds kenbaar is gemaakt dat persoonsgegevens in het boek zouden worden opgenomen en dat het verzoek om mee te werken niet gericht is geweest aan de genoemde (oud-)medewerkers, kan aan het niet willen meewerken van Rabobank aan het boek geen rechtvaardiging worden ontleend aan het opnemen van die persoonsgegevens. Ook de omstandigheid dat Rabobank zelf ook – volgens Stichting RED en Boektotaal: heimelijk – een telefoongesprek met [F] heeft opgenomen leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat Rabobank niet is overgegaan tot openbaarmaking van dat gesprek, behoudens in het kader van haar verweer in onderhavige procedure.

3.9. De vorderingen van Rabobank zullen op na te melden wijze worden toegewezen. Daarbij zal ten aanzien van het gevorderde onder (c) in redelijkheid een termijn van twee weken worden gegund en ten aanzien van het gevorderde onder (d) een termijn van vierentwintig uur na betekening. De vorderingen zullen zowel ten aanzien van Stichting RED en Boektotaal worden toegewezen. Weliswaar staat Boektotaal niet als uitgever in de colofon van het boek vermeld, dat laat onverlet dat zij als uitgever aan de uitgave van het boek heeft meegewerkt, in elk geval door middel van het verstrekken van een ISBN-nummer. Tegen de stelling van Rabobank dat Stichting RED en Boektotaal beiden (eind)verantwoordelijk zijn voor de onrechtmatige uitingen in het boek en op de website is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
IEF 14867

Ultrasoundmachine zonder CE-markering grond voor ontbinding

Vzr. Rechtbank Limburg 9 april 2015, IEF 14867; ECLI:NL:RBLIM:2015:3022 (Alizonne BV tegen Alizonne UK)
Als randvermelding. Franchise. Opzegging. Machines voldoen niet aan CE-keurmerk. Alizonne BV exploiteert in Nederland twee klinieken waar mensen terecht kunnen voor een behandeltherapie, gericht op het verminderen van lichaamsgewicht (Alizonne-therapie). Licentienemer Alizonne UK gebruikt ook het door Alizonne BV voorgeschreven apparaat, een ultrasoundmachine, die aanvankelijk werd geproduceerd en geleverd door Utrilog International, daarmee zijn problemen. Eiseressen vorderen nakoming van licentie- en distributieovereenkomst en mee zal werken aan het update en omwisselen van de machine. Alizonne UK heeft de ontbinding ingeroepen, omdat de machine niet zou voldoen aan wet- en regelgeving en schade aan patiënten zou toebrengen. Echter Alizonne BV is niet in verzuim, omdat er geen ingebrekestelling was verzonden. Eisers vordert met succes nakoming van in de licentieovereenkomst opgenomen non-concurrentiebedingen.

2.14. Op 14 oktober 2014 heeft de raadsman van Alizonne BV een brief ontvangen van de raadsvrouw die 19 van de (in totaal 22) partnerklinieken behartigt. Daarin wordt gesteld dat de machine als een “medical device” kwalificeert en derhalve getoetst had moeten worden aan de (strengere) Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1992 betreffende medische hulpmiddelen”, hetgeen is nagelaten. De partnerklinieken hebben aangegeven de samenwerking met Alizonne BV te willen voortzetten onder de voorwaarde dat alle machines worden vervangen door een gelijkwaardige machine, niet zijnde een machine afkomstig van Utrilog, die aan de relevante wet- en regelgeving voldoet. Verder werd voorgesteld de machine op kosten van Alizonne BV te laten ontwikkelen door Alma Lasers.

4.9. Het vorenstaande brengt met zich mee dat verzuim is vereist voordat kan worden overgegaan tot ontbinding van de overeenkomst. Voor het intreden van het verzuim is in principe een ingebrekestelling vereist. Aan de stelling van Alizonne UK dat Alizonne BV c.s. voldoende gelegenheid hebben gehad voor herstel en dat op die grond geen ingebrekestelling vereist is gaat de voorzieningenrechter voorbij: daartoe zou immers moeten vaststaan (of in dit kort geding ten minste aannemelijk moeten zijn gemaakt) dat Alizonne BV c.s. het gebrek binnen de haar gegunde tijd niet heeft kunnen herstellen. Dat staat echter geenszins vast en is door Alizonne UK ook niet aannemelijk gemaakt: een van de geschillen tussen partijen is immers de vraag of Alizonne UK het door Alizonne BV c.s. aangeboden herstel gerechtvaardigd heeft kunnen en mogen weigeren. Gelet op het vorenstaande en nu er geen andere gronden zijn aangevoerd voor het van rechtswege intreden van het verzuim geldt het bepaalde in artikel 6:81 BW en is de voorzieningen-rechter voorshands van oordeel dat voor het intreden van het verzuim een ingebrekestelling vereist was. Gesteld noch gebleken is dat aan Alizonne BV c.s. een dergelijke ingebrekestelling is verzonden.

