Overige  

IEF 14245

Beoordelen onrechtmatigheid naar recht van land waar gedecodeerde goederen (dreigen te) komen

Hof Den Haag 30 september 2014, IEF 14245 (Van Caem tegen Bacardi)
Uitspraak ingezonden door Anne Sliepenbeek, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. Parallelhandel. Gedecodeerde goederen. De kern van het verweer in hoger beroep is dat ook door opslag en verhandeling van Bacardi-producten met een AGP-status geen merkinbreuk wordt gemaakt. Indien de stelling van Bacardi dat Van Caem in de EU ook handelt in niet-uitgeputte Bacardi-producten die noch onder een douaneschorsingsregeling, noch onder een accijnsschorsingsregeling vallen en die dus douanerechtelijk zijn ingevoerd en zijn uitgeslagen tot verbruik, juist is, is sprake van merkinbreuk. Dat wordt niet betwist, maar door het late tijdstip waarop deze stelling en aangeboden stukken aan de orde is gekomen, kunnen partijen zich uitlaten bij akte.

Codering beperkt legale parallelhandel en kan decodering noodzakelijk maken. Of sprake is van een onrechtmatige daad moet beoordeeld worden naar het recht van het land waar de gedecodeerde Bacardi-producten daadwerkelijk op de markt (dreigen te) komen. De door Bacardi gestelde (mogelijke) schade door decodering kan pas geleden worden indien de flessen op de markt komen.

2. T1-goederen zijn niet-communautaire goederen die onder de douaneschorsingsregelingen extern douanevervoer of douane-entrepot de Europese Unie zijn binnengebracht/geplaatst.

3. Goederen met een AGP-status zijn accijnsgoederen ten aanzien waarvan eventueel verschuldigde invoerrechten zijn voldaan en die douanerechtelijk zijn ingevoerd en in het vrije verkeer zijn gebracht, maar vervolgens onder een accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst om de voldoening van de verschuldigde accijnzijn uit te stellen. Accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling mogen alleen worden opgeslagen of bewerkt in een accijnsgoederenplaats (AGP en worden vervoerd binnen het gesloten stelsel van onderling verbonden accijnsgoederenplaatsen en belastingentrepots. (...)

19. Indien de stelling van Bacardi dat Van Caem in de EU ook handelt in niet-uitgeputte Bacardi-producten die noch onder een douaneschorsingsregeling, noch onder een accijnsschorsingsregeling vallen en die dus douanerechtelijk zijn ingevoerd en zijn uitgeslagen tot verbruik, juist is, is sprake van merkinbreuk. Dat wordt door Van Caem op zichzelf ook niet betwist. Bacardi heeft nader bewijs van haar stelling aangeboden onder meer door het overleggen van stukken. Nu door het late tijdstip waarop deze stelling aan de orde is gekomen daarover geen volwaardig debat is gevoerd, zal het hof partijen, eerste Bacardi en vervolgens Van Caem, in de gelegenheid stellen zich hierover nader uit te laten bij akte. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.

46. Van Caem stelt dat tegenover het belang van Bacardi haar belang bij een legale parallelhandel staat, welke handel door codering wordt beperkt en decodering noodzakelijk kan maken, nu merkhouders veelal trachten hun afnemers te beperken in hun mogelijkheden goederen aan andere tussenhandelaren te leveren door middel van contractuele beperkingen, hetgeen veelal niet is toegestaan of door middel van ongeoorloofde represailles, zoals het intrekken van kortingsregelingen. (...) Mede gelet op deze uitspraak [IEF 11898] acht het hof mogelijk dat in bepaalde landen eenzelfde belangenafweging wordt gemaakt in het kader van een onrechtmatige daadvordering en dat het op de markt brengen van gedecodeerde flessen in die landen niet onrechtmatig wordt geacht.

47. Of sprake is van een onrechtmatige daad moet naar het oordeel van het hof worden beoordeeld naar het recht van het land waar de gedecodeerde Bacardi-producten daadwerkelijk op de markt (dreigen te) komen. De door Bacardi gestelde (mogelijke) schade door decodering kan pas geleden worden indien de flessen op de markt komen. Het had op de weg van Bacardi gelegen om aan te geven waar Van Caem gedecodeerde Bacardi-producten (buiten de EER) op de markt brengt of dreigt te brengen en (gemotiveerd) te stellen dat dit naar recht van dat land onrechtmatig is. Nu zij dat heeft nagelaten, dient het gevorderde bevel als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.

IEF 14239

ACM wijst klachten over Buma/Stemra af

ACM 13 augustus 2014, IEF 14239 (Besluit klacht Buma/Stemra)
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft een klacht ontvangen over de mogelijkheden om auteursrechten bij Buma/Stemra onder te brengen (ex  artikel 56, lid 1 van de Mededingingswet). ACM heeft een deel van deze klachten meegenomen in het toezeggingsbesluit Buma/Stemra van juni 2014 en deels wijst ze de klachten af omdat zij waarschijnlijk geen significante inbreuk zijn op het mededingingsrecht, of omdat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden gering zijn. Enkele klachten zijn niet voor ACM omdat ze een inbreuk kunnen zijn op het auteursrecht.
Lees verder

i. De eis van Buma/Stemra dat een muziekauteur, indien hij zich wil aansluiten bij Buma/Stemra, zijn volledige auteursrecht voor al zijn werken moet overdragen

15. Gelet op het voorgaande, ziet ACM geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Buma/Stemra heeft toegezegd het uitzonderen van rechtencategorieën mogelijk te maken en de
mogelijkheden voor verdere flexibilisering te bezien. Gelet op de mededingingsrisico’s die al zijn
weggenomen met het bindend verklaren van de toezeggingen in het besluit van 3 juni 2014, acht
ACM nader onderzoek naar dit onderdeel van de klacht op dit moment niet doelmatig noch
doeltreffend. Als gevolg van de toezeggingen kunnen muziekauteurs gemakkelijker kiezen voor
alternatieve wijzen van exploitatie en kunnen muziekbemiddelingsdiensten die buiten Buma/Stemra
om werken, groeien. Deze ontwikkeling kan de behoefte aan het per werk uitzonderen van de
overdracht van auteursrecht beïnvloeden en ook de bereidheid van Buma/Stemra om bij overdracht
van auteursrechten aan haar bestaande licenties te eerbiedigen. In verhouding tot de in het
toezeggingsbesluit geadresseerde gedraging en andere mogelijke overtredingen waarnaar ACM
onderzoek kan instellen, weegt het belang van dit nadere onderzoek minder zwaar dan het belang
van onderzoek en de inzet van middelen in andere zaken. ACM zal nu dan ook geen (nader)
onderzoek doen naar aanleiding van dit onderdeel van de klacht.

