Overige  

IEF 14330

Onrechtmatig om advocaat in cartoon als louche aan te duiden

Vzr. Rechtbank Limburg 31 oktober 2014, IEF 14330 (Cartoon louche advocaat)
In het huis-aan-huisblad De Ster is een cartoon gepubliceerd. Recht op vrije meningsuiting. De voorzieningenrechter oordeelt dat een cartoon, waarin een advocaat als louche (onguur, verdacht) wordt aangeduid, onrechtmatig is jegens deze. De gegeven toelichting rechtvaardigt niet om eiser te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat een privédetective eiser beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. Er wordt een rectificatie middels een advertentie bevolen.

3.7. Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (de zogenaamde Dikke van Dale) betekent het woord louche: onguur of verdacht.

3.8. [gedaagde 1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij met de cartoon refereert aan het feit dat een privédetective, genaamd [naam privédetective], naar aanleiding van een passage over hem in de autobiografie van [eiser], volgens welke [naam privédetective] [eiser] zou hebben afgeperst, aangifte heeft gedaan wegens smaad en laster. [naam privédetective] heeft daarover verklaard in het dagblad De Telegraaf. Deze berichtgeving is volgens [gedaagde 1] aanleiding geweest voor de cartoon. De kwalificatie louche is volgens [gedaagde 1] niet uit de lucht komen vallen, omdat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, hetgeen volgens [gedaagde 1] kan worden omschreven als louche. [gedaagde 1] stelt dat hij daarmee geen feitelijk oordeel geeft over [eiser], maar dat hij deze berichtgeving gebruikt om op spottende wijze het verschijnsel mediagretige advocaat te becommentariëren. Niet de beschuldiging van [naam privédetective] lijkt [eiser] volgens [gedaagde 1] te deren, maar het feit dat mensen denken dat hij homofiel is, waarop [eiser] in de pers uitgebreid reageert.

3.10. Die gegeven toelichting rechtvaardigt echter niet om [eiser] te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. [eiser] betwist deze beschuldiging ook. Anders dan [gedaagde 1] stelt, is er derhalve in redelijkheid onvoldoende aanleiding om het bewuste waardeoordeel uit te spreken.

3.12. Ook in dat licht bezien kan de voorzieningenrechter het woord louche noch in het opschrift van de bewuste cartoon noch in de overige delen van de cartoon (de tekening en de tekst in de tekstballon) in de door [gedaagde 1] geschetste context plaatsen en is dit ook ongepast.

3.13. Indien [gedaagde 1] een bepaalde groep advocaten, met [eiser] kennelijk als concreet voorbeeld, als op media-aandacht beluste advocaten op spottende en satirische wijze heeft willen portretteren vanwege die eigenschap, dan is het gebruik van het woord louche in dat verband niet op zijn plaats. Het feit dat een bepaalde advocaat of bepaalde groep van advocaten vaak in de media wil verschijnen, maakt deze advocaten daarom niet louche (dat wil zeggen onguur of verdacht). Door de aanduiding louche, die een ernstig beschuldigend karakter heeft, krijgt deze gestelde spottende en satirische aanduiding ongerechtvaardigd een veel zwaardere lading, die niet past bij de “beschuldiging” van [gedaagde 1] dat [eiser] een glamouradvocaat is.

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten
NVJ
Dirkzwager
Russchen advocatuur

IEF 14322

Direct in verband brengen van eiser met misbruik van Wob-verzoek is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 20 oktober 2014, IEF 14322 (eiser tegen Omroep Brabant)
[eiser] is rechtenstudent en exploiteert een eenmanszaak, genaamd “Juridisch Advies [eiser]” (o.a. op het gebied van de Wob). Omroep Brabant heeft een door haar gemaakt televisie-item uitgezonden, waarin een van haar presentatoren en een gemeentesecretaris uit Gemert-Bakel spreken over (misbruik bij) de uitvoering van de Wob. De naam en acties van [eiser] worden een aantal maal genoemd (zie transcript). [eiser] vordert enerzijds verwijdering van de berichtgeving, rectificatie en een verbod op berichtgeving en anderzijds (een voorschot op) schadevergoeding. De verkeerde partij is gedagvaard, desondanks voldoende belang bij inhoudelijke beoordeling. Met de publicaties is onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Verwijdering van de publicaties en rectificatie is toewijsbaar. Overige vorderingen zijn niet toewijsbaar. Er kan geen veroordelend vonnis worden gewezen.

4. Het geschil en de beoordeling daarvan

Ontvankelijkheid

4.1. Omroep Brabant B.V. heeft ter zitting als primair verweer aangevoerd dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Zij stelt zich op het standpunt dat - zoals volgens haar ook eenvoudig is na te gaan op de website van Omroep Brabant en via het handelsregister van de kamer van koophandel - niet zij de rechtspersoon is onder wiens verantwoordelijkheid de publicaties plaatsvinden, maar Omroep Brabant. Dit betekent volgens Omroep Brabant B.V. dat de vorderingen afgewezen dienen te worden.