4.10. Het vorenstaande impliceert dat Alizonne BV c.s. ten tijde van het inroepen van de ontbinding van de overeenkomsten nog niet in verzuim waren en dat brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat aan Alizonne UK niet de bevoegdheid toekwam de overeenkomsten te ontbinden op 6 februari 2015.

4.13. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan voor wat betreft de vraag of de machine inmiddels beschikt over de juiste certificering. Volgens Alizonne BV c.s. is dat het geval: zij hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar de door hen in het geding gebrachte stukken van het bureau Certification Experts, van Qserve Group, van het MHRA (het overheidsorgaan dat zich in het Verenigd Koninkrijk - kort gezegd - bezig houdt met wet- en regelgeving omtrent medicijnen en medische apparatuur) en van het Engelse advocatenkantoor Penningtons Manches LPP omtrent de toepasselijke wet- en regelgeving voor wat betreft de CE-certificering. Uit die stukken blijkt volgens Alizonne BV c.s. dat de machine geen medisch hulpmiddel is en aan alle toepasselijke wet- en regelgeving voldoet. Alizonne UK is daartegenover van mening dat de machine niet beschikt over de juiste certificering en heeft ter onderbouwing van dat standpunt verwezen naar een tweetal rapporten van prof. dr. [X], die zich bezighoudt met de regulering van medische hulpmiddelen en Kader BV, een adviesbureau op het gebied van medische hulpmiddelen. Volgens die rapporten is de machine een medisch hulpmiddel.

De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt Alizonne UK om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de Licentieovereenkomst van 5 oktober 2007 en de Distributieovereenkomst van 23 mei 2008 na te komen door uitvoering te geven aan al haar verplichtingen uit dien hoofde, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= ineens voor iedere overtreding, alsmede een dwangsom van € 100,= voor iedere dag, of gedeelte van een dag, dat de overtreding voortduurt,

5.2. gebiedt Alizonne UK gedurende de looptijd van de overeenkomsten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op grond van de artikelen 7.1 en 7.2 van de Distributieovereenkomst en de artikelen 9.1 en 9.2 van de Licentieovereenkomst zich onverkort te houden aan het tussen partijen geldende non-concurrentiebeding en meer in het bijzonder:
a. de toepassing van de Alevere therapie in haar eigen klinieken te Leeds en Londen te staken en gestaakt te houden; en,
b. haar assisterende werkzaamheden aan derden, waaronder begrepen doch niet beperkt tot (i) de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk Alevere Limited en (ii) de partner-klinieken of aan partner-klinieken gelieerde bestuurders, dokters, aandeelhouders en medewerkers en (iii) alle aan gedaagde gelieerde personen en rechtspersonen, te staken en gestaakt te houden;
c. uit hoofde van artikel 6.2 van de Licentieovereenkomst alle partner-klinieken - zoals opgenomen in productie 55 - middels een aangetekende brief, met per gelijke post een kopie aan de raadsman van eiseressen, te instrueren om het gebruik van de Alevere therapie per direct te staken en gestaakt te houden, zulks onder overlegging van een kopie van het in deze te wijzen vonnis;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= ineens voor iedere overtreding, waarbij het tekortschieten in een van de onder sub a tot en met sub c genoemde verplichtingen steeds als een individuele overtreding kwalificeert, alsmede een dwangsom van € 100,= voor iedere dag, of gedeelte van een dag, dat de overtreding voortduurt,

5.3. bepaalt dat aan de dwangsommen, bedoeld onder 5.1. en 5.2., een maximum wordt verbonden van (in totaal) € 100.000,=,
IEF 14865

Begrip 'natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’

Conclusie AG HvJ EU 14 april 2015, IEF 14865; ECLI:EU:C:2015:220; Zaak C‑207/14 (Hotel Sava Rogaška tegen Republika Slovenija)
Etikettering. Reclame. Handelsmerk. Herkomstaanduiding. In de 19e eeuw werd het populair bronwater aan de bron te consumeren en onder invloed van de sociale en culturele ontwikkeling werd dit water ook in flessen in de handel gebracht. In 1870 werd in de eerste reclame voor de bron van het natuurlijk mineraalwater Perrier gesproken van „de prinses van het tafelwater”. In het Unierecht strekt de regelgeving voor natuurlijk mineraalwater ertoe vrij verkeer van goederen tot stand te brengen en te waarborgen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de bescherming van de consument. Artikel 12, lid 4, van het besluit bepaalt dat natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron slechts onder één handelsmerk mag worden verkocht. Conclusie AG:

De uitdrukking ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ in de zin van artikel 8, lid 2, van [natuurlijk mineraalwater]richtlijn 2009/54/EG verwijst naar water afkomstig van een of meerdere natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten, dat eenzelfde watervlak of onderaardse laag tot oorsprong heeft, voor zover dat water identieke kenmerken heeft die bij al die natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten constant blijven binnen natuurlijke schommelingen.”

38.      Anders dus dan bij de regelgeving op het gebied van merken, op grond waarvan meerdere merken voor hetzelfde product kunnen worden gebruikt, beoogt artikel 8 van richtlijn 2009/54 dat de bron en de geografische oorsprong zoals zij blijken uit de handelsbenaming van het natuurlijk mineraalwater ondubbelzinnig kunnen worden geïdentificeerd.

