Overige  

IEF 14175

Onrechtmatig filmen in de Media Markt

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 september 2014, IEF 14175 (Media Markt tegen CCCP Televisie B.V. en KRO-NCRV)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Eigendoms- en gebruiksrecht. CCCP en KRO hebben opnames gemaakt van een ‘sociaal experiment’ waarbij een van haar presentatoren zich heeft voorgedaan als medewerker van Media Markt. Het handelen van CCCP wordt onrechtmatig geacht, mede omdat Media Markt bezwaren maakte tegen het filmen op het moment dat zij hier achter kwam. De vrijheid van meningsuiting wordt beperkt door de eigendoms- of gebruiksrechten van Media Markt van haar winkels. Een winkel is geen publieke ruimte. Het belang van Media Markt dat haar winkels, medewerkers en klanten niet ongewenst en zonder het te weten worden gefilmd en haar belang om zich naar buiten toe te presenteren zoals zij wenst, weegt in dit geval zwaarder.

4.2. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vrijheid van meningsuiting is een belangrijk grondrecht, dat – zoals CCCP terecht heeft gesteld – ook van toepassing is op een amusementsprogramma. Dit recht is echter niet onbeperkt, maar vindt haar begrenzing voor zover rechten van anderen in het geding zijn. In dit geval is dat het eigendoms- of gebruiksrecht van Media Markt van haar winkels. Anders dan CCCP heeft aangevoerd is de voorzieningenrechter van oordeel dat een winkel geen publieke ruimte is. Dat eenieder in beginsel de winkel binnen kan lopen maakt niet dat sprake is van een openbare ruimte. Een winkeleigenaar heeft het recht voorwaarden te stellen aan het gedrag van klanten die haar winkel betreden. Zeer gebruikelijk is bijvoorbeeld dat er in winkels geen etenswaren of drank mag worden genuttigd en ook komt het regelmatig voor dat grote tassen moeten worden ingeleverd bij de ingang. Ook Media Markt stelt voorwaarden aan het betreden van haar winkels. Zij maakt die voorwaarden (huisregels) bekend door middel van verschillende borden bij de ingang, en door middel van een aantal pictogrammen van verboden die in de winkel gelden. De vraag of het verbod op filmen en fotograferen op 29 juli 2014 reeds was opgenomen in de huisregels kan in het midden blijven, nu in ieder geval aannemelijk is dat het pictogram van de camera met streep erdoor op 29 juli 2014 reeds op de deur was bevestigd. [presentator 1] heeft ter zitting verklaard dat hij het pictogram niet heeft gezien, maar dat hij er ook niet op heeft gelet toen hij de winkel binnenging. Van belang is dat het verbod op camera’s voor CCCP (vooraf) kenbaar had kunnen zijn. Ook had CCCP kunnen verwachten dat Media Markt er bezwaar tegen zou hebben dat iemand zich ten onrechte voordoet als een van haar medewerkers en dat haar klanten (met een verborgen camera) worden gefilmd. Bovendien heeft Media Markt in ieder geval toen zij erachter kwam dat er door CCCP werd gefilmd haar bezwaren daartegen kenbaar gemaakt, zodat voor CCCP in ieder geval vanaf dat moment duidelijk is dat Media Markt het maken van cameraopnamen niet toestond in haar winkel. Daarmee wordt het handelen van CCCP naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands in civielrechtelijke zin onrechtmatig geacht jegens Media Markt. Een wettelijke basis voor de beperking van de uitingsvrijheid (als bedoeld in 4.1) is daarmee gegeven. De vraag of er een strafrechtelijk verwijt aan CCCP kan worden gemaakt behoeft geen beantwoording.

4.3. CCCP heeft Media Markt niet (vooraf) om toestemming gevraagd voor het maken van opnamen, en heeft ervoor gekozen om ‘gewoon’ te gaan filmen, daarbij Media Markt voor een voldongen feit plaatsend. De opnamen zijn immers al gemaakt en CCCP beroept zich op haar grondrecht van vrije meningsuiting en op het verbod op voorafgaande toetsing, stellende dat Media Markt maar achteraf in een procedure moet laten beoordelen of het maken van de opnamen onrechtmatig was of niet. CCCP plaatst zichzelf door de eigendoms- en gebruiksrechten van Media Markt eenvoudigweg te negeren op een voorsprong. De voorzieningenrechter acht het niet gerechtvaardigd dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval voorgaat op het eigendoms- of gebruiksrecht van Media Markt. Daarbij speelt een rol het belang van Media Markt dat haar winkels, medewerkers en klanten niet ongewenst en zonder het te weten worden gefilmd en haar belang om zich naar buiten toe te presenteren zoals zij wenst, tegenover het naar het oordeel van de voorzieningenrechter beperkte belang van CCCP bij het uitvoeren van een amusant sociaal experiment. Tevens speelt een rol – in het kader van het noodzakelijkheidsvereiste en de proportionaliteitstoets – dat CCCP haar ‘mening’ op vele andere manieren kenbaar kan maken. Zij had voor haar experiment in de eerste plaats toestemming kunnen vragen aan Media Markt maar zij had ook een andere winkel of plaats kunnen uitkiezen voor haar experiment, zoals zij ook heeft gedaan. Media Markt heeft echter geen andere mogelijkheid om schendingen van haar eigendoms- of gebruiksrecht tegen te gaan dan de manier waarop zij dat nu doet en op 29 juli 2014 heeft gedaan, namelijk door het plaatsen van borden met huisregels en door het inschakelen van beveiligingsmedewerkers in het geval van geconstateerde overtredingen. Het gevorderde verbod op uitzending is in de gegeven omstandigheden dan ook geen disproportionele maatregel en zal daarom worden toegewezen.
IEF 14174