18. In het besluit van 3 juni 2014 heeft ACM de toezeggingen van Buma/Stemra bindend
verklaard en besloten het onderzoek niet langer voort te zetten. Als gevolg hiervan is de grondslag
van dit onderdeel van de klacht komen te vervallen.

v. De door Buma/Stemra met YouTube gesloten overeenkomst, waarbij YouTube betaalt voor
openbaarmakingen door anderen


25. ACM merkt op dat dit onderdeel van de klacht een auteursrechtelijke discussie betreft. Het
Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ EU”) heeft in haar arrest van 13 februari 2014 in
zaak C-466/72, Svensson, bepaald dat voor het embedden van muziek via een voor een ieder
toegankelijke website, zoals YouTube, geen vergoeding hoeft te worden afgedragen aan de
rechthebbende, omdat geen sprake is van een nieuwe openbaarmaking. Buma/Stemra heeft naar
aanleiding van dit arrest besloten dat websites die voorzien in het linken naar een site die vrij
toegankelijk is, geen licentie meer nodig hebben. Reeds verstrekte licenties aan dergelijke websites
heeft Buma/Stemra met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 stopgezet.
26. Gelet op het bovenstaande ziet ACM geen aanleiding om verder onderzoek te doen.

V. CONCLUSIE
30. Met het door ACM bij besluit van 3 juni 2014 bindend verklaren van toezeggingen van
Buma/Stemra met betrekking tot haar aansluitbeleid, is de grondslag voor de klacht voor wat betreft
onderdeel ii komen te vervallen. Met betrekking tot de onderdelen i en iv van de klacht heeft ACM
aangegeven dat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden tegen de
gestelde gedragingen gering zijn. Het belang van nader onderzoek naar aanleiding van deze
onderdelen van de klacht weegt derhalve minder zwaar dan het belang van onderzoek en de inzet
van middelen in andere zaken. Voor onderdeel iii verwijst ACM naar de overwegingen bij de
onderdelen i en ii. Voor wat betreft onderdeel v van de klacht ziet ACM, gelet op het feit dat dit een
auteursrechtelijke discussie betreft, waarover het HvJ EU zich heeft uitgesproken, geen aanleiding
verder onderzoek te doen. Ook met betrekking tot onderdeel vi ziet ACM, gelet op het feit dat het hier
een privaatrechtelijke kwestie betreft, geen aanleiding voor nader onderzoek. Bovendien is de
grondslag van dit onderdeel van de klacht door het bindend verklaren van de toezeggingen komen te
vervallen. Op grond van het voorgaande wijst ACM de klacht af.

IEF 14235

Denigrerend over werkgever

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 10 september 2014, IEF 14235 (Denigrerend over werkgever)
Onrechtmatige concurrentie, rectificatie en geheimhoudingsplicht Rechtspraak.nl: In deze zaak heeft een ex-werknemer een mail gestuurd aan zijn werkgever en diverse klanten van de werkgever. In die mail spreekt de ex-werknemer denigrerend over zijn werkgever, heeft hij bedrijfseconomische gegevens geopenbaard, en heeft hij zijn dienstverband per direct opgezegd. De door de werkgever naar aanleiding van de e-mail gevorderde rectificatie is afgewezen omdat onvoldoende is gesteld dat geopenbaarde feiten en mededelingen in die email van de ex-werknemer onjuist zijn. Wel acht de kantonrechter de geopenbaarde feiten en gedane mededelingen een schending van de overeengekomen geheimhoudingsplicht van de ex-werknemer. De in verband daarmee gevorderde boete is daarom toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter die gematigd heeft tot € 250,00.

Ook de vorderingen waarbij het de werknemer verboden wordt om klanten van de werkgever te benaderen en zich te onthouden van onrechtmatige concurrentie jegens de werkgever is toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is dat de werknemer met de bij de werkgever opgedane gegevens omtrent klanten en met denigrerende mededelingen over de werkgever klanten heeft benaderd met het oogmerk hen over te halen om naar de werknemer over te stappen. Dit acht de kantonrechter vooralsnog onrechtmatig.

 

De gevorderde schadevergoeding wegens onrechtmatige concurrentie is afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen het onrechtmatig handelen van de werknemer en de schade die de werkgever lijdt.

