Overige  

IEF 14625

Nader bewijs voor acquisitiefraude verzending op spookbriefpapier

Hof 's-Hertogenbosch 3 februari 2015, IEF 14625; ECLI:NL:GHSHE:2015:308 (appellanten tegen K.I.N.)
Tussenarrest. Acquisitiefraude door verzending van spookbrieven. Bewijslast en bewijslevering. Geïntimeerden is al zestig jaar actief en thans internationaal marktleider op het gebied van het verzamelen en tegen betaling aan haar klanten beschikbaar stellen van “business-informatie”. In december vind er grote acquisitiefraudeplaats met behulp van briefpapier met haar merk en logo het gaat om honderden spookbrieven. Niet kan worden aangenomen dat appellanten ieder voor zich door de verzending van de spookbrieven inbreuk hebben gemaakt op de IE-rechten, het hof zal geïntimeerden toelaten nader bewijs te leveren.

2.2. In december 2009 werd [geïntimeerden] geconfronteerd met een grote acquisitiefraude, waarbij haar (handels)naam en merken werden gebruikt. Op (niet van [geïntimeerden] afkomstig) briefpapier met haar merk en logo, ondertekend door “Ing. Mr. [Algemeen Directeur], Algemeen Directeur” werden (potentiële) klanten van [geïntimeerden] benaderd met verzoek om bedrijfsgegevens ter beschikking te stellen. Het gaat daarbij om honderden van dergelijke spookbrieven.

(...) in november 2008 ruim 500 bedrijfsadressen had verzonden.

4.2
In deze procedure stelt [geïntimeerden] dat het verzenden van de spookbrieven een inbreuk vormt op haar auteursrechten, merkrechten en handelsnaam, althans jegens haar onrechtmatig is.(...)

4.5. (...) Alleen op grond van de vaststaande feiten kan naar het oordeel van het hof niet als vaststaand worden aangenomen dat appellanten ieder voor zich door de verzending van de spookbrieven inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten, merkrechten en handelsnaamrechten van [geïntimeerden] dan wel (anderszins) jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld, zoals de centrale stelling van [geïntimeerden] luidt. De overige omstandigheden die [geïntimeerden] heeft aangevoerd en die zij in haar reconstructie heeft opgenomen onderbouwen die stelling weliswaar, maar bieden - in onderlinge samenhang bezien - niet het bewijs daarvan. Naar het oordeel van het hof bieden deze dat bewijs ook niet in die mate dat kan worden gezegd dat [geïntimeerden] voorshands, behoudens tegenbewijs, het bewijs van haar stelling heeft geleverd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de reconstructie van [geïntimeerden] onduidelijkheden/ongerijmdheden bevat, zoals met name het doel dat [appellanten c.s.] met de spookbrieven zoals deze zijn ingericht (met onjuiste gegevens) zouden hebben kunnen bereiken, de vermelding van een postbusnummer dat aan een buitenstaander toebehoort, een niet nader onderbouwd contact tussen [geïntimeerden] en een onbekend gebleven drukker en de identiteit van de persoon die de dagvaarding voor (...) heeft aangenomen en die door de deurwaarder niet is vastgesteld (mva noot 13).
IEF 14617

Geen links naar profielen (oud-)medewerkers SNS

Vzr. Rechtbank Gelderland 24 december 2014, IEF 14617; ECLI:NL:RBGEL:2014:8167 (SNS Bank tegen Stichting Krediet Verdriet)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Stichting Krediet Verdriet plaatst namen, telefoonnummers, emailadressen en links naar persoonlijke en/of zakelijke profielen van (oud-)werknemers van de SNS Bank op de website bankenboeven.nl. De belangenafweging van vrijheid van meningsuiting (7 Grondwet en 10 EVRM) tegenover inbreuk op persoonlijke levenssfeer (285b Sr en 8 Wbp), slaat uit naar de laatste. Zij krijgt een verbod op het internet publiceren van deze persoonlijke gegevens.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde en Stichting Krediet Verdriet om binnen twaalf uur na betekening van het vonnis alle persoonsgegevens van werknemers en/of oud-werknemers van SNS Bank als bedoeld in artikel 1 sub a van de Wet Bescherming Persoonsgegevens waaronder tenminste namen, links naar persoonlijke of zakelijke profielen op andere websites en telefoonnummers en e-mailadressen te verwijderen en verwijderd te houden van de website Bankenboeven.nl of elke andere openbare bron, digitaal of anderszins,
IEF 14614