Op grond van vaststellingsovereenkomst onthouden van negatieve berichtgeving en geheimhouding betrachten

Vzr. Rechtbank Gelderland 15 juli 2014, IEF 14174 (Cristal Cleaning B.V. tegen gedaagden)
Franchiseovereenkomst. Schending geheimhoudingsbeding en beding geen negatieve uitlatingen te doen. Rectificatie. Cristal Cleaning en gedaagden hebben in 2008 een franchiseovereenkomst gesloten. Tussen 2007 en 2011 is een betalingsachterstand van gedaagden aan Cristal Cleaning ontstaan, waarna partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten omtrent de voorwaarden voor beëindiging van de franchiseovereenkomst. Gedaagden moeten zich op grond hiervan onthouden van negatieve berichtgeving en dienen geheimhouding te betrachten. Zij moeten tevens een rectificatie plaatsen.

4.6. Er moet dus vanuit worden gegaan dat [gedaagden] gebonden zijn aan de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst tot het betrachten van geheimhouding en het zich onthouden van negatieve uitlatingen. Die verplichtingen zullen zij moeten nakomen. Het is begrijpelijk dat zij de behoefte hebben publiekelijk aandacht te vragen voor hun franchise-debacle. Dat recht, dat onder andere door art 10 EVRM wordt gewaarborgd, hebben zij ook, maar zij zullen daarbij wel de grenzen in acht moeten nemen van die verplichtingen die zij zelf op zich hebben genomen. Het is voldoende aannemelijk dat zij die verplichtingen herhaaldelijk niet in acht hebben genomen. In zijn algemeenheid kan niet worden bepaald wanneer een uitlating zodanig is dat die als ontoelaatbaar negatief in de zin van het desbetreffende beding moet worden gekwalificeerd. Het gebruik van termen als: “frauduleuze praktijken, ze proberen je eruit te werken en je bent je bedrijf gewoon in één keer kwijt, (pure) oplichting, ze gebruiken de accountant om onwaarheden op papier te zetten om vervolgens mensen te lokken om een bedrijf over te nemen die in principe eigenlijk al technisch failliet is” moet in ieder geval als strijdig met die verplichting worden gekwalificeerd in aanmerking genomen dat de juistheid daarvan niet vast staat. Hoewel er aanknopingspunten zijn voor de gedachte dat de omzetpotentie destijds te rooskleurig is voorgesteld, wettigt dat nog geheel niet de conclusie dat sprake is van “oplichting, frauduleuze praktijken, desbewust lokken om een failliet bedrijf over te nemen” enz. Dat zijn ernstige beschuldigingen die zonder voldoende bewijs van de juistheid daarvan zodanig zijn dat die in strijd zijn met de hiervoor bedoelde verplichting. Dat Cristal Cleaning door het programma Eén vandaag in de gelegenheid is gesteld een reactie te geven en daarvan slechts in beperkte mate gebruik heeft gemaakt, doet hieraan niet af. Cristal Cleaning heeft er belang bij dat zij niet aan zulke verdachtmakingen waarvan de gegrondheid niet vaststaat in dergelijke bewoordingen wordt blootgesteld, mede met het oog op haar positie als (potentieel) franchisegever tegenover haar franchisenemers. Het belang van [gedaagden] hun mening over Cristal Cleaning en haar handelwijze(n) te geven moet daarvoor onder al de hiervoor genoemde omstandigheden vooralsnog wijken.

4.7. Daarnaast zullen [gedaagden] geheimhouding moeten betrachten omtrent de inhoud en de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Die verplichting kan geen afbreuk doen aan hun bevoegdheid tot het doen van aangifte van strafbare feiten die in hun visie hebben plaatsgevonden. Het staat hen op grond van de verplichting tot geheimhouding niet zonder meer vrij die aangiften dan zelf te verspreiden onder derden die niet met opsporing en vervolging van strafbare feiten zijn belast, zoals kennelijk is gebeurd. Zolang de vaststellingsovereenkomst, die [gedaagden] willens en wetens en met behulp van bijstand van een advocaat zijn aangegaan en waarin op hun eigen verzoek de verplichting is opgenomen tot onthouding van negatieve uitlatingen, niet is vernietigd, zullen zij zich daaraan moeten houden. De vordering onder I zal daarom worden toegewezen zoals hierna weer te geven.