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/54[...] aldus worden uitgelegd dat onder ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ moet worden verstaan:

a)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water];

b)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit een enkel onttrekkingspunt (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag;

c)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten;

d)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten, met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit individuele onttrekkingspunten (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?

2)      Indien geen van de in vraag 1 voorgestelde oplossingen kan worden aanvaard, moet de uitlegging van het begrip ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ dan worden gebaseerd op omstandigheden als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit de individuele onttrekkingspunten, de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?”

 

IEF 14864

Schending non-concurrentiebeding franchise Luizenkliniek

Vzr. Rechtbank Amsterdam 9 april 2014, IEF 14864; ECLI:NL:RBAMS:2015:2110 (Luizenklinieken tegen Hoofdluisvrij) 
Franchise. Begin 2012 is [eiseres] gestart met het opzetten van de Luizenkliniek franchise, met Hoofdluisvrij is een franchise-overeenkomst gesloten. Eiseres ontbindt deze overeenkomst vanwege schending geheimhouding en verbod op negatieve uitlatingen. Door een onderneming onder een andere naam voort te zetten, heeft gedaagde het non-concurrentiebeding geschonden en wordt haar verboden handelsnaam en andere elementen van de franchiseformule van de Luizenkliniek te staken.

2.14. Op 5 februari 2015 heeft [gedaagde] de volgende e-mail aan haar klanten verstuurd:
“Beste Klant,
Het afgelopen jaar heb ik u in de kliniek mogen ontvangen voor een behandeling, vandaar dat u nu mail van mij ontvangt.
De laatste 3 maanden is er veel gebeurd, 4 filialen van De Luizenkliniek zijn gedwongen te stoppen maar we hebben ons er niet zomaar bij neergelegd. (…) Met alle steun van Larada Sciences, die de provider is van het Airallé apparaat, hebben we een doorstart gemaakt.
Super trots presenteren wij dan ook onze nieuwe website www.hoofdluisvrij.nl (…) De behandelingen zijn nu aanzienlijk goedkoper en dat geldt ook voor onze producten!!! € 89,- in plaats van € 109,-/€ 119,- (…)
Mijn contactgegevens zijn ongewijzigd (…)”

4.4. De vordering strekt zoals gezegd onder meer tot nakoming van het overeengekomen non-concurrentiebeding. [gedaagde] voert als verweer dat de ontbinding van de Overeenkomst door [eiseres] niet rechtsgeldig is, omdat [eiseres] in strijd met de vereiste zorgvuldigheid heeft nagelaten om, voordat zij tot ontbinding overging, bij [gedaagde] te informeren of zij vóór verzending wist van de e-mail die [X] aan Larada zou sturen en of die e-mail haar instemming had. Ook heeft [eiseres] voorafgaand aan de ontbinding geen aanmaning verstuurd. [gedaagde] verbindt daaraan de conclusie dat het op de ontbinding gebaseerde bevel aan [gedaagde] om haar bedrijf te staken geen rechtsgevolgen heeft. [gedaagde] stelt geen andere keuze te hebben gehad dan haar onderneming onder een andere naam voort te zetten.

4.5. [gedaagde] miskent hiermee dat indien de Overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden, zoals zij stelt, de rechten en verplichtingen zoals het non-concurrentiebeding onverkort van kracht blijven. Indien zij heeft willen aanvoeren dat zij in de beëindiging van de Overeenkomst heeft berust kan ook dat verweer haar niet baten. Het non-concurrentiebeding en de overige in artikel 12 en 13 van de Overeenkomst opgenomen verplichtingen gelden (ook) juist na afloop van de Overeenkomst.
Dat [gedaagde] feitelijk niet anders kon dan haar onderneming voort te zetten onder een andere naam, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden.

De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het non-concurrentiebeding ex artikel 12.2 van de Franchiseovereenkomst, direct dan wel indirect door middel van een (rechts)persoon waarover zij direct of indirect zeggenschap heeft, te staken en gestaakt te houden,

5.2. gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, direct dan wel indirect door middel van een (rechts)persoon waarover zij direct of indirect zeggenschap heeft, ieder gebruik van de handelsnaam en van andere elementen van de franchiseformule van de Luizenkliniek te staken en gestaakt te houden,
IEF 14863

Tegenbewijsopdracht dat opdrachtgevers Alpi merkinbreuk plegen

Rechtbank Den Haag 15 oktober 2014, IEF 14863; ECLI:NL:RBDHA:2014:16829 (Converse tegen Alpi)
In steekwoorden: Herstel. Bewijslast. Inbreuk: verkoop aan personeel. Geen inbreuken, invoorraad houden, ompakken, invoer door Alpi, geen gebruik voor schoenen in zakelijke stukken, geen inbreuk door verhulling, geen auctor intellectualis, geen mede-inbreuk. Faciliteren. Merkengeschil over schoenen. Bewijslastverdeling uitputting afhankelijk van de grondslag van de vordering. Gedaagden maken niet zelf inbreuk. Tegenbewijs tegen voorshands oordeel dat schoenen zonder toestemming van Converse op de markt zijn gebracht in Europa. De rechtbank acht ten aanzien van een aantal zendingen voorshands bewezen dat de opdrachtgevers van Alpi c.s. schoenen met Converse-tekens in Europa zonder toestemming van Converse in het verkeer hebben gebracht.