Camerabeelden voetbalwedstrijd FC Utrecht en FC Twente mochten op internet

HR 7 januari 2014, IEF 14614; ECLI:NL:HR:2014:41 (Camerabeelden FC Utrecht-FC Twente)
Als randvermelding. Portretrecht in KNVB-voorwaarden. Privacy. Grondrechten. Strafrecht. Art. 359a Sv. Verwerping verweer onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. Ongeregeldheden tijdens en na voetbalwedstrijd FC Utrecht en FC Twente. Tonen van camerabeelden op het internet. Het oordeel van het Hof dat art. 2 Politiewet 1993 in samenhang met art. 141 en 142 Sv als wettelijke basis kan dienen voor het tonen van een of meer foto(‘s) van verdachte op internet is juist.

Het oordeel van het Hof erop neerkomende dat het tonen van de camerabeelden van verdachte op het internet in de gegeven omstandigheden niet in strijd is met beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat het tonen van de beelden van verdachte op het internet niet onrechtmatig is geweest en geen vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv oplevert dat tot bewijsuitsluiting of strafvermindering aanleiding kan geven, is niet onbegrijpelijk en behoefde, mede gelet op hetgeen ten verwere is aangevoerd, geen nadere motivering.

Uit de Conclusie PG:

7. Hoewel de middelen terecht niet klagen over de opname van de beelden, besteed ik daar kort aandacht aan. Artikel 9 van de vanaf 1 juli 2013 geldende standaardvoorwaarden van de KNVB3 luidt als volgt: (...)
9.2 Een ieder die zich in het Publiek bevindt bij een Evenement:
e. doet afstand van zijn/haar portretrecht, voor zover het gaat om beelden in of rond het Stadion waarbij hij / zij herkenbaar in beeld komt.”

8. Zowel de opname als het gebruik van afbeeldingen4 is in artikel 9.2 van een ruime grondslag voorzien. Door de aanschaf van een toegangsbewijs voor een voetbalwedstrijd (nader gedefinieerd in art. 1 onder f) stemt de bezoeker in met de beeld en/of geluidsopname van zijn naam, stem en portret. Als ik het goed zie zijn aan het maken van opnamen geen nadere voorwaarden gesteld. Het gebruik van de opnamen is in beperkte mate nader omschreven. De bezoeker van een voetbalwedstrijd doet in ruime mate afstand van zijn recht op persoonlijke levenssfeer. Hoewel dat mij wel de toon lijkt te zetten in een zaak als de onderhavige, zal ik er verder niet op in gaan. (...)

10. Nu ik de vraag naar afstand van het recht op de persoonlijke levenssfeer hierboven uitdrukkelijk buiten haken heb gezet -het Hof heeft aan die kwestie geen woord gewijd- resteert de vraag naar de toereikende grondslag van de verspreiding van de beelden via internet. Volgens het Hof vormen de artikelen 2 Politiewet 1993 en 141 jo 148 Sv waarin de taakstelling van de politie is geregeld een voldoende wettelijke grondslag. Het Hof laat zich niet uit over de vraag of door de verspreiding van de beelden via internet een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt en daarmee neemt het Hof dus ook geen standpunt in over de mate waarin een dergelijke inbreuk mogelijk heeft plaatsgehad. In de weergave van het verweer van de verdediging in het arrest, maar ook in de pleitnota zelf valt niet terug te lezen dat stelling is genomen voor wat betreft de vraag of er wel of niet sprake was van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de mate waarin dat het geval was. In cassatie wordt het punt niet meer dan aangestipt (schriftuur onder 7): “De hier gewraakte inbreuk op de privacy is dermate ingrijpend dat daarvoor onvoldoende rechtsgrond is aan te wijzen in artikel 2 van de politiewet 1993. Waarbij de gehele context waarin de foto werd genomen en gepubliceerd in aanmerking dient te worden genomen.” De wijze waarop op dit punt het cassatiemiddel wordt ingericht biedt weinig houvast. Immers niet duidelijk wordt gemaakt waarom er sprake is van een al dan niet ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en evenmin welke factoren bepalend zijn voor de vraag of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als ingrijpend moet worden aangemerkt of niet.