4.2. [eiser] heeft als zodanig niet betwist de verkeerde partij te hebben gedagvaard.

4.3. Uit het voorgaande volgt dat het primaire verweer van Omroep Brabant B.V. slaagt. De slotsom is dat Omroep Brabant B.V. niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen.

5. Ten overvloede

Inhoudelijke beoordeling


5.9. De stellingen van [eiser] concentreren zich op het schenden van het recht op hoor en wederhoor, op het lichtzinnig en onzorgvuldig omspringen met zijn persoonsgegevens en het noemen van zijn naam en woonplaats, alsmede op de smadelijke, onrechtmatige en voor [eiser] schadelijke berichtgeving.

[eiser] is naar aanleiding van een publicatie op de openbare besluitenlijst van de gemeente Gemert-Bakel van 2 oktober 2013 gebeld door Omroep Brabant met de vraag naar de achtergrond van het Wob-verzoek. Volgens Omroep Brabant B.V. luidde het antwoord van [eiser]: “Is dat verboden dan?” en werd daarna de verbinding verbroken. Anders dan [eiser] heeft betoogd, betekent de enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een kort telefoongesprek voorshands niet dat onrechtmatig is gehandeld jegens [eiser].

Vervolgens is door Omroep Brabant contact gezocht met de gemeente Gemert-Bakel, waarna op 3 oktober 2013 een interview met de betreffende ambtenaar is uitgezonden en een artikel op de website van Omroep Brabant is gepubliceerd. Ook daarmee is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.

Uit het transcript van de televisie-uitzending (zie hiervoor onder overweging 2.1.b.) blijkt echter dat het niet bij het uitzenden van het interview met de betreffende ambtenaar is gebleven. De presentator/verslaggever van de uitzending heeft zich na uitzending van dit interview tot zijn collega gewend, met de vraag wat hij ervan dacht. Die collega, [W.], heeft aangegeven dat het hem leek dat het [eiser] puur om het geld te doen was, dat [eiser] was opgespoord en gebeld, dat hij merkte dat het duidelijk niet de bedoeling was dat hij [eiser] had kunnen vinden, dat [eiser] dergelijke verzoeken bij veel meer gemeenten had gedaan en dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan alle gemeenten heeft gevraagd misbruik te melden, zodat zij een stapel van die misbruikgevallen aan de minister van Binnenlandse zaken kan geven. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat déze uitlatingen juist zijn. En dit is onvoldoende gemotiveerd betwist. Het enkel noemen van de naam van [eiser] en het door hem ingediende Wob-verzoek zou naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet als onrechtmatig beschouwd hoeven worden, maar het door twee collega’s van Omroep Brabant in een onderling gesprek direct in verband brengen van de naam van [eiser] met misbruik van een Wob-verzoek en misbruikgevallen, hetgeen volgens [eiser] niet juist is, dient in de gegeven omstandigheden te worden beschouwd als onrechtmatig. Niet relevant is dat de naam van [eiser] door andere gemeentes ook is genoemd. Het gegeven dat na de betreffende uitzending en publicaties aan [eiser] een aanbod is gedaan om een reportage te maken over het studieproject waar zijn Wob-verzoek aan de gemeente Gemert-Bakel volgens [eiser] onderdeel van was, maakt dit maakt dit voorlopig oordeel niet anders.

5.10. Bezien in het licht van de hiervoor opgesomde uitgangspunten moet de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uitvallen.

(Voorschot op) schadevergoeding

[eiser] stelt schade te lijden doordat zijn naam door toedoen van Omroep Brabant zeer negatief belicht wordt. De smadelijke en onrechtmatige berichtgeving zal, tenzij zij prompt wordt verwijderd en gerectificeerd, bij sollicitaties bij advocatenkantoren na zijn studie niet in het voordeel van [eiser] werken. Bovendien is [eiser] reeds nu opdrachten misgelopen door de berichtgeving van Omroep Brabant. Ter onderbouwing van deze laatste stelling heeft [eiser] een e-mail van een opdrachtgever d.d. 22 juli 2014 overgelegd.

5.19. [eiser] heeft de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van bedoelde berichtgeving daarmee onvoldoende onderbouwd en evenmin aannemelijk gemaakt. De door [eiser] in dat verband in het geding gebrachte e-mail d.d. 22 juli 2014 is daartoe volstrekt onvoldoende. Naar het oordeel van de kantonrechter is derhalve geen sprake van een vordering die voorshands voldoende aannemelijk is geworden.

Daar komt bij dat [eiser] niet heeft gesteld een spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van deze geldvordering. De enkele stelling dat hij inkomsten is misgelopen en problemen verwacht te ondervinden bij sollicitaties vanwege de bedoelde publicaties, levert geen spoedeisend belang bij de vordering tot betaling van (een voorschot op) schadevergoeding op.