2.6. Op 1 april 2014 heeft [gedaagde] aan [naam] de volgende email verzonden:
‘[eiser], je meest recente - nogal aanmatigende - berichtje aan mij dateert van vrijdag 28 maart jl.
Gebleken is dat je volledig ongelijk had. Dat zou mij ook kunnen gebeuren, doch dan zou ik gezegd hebben “sorry, ik heb me vergist” of iets dergelijks. Jij daarentegen, laat gewoon niets meer van je horen. Dat nogal aanmatigende berichtje eindigt met “en begrijp hieruit dat we niet meer op eenzelfde lijn staan”.
Hieruit zou een passant kunnen concluderen dat wij voor 28 maart nog wel op dezelfde lijn stonden. Niets is minder waar en dat weet jij drommels goed. Als dat wel het geval zou zijn, zou ik veel van de normen en waarden welke ik van mijn ouders heb meegekregen en welke gelukkig ook maatschappelijk nog steeds breed gedragen worden, hebben moeten verloochenen. Het afgelopen jaar heb ik je wanneer daar gelegenheid voor was — weliswaar steeds in bedekte termen vanwege je overgevoeligheid als het om aanmerkingen op je gedrag gaat — laten weten dat je je zoals iedereen aan je afspraken moet houden; dat een beetje minder egoïsme geen kwaad zou kunnen; dat zelfdiscipline onontbeerlijk is voor een geslaagd ondernemerschap, dat de beroepsregels er niet alleen voor anderen zijn, dat eerlijkheid juist binnen onze beroepsgroep zeer hoog in het vaandel moet staan, dat ach laat maar.
Ik heb de jaarrekening 2012 van de [naam] ingezien en ben me werkelijk kapot geschrokken. De [naam] holt zijn ondergang tegemoet. In dit stadium zal ik zwijgen over de details, ook andere zaken betreffende, omdat deze e-mail door anderen gelezen gaat worden. Uiteraard kom ik daar wel mee in de openbaarheid als ik mij daartoe gedwongen voel. Je begrijpt toch wel dat ik, nu ik dit weet, met [naam] niets mee te maken wil hebben? [vet, toev. ktr] Desondanks loop je nog steeds rond alsof de wereld van jou is. Echter, het zijn vooral [A] en ik (tot een maand geleden ook [B]) die de kar moeten trekken. Begrijp je niet dat een klein bedrijfje als [naam] onmogelijk jouw ruime privé uitgaven kan dragen als daar van jouw kant geen ruime productie tegenover staat? Begrijp je niet dat dit gedrag uiteindelijk ook mij demotiveert? Begrijp je niet dat mensen op den duur geen respect meer voor je op kunnen brengen? Begrijp je niet dat mensen juist van jou geen kritiek meer kunnen verdragen?
Uit de eerdergenoemde jaarrekening 2012 van [naam] blijkt zonneklaar dat jou zelfs de basiskennis, noodzakelijk voor een middelmatig ondernemerschap, ontbreekt. [vet, toev. ktr] Helaas heb je mij nooit inzage gegeven in de cijfers of om raad gevraagd, dan hadden we er misschien iets aan kunnen doen. Nu kan ik alleen maar concluderen dat er geen redden meer aan is. Dat het al aan het misgaan is moge blijken uit dat je vorige maand wegens gebrek aan financiën het contract van [B] niet hebt verlengd. Hoezo gebrek aan financiën om [B] te betalen? Onze klanten betalen toch voor het werk dat [B] doet? Waar gaat dat geld naar toe? Ik ben altijd zeer te spreken geweest over [B], die op overzichtelijke en accurate wijze voor veel van onze klanten de boekhouding voerde. Dat het contract van [B] niet verlengd zou worden heb je mij op de valreep medegedeeld als een voldongen feit, ik had dus geen enkele inspraak. Wie gaat nu voor onze klanten dat essentiële werk doen? Daar spreek je met geen woord over. Op grond waarvan worden deze maand de btw-aangiften verzonden? Onze klanten zijn ondernemers, dus ze weten dat ze risico lopen. Weten ze ook dat ze risico lopen met jou als hun adviseur? Dat is dan wel een volstrekt zinloos risico omdat het nooit iets zal opleveren. Je bent een meester in het om je heen “verzamelen” van mensen die jou adoreren. Als die adoratie verandert in kritiek, zet je die mensen gewetenloos als oud vuil aan de kant. [eiser], jij hebt een ernstige persoonlijkheidsstoornis waar steeds anderen de dupe van worden. Mij is inmiddels duidelijk dat je niet voor verbetering vatbaar bent. Ik ben al dat gedoe van jou meer dan zat en daarom wil en kan ik niet meer met je samenwerken. Ik houd er met onmiddellijke ingang mee op en dus was gisteren mijn laatste werkdag voor [naam]. [vet, toev. ktr] Ik heb goed over deze beslissing nagedacht en zij is onherroepelijk. Typerend voor jou stoornis is dat je, dit lezende, nu zo ongeveer uit elkaar barst van woede. Reden waarom ik je nu reeds waarschuw om mij privé niet lastig te vallen. Ik heb maatregelen getroffen voor het geval je meent mijn waarschuwing in de wind te kunnen slaan. Dat zeg ik niet omdat ik bang ben, dat zeg ik om mijn 75-jarige vrouw te beschermen. Indien jij nog vragen hebt voor mij, stel ik voor dat we [A] verzoeken om als tussenpersoon tussen jou en mij te fungeren. Ik bel hem daar morgenmiddag over, zeg hem dus voor die tijd of je het hier mee eens bent. Als je het hier niet mee eens bent, dan hebben wij geen contact meer met elkaar.
Ik weet dat klanten ernstig gedupeerd kunnen raken door mijn besluit. Ik denk dan met name aan de klanten [nummer];[nummer] en [nummer]. Zij hebben zeer recent betaald voor werk dat binnenkort verricht moet worden. Als jij 50% (= € 1.990) van het door jou ontvangen geld op mijn bankrekening overmaak, zal ik dat werk in april alsnog uitvoeren. Tot slot: Ik ben niet van plan om nu achter de geraniums te kruipen. Ik ga gewoon door met het werk dat ik de afgelopen 3 jaar met heel veel plezier voor mijn klanten heb gedaan en ook de komende 7 jaar nog wil blijven doen.
Enkele van mijn klanten krijgen via BCC een kopie van deze e-mail.
Indien zij besluiten dat ze liever hebben dat hun zaken door mij behartigd blijven in plaats van door jou, zal mij dat zeer verheugen. Ik verwacht dan van die klant een e-mailtje naar [gedaagde]@gmail.com en zal hun dan nader informeren. [vet, toev. ktr]

[A] is mijn maatje vanaf het eerste uur. Ik zou niet willen dat hij mijn vertrek via jou moest
vernemen. Daarom staat [A] niet alleen in hoog aanzien bij mij, maar ook in CC
[gedaagde]
IEF 14225

Gecedeerde schadevergoeding uitgebreid gemotiveerd toegewezen

Rechtbank Den Haag 17 september 2014, IEF 14225; ECLI:NL:RBDHA:2014:16693 (VEAP Shield tegen Snoeks)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoorneman, CMS. In een eerdere procedure (IEF 10016) is Snoeks veroordeeld tot schadevergoeding aan Transcare en ABK. Deze toegewezen schadevergoeding is gecedeerd aan Veap en aan Snoeks gecommuniceerd. Er wordt uitgebreid stilgestaan bij de winstdervingsberekening, restschade en kosten ter vaststelling van schade. Waarbij rekening wordt gehouden met: (i) relevante markt, (ii) verwachte verkoopaantallen Pewe op PVT-markt, (iii) kans op faillissement, (iv) afzetmogelijkheden buiten de PVT-markt, (v) winstbijdrage. Ook wordt Snoeks veroordeeld in de proceskosten ad €10.213,71 en nakosten.

Tussenconclusie totale winstderving
4.26. Goede en kwade kansen afgewogen, bezien in het licht van de relevante standpunten van partijen en hun onderbouwingdaarvan met stukken (waaronder de deskundigenrapporten), komt de rechtbank tot de conclusie dat Pewe in de periode vanafjuli 2003 een bedrag van € 110.338 aan winst heeft gederfd, bestaande uit €.93.128 en € 34.323 minus de door Pewe in 2003-2005 gerealiseerde winst van €, 17 .l13. De door Veap gevorderde - en door Snoeks onweersproken - wettelijke rente over het bedrag van€ I10.338 zal worden toegewezen vanaf 4 juli 2003, de datum waarop de onrechtmatige executie door Snoeks is aangevangen.