inbreuk: verkoop aan personeel
4.11. De rechtbank begrijpt dat Alpi c.s. als verweer heeft willen aanvoeren dat de personeelsleden zelf rechtstreeks hebben ingekocht bij een opdrachtgever van Alpi International en dat Alpi International dus niet betrokken is geweest bij de koop. Die stelling is niet onderbouwd en is onverenigbaar met de door Converse overgelegde stukken. De genoemde inkoopfactuur is namelijk niet gericht aan de personeelsleden, maar aan Alpi International en uit de e-mailcorrespondentie blijkt dat de personeelsleden ook niet hebben betaald aan de opdrachtgever van Alpi International, maar moesten “afrekenen” bij een medewerker van Alpi International. Gelet daarop staat de inkoop en verkoop door Alpi International als onvoldoende betwist vast. Dat die handelingen ook overigens aan de voorwaarden van artikel 2.20 lid 1 BVIE en artikel 9 lid 1 GMVo voldoen, heeft Alpi c.s. niet bestreden.

geen inbreuken door Alpi c.s.
4.14. Converse heeft ter onderbouwing van haar stelling dat Alpi c.s. inbreuk heeft gemaakt ten eerste een reeks van handelingen aangevoerd die feitelijk door Alpi c.s. zijn uitgevoerd. Zoals hierna per handeling zal worden toegelicht kunnen die handelingen echter niet worden aangemerkt als inbreuken door Alpi c.s. Daarbij is van belang dat, zelfs al zou worden aangenomen dat Alpi c.s. met die handelingen inbreuken door haar opdrachtgevers dusdanig heeft gefaciliteerd dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Converse (of dat zo is, kan vooralsnog in het midden blijven), dat naar het oordeel van de rechtbank niet meebrengt dat Alpi c.s. als inbreukmaker kan worden aangemerkt. Beslissend is of Alpi c.s. kan worden aangemerkt als een partij die Converse-tekens zelf heeft gebruikt (als onder meer bedoeld in de artikelen 2.20 lid 2 BVIE en 9 lid 2 GMVo). Als Alpi c.s. de Converse-tekens niet zelf heeft gebruikt, moet bij de beoordeling van de rol van Alpi c.s. worden uitgegaan van andere rechtsregels dan de artikelen 2.20 lid 1 BVIE en 9 lid 1 GMVo (vgl. HvJ EU 23 maart 2010, C-236/08 tot en met C-238/08, Google).

4.16. Converse heeft daarnaast aangevoerd dat Alpi c.s., althans Alpi International inbreukmakende handelingen heeft verricht door het “ompakken” van de schoenen met de Converse-tekens en meer in het bijzonder door het vervangen van zogeheten “micro paks” (pakketjes die het vochtgehalte in schoenendozen reguleren teneinde schimmel tegen te gaan) en het verwijderen van etiketten, labels en prijzen. Alpi c.s. heeft hiertegen ingebracht dat zij deze handelingen heeft verricht in opdracht van haar opdrachtgevers. Wat betreft de micro paks heeft Alpi c.s. er daarbij op gewezen dat haar opdrachtgever de betreffende micro paks heeft besteld en heeft laten afleveren bij Alpi International met het verzoek de micro paks van een bepaalde zending te vervangen, waarna Alpi International de kosten van een en ander in rekening heeft gebracht bij haar opdrachtgever. Die gang van zaken wordt bevestigd door de e-mailcorrespondentie tussen Alpi c.s. en haar opdrachtgevers over de micro paks die Converse zelf heeft overgelegd (producties 83L, 83Q en 83Y van Converse) en is ook niet bestreden door Converse. Onder die omstandigheden kan, voor zover het vervangen van micro paks als inbreuk moet worden aangemerkt, die handeling niet worden aangemerkt als inbreuk door Alpi c.s. (vgl. HvJ EU 15 december 2011, C-119/10, Red Bull – Winters). Hetzelfde geldt voor het verwijderen van de etiketten, labels en prijzen. Ook ten aanzien van die handelingen moet ervan worden uitgegaan dat Alpi c.s. ze heeft verricht in opdracht van haar opdrachtgevers. Dat heeft Alpi c.s. namelijk nadrukkelijk aangevoerd en het tegendeel is gesteld noch gebleken.

geen inbreuk door verhulling
4.22. Ten vijfde heeft Converse aangevoerd dat Alpi c.s. inbreuk heeft gemaakt omdat Alpi c.s. (i) in haar zakelijke stukken de generieke benaming “shoes” heeft gebruikt, (ii) te lage invoerwaardes heeft opgegeven, en (iii) constructies heeft bedacht om douane-interventie te voorkomen. Dat betoog kan geen doel treffen. Voor zover de aangevoerde stellingen juist zijn, betreffen ze handelingen die mogelijk eventuele inbreuken door de opdrachtgevers verhullen. De handelingen zelf kunnen echter niet worden aangemerkt als inbreuken, dat wil zeggen als aan de merkhouder voorbehouden handelingen in de zin van de artikelen 9 GMVo en 2.20 BVIE.