5.20. De gevorderde betaling van (een voorschot op) schadevergoeding is derhalve niet toewijsbaar.

6. De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Omroep Brabant B.V. tot heden begroot op € 400,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);

verklaart dit vonnis, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.

IEF 14307

Recht op vernietiging van Techno buggy’s

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 oktober 2014, IEF 14307; ECLI:NL:RBDHA:2014:13292(Koelstra c.s. tegen Van Asten c.s.)
Auteursrecht. Merkenrecht. Onthoudingsverklaring. Misleidende reclame. Keywords. Koelstra is een onderneming die o.a. buggy’s (waaronder de ‘Limbo’) produceert en verkoopt. Van Asten exploiteert een winkel die babyartikelen verkoopt. Koelstra constateert een Techno Limbo buggy, waarop de Koelstra merken zijn aangebracht, wordt aangeboden via winkel en webshop. De voorzieningenrechter beveelt de misleidende mededelingen te staken, gebiedt tot rectificatie. De nog bestaande voorraad Techno buggy´s moet worden vernietigd op grond van de onthoudingsverklaring. Het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, vormt geen merkinbreuk.

4. De beoordeling
A. De Techno
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanbieden en verhandelen van de Techno een inbreuk vormde op de Koelstra merken en op de auteursrechten van Koelstra. De voorzieningenrechter neem dat dan ook tot uitgangspunt. Ook is niet in geschil dat zowel Van Asten als Babysupershop de Techno hebben verhandeld. Uit de in 2.14. weergegeven onthoudingsverklaring volgt dat zij op 20 juni 2014 al hadden toegezegd, op verbeurte van een contractuele boete, dat zij die inbreuk gestaakt zouden houden. Gesteld noch gebleken is dat zij zich niet aan die toezegging hebben gehouden. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk (spoedeisend) belang zij nog heeft bij het gevorderde inbreukverbod, naast de verkregen onthoudingsverklaring. Gelet daarop vormt de inbreuk die met de Techno is gemaakt onvoldoende grond voor toewijzing van het door Koelstra c.s. gevorderde inbreukverbod jegens Van Asten en Babysupershop.

4.5. In de onthoudingsverklaring is ook toegezegd dat Van Asten en Babysupershop opgave zouden doen van hun leverancier, inkoop- en verkoopgegevens en winstgegevens. Blijkens de door Van Asten c.s. als productie 21 overgelegde correspondentie zijn Van Asten en Babysupershop die toezegging nagekomen. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk spoedeisend belang zij op dit moment nog heeft bij het door haar gevorderde bevel tot opgave. Die vordering zal derhalve worden afgewezen.

4.6. Tijdens de zitting bleek dat de overeengekomen afgifte ter vernietiging van de beslagen en voorradige Techno buggy’s nog niet heeft plaatsgevonden. Koelstra c.s. heeft derhalve nog wel spoedeisend belang bij haar vordering tot (afgifte ter) vernietiging. Vast staat dat deze buggy’s inbreuk maken op de auteursrechten van Koelstra en de merkrechten van Tonqa en Simki. Op grond van zowel de onthoudingsverklaring van Van Asten c.s., als op grond van artikel 28 Auteurswet en/of de artikelen 14 en 102 GMVo jo. 2.22 Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) heeft Koelstra c.s. recht op (afgifte ter) vernietiging van de Techno buggy’s. Dat geldt niet alleen voor de Techno buggy’s die Van Asten thans in voorraad heeft, maar ook voor de hieronder te bespreken te retourneren buggy’s. De vordering tot vernietiging zal dan ook worden toegewezen, zoals in het dictum bepaald.

4.10. Met de hiervoor besproken rectificatie wordt in wezen deels voldaan aan de vordering tot het gelasten van een recall. Ter zitting heeft Koelstra c.s. erkend dat een volledige recall van de Techno buggy’s ondoenlijk is voor Van Asten en Babysupershop, omdat een groot deel van de Techno buggy’s over de toonbank is verkocht zodat de kopers niet bekend zijn. Gelet daarop en op de toewijzing van de rectificatie, is er naast de rectificatie onvoldoende grond voor toewijzing van een afzonderlijke recall.

B. De reclames van Van Asten c.s.


De gestelde misleidende reclames
4.14. Koelstra c.s. heeft onbetwist gesteld dat Van Asten c.s. dit type buggy van Koelstra, dat onderdeel uitmaakt van de nieuwste collectie, nimmer in haar assortiment heeft gehad, zodat zij deze evenmin in voorraad kan hebben gehad. Met de aanbieding van dit type buggy, voorzien van een afbeelding ervan en de tekst “beschikbaarheid: niet in voorraad”, wordt voorshands oordelend evenwel de suggestie gewekt dat Van Asten c.s. deze buggy wel in voorraad heeft gehad, dan wel dat deze buggy gekocht kan worden en geleverd kan worden zodra zij weer op voorraad is. Dit geldt temeer voor de advertentie op www.beslist.nl. Met Koelstra c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat deze uitingen om die reden misleidend zijn en derhalve in strijd zijn met artikel 6:194 sub c BW. Het argument van Van Asten c.s., dat zij wel een ouder model van de Simba Twin buggy in haar assortiment heeft gevoerd, doet aan het voorgaande niet af.