Tabel 7
Winstderving totaal 2003-2005 € 93.128
Winstderving totaal na 2005 € 34.323
WINSTDERVING TOTAAL € 127.451
Winstbijdrage (gerealiseerde winst Pewe 2004) € 17.113
WINSTDERVING TOTAAL MINUS WINST 2004 € 110.338

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14219

Crimesite moet beschuldigingen verwijderen en rectificeren

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2014, IEF 14219 (Ghanese koning tegen Crimesite Camilleri)
Onrechtmatige publicatie. Portretrecht. Vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing alsmede vanwege de wijze waarop de verdenkingen zijn ingekleed worden een achttal artikelen van crimesite Camilleri door de voorzieningenrechter onrechtmatig geacht. Anonimisering van namen en portretten wordt bevolen, en ook moet een rectificatie worden geplaatst.

3.2. [eiser] en [eiseres] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – onder meer dat alle uitlatingen van [gedaagde 1], Camilleri en [gedaagde 3] die zijn gedaan op de verschillende websites onrechtmatig zijn. Hetzelfde geldt voor de herkenbare portretfoto’s van [eiser] en [eiseres] die bij die uitlatingen zijn geplaatst. Het betreft privéfoto’s die door [eiser] nooit in de openbaarheid zijn gebracht en die afkomstig zijn van de door de politie op 21 november 2010 meegenomen laptop van [eiser] die door de politie aan [gedaagde 1] is gegeven.

3.3. Overigens kan [gedaagde 1] niet verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van artikelen die elders (op de website van Camilleri) worden geplaatst. Op zijn eigen website heeft [gedaagde 1] enkel een link naar Camilleri geplaatst en dat is niet onrechtmatig.

4.16. De conclusie tot zover is dat de acht artikelen van Camilleri vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing daarvan alsmede vanwege de wijze waarop de verdenkingen jegens [eiser] en [eiseres] zijn ingekleed onrechtmatig kunnen worden geacht jegens [eiser] en [eiseres]. Mede gezien het feit dat de verdenkingen bijzonder ernstig van aard zijn en vermoed kunnen worden bijzonder ernstige gevolgen te hebben voor [eiser] en [eiseres], weegt hun recht op bescherming van hun goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van Camilleri. Eenzelfde conclusie kan worden getrokken met betrekking tot de op de website van Camilleri gepubliceerde foto’s van [eiser] en [eiseres] waarop zij herkenbaar zijn afgebeeld. Waar het gaat om het portretrecht dient immers door de rechter in beginsel een gelijksoortige afweging te worden gemaakt als onder 4.3 van dit vonnis bedoeld. De nieuwswaarde van de foto’s acht de voorzieningenrechter gering, aangezien [eiser] en [eiseres] niet kunnen worden aangemerkt als publieke personen. Dit leidt tot toewijzing van de vorderingen jegens Camilleri op de navolgende wijze.

Vordering a zal worden toegewezen in die zin dat de gewraakte acht artikelen in hun geheel offline dienen te blijven. De in het petitum opgenomen beschuldigingen zijn zodanig in de acht artikelen verweven dat het nagenoeg onmogelijk is de beschuldigingen uit de artikelen te “filteren”.
Vordering b zal worden toegewezen in die zin dat de portretfoto’s van [eiser] en [eiseres] dienen te worden verwijderd. Daarnaast dienen hun namen en voornamen in de artikelen waarin zij zijdelings voorkomen te worden geanonimiseerd. Het betreft de drie als productie 54 door eisers in het geding gebrachte artikelen ([persoon 4] ([leeftijd]) vergreep zich aan meer kinderen, Kort geding ‘Ghanese koning’ tegen journaliste en Vastgoedmagnaat [gedaagde 1]: ‘besmeuringshetze steeds verder ontrafeld).
Vordering c (de rectificatie) zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum van dit vonnis vermeld.
Vordering d zal worden toegewezen voor zover het de zoekmachine van Google betreft. Voor het overige wordt de vordering te onbestemd geacht.
Vordering e zal worden toegewezen in die zin dat het Camilleri bij de huidige stand van zaken zal worden verboden de onder a van het petitum genoemde beschuldigingen wederom te uiten. Mocht Camilleri in de toekomst beschikken over nieuw of aanvullend bewijs dan kan het haar vrij staan, afhankelijk van de aard van dit bewijs, opnieuw over deze kwestie te publiceren. Met toewijzing van vordering e wordt derhalve niet bewerkstelligd dat Camilleri voor altijd monddood wordt gemaakt.

IEF 14206

Van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken

Hof Amsterdam 16 september 2014, IEF 14205; ECLI:NL:GHAMS:2014:4540 (Red Arrow tegen SBS/Talpa)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap en Otto Volgenant, Boekx Advocaten. Zie eerder IEF 13194. Programmaformat. Auteursrecht. Onrechtmatige daad. TV-producent/distributeur Red Arrow heeft met SBS en RTL onderhandeld over verkoop van het TV-format "Married at First Sight". Kort nadat het format aan RTL is verkocht brengt SBS een persbericht naar buiten waarin zij aankondigt een programma met soortgelijke elementen te zullen gaan uitzenden. Zij heeft dat programma gekocht van Talpa. Red Arrow eist een verbod voor SBS en Talpa om het programma te produceren/distribueren/uit te zenden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarop Red Arrow in hoger beroep is gekomen. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen (zie overweging 3.2. (i) t/m (viii), hieronder samengevat).

3. Beoordeling

3.1.1. Red Arrow heeft in eerste aanleg gevorderd, kort en zakelijk weergegeven, dat SBS wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie op het persbericht van 7 oktober 2013 (geciteerd in 2.5) en het verwijderen van dat bericht van haar website, dat Talpa wordt veroordeeld tot het plaatsen van een -andere- rectificatie en dat aan SBS en Talpa een verbod wordt opgelegd tot het (laten) produceren en uitzenden van Ja ik wil! een wildvreemde, alsmede De geheimen van een goed huwelijk, een en ander met nevenvorderingen en op straffe van een dwangsom.

3.1.2. De kern van de stellingen van Red Arrow is, zo begrijpt het hof, dat zij SBS in de onderhandelingen bekend heeft gemaakt met het format en met haar bedoeling om dat format op de Nederlandse markt te brengen door het format hetzij aan SBS hetzij aan RTL te verkopen, en dat SBS, onmiddellijk nadat zij het bericht had gekregen dat zij de onderhandelingen had verloren en dat de rechten door RTL waren aangekocht, het onder 2.5 genoemde persbericht met daarin de aankondiging van een bijna identiek Tv-programma heeft uitgebracht, dit terwijl SBS op dat moment nog niet over een uitgewerkt format voor dat Tv-programma beschikte. Red Arrow lijdt daardoor aanzienlijke schade; niet alleen is door die publicatie de overeenkomst tussen Red Arrow en RTL op losse schroeven komen te staan en uiteindelijk niet doorgegaan, zodat Red Arrow inkomsten in de orde van een miljoen Euro misloopt, maar er dreigt een miljoenenschade aan de internationale marktpositie van Red Arrow als Talpa het programma aanbiedt met de boodschap dat SBS hiermee RTL heeft afgetroefd.