maatstaf mede-inbreuk
4.25. Een andere conclusie kan, anders dan Converse meent, ook niet worden getrokken uit artikel 6:166 BW. Dit artikel geeft namelijk geen antwoord op de vraag onder welke omstandigheden een partij kan worden aangemerkt als dader van een onrechtmatige daad, zoals een merkinbreuk. Het bevat een regeling voor het causaal verband tussen een specifieke onrechtmatige daad en daardoor geleden schade, in die zin dat iemand die deelneemt aan een groep zich niet kan onttrekken aan mede-aansprakelijkheid voor schade die door een ander lid van de groep is toegebracht, met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn deelname en de schade. Bovendien is de grondslag voor de in artikel 6:166 BW geregelde aansprakelijkheid een onrechtmatige daad bestaande uit het deelnemen aan een groep terwijl de kans op het onrechtmatig schade toebrengen door één van de leden, de betreffende persoon had behoren te weerhouden van zijn deelname aan de groep. Ook indien het onrechtmatig schade toebrengen door het ene groepslid bestaat uit het maken van inbreuk op een merkrecht, is de grondslag voor de in artikel 6:166 BW geregelde aansprakelijkheid van het andere groepslid dus niet een inbreuk op een merkrecht.

Alpi c.s. geen auctor intellectualis
4.26. Ter onderbouwing van de gestelde mede-inbreuk heeft Converse als meest verstrekkende stelling aangevoerd dat Alpi c.s. de “auctor intellectualis” van de inbreuken door derden zou zijn. Converse verwijst in dit verband naar een stroomschema dat zij heeft gevonden in de administratie van Alpi International (productie 33 van Converse). Uit dit document blijkt, anders dan Converse meent, echter niet dat Alpi c.s. zelf heeft bedacht hoe de schoenen met Converse-tekens moeten worden ingevoerd en verhandeld. Het schema geeft aan op welke wijze er gefactureerd diende te worden voor de diverse mogelijk stappen in het logistieke proces, zoals de opslag van de goederen, de organisatie van het vervoer en het “orderpicken”. Een dergelijk schema is verenigbaar met de stelling van Alpi c.s. dat Alpi c.s. de in het schema genoemde werkzaamheden steeds uitvoerde in opdracht van de in het schema genoemde partijen Baccarat en Pelham. Dat het schema de indruk wekt dat de dienstverlening aan die partijen een structureel karakter had, maakt dat niet anders. Het structureel verlenen van diensten bij bepaalde invoer- en verkoophandelingen impliceert niet dat Alpi c.s. die invoer- en verkoophandelingen ook zelf verricht. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling dat Alpi c.s. de “auctor intellectualis” is.

geen mede-inbreuk
4.32. Ook de stelling van Converse dat Alpi c.s. zou hebben geweten dat de schoenen met de Converse-tekens zonder toestemming van Converse op de markt zijn gebracht, kan niet leiden tot een ander oordeel. Daargelaten dat Alpi c.s. de gestelde wetenschap bestrijdt, maakt die enkele wetenschap een logistiek dienstverlener onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet tot mede-inbreukmaker.

faciliteren inbreuken
4.33. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat, afgezien van de verkoop aan het eigen personeel, Alpi c.s. niet zelf inbreuk heeft gemaakt op de Converse-merken. Bij de beantwoording van de vraag of Alpi c.s. wel kan worden verweten inbreuken door derden te hebben gefaciliteerd, dient zoals hiervoor is overwogen, eerst te worden vastgesteld of die derden inbreuk hebben gemaakt. Zoals hierna zal worden toegelicht moet in dit kader een onderscheid worden gemaakt tussen (i) zendingen ten aanzien waarvan de inbreuk voorshands moet worden aangenomen, maar Alpi c.s. tegenbewijs mag leveren, (ii) zendingen ten aanzien waarvan de inbreuk als onvoldoende onderbouwd moet worden verworpen en (iii) zendingen ten aanzien waarvan Converse nog bewijs moet leveren.

Lees hier de uitspraak (pdf / html)

IEF 14860

Bait and switch-praktijken reden voor rechtsgeldige opzegging

Hof Den Haag 7 april 2015, IEF 14860; ECLI:NL:GHDHA:2015:910 (Tronios tegen Dertronics)
Uitspraak ingezonden door Nine Bennink, Damsté advocaten. In kort geding: IEF 14455. Contractenrecht. Mededingingsrecht. Merkenrecht. Tronios drijft een groothandel en Dertronics heeft een detailhandel in elektronische apparatuur. Tronios communiceert de MAP- (Minimum Advertising Price) en RIP- (Retail Internet Price) prijzen van haar producten en wenst graag aanpassing van de minimumprijzen op de site van Dertronics, herhaaldelijk wordt hier niet aan voldaan en wordt de samenwerking beëindigd. Dertronics maakt zich schuldig maakt aan "bait and switch"-praktijken (klanten lokken met een merk en vervolgens een concurrerend product aanbieden), wat geldt als een ontoelaatbaar refererend merkgebruik en oneerlijk handelsgebruik (6:193g sub f BW), het gaat niet om een incident. Dat is een geldige reden voor opzegging. Merkinbreuk op beamz, skytec, skytronic, power dynamics moet worden gestaakt en productfoto's moeten worden verwijderd.