De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt [gedaagden] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang, de tussen partijen gesloten beëindigingsafspraken van 30 november 2012 na te komen, hetgeen inhoudt dat [gedaagden] zich dienen te onthouden van negatieve berichtgeving over en jegens Cristal Cleaning en dat zij geheimhouding dienen te betrachten ten aanzien van de beëindigingsafspraken en de daarmee samenhangende onderwerpen en correspondentie, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder vallend, dat de inbreuk makende activiteiten voortduren, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,

5.2. veroordeelt [gedaagden] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang, de volgende rectificatie te plaatsen:

Wij hebben ten aanzien van de kwestie met Cristal Cleaning uitspraken gedaan, waarvan de juistheid niet is vastgesteld. In het kader van de gemaakte beëindigingsafspraken en de te betrachten geheimhouding mochten wij deze uitspraken ook niet doen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rchtbank Gelderland van 15 juli 2014 zijn wij veroordeeld ons in het vervolg aan de afspraken te houden en ons verder te onthouden van negatieve berichtgeving over Cristal Cleaning

te publiceren als volgt:
als bericht op het kijkersforum van Eén Vandaag;
als bericht op de Facebook pagina van Eén Vandaag;
per brief aan de redactie van Eén Vandaag;
zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder vallend, dat de inbreuk makende activiteiten voortduren, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
IEF 14162

De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen

J. van Groenendaal, De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen, IEF 14162
Bijdrage ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Het is even schrikken voor een flink aantal actrices, popsterren en modellen. Een hacker heeft toegang gekregen tot hun iCloud account met daarop persoonlijke foto’s en filmpjes. In deze cloud worden - in beginsel automatisch - kopieën opgeslagen van beelden die met Apple-apparaten zijn gemaakt. En de celebs houden er nogal wat naaktfoto’s en pikante video’s op na. Van onder meer model Kate Upton en actrice Jennifer Lawrence werd dit soort materiaal online gezet. Sommigen ontkenden de authenticiteit van de beelden, maar andere gaven toe dat het om echte foto’s gaat. En er zou nog veel meer gepubliceerd worden. Een lijst met tientallen bekende vrouwen werd gepubliceerd op internetforum 4Chan, waar de hackers hun buit presenteerden.

Voyeurisme
Een schrale troost voor de vrouwen is dat het civielrechtelijk een makkelijke zaak wordt. Het publiceren van foto’s, in de beslotenheid van een privéomgeving genomen, schendt de persoonlijke levenssfeer evident. Al helemaal wanneer er naakt of erotiek in beeld is. Alhoewel het publiek op zichzelf wel informatie mag ontvangen over het privéleven van celebrities, wordt er een grens overschreden wanneer de publicatie niet bijdraagt aan een publiek debat. In de Von Hannover I en II uitspraken heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) het publieke debat als essentieel criterium aangemerkt in de belangenafweging van grondrechten.1 Het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de ene kant en het grondrecht op vrijheid van meningsuiting aan de andere kant. In de Von Hannover II uitspraak is bovendien overwogen dat het louter bevredigen van nieuwsgierigheid geen zwaarwegend belang is. Het gaat natuurlijk om puur voyeurisme wanneer naaktfoto’s worden gestolen en gedeeld. De manier waarop de foto’s zijn verkregen speelt ook een relevante rol. Het is alsof een inbreker door je onderbroekenla gaat, maar dan voor het oog van de hele wereld. Een belangenafweging door de rechter dient onder deze omstandigheden in het voordeel van de celebrities uit te vallen.

Axel Springer en Naomi Campbell
Het openbaar maken van deze naaktfoto’s is in die zin heel anders dan de zaak over een Duitse acteur door Axel Springer.2 De acteur werd voor bezit van cocaïne gearresteerd op een openbaar festival. Dat vond hij ook tot zijn loutere privésfeer behoren. Een dagblad publiceerde over het voorval met de volledige naam van de acteur en zijn foto. Dat was volgens het EHRM toelaatbaar. Zijn bekendheid bij het publiek, de betrouwbaarheid van de feiten (een openbaar aanklager had het voorval bevestigd) en een drugsverleden speelden in de belangenafweging een rol. Naast het feit dat bekende personen ook een voorbeeldfunctie bezitten voor het publiek. Een soortgelijke zaak betrof supermodel Naomi Campbell die werd gefotografeerd buiten een afkickkliniek.3 Het publiceren van de foto’s ging echter te ver volgens het EHRM. Al was het op zichzelf gerechtvaardigd om over het feit dat zij onder behandeling was te berichten. In het oordeel speelde mee dat de met telelens genomen foto’s een negatief effect op haar behandeling zouden kunnen hebben, en ook niets wezenlijks bijdroegen aan de berichtgeving.