17. In de onderhavige zaak heeft het Hof niets vastgesteld omtrent de verstrekking van de beelden aan een derde zoals een beheerder van een internetsite of een tot uitzending per televisie gemachtigde. De Wet politiegegevens biedt een basis voor (verwerking en) verstrekking van (door de politie op rechtmatige wijze verkregen) beelden (gegevens). Het verstrekken van de beelden (het Haagse Hof spreekt van ter beschikking stellen) is daarmee dus geregeld onder de in de Wet politiegegevens geregelde voorwaarden. Het verspreiden in de zin van tonen van de beelden op televisie, een openbare website of digitale borden op een plaats waar veel mensen komen is hiermee echter nog niet zonder meer van een wettelijke basis voorzien. De verstrekking geschiedt natuurlijk juist met het oog op de verspreiding, maar de verspreiding kan meer en minder ingrijpende vormen aannemen. Al met al komt het mij voor dat hoe dan ook voor die verspreiding dus teruggevallen moet worden op de eerder nader aangeduide algemene taakstellende artikelen. Als gezegd heeft het Hof dat in de hier aan de orde zijnde zaak dan ook terecht gedaan.
IEF 14593

Kantonrechter niet bevoegd bij eis rectificatie van verhuurbemiddelaars

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 16 januari 2015, IEF 14593 (eisers tegen AvroTros)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Nils Winthagen, Van Kaam. Mediarecht. Procesrecht. Eiseres bemiddelen in de huursector. AvroTros Radar heeft aandacht besteed aan huurbemiddelaars die voor zowel verhuurder als aspirant-huurder bemiddelingswerkzaamheden verricht. De bij de aspirant-huurder in rekening gebrachte bemiddelingskosten zijn aangemerkt als onterecht betaalde bemiddelingskosten welke teruggevorderd kunnen worden op radar.tv is een voorbeeldbrief beschikbaar. Eisers vorderen rectificatie. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd omdat er sprake is van subjectieve cumulatie van vorderingen namens vijftiental eisers en er sprake is van schade van onbepaalde waarde dan wel vele malen hoger dan €25.000.

4.1. Bij dagvaarding hebben een vijftiental eisers een vordering ingesteld tegen een tweetal gedaagden. Dit betekent dat in deze zaak in ieder geval sprake is van een subjectieve cumulatie van vorderingen. Anders dan bij een objectieve cumulatie van vorderingen kent de wet geen bijzondere regel om de competentie om de competentie bij subjectieve vorderingen te bepalen. In het onderhavige geval is dan ook als uitgangspunt dat voor iedere eiser afzonderlijk de bevoegdheid van de rechter moet worden vastgesteld.

4.3. De kantonrechter volgt eisers niet in de stelling dat het gevorderde moet worden aangemerkt als een aardvordering als bedoeld in artikel 93 aanhef en onder c. Rv (vorderingen uit hoofde van huur). De door eisers ingestelde vordering tot rectificatie èn de vordering tot betaling van een voorschot op de geleden en nog te leiden schade zijn immers gebaseerd op een door gedaagden gepleegde onrechtmatige daad als bedoeld in 6:162 BW, te weten de door eisers gestelde onrechtmatige uitlatingen. Tussen partijen bestaat ook geen enkele huurverhouding. De kantonrechter kan zijn bevoegdheid dan ook niet verlenen aan het bepaalde in art. 254 lid 5 Rv.

4.5. De vordering tot rectificatie dient te worden aangemerkt als een vordering van onbepaalde waarde. (...)

4.6. De mededeling zijdens eisers dat de schade 'vele malen hoger is dan €25.000,--' betekent tevens dat de in kort geding tot €25.000,-- beperkte geldvordering gegrond is op een rechtstitel met een belang dat meer dan €25.000,-- is. Nu gedaagden tevens verweer tegen de rechtstitel voeren is de kantonrechter ook om die reden niet bevoegd (art. 93 aanhef en onder a. Rv). Dit geldt te meer nu niet gesteld is dat het totale beloop of de totale waarde van de vorderingen van één afzonderlijke eiser(es) geen hogere waarde vertegenwoordigt dan €25.000,--.
IEF 14573