3.2. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Zie 3.2. (i) t/m (viii)), samengevat:

(i) Red Arrow heeft haar oorspronkelijke stelling dat SBS misbruik gemaakt zou hebben van tijdens de onderhandelingen verkregen, vertrouwelijke informatie, als zij die al heeft willen handhaven, niet behoorlijk onderbouwd.
(ii) Het hof acht een heel wezenlijk verschil dat er in Marriage at first Sight geen controlegroep is van mensen die hun eigen partner hebben gekozen, terwijl die er in het in het persbericht aangekondigde programma wel is.
(iii) In confesso is dat er de afgelopen jaren in diverse landen programma's met dit thema, op diverse manieren uitgewerkt, zijn uitgezonden.
(iv) Voldoende aannemelijk dat Talpa reeds in mei 2013 een begin had gemaakt met de ontwikkeling van een format voor een reality-programma met dit thema zoals voorkomend op de lijst, getiteld Blind Marriage, en dat toen besloten is dat format verder uit te werken.
(v) Voldoende aannemelijk is dat het persbericht in ieder geval in belangrijke mate gebaseerd is op het bij Talpa in ontwikkeling zijnde - en vervolgens door SBS in het weekend voor het doen uitgaan van het persbericht aangekochte - format en dus niet op ontoelaatbare wijze is ontleend aan het format van Red Arrow.
(vi) Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals al werd overwogen is van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds bij Talpa in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken.
(vii) Het hof komt tot de conclusie dat in dit kort geding niet voldoende is gebleken dat de planvorming bij Talpa omtrent het litigieuze format bij aanvang van de onderhandelingen tussen Red Arrow en SBS in een zodanig vergevorderd stadium van ontwikkeling was dat daarvan naar verkeersmaatstaven mededeling gedaan had moeten worden.
(viii) Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat indirect (via/met SBS) onrechtmatig handelen van Talpa niet aannemelijk is geworden, terwijl Red AITOW onvoldoende heeft gesteld omtrent een directe onrechtmatige daad van Talpa, mede in aanmerking genomen dat Talpa niet met Red Arrow heeft onderhandeld en evenmin het persbericht heeft uitgebracht.

3.4. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Red Arrow zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Red Arrow in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SBS en Talpa begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor salaris, te vermeerderen met € 68,- voor salaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten

IEF 14199

Geanonimiseerd dossier in archief Opgelicht?! hoeft niet te worden verwijderd

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 september 2014, IEF 14199 (Avrotros tegen X)
Kort geding. Onrechtmatige publicatie. X is in de afgelopen jaren een aantal keer onderwerp geweest van het programma Opgelicht?! Zijn dossier is nog geanonimiseerd in het archief van de website van het programma te zien en hij vordert verwijdering daarvan. Het verwijderen van nieuwsberichten uit een archief kan slechts in uitzonderlijke gevallen. X heeft niet aangetoond dat de informatie die Avrotros publiceert berust op onjuistheden. Avrotros is daarbij zorgvuldig geweest en aan het privacybelang van X is voldoende tegemoet gekomen door hem aan te duiden bij zijn initialen en zijn gelaat onherkenbaar in beeld te brengen.

4.1. Uitgangspunt is dat de toewijzing van de vorderingen van [X] in beginsel een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van Tros op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van Tros onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.

4.2. Het belang van Tros is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [X] is erin gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan voor hem ongewenste publiciteit omtrent zijn privé-gegevens en privé-situatie. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Dat [X] een spoedeisend belang heeft bij het verwijderen van het dossier van de website van Opgelicht?! is voldoende aannemelijk. Zo blijkt uit de door hem overgelegde stukken onder meer dat hij zijn baan bij de vrijwilligersorganisatie Doras is kwijtgeraakt als gevolg van negatieve informatie over hem op internet.
Dat de gepubliceerde informatie nadelig is voor [X], en dat hij zijn straf heeft uitgezeten en een nieuwe kans verdient is echter niet voldoende voor het toewijzen van de vorderingen. Tros heeft als journalistiek medium naast de hierboven genoemde belangen ook een belangrijke archieffunctie en voor het verwijderen van nieuwsberichten uit een archief bestaat slechts aanleiding in uitzonderlijke gevallen. Zoals Tros terecht heeft gesteld hoeft zij niet aan te tonen dat [X] zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, maar gaat het erom dat [X] niet lichtvaardig wordt beschuldigd en dat hetgeen Tros publiceert voldoende steun vindt in de feiten. Om dat laatste aannemelijk te maken heeft Tros verschillende producties overgelegd, waaronder een groot aantal aangiften en verklaringen. Tevens is een kopie van de uitzending van 22 oktober 2013 overgelegd, die thans nog via de website te bezichtigen is. In die uitzending wordt het vonnis van [vonnisdatum] besproken, en wordt onder meer de persrechter van de rechtbank Midden-Nederland geïnterviewd om uitleg te geven bij het vonnis. Er wordt dus melding gemaakt van de (gedeeltelijke) vrijspraak van [X].
Los van de enkele stelling dat er onwaarheden worden vermeld, heeft [X] daartegenover geen inhoudelijke, laat staan met bewijsmiddelen onderbouwde, reactie gegeven op de uitzending en het internetdossier. Dat hij daartoe in eerste instantie (voor de eerste uitzending waarin aandacht aan hem werd besteed) niet in de gelegenheid is gesteld wordt door Tros betwist. Die uitzending is hier echter niet aan de orde. In ieder geval heeft [X] na de eerste uitzending en vóór de uitzending van 22 oktober 2013 uitgebreid met Tros gecorrespondeerd over zijn dossier. De overgelegde e-mailberichten, zoals deels opgenomen in het vonnis van 15 augustus 2014, hebben echter voornamelijk betrekking op het feit dát [X] zijn dossier van het internet verwijderd wenst te zien, maar hij gaat daarin niet inhoudelijk in op de door Tros geuite beschuldigingen. Verder heeft [X] ook in deze procedure niet aannemelijk gemaakt dat de informatie die Tros publiceert berust op onjuistheden.
Het staat Tros voorts vrij om haar vraagtekens te plaatsen bij de uitspraak van de rechtbank van [vonnisdatum], ook al is [X] het daar niet mee eens. Tros is daarbij zorgvuldig geweest door de persrechter uitleg te laten geven over de inhoud van het vonnis en door het Openbaar Ministerie te laten toelichten voor welke wijze van tenlastelegging is gekozen. Vooralsnog is derhalve aannemelijk dat hetgeen Tros publiceert, met uitzondering van de mededeling van Tros dat [X] in 2011 is heengezonden onder restricties, waarover hierna meer, voldoende steun vindt in de feiten.