Strafbaar
Het stelen van beeldmateriaal uit de cloud en het openbaar maken van dat materiaal heeft ook zeker strafrechtelijke gevolgen. Computervredebreuk, het omzeilen van een beveiliging en het binnendringen van een computer, is een strafbaar feit. Daarvoor zullen de autoriteiten de hackers van de cloud van de celebrities moeten zien te vervolgen. Maar ook al wordt in deze opinie het woord “stelen” herhaaldelijk gebruikt, van diefstal in de zin van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake. Dat is relevant voor iedereen die de foto’s overneemt en openbaar maakt. Zij lopen anders het risico zelf vervolgd te worden voor heling. Volgens de Hoge Raad is diefstal van virtuele items uit een game weliswaar te kwalificeren als diefstal, maar daar ging het om virtuele spullen waarover de eigenaar feitelijk de beschikkingsmacht verloor.4 Dat is bij de foto’s niet het geval. Wel kan het openbaar maken van beeldmateriaal waarvan de verkrijger weet dat het door een misdrijf is verkregen, onrechtmatig zijn.5 SBS mocht geen beelden uitzenden van de gestolen digitale camera van (toen nog) prinses Máxima.

Manon Thomas
In Nederland hebben we de zaak Manon Thomas gehad. Naaktfoto’s en een filmpje van Thomas werden gestolen door haar buurman, die toegang had gekregen tot haar computer. Die foto’s werden gedeeld via MSN aan een klein groepje personen en het filmpje werd op Youtube gezet. De strafrechtelijke veroordeling door rechtbank en gerechtshof voor inbreuk op het auteursrecht, werd door de Hoge Raad gecasseerd wegens een vormfout.6 De primair ten laste gelegde computervredebreuk en belediging konden niet bewezen worden. Voor de ad informandum aan de dagvaarding toegevoegde feiten met betrekking tot inbreuk op het auteursrecht, had een nieuwe dagvaarding gemaakt moeten worden. Dat was niet gebeurd waardoor het OM niet ontvankelijk werd verklaard. Wel was Thomas toen al succesvol in het verwijderen van de foto’s en het filmpje van internet. Naast de strafrechtelijke relevantie van het auteursrecht in deze zaak, in de praktijk zeldzaam, kon zij het ook gebruiken voor civielrechtelijke vorderingen tot verwijdering natuurlijk.

Secundaire openbaarmakers
Of de hackers ooit gevonden en vervolgd worden valt zeer te betwijfelen. Wat wel gaat gebeuren is dat er een leger advocaten achter alle websites aangaat die de foto’s hebben overgenomen en openbaar (blijven) maken. Dat geldt natuurlijk ook voor Nederlandse partijen die inhaken op het verspreiden van de foto’s. Zij lopen een risico. Al is het de vraag of de foto’s werkelijk van het internet af te halen zijn. In geval van bekende persoonlijkheden gaat het verspreiden van “verboden” beeldmateriaal zo snel dat het niet meer in te dammen is. Het Britse koningshuis ondernam geen actie tegen foto’s van prins Harry die zich naakt in een hotelkamer in Las Vegas vermaakte met een onbekende dame. Wel werd er een procedure gestart tegen openbaarmaking van foto’s van Kate Middleton die topless aan het zonnen was in de tuin van een vakantiehuis. De Franse rechter verbood publicatie van de foto’s maar deze waren inmiddels al zo ver verspreid dat daar geen actie meer tegen werd genomen. Om praktische redenen hoogstwaarschijnlijk. Het aanspreken van honderden partijen in talloze jurisdicties is geen makkelijke klus.

1 EHRM 7 februari 2012, ECLI:NL:XX:2012:BW0603 (Von Hannover II), EHRM 24 september 2004, zaak 59320/00 (Von Hannover I)
2 EHRM 7 februari 2012, zaak 39954/08, (Springer / Duitsland)
3 EHRM 18 januari 2011, zaak 39401/04, (MGN Limited / Verenigd Koninkrijk)
4 HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251 (Runescape)
5 Rb. Amsterdam, 20 april 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT4199 (digitale camera Máxima)
6 HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8695 (Manon Thomas)

mr. Jurian van Groenendaal is advocaat media en intellectuele eigendom bij Boekx Advocaten in Amsterdam.

IEF 14156

Geen inbreuk Vliegtuigputten

Vzr. Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14156; ECLI:NL:RBDHA:2014:10776 (Cavotec tegen Wauben Aviation)
Kort geding. Auteursrecht. Know-how. Zie eerder IEF 14036. Cavotec vordert een verbod om inbreuk te maken op haar rechten. Wauben c.s. verhandelt echter geen Vliegtuigputten die inbreuk maken op de rechten van Cavotec en zij heeft niet op onrechtmatige wijze gebruik gemaakt van bedrijfsgeheime know how. De vorderingen worden deels afgewezen. De vordering tot exhibitie van Geselecteerde Bescheiden wordt toegewezen, omdat gedaagden de vordering niet hebben weersproken.

De vorderingen onder C, D en E
4.15. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet aannemelijk is geworden dat Wauben c.s. Vliegtuigputten heeft verhandeld die inbreuk maken op rechten van Cavotec, auteursrechtelijk beschermde werken van Cavotec heeft geopenbaard of op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van haar gestelde bedrijfsgeheime know how. Daarom worden de vorderingen onder C en D afgewezen. Nu de vorderingen onder A tot en met D worden afgewezen, moet dat ook gelden voor de vordering onder E.