4.16. Met deze advertentie wordt naar voorlopig oordeel de suggestie gewekt dat buggyshop.eu het gehele assortiment aan Koelstra buggy’s aanbiedt, dat deze alle in voorraad en direct leverbaar zijn met bovendien een laagste prijsgarantie. Nu Van Asten c.s. heeft erkend dat zij thans geen enkele buggy van Koelstra in voorraad heeft, is deze advertentie voorshands oordelend misleidend op grond van artikel 6:194 sub c BW. Het element van de laagste prijsgarantie is op grond van artikel 6:194 sub d eveneens misleidend omdat het in samenhang met het voorgaande geen betrekking kan hebben op enig product van Koelstra.

4.20. De Koelstra buggy’s die voorkomen in de misleidende reclames worden op de markt gebracht door Koelstra. Daardoor zijn deze misleidende reclames onrechtmatig jegens Koelstra. Koelstra c.s. hebben niet gesteld dat en waarom deze reclames tevens onrechtmatig zijn jegens Tonqa en Simki. Dit is ook niet voorshands aannemelijk, omdat deze vennootschappen slechts houdstermaatschappijen zijn. Jegens hen is het gevorderde verbod om misleidende reclame te maken derhalve niet toewijsbaar.

Merkgebruik in reclame

4.25. De wijze waarop Babysupershop gebruik maakt van keyword advertising tast de herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra niet aan. De gemiddelde internetgebruiker die na het intoetsen van het woordmerk Koelstra in een zoekmachine, een advertentie van Babysupershop bij de advertenties aantreft en daarop klikt, komt op een website waarop duidelijk is vermeld van welke producenten de daarop aangeboden producten afkomstig zijn. Alleen bij de producten die daadwerkelijk van Koelstra afkomstig zijn is dat vermeld, bij andere producten zijn andere merknamen vermeld. Daarmee weet de internetconsument onmiddellijk dat het hier niet gaat om de website van Koelstra of een onderneming waarmee zij een economische band heeft. Dat geldt ook als er geen Koelstra producten op die websites te koop worden aangeboden. Alle andere producten vermelden immers andere merken. De herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra is daarom niet in het geding.

4.27. Van een aantasting van de investeringsfunctie is slechts sprake als het gebruik door Koelstra c.s. van het woordmerk ter verwerving of behoud van een reputatie, aanzienlijk wordt verstoord door het keyword adverteren van Babysupershop. Dat daarvan sprake zou zijn, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Koelstra c.s. hebben daarover concreet gesteld dat de verkoop van haar buggy’s in de afgelopen maanden sterk is teruggelopen en dat haar handelsrelatie met Prénatal is verstoord. Dat die gestelde gebeurtenissen het gevolg zijn van het keyword adverteren door Babysupershop, is echter geenszins aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Het gebruik van keywords met het woordmerk Koelstra door Babysupershop is in zijn algemeenheid derhalve geen inbreuk op de merkrechten van Koelstra c.s. op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo.

4.29. Een en ander leidt tot de conclusie dat het gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, geen merkinbreuk vormt. Nu Van Asten c.s. al hebben verklaard de Techno buggy niet meer aan te zullen bieden, heeft Koelstra c.s. geen spoedeisend belang meer bij een verbod op gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, zodat de vordering tot het staken van merkinbreuk door keyword advertising in zijn geheel zal worden afgewezen.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. beveelt Babysupershop binnen 2 (twee) werkdagen na betekening van dit vonnis ieder onrechtmatig handelen jegens Koelstra, bestaande uit het doen van misleidende mededelingen in internetadvertenties op de wijze als beschreven in 4.12 en 4.15, te staken en gestaakt te houden;

5.2. beveelt Van Asten en Babysupershop tot het geven van opdracht tot het plaatsen van een rectificatie in de eerst mogelijke editie van het maandblad Ouders Van Nu en het maandblad Wij Jonge Ouders binnen 30 (dertig) dagen na betekening van dit vonnis, met daarin de navolgende tekst in een duidelijk leesbaar lettertype: (...)

5.3. beveelt Van Asten en Babysupershop binnen 90 (negentig) dagen na betekening van dit vonnis de bij hen bestaande voorraad Techno’s alsmede de naar aanleiding van de in 5.2 bevolen publicatie geretourneerde exemplaren, ter keuze van Koelstra hetzij op eigen kosten en in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van Koelstra te doen vernietigen, hetzij deze aan Koelstra c.s. af te geven ter vernietiging op een door Koelstra c.s. nader te bepalen plaats en tijdstip;

5.4. veroordeelt Van Asten en Babysupershop om aan Koelstra c.s. een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde in gebreke blijft om tijdig en volledig te voldoen aan (één of meerdere van) de in 5.1 tot en met 5.3 bedoelde bevelen, tot een maximum van € 100.000,- voor iedere gedaagde is bereikt;