4.4. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat Tros voldoende tegemoet is gekomen aan het privacybelang van [X], door de website te anonimiseren en [X] alleen bij zijn initialen aan te duiden en zijn gelaat onherkenbaar te maken op de beelden. Niet in geschil is dat het intypen van de naam [X] in Google geen verwijzing oplevert naar de website www.opgelicht.nl, en dat men alleen bij het dossier uitkomt als men daar in het archief van de website naar op zoek gaat. Dat het publiek uiteindelijk door het raadplegen van verschillende andere websites en zoekresultaten kan achterhalen dat het dossier betrekking heeft op [X] valt Tros niet te verwijten. [X] verwijst bovendien zelf op zijn LinkedIn-profiel en op zijn blog naar Tros Opgelicht?!. De conclusie tot zover is dat de primaire vordering niet toewijsbaar is.

4.5. Ten aanzien van de subsidiaire vordering wordt het volgende overwogen. In de eerste plaats heeft [X] gevorderd – kort gezegd – dat zijn dossier uitsluitend kan worden ingezien door bezoekers van de website die zijn ingelogd. Nu de primaire vordering zal worden afgewezen is er geen aanleiding voor het toewijzen van deze vordering. Het staat Tros immers vrij om de informatie die thans onderwerp van geschil is te publiceren op de wijze zoals zij dat wenst en die informatie mag door eenieder worden geraadpleegd. Het opleggen van restricties aan de publicatie en de wijze van raadpleging wordt in strijd met de vrijheid van meningsuiting geacht.
IEF 14195

Smaad als belemmering van de informatievrijheid

HvJ EU 11 september 2014, IEF 14195, C-291/13 (Sotiris Papasavvas tegen Philinews.com)
Prejudiciële vragen gesteld door Eparchiako Dikastirio Lefkosias, Cyprus [IEF 12865]. Diensten van de informatiemaatschappij. Smaad. Het begrip „diensten van de informatiemaatschappij omvat online-informatiediensten waarbij de dienstverlener niet wordt vergoed door de afnemer van de dienst, maar door inkomsten die hij haalt uit op een website gepubliceerde reclame. Een verlener van diensten aan de informatiemaatschappij kan zich niet op grond van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 verzetten tegen de instelling tegen hem van een rechtsvordering inzake civiele aansprakelijkheid en bijgevolg tegen de vaststelling van voorlopige maatregelen door een nationale rechter.

Prejudiciële vragen

„1)      Kunnen de voorschriften van de lidstaten op het gebied van smaad worden gezien als een beperking op het leveren van informatiediensten voor de toepassing van richtlijn [2000/31], aangezien zij hun weerslag hebben op het vermogen langs elektronische weg informatiediensten te leveren, zowel op nationaal niveau als binnen de EU?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: zijn de bepalingen van de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31], betreffende aansprakelijkheid, van toepassing in burgerlijke zaken tussen particulieren, zoals in geval van civiele aansprakelijkheid voor smaad, of zijn zij enkel van toepassing in geval van civiele aansprakelijkheid voor handelstransacties/consumentenovereenkomsten?

3)      Scheppen de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31] betreffende de aansprakelijkheid van dienstverleners van de informatiemaatschappij, in het licht van hun doel en rekening houdend met het feit dat in veel lidstaten een vordering in rechte noodzakelijk is voordat een voorlopig verbod kan worden uitgevaardigd dat van kracht is tot het definitieve vonnis, individuele rechten die in een civiele zaak wegens smaad als verweer kunnen worden ingeroepen, of vormen zij wettelijke beletsels voor het instellen van een dergelijke vordering?

4)      Zijn de begrippen ‚diensten van de informatiemaatschappij’ en ‚dienstverlener’ als bedoeld in artikel 2 van richtlijn [2000/31] en artikel 1, lid 2, van richtlijn [98/34], van toepassing op online-informatiediensten die niet rechtstreeks door de afnemer van de diensten worden vergoed, maar indirect door reclame die verschijnt op een internetsite?

5)      In hoeverre kunnen de hiernavolgende situaties in het licht van de definitie van ‚dienstverlener van diensten van de informatiemaatschappij’ als bedoeld in artikel 2 van richtlijn [2000/31], en artikel 1, lid 2, van richtlijn [98/34], onder een of meer van de rechtsfiguren ‚mere conduit’, ‚caching’ of ‚hosting’ voor de toepassing van de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31] worden gebracht:

a)      dagblad met internetsite die gratis toegankelijk is en waarop de elektronische uitgave van het gedrukte dagblad met alle artikelen en reclame als pdf-document of een vergelijkbaar elektronisch document wordt gepubliceerd;

b)      onlinedagblad dat vrij toegankelijk is en waartoe toegang aan de uitgever wordt vergoed door middel van reclame op de website. De informatie in het onlinedagblad wordt geleverd door personeel van het dagblad en/of onafhankelijke journalisten;

c)      tegen betaling toegankelijke internetsite waarop een van de sub a en b genoemde diensten wordt verleend?”


Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „diensten van de informatiemaatschappij”, in de zin van die bepaling, online-informatiediensten omvat waarbij de dienstverlener niet wordt vergoed door de afnemer van de dienst, maar door inkomsten die hij haalt uit op een website gepubliceerde reclame.

2)      In een zaak als het hoofdgeding staat richtlijn 2000/31 niet in de weg aan de toepassing van een regeling voor de civiele aansprakelijkheid voor smaad.

3)      De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid beogen niet het geval van een persbedrijf dat beschikt over een internetsite waarop de elektronische versie van een krant wordt gepubliceerd en waarbij dit persbedrijf wordt vergoed door inkomsten die het haalt uit door de op die website gepubliceerde reclame, daar het weet welke informatie is gepubliceerd en het daarover controle heeft, ongeacht of de toegang tot deze website betalend dan wel gratis is.

4)      De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid kunnen van toepassing zijn op gedingen tussen particulieren over de civiele aansprakelijkheid voor smaad indien is voldaan aan de in die artikelen vermelde voorwaarden.