De vorderingen onder F, G, H, I en J
4.16. Cavotec vordert exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden op grond van artikel 843a Rv jo. 1019a Rv. Wauben Aviation en [A] hebben deze vordering niet weersproken. Onder die omstandigheid is artikel 24 Rv van toepassing en heeft de rechter geen bevoegdheid ambtshalve een of meer verweren daartegen bij te brengen en de vordering daarop af te wijzen (ECLI:NL:HR:2006:AV7032, HR 6 oktober 2006). Reeds daarom wordt de vordering tot exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden toegewezen.
Lees de uitspraak: (pdf/link)
IEF 14149

Volharding eerdere tussenvonnissen met betrekking tot geldigheid octrooien

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14149 (Ajinomoto tegen Global)
Octrooirecht. Proceskosten. De rechtbank volhardt bij hetgeen in eerdere tussenvonnissen (IEF 4671 en IEF 12507) is overwogen en beslist. In de hoofdzaak was in het bijzonder in geschil of de door Ajinomoto gehouden octrooien EP 710, EP 712 en EP 912 geldig waren en of Global ea daarop inbreuk maakten. Global maakte inbreuk op deze octrooien. Ajinomoto heeft het gelijk niet aan haar zijde voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen, met dien verstande wat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen.

2.5. Thans dient de rechtbank derhalve nog te beslissen op de met de geldigheid van en inbreuk op EP 710 en EP 712 samenhangende vorderingen die in het tussenvonnis van 22 augustus 2007 al wel zijn beoordeeld, maar waarop nog niet in het dictum is beslist, alsmede op de gevorderde proceskosten van de gehele procedure in eerste instantie.
2.10. In de hoofdzaak in conventie zijn de vorderingen van Ajinomoto die verband houden met de vastgestelde inbreuk op EP 710, EP 712 en EP 912 grotendeels toegewezen. Global ea moeten derhalve worden beschouwd als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partijen en worden veroordeeld in de kosten. Daaraan doet niet af dat voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen Ajinomoto het gelijk niet aan haar zijde heeft. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. Voor zover Global ea hebben willen betogen dat voor dit deel van de procedure een afzonderlijke kostenveroordeling zou moeten volgen, wordt dat betoog verworpen omdat daarvoor een wettelijke basis ontbreekt.

2.20. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen met dien verstande dat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen (in r.o. 5.68) dat wat betreft EP 712 Ajinomoto ervoor gekozen heeft haar octrooi slechts te verdedigen in beperkte zin zodat in zoverre de reconventionele vordering slaagt. Niettemin is Global naar het oordeel van de rechtbank in de procedure in reconventie in zijn geheel beschouwd aan te merken als grotendeels in het ongelijk gestelde partij.

De Rechtbank: (...)

3.7. vernietigt het Nederlandse deel van EP 0733712 voor zover het is verleend voor meer dan wordt omvat door het in r.o. 5.31. van het tussenvonnis van 22 augustus 2007 weergegeven hoofdverzoek;

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14148

Onvoldoende spoedeisend belang bij staking merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14148 (Bacardi tegen Seva)
Zie eerdere Bacardi-uitspraken. Tussenvonnis. Merkenrecht. Parallel import. Bacardi is houder van een aantal Gemeenschapsmerken en Beneluxmerken voor alcoholhoudende dranken. Seva heeft zonder toestemming van Bacardi partijen alcoholhoudende dranken voorzien van een BACARDI-merk in de EU in het verkeer gebracht. Bacardi stelt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft. Voor zowel het spoedeisend belang bij de door Bacardi ingestelde vordering tot merkinbreuk en het jegens haar onrechtmatig handelen bestaat geen grond. De rechtbank wijst de vordering tot zekerheidsstelling ten behoeve van Seva toe en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.4. (...) Bacardi c.s. stelt dat sprake is van een voortdurende inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten door Seva, althans van voortdurende onrechtmatige handelingen van Seva jegens haar. Bacardi c.s. heeft echter slechts gewezen op één transactie uit 2009 waarbij Seva betrokken was en die mogelijk merkinbreuk vormt. Aldus heeft Bacardi c.s. het door haar gestelde voortdurende karakter van de merkinbreuk onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat de beantwoording van de vraag of het feitencomplex van die transactie merkinbreuk vormt, naar voorlopig oordeel mede afhankelijk is van de beantwoording van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag, die recent aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld. Voor zover deze transactie uit 2009 derhalve al merkinbreuk vormt, geldt voorts dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat het bij uitstek gaat om een “ernstig, hoogst verwijtbaar geval van opzettelijke merkinbreuk”, zoals Bacardi c.s. stelt. Gelet hierop heeft Bacardi c.s. onvoldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering onder I op grond van de door haar gestelde merkinbreuken, zodat die vordering op die grondslag niet toewijsbaar is.

4.5. Bacardi c.s. legt daarnaast een onrechtmatige daad ten grondslag aan de gevorderde voorlopige voorziening. Zij stelt daartoe dat Seva onrechtmatig jegens haar handelt door gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad te hebben, ongeacht de vraag of die in de EU in het verkeer zijn gebracht. Zij onderbouwt die stelling met een prijslijst die volgens haar van Seva afkomstig is en waarop gedecodeerde Bacardi-producten zijn vermeld. Nu Seva gemotiveerd betwist dat die prijslijst van haar afkomstig is, is voorshands oordelend onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft gehad. Reeds daarom is voor toewijzing van vordering I op grond van de gestelde onrechtmatige daad evenmin grond.