 

 

 

10. Ook overigens leidt het hof, anders dan de voorzieningenrechter, uit de mailwisseling tussen partijen voorshands niet af dat het zich niet houden aan prijsafspraken de werkelijke reden voor opzegging zou zijn. Niet valt immers in te zien en uit de stukken blijkt niet waarom Tronios B.V., nadat partijen elkaar al jarenlang op de prijzen aanspraken, daar plotseling een probleem van zou gaan maken. Daarbij heeft Tronios B.V. niet enkel Dertronics op de prijsafspraken aangesproken maar ook andere afnemers. Gesteld noch gebleken is dat met deze afnemers (ook) de handelsrelatie is opgezegd. Daar staat tegenover dat Tronios c.s. gesteld hebben dat sprake is van "bait and switch" praktijken (klanten lokken met een merk en vervolgens een concurrerend product aanbieden), wat geldt als ontoelaatbaar refererend merkgebruik en oneerlijk handelsgebruik (vgl. art. 6:193g sub f BW), hetgeen — dat is ook niet betwist door Dertronics - een geldige reden voor opzegging is en dat zij, Tronios B.V., de overeenkomst derhalve rechtsgeldig in ieder geval bij brief van 19 december 2014 heeft opgezegd.

 

11. Ter illustratie van hun standpunt dat Dertronics zich schuldig maakt aan merkafbreuk hebben Tronios c.s. verwezen naar een groot aantal (met stukken onderbouwde) voorbeelden. Hieruit volgt naar voorshands oordeel van het hof dat Dertronics zich inderdaad heeft schuldig gemaakt aan "bait and switch" praktijken en voorts dat het niet om een enkel incident gaat. Evenmin kan — ook al zouden sommige gevallen volgens Dertronics zijn geënsceneerd - voorshands worden geoordeeld dat uitspraken of gedragingen van Dertronics door Tronios c.s. zijn uitgelokt. Ook het verweer van Dertronics dat zij na juni 2014 niet meer beleverd werd door Tronios B.V. en derhalve in de positie werd gebracht dat zij nauwelijks Tronios-producten kon verkopen, baat haar niet. Uit een klantbeoordelingensite (productie 17, tweede pagina, bij dagvaarding in hoger beroep) volgt immers dat reeds in mei 2014 door een klant werd geklaagd over producten die wel op N\ N\ \N .djstunter.n1 als aanwezig vermeld stonden maar niet leverbaar waren en dat hij een vervangend product aangeboden heeft gekregen. Ook bij mail van 4 juli 2013 (productie 30 bij mva in incidenteel appel) is Dertronics reeds door Tronios B.V. erop aangesproken dat zij op haar website een foto gebruikt van een Skytech-versterker, een van de producten van Tronios c.s., op de pagina waar een RedSound-versterker wordt aangeboden.

13. Op grond van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat het Tronios c.s. vrij stond de handelsrelatie op te zeggen. Daarmee is tevens de toestemming voor het gebruik van de woord- en beeldmerken en de productfoto's van Tronios c.s. komen te vervallen zodat Dertronics niet langer gerechtigd is deze te gebruiken. De grieven slagen derhalve.

Op basis van het mededingingsrecht is het opleggen van verticale prijsbinding niet toegestaan. De overeenkomst is in stand gebleven en dat Dertronics is op grond van de onbepaalde duurovereenkomst gerechtigd gebruik te maken van de TRONIOS-merken en het verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen worden afgewezen.

Zie hier de PDF.

IEF 14857

Installatie software zonder licentie niet onder druk van Russissche politie

EHRM 26 maart 2015, IEF 14857 (Volkov en Adamskiy tegen Rusland)
Auteursrecht. Software. Strafrecht. Volkov en Adamskiy verlenen computerreparatiediensten en worden, aldus de klacht, aangespoord door de politie om auteursrechtinbreuk te plegen. Klagers hebben computer software zonder licenties op eigen initiatief geïnstalleerd. Het is, aldus het EHRM, op eigen initiatief gebeurd en niet omdat ze zijn aangezet door gedragingen van de politie. Eén van de klagers heeft geen bijstand gehad van een advocaat in de beroepsprocedure en dat is wel een schending van artikel 6 § 3 (c) EVRM.