5.5. compenseert de proceskosten;

5.6. bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv, voor zover het de in 5.2 en 5.3 gegeven voorzieningen betreft, op 6 (zes) maanden na dagtekening van dit vonnis;

5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14297

Websitenaam de-zorgfraudulent.nl veranderen dat het woord fraude verdwijnt

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 oktober 2014, IEF 14297 (www.de-zorgfraudulent.nl)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Vordering tot verwijdering van website www.de-zorgfraudulent.nl vanwege onrechtmatige inhoud. De weergave op de website in beschrijvende, neutrale bewoordingen van hoe het gedaagde in zijn contacten met eisers is vergaan teneinde publiekelijk aandacht te vragen voor volgens gedaagde bestaande misstand is niet onrechtmatig. Kwalificaties als ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ zijn wel onrechtmatig, het gaat om ernstige beschuldigingen waarvoor niet voldoende bewijs is. De voorzieningenrechter beveelt de naam van de website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en elke betichting van van fraude te verwijderen.

4.7. Het is begrijpelijk dat de gang van zaken de nodige vragen bij [gedaagde] heeft opgeroepen. De gang van zaken zoals die naar voren is gekomen, kan ook niet zonder meer transparant worden genoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het niet onrechtmatig worden genoemd dat [gedaagde] op zijn website publiekelijk aandacht vraagt voor hoe het hem in de contacten met [eiser] is vergaan. Er kan een algemeen maatschappelijk belang mee zijn gediend dat anderen van die ervaringen van [gedaagde] met [eiser] kennis nemen. Voor een algemeen gebod de gehele content van zijn website te verwijderen is geen grond. De door hem gebezigde kwalificaties ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ kunnen echter niet door de beugel. Dat zijn ernstige beschuldigingen die impliceren dat [eiser] zich aan strafbare feiten schuldig maken. Daarvoor moet voldoende bewijs voorhanden zijn en dat is er niet. Al de passages waarin [gedaagde] [eiser] op enigerlei wijze beticht van fraude of frauduleuze praktijken of handelingen zal hij moeten verwijderen en verwijderd houden. Ook de passage die onder punt 11 van de dagvaarding is geciteerd (in dit vonnis opgenomen in rechtsoverweging 2.5) gaat te ver omdat daarvoor geen bewijs is. Dergelijke kwalificaties zijn niet nodig om aandacht te vragen voor de in de visie van [gedaagde] bestaande misstand. Zijn ervaringen kan hij ook in beschrijvende, neutrale bewoordingen weergeven. Het voorgaande betekent ook dat [gedaagde] de naam van zijn website moet veranderen. Die naam in relatie tot die van De Zorgconsulent en de verdere inhoud van de website houdt immers ook een beschuldiging van fraude in. Bij gebreke van aanwijzing door [eiser] van andere specifieke passages op de website die in hun visie onrechtmatig zijn, is er voor een verdergaand gebod tot verwijdering geen aanknopingspunt. Een algemeen verbod tot het doen van uitlatingen waarbij de eer en goede naam van [eiser] wordt aangetast, is onvoldoende concreet om toegewezen te kunnen worden.

De voorzieningenrechter,
5.1. beveelt [gedaagde] binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de naam van zijn website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen en veranderd te houden dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en van zijn website te verwijderen en verwijderd te houden elke betichting van [eiser] van fraude en van het systematisch het geïndiceerde zorggeld naar zich toeschuiven tegenover een zeer beperkt aantal uren zorg en van het dwingen van cliënten te tekenen voor meer dan de geleverde uren,
IEF 14287

Invoering Ageviewer vanwege hard format franchiserelatie afgewezen

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 11 september 2014, IEF 14287 (Super A tegen AH Franchising)
Franchiseverplichtingen. Contract. Eiser is franchisenemer van Albert Heijn en exploiteert een AH-supermarkt. Zij verkoopt daar onder meer alcoholhoudende dranken, tabak en kansspelloten, waarvoor een wettelijke leeftijdsgrens geldt. Albert Heijn hanteert voor de leeftijdscontrole een systeem waarbij de kassamedewerker de leeftijd van de klant moet controleren. Eiser vordert medewerking van Albert Heijn aan het invoeren van een ander systeem, de zogenaamde Ageviewer. De voorzieningenrechter overweegt dat Eiser en AH een zogenaamde ‘hard format franchiserelatie’ hebben, waarbij de samenwerking is gebonden aan strenge regels die vrijwel alle terreinen van de bedrijfsvoering betreffen.

Het al dan niet invoeren van de Ageviewer is een onderwerp waarover Albert Heijn als franchisegever bevoegd is te beslissen, waarbij zij wel is gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Volgens de voorzieningenrechter is de opstelling van Albert Heijn niet zo onredelijk is dat van een redelijke uitvoering van de franchiseovereenkomst niet meer kan worden gesproken. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat geen sprake is van een wettelijke verplichting om de Ageviewer in te voeren, want de Ageviewer is niet de enige mogelijkheid om de wettelijk verplichte leeftijdscontrole uit te voeren. Het is niet onbegrijpelijk dat Albert Heijn deze kwestie uniform wil regelen. De gevraagde voorzieningen worden geweigerd.