5)      Een verlener van diensten aan de informatiemaatschappij kan zich niet op grond van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 verzetten tegen de instelling tegen hem van een rechtsvordering inzake civiele aansprakelijkheid en bijgevolg tegen de vaststelling van voorlopige maatregelen door een nationale rechter. De beperkingen van de aansprakelijkheid waarin deze bepalingen voorzien, kunnen door de dienstverlener worden ingeroepen overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht die de uitvoering ervan verzekeren of, bij ontstentenis daarvan, overeenkomstig de richtlijnconforme uitlegging van dat nationale recht. Richtlijn 2000/31 kan echter, in het kader van een geding als het hoofdgeding, uit zichzelf geen verplichtingen aan een particulier opleggen en dus niet als zodanig tegen hem worden ingeroepen.
IEF 14193

Bescherming intellectueel eigendom China nu te zwak om ondernemingen te beschermen

Promotie Mw. mr. W. Liu, Promotieonderzoek bescherming Intellectuele Eigendomsrechten in China
Getipt door Tobias Cohen Jehoram
, Erasmus Universiteit Rotterdam. Donderdag 11 september 2014 verdedigde Wenqi Liu haar proefschrift "Evolution of Intellectual Property Protection in Post-Mao China: Law and Enforcement" aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.In haar onderzoek bespreekt zij de juridische en praktische ontwikkelingen in China, waarbij niet geschroomd wordt de serieuze problemen die daar bestaan te benoemen.  De bescherming van intellectuele eigendom in China is te zwak en gemankeerd om bedrijven effectief te beschermen. Niet alleen buitenlandse bedrijven, maar ook Chinese, concludeert de promovenda. Zo wordt schade gedaan aan de economie, zowel nationaal als internationaal.

Het onderzoek plaatst de Chinese bescherming van intellectueel eigendom in een internationaal perspectief, en stelt stelt maatregelen voor ter verbetering. Promotor Prof Cohen Jehoram van de Erasmus School of Law: "Dit is een Nieuw tijdperk in China, waarin behoefte is aan een nieuwe benadering, in het bijzonder op het gebied van intellectueel eigendomsrecht. En dat is wat dit boek beoogt te bevorderen. (…) Het proefschrift ziet de realiteit van IE-bescherming in China onder ogen –en dat is vaak niet fraai- terwijl tegelijkertijd suggesties voor verbetering worden gedaan, zowel juridisch als praktisch. Het is een mooi onafhankelijk overzicht, wat in het bijzonder duidelijk wordt waar de handhaving van IE-rechten in de praktijk aan de orde komt, en de verhouding tussen het niveau van IE-bescherming in een maatschappij en de mate van democratie daarin. "

Deze publicatie zou gevoelig kunnen liggen in China. Cohen Jehoram: "Sommige mensen in China kunnen zich storen aan de bevindingen, maar ze zouden dit boek juist ter harte moeten nemen, teneinde het systeem te verbeteren. En ook om de Chinese economie klaar te maken voor de internationale markt waarin deze opereert, en voor de toekomst. Om deze reden geloof ik dat dit boek een waardevolle bijdrage kan zijn –en zou moeten zijn- aan het debat over IE-bescherming in China. "

IEF 14176

Geen teeltvergoeding verschuldigd over verzopen plekken

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2014, IEF 14176 (appellanten tegen geïntimeerde)
Uitleg van een teeltcontract voor de teelt van tulpenbollen. Ter beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] tot betaling door [appellanten] van een teeltvergoeding over zogenaamde verzopen plekken heeft het hof de deskundige enkele vragen gesteld ter zake van de in de teeltovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [V.O.F.] opgenomen bepaling dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van [A]. Het hof komt op grond van het deskundigenrapport tot het oordeel dat het in de contractteelt gebruikelijk is dat de contractgever geen teeltvergoeding verschuldigd is over verzopen plekken. De kwaliteit van de bollen is hierbij niet van belang.

2.3. Vraag a: is het in de contractteelt gebruikelijk in de teeltovereenkomst een bepaling op te nemen dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van de intermediair? Zo ja, wat wordt met het opnemen van die bepaling in de teeltovereenkomst beoogd?

2.4. Antwoord deskundige:
"Ja, dit is gebruikelijk.
(…)
Het doel van deze bepaling is er voor te waken dat de contractnemer zorgvuldig is in zijn perceelkeuze. De contractnemer krijgt voor de prijs per rr een vergoeding voor het werk en de perceelhuur. Verzopen oppervlakten worden gemeten en niet betaald waardoor de contractnemer voor deze oppervlakte zijn werk en inzet niet vergoedt krijgt. De contractnemer heeft als enige inkomsten de vergoeding per rr, elke rr die wegvalt is een directe verliespost voor de contractnemer.
De schade van de contractgever is echter altijd groter omdat hij geen opbrengst heeft van de
verloren oppervlakte. Met deze bepaling wordt de schade van de contractgever verminderd.
De oorzaak van waterschade in een tulpenperceel kan divers zijn. Als er geen aansprakelijke derde partij (zie 3c) als oorzaak van de waterschade kan worden aangewezen dan zijn omstandigheden vanaf de ingebruikname van het perceel de oorzaak. Dit kan al beginnen met de omstandigheden waaronder het voorgaande gewas is geoogst en de wijze van grondbewerking voorafgaand aan het planten van de bollen.
Ongeacht deze omstandigheden zal de contractnemer in geval van verzopen plekken, die eerst in het voorjaar na opkomst van het gewas zichtbaar worden, geen aanspraak kunnen maken op een teeltvergoeding voor de verzopen oppervlakte
."

2.6. Naar het oordeel van het hof is hetgeen [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht over de kwaliteit van de bollen niet van belang voor het antwoord op vraag a. Bovendien heeft [geïntimeerde] haar door [appellanten] weersproken stelling, op geen enkele wijze onderbouwd. Zij heeft bij het planten van de bollen niet gereclameerd of een voorbehoud gemaakt. Ook naderhand tot het begin van deze procedure heeft zij daar geen opmerkingen over gemaakt. Het hof zal daarom aan deze stelling voorbijgaan.
2.11. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het antwoord van de deskundige op vraag a. overgenomen kan worden en tot uitgangspunt dient te worden genomen bij de beoordeling van het onderhavige geschil.

2.12. Vraag c: is het in de contractteelt gebruikelijk dat geen teeltvergoeding behoeft te worden betaald over de ingeplante oppervlaktes die zijn verzopen? Speelt daarbij een rol als gevolg van welke oorzaak het plantgoed is verzopen? Zo ja, in welk geval is wel een teeltvergoeding verschuldigd en in welk geval niet?