9.  On 3 July 2008 the Golovinskiy District Court of Moscow (District Court) examined the applicant’s case. The applicant testified that he had agreed to help V because he had already performed similar services for his relatives and acquaintances. He also testified that V had asked him to have some programmes installed but did not indicate whether V had specifically asked for unlicensed software. V testified that the police had launched an undercover operation after they had received information incriminating the applicant in the distribution of counterfeit software. The applicant pleaded not guilty to copyright infringement and claimed that the police had incited him to commit the crime. The court found the applicant guilty of copyright infringement and imposed a suspended sentence of one year and three months’ imprisonment with one year’s probation.

34.  The applicants maintained that they had been unfairly convicted of crimes incited by the police. They claimed that they had never been implicated in the distribution of counterfeit software prior to the undercover operations and that the undercover police officers had pressured them into installing unlicensed software despite their reluctance to do so.

41.  Meanwhile, the police received incriminating information against the applicants and, as such, came under an obligation to verify a criminal complaint. They called the applicants on their respective numbers and asked them to install some computer programmes. The applicants did not complain to the domestic courts that the police officers had specifically asked for unlicensed software or that they had exerted any pressure on the applicants at the time of the call or tried to pressure them into committing illegal acts. Moreover, from the records of the conversation between the applicants and the police officers in the course of the computer repairs it is clear that the applicants brought unlicensed software for installation on their own initiative, without unlawful incitement by the undercover agents (see paragraphs 7 and 13 above).
42.  The Court therefore considers that the undercover police officers’ requests appeared to be regular orders of the kind usually placed by customers in response to online or newspaper advertisements for services. The actions of the police did not go beyond the ordinary conduct which is normally expected of clients in the course of lawful commercial activity. It was up to the applicants to respond to such requests in a lawful manner and to install licensed software.

IEF 14856

EU Amendements in reports know-how protection and IPR enforcement

Amendments 38 - 171 draft report on Protection of undisclosed know-how and business information (trade
secrets) against their unlawful acquisition, use and disclosure

TO DELETE/AMEND: (a) for making legitimate use of the right to freedom of expression and information;
Justification 1: It seems that this exception, which we cannot concur with, became even wider with the addition.
Justification 2: The directive neither amends nor increases the scope of the protection of fundamental rights - such as the right to freedom of expression or freedom of information. This paragraph is therefore unnecessary.
Justification 3: The word 'legitimate' could lead to a narrow and restrictive interpretation of the principle of right to freedom of expression. The scope of the directive is not to limit the right to freedom of expression. Such limitation should be considered only in very exceptional circumstances (defamation, hate speech, etc.) and is out of the remit of this proposal.

TO ADD NEW Article 4 par 2 ba: (ba) decompilation, reverse engineering and performing acts necessary to observe,
study or test the functioning of computer programs permitted by Directive 2009/24/EC of the European Parliament and of the Council
Justification: The provision clarifies that trade secret protections do not override the rights under 2009/24/EC software copyright. Computer programs as „services“ do not qualify as „products“ or „objects“ under the existing Article 4(1) b. As a recital to directive 2009/24/EC explains „A person having a right to use a computer program should not be prevented from performing acts necessary to observe, study or test the functioning of the program, provided that those acts do not infringe the copyright in the program.“.

Amendments 172 - 339, draft report on Protection of undisclosed know-how and business information (trade secrets) against their unlawful acquisition, use and disclosure

Amendments 1 - 124 draft report Towards a renewed consensus on the enforcement of Intellectual Property Rights: An EU Action Plan

IEF 14855

Prejudiciële vraag over Finse geografische aanduiding Verlados tegenover Franse Calvados

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ 13 februari 2015, IEF 14855; C-75/15 (Viiniverla) - dossier
Geografhische aanduiding. Verzoekster produceert sinds 2001 in Verla, een dorp in het Zuidoosten van FIN, het product ‘Verlados’, een uit appels gedistilleerde drank waarvoor geen merkenrechtelijke bescherming is gevraagd. Gemiddeld wordt een paar honderd liter in het eigen restaurant verkocht, en is het in de staatswinkel opgenomen in het assortiment ‘leverbaar op bestelling. Bij beschikking van 18november2013 verbiedt de vergunningverlenende en toezichthoudende instantie ‘Valvira’ het product onder de naam Verlados na 01februari2014 op de markt te brengen. Dit besluit is genomen na een klacht over misbruik van de Franse geografische aanduiding Calvados. Finland heeft dit bestreden – het Finse product verwijst expliciet naar de productieplaats en komt slechts één lettergreep overeen met Calvados (en niet twee zoals het HvJ EU in rechtspraak heeft bepaald). De Europese Commissie wijst deze motivering van Finland af en dreigt een inbreukprocedure te starten als Finland niet de nodige maatregelen neemt: de uitgang ‘ados’ zou volstaan om in de zin van de rechtspraak van het HvJ EU een voorstelling voor de benaming „Calvados” op te leveren. Verzoekster start een procedure ter vernietiging van de beschikking. Verweerster Valvira stelt dat zij niet anders kan dan het bindend advies van de Europese Commissie volgen.