IEF 14285

In de koopovereenkomst geen verplichting tot geen IE-inbreuk

Vzr. Rechtbank Overijssel 8 juli 2014, IEF 14285 (Masol)
Handelsnaamrecht. Contractenrecht. Bevoegdheid. Partijen produceren en verkopen zonweringssystemen. Eiseres koopt o.a. IE-rechten en gedaagden moeten meewerken aan de overdracht hiervan; er zijn geen verplichtingen opgenomen om zich te onthouden van inbreuken op dezelfde rechten. De redelijkheid en billijkheid maken geen onderdeel uit van de koopovereenkomst. Dergelijke verplichtingen laten zich niet in de overeenkomst ‘inlezen’. Inbreuk op deze rechten kwalificeert dus niet als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst. De rechter verklaart zich echter ook onbevoegd ex 5 EEX omdat de plaats waar het schadebrengende feit zich voordoet de Duitstalige markt is.

4.6.2. Op grond van de koopovereenkomst rustte op [A en B] en MSV de verplichting tot (meewerken aan) overdracht c.q. levering van de “IE-rechten”, waaronder de handelsnamen, de merkenrechten en de patenten. Volgens [eiseres] eigen stellingen heeft levering ook daadwerkelijk plaatsgevonden.
In de overeenkomst zijn geen nadere specifieke verplichtingen opgenomen op grond waarvan [A en B] en MSV zich dienen te onthouden van inbreuken op deze rechten. Daarvoor was ook geen noodzaak omdat inbreuken hierop volgens het reguliere merken-, handelsnaam- en octrooirecht onrechtmatig zijn en [eiseres] op grond daarvan handhaving van haar rechten kan nastreven. Door [eiseres] is niet betoogd dat dergelijke verplichtingen op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid onderdeel uitmaken van de koopovereenkomst. Evenmin laten dergelijke verplichtingen zich, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, in de koopovereenkomst ‘inlezen’, reeds omdat niet aannemelijk is dat [A en B] en MSV op een dergelijke uitleg verdacht behoeften te zijn. Een inbreuk op deze rechten kwalificeert dus niet als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst.
IEF 14280

Naam, initialen of bijnaam gebruiken is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Overijssel 15 oktober 2014, IEF 14280 ('Poedel' tegen geredetwijfels.nl)
Onrechtmatige publicatie. X is veroordeeld wegens doodslag op Nathalie Weinreder. Poedel, bijnaam van eiser, was bevriend met Nathalie Weinreder. X is veroordeeld wegens doodslag. Gedaagden zijn familie van X, die geloven in zijn onschuld. Zij laten oud-rechercheur nader onderzoek doen en publiceren daarover op www.geredetwijfels.nl. De uitlatingen van gedaagde op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van eiser bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig, voor zover daarin direct wordt verwezen naar eiser door zijn naam, intitialen of zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

4.5. [gedaagde 1 c.s.] heeft het door [eiser] gestelde gemotiveerd betwist. Haar standpunt kan worden samengevat als volgt. [gedaagde 1 c.s.] is ervan overtuigd dat
[X] niet de dader is. Zij wil de waarheid boven tafel krijgen en gebruikt de website om de zaak onder de aandacht van het publiek en mogelijke deskundigen te brengen in de hoop dat de zaak dusdoende zoveel aandacht trekt dat de weg wordt geopend tot herziening van het inmiddels onherroepelijke arrest van het Hof waarbij [X] als dader is veroordeeld. [eiser] wordt niet bij naam genoemd op de website, zodat van enig onrechtmatig handelen jegens [eiser] geen sprake kan zijn. Ook wordt hij niet beschuldigd op de website. Op de website wordt alleen gesproken over ‘de andere potentiële verdachte’ en ‘de andere niet uit gerechercheerde potentiële verdachte’. Bovendien zoekt [eiser] zelf de media op. Zo plaatst hij op zijn eigen Facebook-account berichten over de zaak, heeft hij de website ‘geliked’ op zijn eigen Facebook-account en heeft hij zelfs een interview bij RTL Boulevard gegeven over de zaak, aldus [gedaagde 1 c.s.]. De vorderingen zijn, tot slot, te onbepaald en werken - voor wat betreft de gevorderde dwangsom - misbruik in de hand.

4.10.
Daarnaast zijn de uitlatingen op een stellige wijze ingekleed en valt niet uit te sluiten dat derden - ook al zijn de uitlatingen gedaan door familie van de veroordeelde - daaraan enig gezag (kunnen) toekennen. Zo staat er onder meer op de website: “Op de website www.geredetwijfels.nl zal ik aantonen door gebruik te maken van originele politie verhoren dat er meer ligt tegen de andere potentiële verdachte, zal ik aantonen dat hij zowel gelegenheid, motief en bovenal dader kennis heeft.”