4.13. Voor het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid zal worden aangesloten bij de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. Omdat in dit stadium van de procedure niet kan worden beoordeeld of sprake zal zijn van een al dan niet als eenvoudig aan te merken procedure en op welke wijze deze procedure zal verlopen, zal Bacardi Limited worden gelast zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.000.--.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14138

Agentuurovereenkomst tussen kunstenaar en galerie

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2014, IEF 14138 (X tegen Priveekollektie)
Incident. Verwijzing kantonrechter. Rechtsverhouding tussen kunstenaar en galerie te beschouwen als agentuurovereenkomst. De overeenkomsten zijn voor onbepaalde tijd en dat er slechts een beperkt aantal mondgeblazen kristallen objecten ter beschikking is gesteld doet er niet toe. Gedaagde ontvangt dus een vergoeding voor de werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van eiseres te verkopen. Het eigendom bleef bij eiseres en de verkoop kan niet anders dan ten behoeve van haar. De relatie kwalificeert daarom als een agentuurovereenkomst. De gevorderde verwijzing naar de kantonrechter ex 93 onder c Rv, wordt toegewezen.

2.6. De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] is een ontwerpster die mondgeblazen kristallen objecten ontwerpt welke door derden op haar aanwijzingen worden gefabriceerd. [gedaagde] exploiteert een kunstgalerie en is aanwezig op (internationale) kunstbeurzen. [eiseres] stelde door haar ontworpen objecten ter beschikking aan [gedaagde] voor expositie in de galerie en op beurzen met de bedoeling deze te verkopen. [gedaagde] voert ten pleidooie aan dat dat hij opdracht had om afnemers te zoeken voor door [eiseres] aangeboden producten. Dit is door [eiseres] ten pleidooie niet weersproken. Zowel [eiseres] als [gedaagde] stellen dat [eiseres] eigenaar bleef van de objecten die aan [gedaagde] ter beschikking waren gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat partijen een duurzame relatie voor ogen hadden. Zo zouden de objecten van [eiseres] op meerdere beurzen worden geëxposeerd en schrijft de advocaat van [eiseres] in de opzeggingsbrief van 28 april 2009 (prod. 8 dagv.) dat de overeenkomsten die [eiseres] met [gedaagde] heeft gesloten overeenkomsten voor onbepaalde tijd zijn. Dat er uiteindelijk slechts een beperkt aantal objecten ter beschikking is gesteld doet aan het vorenstaande niet af.
Voorts is het in de optiek van beide partijen zo dat [gedaagde] een vergoeding ontving voor zijn werkzaamheden, hoewel zij wel van mening verschillen ter zake de wijze van berekening. Volgens [eiseres] zou [gedaagde] de productiekosten voor zijn rekening nemen en zou de opbrengst 50/50 worden verdeeld. Volgens [gedaagde] zouden de productiekosten op de opbrengst in mindering worden gebracht, waarna het resterende deel van de opbrengst 50/50 zou worden verdeeld. Hoe dan ook ontvangt [gedaagde] dus een vergoeding voor zijn werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van [eiseres] te verkopen. Aangezien de eigendom van de objecten bij [eiseres] bleef berusten, kan het niet anders dan dat de verkoop plaatsvond ten behoeve van [eiseres]. Op basis van de beschikbare informatie concludeert de rechtbank dat [gedaagde] de koopovereenkomst met betrekking tot die Crystal Virus zelf heeft gesloten. Dit blijkt uit de door [gedaagde] voorafgaand aan de pleidooien toegezonden facturen ter zake die verkoop, alsmede de e-mail van [eiseres] aan[gedaagde] d.d. 13 oktober 2008 en de e-mail van[gedaagde] aan [eiseres] van 14 oktober 2008 (beide onderdeel van prod. 7 dagv.). Voorts staat op de hiervoor bedoelde facturen duidelijk vermeld dat op naam en voor rekening van [eiseres] is verkocht. Niet is gebleken dat [eiseres] bij [gedaagde] heeft aangegeven dat dit niet klopt, terwijl er nadien nog over die verkoop is gecorrespondeerd, getuige de hiervoor genoemde e-mails en [eiseres] hiertegen evenmin heeft geprotesteerd in de brief van 28 april 2009 van haar advocaat. Dat tussen partijen was overeengekomen dat [gedaagde] de productiekosten betaalde onafhankelijk van verkoop betekent niet dat [gedaagde] daarmee het economisch risico droeg van de af te sluiten overeenkomsten met de eindafnemers en niet handelde voor rekening van [eiseres].
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het voorlopig oordeel dat de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] als een agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Dat er volgens [eiseres] geen sprake was van exclusiviteit, doet aan die conclusie niet af, nu exclusiviteit geen voorwaarde is voor agentschap. De rechtbank acht evenmin relevant de stelling van [eiseres] dat van een agentuurovereenkomst geen sprake kan zijn, omdat uit het handelsregister blijkt dat binnen de onderneming van Floriskollektie B.V. geen natuurlijke personen werkzaam zijn. Er zijn immers genoeg manieren waarop een onderneming haar werkzaamheden kan uitoefenen ook al zijn er geen personen in dienst. Hetgeen overigens door [eiseres] is aangevoerd ten betoge dat er geen sprake is van een agentuurovereenkomst leidt evenmin tot een ander oordeel.