2.13. Antwoord deskundige:
"Ja, dat is gebruikelijk. Bij de teelt van tulpen is deze bepaling standaard in contractteeltovereenkomsten.
(…)
Het komt voor dat er sprake is van aansprakelijkheid wanneer een derde partij is betrokken bij de waterschade. Te denken valt hierbij aan een waterschap of polderbeheerder die verwijtbaar is dat water in sloten niet snel genoeg is afgevoerd. Het is ook mogelijk dat drainage door werkzaamheden van een aannemer geheel of gedeeltelijk is verstoord.
Wanneer sprake is van een aansprakelijke derde partij dan zal de aansprakelijkheidsverzekeraar van deze partij de schade onderzoeken en vaststellen. Contractgever zal, in geval van aansprakelijkheid en polisdekking, de volledige opbrengst van de verloren oppervlakte gecompenseerd krijgen en de contractnemer ontvangt zijn normale vergoeding.
Bij de meest voorkomende waterschade, structuurschade of ongelijkheden in een perceel en alle andere vormen van waterschade is door de contractgever voor de beschadigde oppervlakte geen teeltvergoeding verschuldigd.
Extreme weersomstandigheden kunnen voorkomen maar in de geschiedenis van de tulpenteelt in Nederland is alleen overstroming en verzadiging van percelen de oorzaak geweest van lokaal grote waterschades. In 1998, het jaar van de oogstschaderegeling, is het na langdurige zware regenval voorgekomen dat percelen tulpen omdat de drainage door het te hoge waterpeil in de sloten niets kon afvoeren, door waterverzadiging van de bouwvoor zijn verzopen. Dergelijke waterschades waren gebiedsgebonden en hadden betrekking op lager gelegen polders met eigen bemalingen die niet snel genoeg konden lozen op het boezemwater. In relatie tot de beteelde oppervlakte in totaal viel de verzopen oppervlakte nog mee.
De hoeveelheden regen die hebben geleid tot de oogstschaderegeling betroffen 100 mm en meer binnen 24 uur. Deze situatie heeft zich in de herfst van 1998 twee keer in vooral het zuidwesten en oosten van Nederland voorgedaan.
De orkaan in Frankrijk op 22-1-2009, voorafgegaan door 53 mm in drie dagen, is met 63 mm gevolgd door 28 mm op de volgende dag extreem te noemen. Omdat in de dagen daarna ook nog 40 mm totaal is gevallen is het aannemelijk dat deze hoeveelheid water de schade heeft veroorzaakt.
Dergelijke hoeveelheden water in korte tijd zijn schadelijk wanneer het water niet snel genoeg via de bouwvoor of via greppels en paden wordt afgevoerd. Als het water over de bedden tulpen kan lopen ontstaat verstikking, een situatie die binnen 36 uur al bereikt wordt.
Onder deze omstandigheden speelt de conditie van het perceel en de aanwezige voorzieningen voor de afvoer van water via het stelsel van drainage, greppels en sloten een hoofdrol.
Wanneer aan alle criteria waaraan een voor de teelt van tulpen geschikt perceel moet voldoen wordt voldaan zullen extreme weersomstandigheden in herfst en winter, langdurige zware regenval, geen grote gevolgen voor de opbrengst hebben.
De keuze van een perceel is zeer belangrijk. Bij contractteelt van lelies en tulpen worden de te gebruiken percelen gekozen door de contractnemer. Contractteelt is voor de contractgever een activiteit die zich buiten zijn bekende teeltomgeving afspeelt. De kennis van het gebied waar wordt geteeld is aanwezig bij degene die in het gebied woont en dat is de contractnemer.
De contractgever wordt voor het planten in kennis gesteld van de teeltlocatie voor het nieuwe teeltjaar. Tulpen worden in juli geoogst en in oktober/november geplant. Voorafgaand aan een nieuwe overeenkomst zal de contractnemer het te betelen perceel (ruim) voor aanvang van het plantseizoen hebben getoond. In Nederland is een AM-verklaring nodig om tulpen op een perceel te mogen telen en deze verklaring moet voor aanvang van de teelt beschikbaar zijn voor de contractgever.
Als de teeltgeschiedenis van het perceel bij de contractgever bekend is zal hij met de teelt op het bewuste perceel instemmen, erop vertrouwende dat de contractnemer op basis van zijn kennis van de grond in de regio een geschikt perceel heeft gevonden. In de contractovereenkomst staan bepalingen opgenomen over afwatering en geschiktheid van het perceel voor de teelt van tulpen of een ander bloembolgewas.
Aan de toestemming van de contractgever moet niet te veel betekenis worden afgeleid, het is meer een onderstreping van de keuze van de contractnemer van wie ten aanzien van de locatiekeuze de grootste deskundigheid mag worden verwacht
."

2.15. Het hof stelt vast dat er sprake is van een vermeende tegenstelling tussen de beide stellingen van de deskundige. Waar het betreft de situatie weergegeven onder stelling 1 is het niet kunnen afvoeren van het overtollige water uit het drainagesysteem de oorzaak geweest van het verzuipen van de tulpen. Daarmee is niet voldaan aan het uitgangspunt zoals beschreven onder stelling 2 dat het perceel moet voldoen aan alle voorwaarden die een perceel geschikt maken voor de teelt van tulpen.

2.18. Het antwoord van de deskundige op vraag c. kan eveneens worden overgenomen en aan de beoordeling van het onderhavige geschil ten grondslag worden gelegd.

2.19. Op grond van de antwoorden van de deskundige op de vragen a. en c. moet worden geoordeeld dat het in de contractteelt van tulpenbollen gebruik is om overeen te komen dat geen teeltvergoeding verschuldigd is voor de oppervlakten die tijdens het teeltseizoen zijn verzopen. De bepaling in de teeltovereenkomst van 7/8 oktober 2008 dat de verzopen plekken zullen worden opgemeten door een vertegenwoordiger van [A] is daar een uitdrukking van.

2.20. De conclusie moet daarom luiden dat [V.O.F.] geen teeltvergoeding verschuldigd is over een oppervlakte van 2.904 RR aan verzopen bollen.

2.37. Het hof stelt vast dat [appellanten] op geen enkele wijze hebben onderbouwd dat de kwaliteit van de geoogste bollen als gevolg van schade opgelopen tijdens de teelt in Frankrijk zo onder de maat was dat deze wegens verzuring en verrotting dienden te worden vernietigd. Geannuleerde verkopen zeggen niets over de kwaliteit en de oorzaken van de beweerde slechte kwaliteit van de bollen. Zo kunnen deze bollen door [appellanten] zelf zijn gebruikt, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd, dan wel opnieuw zijn verkocht.

2.38. Nu [appellanten] de vordering tot schadevergoeding onvoldoende hebben onderbouwd, dient deze te worden afgewezen.