4.14.
Dat [eiser] ook zelf de publiciteit heeft gezocht door onder meer een interview gegeven in het programma RTL Boulevard over de dood van Nathalie Weinreder en de website www.geredetwijfels.nl op zijn eigen Facebook-account te ‘liken’, is - in het licht van de stellingen van [eiser] - wellicht opmerkelijk, maar maakt het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin anders.

4.15.
De uitlatingen van [gedaagde 1 c.s.] op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van [eiser] bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig jegens [eiser], voor zover daarin direct wordt verwezen naar [eiser] door zijn naam dan wel de afkorting ‘[initiaal]’, dan wel zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

De voorzieningenrechter
5.1. bepaalt dat [gedaagde 1 c.s.] uit al haar publieke uitlatingen waarin de naam ‘[voor- en achternaam]’, ‘[eiser]’, ‘[initiaal]’, ‘poedel’ dan wel ‘Poedel’ voorkomt of wordt gebezigd op de website www.geredetwijfels.nl en het hieraan gelinkte Facebook-account, voornoemde benamingen of aanduidingen dient te verwijderen en te staken en verwijderd en gestaakt te houden, zo ook in de toekomst, op straffe van een dwangsom van € 500,= (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat zij hiermee, nadat vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 50.000,= (vijftigduizend euro),
IEF 14269

Uit intentieverklaring volgt geen plicht tot uitgeven

Hof Arnhem-Leeuwarden 7 oktober 2014, IEF 14269 (BVEO tegen ThiemeMeulenhoff)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette en Marijn Kingma, Höcker Advocaten. Contractenrecht. In eerder vonnis [IEF 9357] is bepaald dat er geen verplichting voor Thieme is om tot het uitgeven van het nog (verder) te ontwikkelen IederSpelt over te gaan, ook niet op grond van de overgelegde intentieverklaring. Het Hof bekrachtigt het vonnis onder aanvulling van de rechtsgronden.

4.8. Uit het bovenstaande volgt dat beide partijen vanaf het begin van de samenwerking ervan uitging, en zich daarvoor ook hebben ingezet, om van "IederSpelt" een succes te maken. Anders dan BVEO stelt, heeft Bekadidact zich echter niet contractueel verplicht tot het uitgeven van "IederSpelt". Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Aangenomen dat partijen zich hebben gebonden aan de Intentieverklaring moet worden vastgesteld dat een verplichting tot uitgeven daarin niet met zoveel woorden is opgenomen. Ook na uitleg van de Intentieverklaring aan de hand van de Haviltexmaatstaf kan een dergelijke verplichting daaruit niet worden afgeleid. Uit de Intentieverklaring in samenhang met brieven(...) van BVEO volgt nu juist dat partijen hierover nog een overeenkomst moesten sluiten - de definitieve overeenkomst- en dat partijen over essentiële onderdelen van deze overeenkomst nog geen overeenstemming hadden bereikt (...)

4.18 Mede tegen de achtergrond dat partijen op diverse onderdelen nog steeds geen overeenstemming hadden bereikt en de grote investering die Bekadidact op dat moment al had gedaan, mocht zij op grond van het rapport van Brijde de samenwerking danwel de onderhandelingen over een overeenkomst met BVEO op 22 januari 2007 beëindigen. Op dat moment bevatte het programma nog ernstige fouten, waarvan BVEO inschatte dat het nog maanden kon duren om deze te herstellen en voldeed het programma niet aan de door Bekadidact gewenste gebruiksvriendelijkheid en presentatie. (...)
IEF 14265

Geen aanwijzing voor tekortschieten in actueel houden databank

Hof Amsterdam 7 oktober 2014, IEF 14265 (Baldinger tegen Creditline)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Contractenrecht. Databankenrecht. Creditline vorderde in kort geding [IEF 13878] elektronische toegang tot de Databank-D op basis van haar databankenrecht. Het blokkeren van de elektronische toegang is geen inbreuk op een verondersteld databankrecht. Het hof oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat Baldinger is tekortgeschoten in het actueel houden van databank-D of dat dreigt te zullen doen: dat onderdeel van het vonnis wordt vernietigd.

De veroordeling is gebaseerd op de overeenkomst en de proceskostenveroordeling is gegrond op art. 237 e.v. Rv. Het hof staat vrij om tot die grondslag te beperken en niet de ingegeven voorkeur voor 1019h Rv te volgen. De dwangsom op het ongeoorloofd afsluiten houdt wel stand.