2.7. Gelet op het vorenstaande betreft de vordering van [eiseres] naar het voorlopig oordeel van de rechtbank een onderwerp dat op grond van art. 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Dit brengt met zich dat gelet op het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv ook de overige vorderingen door de kantonrechter dienen te worden behandeld. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
IEF 14136

Geen agentuurovereenkomst, maar opeenvolgende reeks kunstverkopen

Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2014, IEF 14136 (K tegen Floriskollektie c.s.)
Uitspraak ingezonden door Bjorn Schipper, Schipper Legal. Procesrecht (kanton). Agentuur. Kunstenaar K werkte met Floriskollektie samen. Telkens werden kunstwerken op basis van consignatieovereenkomsten beschikbaar gesteld voor beurzen, exposities in de galerie van Floriskollektie en op verzoek van cliënten gemaakt. Uit de uitlatingen en gedragingen van partijen over en weer kan de rechtbank niet afleiden dat partijen het sluiten van een agentuurovereenkomst voor ogen hadden. Er is sprake van een opeenvolgende reeks van nieuwe overeenkomsten.

2.8. De rechtbank constateert dat partijen op vrijwel alle aspecten van de samenwerking die een rol kunnen spelen bij de beoordeling of sprake is van een agentuurovereenkomst lijnrecht tegenover elkaar staan:
* Volgens K was sprake van een reeks van afzonderlijke consignatieovereenkomsten. Volgens Florisk. was sprake van doorlopende bemiddeling.
* K stelt dat de productiekosten voor de kunstwerken voor rekening van Florisk kwamen. Volgens Florisk kwamen die kosten voor rekening van K.
(...)
* Volgens K was geen sprake van exclusiviteit, volgens Florisk. wel
* Volgens Florisk. heeft hij vele inspanningen verricht en grote investeringen gedaan ten behoeve van de vertegenwoordiging van K. die dit op zijn beurt betwist.

2.12. Ook uit de uitlatingen en gedragingen van partijen over en weer kan de rechtbank niet afleiden dat partijen het sluiten van een agentuurovereenkomst voor ogen hadden. (...)
2.15 Daar komt nog bij dat K bij antwoord in het incident gemotiveerd aanvoert dat hij nooit opdracht heeft gegeven aan Florisk. om zijn kunstwerken te verkopen. Florisk. heeft K. benaderd om zijn werken te verkopen. Daarbij is nooit over handelsagentschap gesproken. Florisk. betwist dit niet. (...)

2.16. (...) De Rechtbank gaat daarom uit van de stellingen zoals die bij dagvaarding zijn geponeerd, namelijk dat sprake was van een opeenvolgende reeks van telkens nieuwe overeenkomsten krachtens welke Florisk. kunstwerken van K. verkocht.

Lees de uitspraak IEF 14136 (pdf/link)

IEF 14127

Wat zakelijk geoorloofd is, verschilt van de fatsoensnormen in de privésfeer

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 6 augustus 2014, IEF 14127 (Lead Machine B.V. tegen Leadpro B.V.)
Uitspraak ingezonden door Remco Klöters, Van Kaam AdvocatenDomeinnamen. Ongeoorloofde concurrentie. Lead Machine houdt zich bezig met ‘software leadgenerators’: het softwarematig genereren van potentiële nieuwe klanten. LeadPro houdt zich onder meer bezig met ‘Handelen in IT/leadgeneratie’. Beide ondernemingen hebben een (groot) aantal domeinnamen geregistreerd. Lead Machine vordert een verbod nationaal en internationaal op concurrerende wijze actief te zijn en staking van gebruik van domeinnamen. De handelswijze van LeadPro komt weliswaar minder fatsoenlijk voor, maar is - gelet op de afwezigheid van ieder geheimhoudings-, concurrentie- of relatiebeding en het ruime beoordelingscriterium uit het ‘Holland Nautic/Decca-arrest [IE-Klassiekers Ongeoorloofde mededinging]’ - niet zonder meer onrechtmatig. Wat in het zakenleven geoorloofd is, verschilt nu eenmaal in de praktijk van fatsoensnormen in de privésfeer. De voorziening wordt geweigerd.

4.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Lead Machine c.s. onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van handelingen die een rechtmatige concurrentie te buiten gaan. Het volgende is daarvoor redengevend.