The EP’s work on the Trade Secrets Directive – state of play and input from industry and experts

Wouter Pors, The European Parliament’s work on the Trade Secrets Directive – state of play and input from industry and experts, IEF 14573, IE-Forum.nl.
Een bijdrage ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird. The European Commission published a proposal for a Trade Secrets Directive in November 2013, following some in-depth studies on the legal protection of trade secrets in the Member States and discussions with stakeholders and experts [IEF 13607].  This proposal was discussed extensively with stakeholders, experts and the Member States, which resulted in an improved proposal that was adopted by the Council on 19 May 2014. (...)Presentations at the Committee on Legal Affairs hearing

(...) Presentation Wouter Pors - Protecting Trade Secrets – A practitioner’s perspective
(...) In my opinion, the proposed Trade Secrets Directive is a very important asset for the innovative European industry. With some tweaks it may create the best and most modern system available and thus may set an example for other countries and regions around the world. The sooner it will become available, the better, both for the industry and for practitioners.

Wouter Pors

IEF 14566

Geen verbod op DeMonitor-uitzending over Karl Noten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 16 januari 2015, IEF 14566 (Karl Noten tegen KRO-NRCV)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Kort geding met mondeling vonnis. Karl noten poogt met een kort geding de uitzending van tv-programma De Monitor te verbieden. Noten stelt dat er sprake is van een zeven jaar oude zaak die zonder aanleiding opnieuw onder de aandacht zou worden gebracht. De rechter oordeelt echter dat de zaak door het onderzoek van IGZ wel actueel is, omdat daaruit blijkt dat Noten ondanks zijn veroordeling voor het bezit van kinderporno werkzaam is als zorgverlener. Het recht om het publiek te informeren over misstanden weegt in dit geval zwaarder dan privacy. De vorderingen worden afgewezen.

Bron: Medical Facts en NRC.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 14562

MONACO geen merk, maar herkomstaanduiding of geografische benaming

Gerecht EU 15 januari 2015, IEF 14562 (Marques de l'ëtat de Monaco)
Merkenrecht. De internationale inschrijving voor het Gemeenschapswoordmerk MONACO is geweigerd op absolute gronden vanwege het beschrijvend karakter en ontbreken van onderscheidend vermogen. MONACO duidt de herkomst aan of is een geografische benaming voor bepaalde producten en diensten. Het beroep wordt verworpen.

Uit het persbericht: The Principality of Monaco cannot benefit from the protection of the trade mark MONACO in the EU in respect of certain goods and services. The word ‘MONACO’ designates the origin or geographical destination of the goods and services concerned and is devoid of distinctive character.

58      Om de gegronde redenen van de kamer van beroep die in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht, moet worden geoordeeld dat die kamer van beroep – anders dan verzoekster stelt – voor elk van de betrokken waren en diensten rechtens genoegzaam het bewijs heeft geleverd van een voldoende rechtstreeks en concreet verband tussen die waren en diensten en het betrokken merk om te oordelen dat de term „monaco” in de handel kon dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst of bestemming van de waren of van de plaats van het verrichten van diensten en bijgevolg dat genoemd merk de betrokken waren en diensten beschreef.

59      Met betrekking tot de beweerde kennelijk onjuiste beoordeling van het geografische criterium faalt verzoeksters argument dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de volledige („Vorstendom Monaco”) en de afgekorte („Monaco”) benaming van de Staat. Dat onderscheid staat immers niet in de weg aan de vaststelling van het verband tussen de betrokken waren en diensten en het betrokken gebied. Dienaangaande is verzoeksters argument dat het BHIM met het betrokken merk overeenstemmende woordmerken heeft aanvaard, in tweeërlei opzicht problematisch. Allereerst zij vastgesteld dat hoewel het BHIM, gelet op het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, rekening moet houden met beslissingen die reeds zijn genomen en zeer aandachtig moet onderzoeken of al dan niet een beslissing in dezelfde zin moet worden genomen, de toepassing van deze beginselen moet worden verzoend met het wettigheidsbeginsel (zie arrest van 17 juli 2014, Reber Holding/BHIM, C‑141/13 P, EU:C:2014:2089, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In casu heeft de kamer van beroep, zoals hierboven in de punten 47 tot en met 58 is gebleken, terecht geoordeeld dat het aangevraagde merk onder de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 viel, zodat verzoekster zich ter ontkrachting van die vaststelling niet zinvol op eerdere beslissingen van het BHIM kon beroepen. Voorts heeft het BHIM zich op een voor verzoekster gunstige wijze uitgesproken over tal van andere, in punt 23 van dit arrest opgesomde waren en diensten die inmiddels door het betrokken merk worden beschermd.