De verwijzende Finse rechter (Markkinaoikeus) vraagt zich af of bij de beoordeling of sprake is van ‘voorstelling’ moet worden uitgegaan van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument. Het is voor hem onduidelijk of daarvoor van belang is dat de benaming „Verlados” expliciet verwijst naar de wijngaard van het dorpje en productieplaats Verla. Aan deze herkenning kan bijdragen dat in het dorp Verla een oud fabriekscomplex is gelegen, dat erkend is als UNESCO-werelderfgoed. Daarnaast wenst hij meer uitleg over beoordeling van fonetische en visuele gelijkenis van merknamen. Hij legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Dient bij de beoordeling of er sprake is van voorstelling in de zin van artikel 16, onder b), van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39, blz. 16) te worden uitgegaan van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument?
2) Welke betekenis dient in het kader van de beoordeling van een ter bescherming van de geografische benaming „Calvados” gegeven verbod op het gebruik van de benaming „Verlados” voor een op nationaal niveau onder die benaming in de handel gebrachte, uit appels gedistilleerde drank, te worden gehecht aan de volgende omstandigheden bij de uitlegging van het begrip „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 en de toepassing van deze verordening:
a) het eerste deel van de benaming „Verlados”, Verla, een Fins dorp is en als zodanig door de Finse consument kan worden herkend;
b) het eerste deel van de benaming „Verlados”, Verla, verwijst naar de fabrikant van het product „Verlados”, Viiniverla Oy;
c) „Verlados” is een in het dorp gefabriceerd plaatselijk product waarvan per jaar gemiddeld een paar honderd liter wordt verkocht in het eigen restaurant en dat voorts in beperkte omvang op bestelling kan worden geleverd in de staatswinkel in de zin van de alkoholilaki;
d) de woorden „Verlados” en „Calvados” slechts één gezamenlijke lettergreep („dos”) hebben van de drie lettergrepen, maar anderzijds vier letters („ados”), oftewel de helft van alle letters van beide woorden, hetzelfde zijn?
3) Indien er wordt geacht sprake te zijn van „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, kan het gebruik van de benaming Verlados dan toch worden gerechtvaardigd door een van de bovengenoemde omstandigheden of een andere omstandigheid, zoals de omstandigheid dat bij de Finse consument in ieder geval niet de opvatting kan ontstaan dat het product „Verlados” gefabriceerd zou zijn in Frankrijk?
IEF 14846

Tegenbewijs tegen afkomst prijslijst bacardi-producten toegelaten

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEF 14846; ECLI:NL:RBDHA:2015:3529 (Bacardig tegen Seva)
De merkenrechtelijke status van T1-, T2- en AGD-goederen. Zie eerdere IEF 14148. Seva heeft zonder toestemming van Bacardi partijen alcoholhoudende dranken voorzien van een BACARDI-merk in de EU in het verkeer gebracht. Bacardi stelt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft. De rechtbank houdt de beslissing aan tot prejudiciële vragen zijn beantwoord [IEF 14058] en laat Seva toe (tegen)bewijs te leveren tegen de prijslijst. Indien prijslijst afkomstig van Seva: oordeel merkinbreuk en onrechtmatige daad.

 

4.13.
De lijn van de jurisprudentie4 van deze rechtbank is tot op heden dat merkproducten die douanerechtelijk in het vrije verkeer van goederen zijn gebracht te gelden hebben als merkenrechtelijk ingevoerd, ongeacht de vraag of zij een AGD-status hebben. Het hof Den Haag heeft recentelijk bij arrest5 in een zaak tussen Bacardi en Van Caem, Top Logistics en Mevi, partijen die voor derden alcoholische producten op- en overslaan de volgende vragen aan het Hof van Justitie van de EU voorgelegd:

“1. Wanneer, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling moeten zij dan worden aangemerkt als ingevoerd in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van Richtlijn 89/104/EEG (thans Richtlijn 2008/95/EG), aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer" dat door de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijn?
2. Wanneer vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, heeft dan te gelden dat, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, de enkele aanwezigheid in een lidstaat van dergelijke goederen (die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling in die lidstaat) geen afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, zodat de merkhouder die zich beroept op nationale merkrechten in die lidstaat zich niet kan verzetten tegen die aanwezigheid?”
De rechtbank zal, indien het Hof van Justitie bepaalt dat AGD-goederen niet als merkenrechtelijk ingevoerd hebben te gelden, de lijn in haar jurisprudentie niet voortzetten.

4.29.
Niet in geschil is dat de prijslijst is gevonden bij de opgave van [B] in het kader van de andere inbreukprocedure en dat de prijslijst is voorzien van het logo van Seva Trading B.V.. Seva heeft zich in dit kader slechts verweerd met de algemene stelling dat zij nooit heeft gewerkt met prijslijsten. Zij heeft geen concrete aanwijzingen kunnen geven die leiden naar de heer [E]. Onder deze omstandigheden is de rechtbank voorshands van oordeel dat vaststaat dat de prijslijst van Seva afkomstig is. Omdat Seva bewijs, mede inhoudende tegenbewijs, heeft aangeboden ter zake zal zij worden toegelaten tot tegenbewijs tegen dit voorshandse oordeel, als in het dictum te verwoorden.

Indien prijslijst afkomstig van Seva: oordeel merkinbreuk en onrechtmatige daad