3.4. Het hof oordeelt grief 2 in het principale appel gegrond. Er zijn geen aanwijzingen dat Baldinger tekort is geschoten in het - kort gezegd - actueel houden van databank-D of dreigt dat te zullen doen. Creditline heeft haar desbetreffende vordering in eerste aanleg enkel gebaseerd op de vrees dat Baldinger databank-D niet zal actualiseren om haar (Creditline) een nieuwe hak te zetten (inleidende dagvaarding onder 60), hetgeen zijdens Baldinger is ontkend. In hoger beroep is de vordering niet alsnog nader onderbouwd. Het rapport van MJCvL gaat over beweerdelijk tekortschieten van Baldinger bij de afwikkeling van afzonderlijke dossiers en dient daarmee kennelijk ter onderbouwing van de door Creditline vermeerderde eis die door het hof - als overwogen - niet is toegelaten. Los daarvan is er geen grondslag voor de door de voorzieningenrechter toegewezen driedagen-termijn, niet in de overeenkomst tussen partijen, noch in de voor deurwaarders bij hun taakuitoefening geldende wet- en regelgeving.
IEF 14260

Journalistiek onderzoek kennelijk beperkt gebleven

Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2014, IEF 14260  (Zaman Vandaag)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De website nuhr.be verwees door naar websites met pornografische inhoud. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het enkel doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. Gedaagde stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat slechts sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken. Een journalist dient tevoren na te gaan of zijn informatie juist is, het onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link; dat is te weinig. De publicatie van het artikel is onrechtmatig jegens eisers.

De bewijslastverdeling ter zake van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd verschilt naar gelang van de aard van de verplichting op overtreding waarvan de dwangsom is gesteld: betreft het een verplichting om te geven of te doen, dan moet degene jegens wie de veroordeling is uitgesproken bewijzen dat hij aan zijn verplichting heeft voldaan; betreft het echter een verplichting om niet te doen, dan zal de executant, als in een bodemprocedure wordt getwist over de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd, moeten bewijzen dat de geëxecuteerde het verbod heeft overtreden.

4.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser1] de eigenaar van de website nuhr.be is. [gedaagde] heeft haar verweer dat [eiser2] – als enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser1] – de facto als eigenaar van de website nuhr.be kan worden aangemerkt, na weerspreking daarvan door [eisers] niet langer gehandhaafd. Dat in het artikel van 7 augustus [eiser2] als eigenaar van de website wordt genoemd is dus feitelijk onjuist. Ditzelfde geldt voor het artikel van 9 augustus, waarin staat dat [eiser2] de domeinnaam heeft gekocht. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat met die onjuiste vermelding [eiser2] in persoon wordt beschuldigd van gedrag dat in brede kringen als laakbaar wordt geacht. Een bedrijf en haar directeur kunnen niet op een dergelijke wijze worden vereenzelvigd.
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] weersproken dat op de website slechts werd doorverwezen naar websites met pornografische inhoud. Ter comparitie heeft zij dat verweer echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat op de website alleen werd doorgelinkt. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het – enkel – doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. [gedaagde] stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat – slechts – sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken.
In het algemeen dient een journalist tevoren na te gaan of zijn informatie juist is. Dat onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat dat te weinig is. Ter comparitie heeft de heer [persoon1] namens [gedaagde] verklaard dat zij wist dat Nuhr een concurrent is van [eiser1]. Gelet op de ernst van de beschuldiging en de bron van het persbericht lag het op de weg van [gedaagde] om [eisers] om een reactie te vragen. Het niet vragen om een reactie is in strijd met hetgeen een zorgvuldig handelend vakgenoot betaamt. De Leidraad voor de Journalistiek geeft wat dat betreft inzicht in de in de branche heersende opvattingen. Dat een en ander is gedaan c.q. nagelaten door een stagiair, komt voor risico van [gedaagde]. Ook de Raad voor de Journalistiek heeft geconcludeerd dat de (hoofd)redactie van Zaman Vandaag Journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat het artikel van 7 augustus 2013 hoofdzakelijk bestaat uit quotes uit het persbericht. [gedaagde] heeft het persbericht dat aan haar artikel van 7 augustus ten grondslag ligt echter niet overgelegd, zodat dit niet kan worden geverifieerd. De rechtbank zal dit verweer derhalve als niet onderbouwd passeren.
De stelling van [gedaagde] dat tussen Nuhr.nl en [eiser1] een procedure heeft gelopen wegens onrechtmatigheden van [eiser1] is door [gedaagde] evenmin onderbouwd en wordt daarom eveneens door de rechtbank gepasseerd.
4.6.
Gelet op de hiervoor onder 4.5 genoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] door publicatie van het artikel van 7 augustus 2013 onrechtmatig jegens [eiser1] en [eiser2] heeft gehandeld. De rechtbank rekent [gedaagde] daarbij met name aan dat zij geen wederhoor heeft toegepast voorafgaande aan de plaatsing van het artikel. [gedaagde] is derhalve gehouden de ten gevolge van deze publicatie door [eiser1] en [eiser2] geleden schade te vergoeden.
Nu zijn naam in het artikel van 7 augustus niet wordt genoemd is van onrechtmatig handelen jegens [eiser3] door publicatie van dit artikel naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van schade voortvloeiende uit dit artikel ten aanzien van [eiser3] te zijner tijd zal worden afgewezen.