Op andere blogs:
NLO Shieldmark
Hoogenraad & Haak

IEF 14540

'Gesjoemel' met milieurapport Utrecht onvoldoende onderbouwd

Rechtbank Midden-Nederland 17 december 2014, IEF 14540; ECLI:NL:RBMNE:2014:6596 (eiser tegen gedaagden)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Bij de gemeente Utrecht-werkzame personen worden op websites en in een huis-aan-huisblad beschuldigd van gesjoemel op het gebied van luchtkwaliteit. Dit wordt echter niet ondersteund door het geleverde bewijs. Gemaakte fouten impliceren nog geen oogmerk om bepaalde gemeentelijke plannen mogelijk te maken. De rechtbank wijst de vorderingen af.

4.9. Ook als [eiser] gelijk heeft in die zin dat er destijds fouten zijn gemaakt op het gebied van de luchtkwaliteit waardoor te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide zijn berekend en dat die fouten op het conto van [gedaagden c.s.] moeten worden geschreven, dan nog heeft [eiser], zeker in het licht van het verweer van [gedaagden c.s.], onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] stelt) die fouten willens en wetens heeft gemaakt met het oogmerk het realiseren van verkeersplannen en gemeentelijke plannen mogelijk te maken, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] met zijn bewoordingen ‘fraude’, ‘boeventuig’, ‘foute en corrupte ambtenaren’ en ‘geldwolf’ suggereert) zulks deed om zichzelf te bevoordelen. Dat oogmerk volgt ook niet uit het door [eiser] gestelde feit dat sommige fouten (volgens hem) erg in het oog springen en/of onverklaarbaar zijn.

4.10. Het voorgaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de in de teksten geuite beschuldigingen niet waar zijn en dat bijgevolg (zie rechtsoverweging 4.7) het recht van [gedaagden c.s.] op respect voor zijn privéleven, waaronder bescherming van eer en goede naam, zwaarder dient te wegen dan het recht van [eiser] op vrijheid van meningsuiting. De teksten zijn dan ook onrechtmatig jegens [gedaagden c.s.] De vordering sub I van [eiser] moet om die reden worden afgewezen.
IEF 14503

PowNed mocht Buma/Stemra-bestuurder corrupt noemen

Hof Amsterdam 23 december 2014, IEF 14503 (High Fashion Music tegen Powned)
Mediarecht. Onrechtmatige daad. Vrijheid van meningsuiting. De uitlating "Buma/Stemra bestuurder corrupt" door Powned vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt aan te merken als corruptie. Gelet op de maatschappelijke positie van Buma/Stemra is de bestuurder aan te merken als publiek figuur, zodat de grenzen van toelaatbare kritiek op zijn functioneren ruimer zijn. Het Hof bekrachtigt het bestreden vonnis [IEF 11920].

3.5.1 (...) Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kwalificatie ‘corrupt’ als waardeoordeel moet worden aangemerkt, dat het begrip een scala van meer of minder ernstige niet-integere handelingen omvat en dat voor de betekenis die daaraan in een voorkomend geval moet worden toegekend de context waarin die beschuldiging is geuit bepalend is. In het onderhavige geval ziet de beschuldiging erop dat [appellant sub 1] bereid was zijn positie als bestuurder van Buma/Stemra in te zetten bij de incasso van aan [A.] als auteur toekomende vergoedingen tegen betaling van een derde deel daarvan. Dat [appellant sub 1] feitelijk werd beschuldigd van omkoping, afpersing, chantage en fraude, zoals hij in zijn memorie van grieven herhaaldelijk betoogt, vindt in de tekst van de gewraakte uitlatingen onvoldoende steun.