4.5. Aangezien de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, is zonder nader bewijs – waarvoor dit kort geding zich naar zijn aard niet leent – niet eenvoudig vast te stellen welk standpunt juist is. De voorzieningenrechter acht zich dan ook niet in staat om bij wijze van voorlopige voorziening vooruit te lopen op een oordeel van de bodemrechter daaromtrent, zodat de vordering reeds om de reden dient te worden afgewezen. Daar komt bij dat de handelswijze van LeadPro c.s. de voorzieningenrechter voorshands weliswaar minder fatsoenlijk voorkomt, maar dat de door haar gehanteerde werkwijze – gelet op de afwezigheid van ieder geheimhoudings-, concurrentie- of relatiebeding en het ruime beoordelingscriterium als bedoeld in voornoemd ‘Holland Nautic/Decca-arrest’ van de Hoge Raad – niet zonder meer onrechtmatig is te achten. Wat in het zakenleven geoorloofd is, verschilt nu eenmaal in de praktijk van fatsoensnormen in de privésfeer. Ook om die reden dient de gevraagde voorziening te worden geweigerd.

4.6. Lead Machine c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien de vordering is gebaseerd op onrechtmatige c.q. ongeoorloofde concurrentie en het geschil ook op deze rechtsgrond wordt afgedaan, is – anders dan LeadPro c.s. ter zitting heeft betoogd – geen plaats voor een veroordeling in redelijke en evenredige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv. De kosten aan de zijde van LeadPro c.s. worden dan ook confrom het gebruike liquidatietarief begroot op:
- griffierecht        €    608,00
- salaris advocaat        816,00
Totaal            €    1.424,00
IEF 14120

Nakoming van naar vrij artistiek inzicht nieuw te maken werk

Rechtbank Rotterdam 23 juli 2014, IEF 14120 (gastcurator - kunstenaar)
Kunstverzamelaar/gastcurator spreekt kunstenaar en zijn galerie aan wegens het in strijd met gemaakte afspraken niet ter beschikking stellen en in eigendom overdragen van naar vrij artistiek inzicht nieuw te maken werk(en) ten behoeve van expositie in Gemeentemuseum. Bewijsopdracht ten aanzien van inhoud afspraken.

2.1.
[eiser] is kunstverzamelaar en curator van exposities. [eiser] was gastcurator van de van juni tot september 2013 in het Gemeentemuseum Den Haag (hierna: het Gemeentemuseum) gehouden expositie ‘Grensverleggend’/‘Transforming the Known’.

2.2.
[gedaagde] is kunstenaar, en maakt onder meer conceptuele kunst en performance art. [gedaagde2] is een galerie en vertegenwoordigt onder meer [gedaagde]. Indien [gedaagde2] kunstwerken van [gedaagde] verkoopt, sluit zij ter zake koopovereenkomsten in eigen naam, en rekent zij af met [gedaagde] conform de daarover tussen hen gemaakte afspraken.

4.8.
Hoewel de vordering onder III onder a) ziet op een unieke installatie en onder b) op drie genoemde werken, is ter comparitie toegelicht dat [eiser] met beide aanduidingen doelt op hetzelfde: door [gedaagde] naar zijn eigen artistieke inzicht speciaal voor de expositie in het Gemeentemuseum nieuw te vervaardigen werk, dat ruimtevullend diende te zijn, aldus dat het kon gaan om één centraal in de expositieruimte te plaatsen werk of verschillende, aan drie wanden te plaatsen werk. De in de dagvaarding genoemde namen ‘[kunstwerk1]’ en ‘[kunstwerk2]’ zijn slechts genoemd als verwijzing naar eerder werk van [gedaagde] dat [eiser] zeer aansprak, is namens [eiser] toegelicht.
De rechtbank verstaat de vordering onder III zo, dat de onder a) gevorderde verklaring voor recht ziet op de schade die is geleden als gevolg van het niet kunnen exposeren van dit beoogde nieuwe werk tijdens de expositie ‘Grensverleggend’/‘Transforming the known’, en dat de onder b) primair gevorderde nakoming en subsidiair gevorderde schadevergoeding ziet op het niet door [eiser] in eigendom hebben verkregen van dit beoogde nieuwe werk.

4.11.
Voor toewijzing van het gevorderde onder III sub b moet komen vast te staan dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over het aan [eiser] in eigendom overdragen van het voor de expositie te vervaardigen - maar uiteindelijk niet vervaardigde - werk, zoals [eiser] stelt maar [gedaagden] betwist.
Voor zover [gedaagden] bedoelt te stellen dat [eiser] geen eigen rechten kan uitoefenen omdat hij zich als curator van het Gemeentemuseum heeft gepresenteerd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Uit de stukken en de verklaringen ter zitting wordt voldoende duidelijk dat [gedaagden] begrepen dat [eiser] zichzelf niet alleen als gastcurator maar ook als verzamelaar presenteerde, en niet (laat staan uitsluitend) als vertegenwoordiger van het Gemeentemuseum. Niet in geschil is dat in ieder geval tijdens het bezoek van [gedaagde] en mevrouw [gedaagde2] aan Nederland andere personen dan [eiser] namens het Gemeentemuseum optraden.

5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat op 9 januari 2013 met [gedaagden], althans [gedaagde2], overeenstemming is bereikt over het na de expositie door [eiser] in eigendom verwerven van het werk dat - of de werken die - [gedaagde] voor de expositie in het Gemeentemuseum zou maken,