3.5.2 Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt naar oordeel van het hof ontegenzeggelijk te kwalificeren als corruptie in de in de voorgaande alinea bedoelde ruime zin. Dat [appellant sub 1] zich aan de hier bedoelde wijze van niet-integer handelen schuldig heeft gemaakt, vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. De diensten die [appellant sub 1] voor [A.] tegen betaling van één derde van de opbrengsten daarvan zou gaan verrichten betroffen (in ieder geval in eerste instantie) niet het uitgeven van diens werk - in de zin van het op de markt brengen daarvan - maar het (louter) incasseren via Buma/Stemra (die daartoe jegens [A.] gehouden was) van vergoedingen die aan [A.] toekwamen op grond van door derden reeds van zijn werk gemaakt gebruik. Dat [appellant sub 1] het deed voorkomen dat hij daarbij zijn toegang tot en zijn bijzondere positie bij Buma/Stemra zou inzetten, blijkt voldoende duidelijk uit (de transcriptie van) het door [appellant sub 1] met [B.] gevoerde gesprek, waarbij het hof met de rechtbank in aanmerking neemt dat [appellant sub 1] door [B.] in voorafgaande contacten op de hoogte was gesteld van het conflict van [A.] met Buma/Stemra over de incasso van de hem toekomende vergoedingen. De stelling van [appellant sub 1] dat hij als bestuurder van Buma/Stemra geen invloed kon uitoefenen op de behandeling van concrete claims, doet hier niet aan af.

3.8 Het hof sluit zich voorts aan bij hetgeen de rechtbank (verder) heeft overwogen over de werkwijze van Powned, de beweerde onjuistheden met betrekking tot de voorgeschiedenis en de wijze waarop de uitlatingen zijn gepresenteerd. Ook sluit het hof zich aan bij de conclusie van de rechtbank dat - voor zover er grond is om aan Powned in dit kader enige mate van onzorgvuldig handelen te verwijten - daaraan in het licht van de maatschappelijke taak van Powned, de overdrijving die door de kijkers van Pownews als inherent aan die uitzendingen wordt ervaren en de aard van de misstand die Powned aan de kaak heeft willen stellen niet een zodanig gewicht toekomt dat de uitzendingen/uitlatingen van Powned daarmee als onrechtmatig jegens [appellant sub 1] kunnen worden gekwalificeerd.

IEF 14494

Schadevergoeding wegens gesteld ondeugdelijk deskundigenbericht verjaard

Hof 's-Hertogenbosch 16 december 2014, IEF 14494 (appellant tegen TNO)
Als randvermelding. Vordering tegen deskundigen tot schadevergoeding wegens (gesteld) ondeugdelijk deskundigenbericht. Afgewezen op grond van geslaagd beroep op verjaring, 3:310 BW bepaalt dat de rechtsvordering verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dat benadeelde met schade en aansprakelijke persoon bekend is geworden.

4.7 Het hof overweegt hierover het volgende. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
(...) De schade die [appellanten] op het oog heeft als gevolg van het zijns inziens ondeugdelijke deskundigenbericht betreft zijn daardoor verslechterde positie in zijn procedure tegen Schomo. Uitgaande van de veronderstelling (en niet meer dan dat) dat de deskundigen jegens [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld door een ondeugdelijk rapport uit te brengen, is de schade voor [appellanten] door het uitbrengen van het definitieve rapport aan het hof reeds een feit. (...)

4.8 (...) De omschrijving van de schriftelijke mededeling in artikel 3:317 lid 1 BW moet worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard, welke neerkomt op een – voldoende duidelijke – waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
Aan deze omschrijving voldoet de brief van 18 december 2006 niet. Partijen zijn het erover eens dat deze brief een nadrukkelijk verzoek aan TNO (mogelijk met inbegrip van [geïntimeerde]) bevat om het deskundigenbericht te rectificeren. De brief bevat evenwel ook in de visie van [appellanten] geen aanmaning of aansprakelijkstelling, zoals door de rechtbank is vastgesteld (hiervoor in 4.1 onder 2.7. vermeld). Tegen deze vaststelling heeft [appellanten] in zijn memorie van grieven geen grief gericht. Voor zover hij daarover bij schriftelijk pleidooi een ander standpunt over inneemt gaat het hof daaraan voorbij, aangezien de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel meebrengt dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. Grief III wordt verworpen.