Overige  

IEF 13774

Algemeen overleg over de thuiskopieheffing en een Europees octrooigerecht

Verslag van een algemeen overleg, Kamerstukken II 2013-2014, 22 112, nr. 1821.
Nieuwe voorstellen en initiatieven van de lidstaten van de EU. Civielrecht. Brussel I. UPC-overeenkomst. Europese ontwikkelingen op het terrein van het civiele recht (Kamerstuk 22 112, nr. 1708) Staatssecretaris Teeven: De advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie heeft over de thuiskopie een conclusie genomen. Dit is de leden ongetwijfeld opgevallen. Het Europese Hof van Justitie heeft nog geen oordeel geveld. Dit wordt aan het eind van komend voorjaar, begin zomer 2014 verwacht. Ik zag wel dat de Partij van de Arbeid al gereageerd heeft op de conclusie van de advocaat-generaal in die zin dat de thuiskopie heilig is en dat het downloadverbod een onbegaanbare weg is.

Ik zag het commentaar van mevrouw Van Oosenbrug in de pers. Ik zal daarover nu niets zeggen, want de zaak is onder de rechter. Mocht het Europese Hof van Justitie de conclusie van de advocaat-generaal met betrekking tot de thuiskopie echter volgen, dan zal ik de Kamer zo snel mogelijk informeren. Dat zou namelijk betekenen dat de wettelijke uitzondering die wij kennen met betrekking tot het gebruik van illegale kopieën en de thuiskopievergoeding niet meer toelaatbaar zal zijn. Dan kan er ook geen sprake meer zijn van de heffing zoals we die op dit moment kennen in het thuiskopiestelsel. De rechterlijke uitspraak zou mij dus kunnen dwingen om op zoek te gaan naar een andere manier om het auteursrecht te beveiligen. Dan komt het downloadverbod te elfder ure toch om de hoek kijken als mogelijke regeling om die bescherming aan auteursgerechtigden wèl te bieden. Laten we niet vooruitlopen op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik heb wel de Stichting Onderhandelingen Nationale Thuiskopievergoeding (SONT) gevraagd om daarop een beetje te anticiperen en na te denken over andere wegen om auteursgerechtigden te beschermen. Dat zou immers als gevolg van die uitspraak nodig kunnen zijn.
[..]
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb in de eerste plaats nog een opmerking over het auteursrecht. Ik ben blij om te horen dat de Staatssecretaris zegt dat, mocht de thuiskopieheffing vervallen, er meerdere oplossingen zijn dan slechts een downloadverbod. Wij denken graag constructief mee, laat collega Oosenbrug per sms weten.

Staatssecretaris Teeven:
In de brief van mei zal ik een aantal van de door u genoemde zaken combineren. Die komen dus in die ene brief te staan. Wat het auteursrecht betreft heb ik eigenlijk geen toezegging gedaan. Ik heb geconstateerd dat er problemen op ons afkomen en dat ik geïnteresseerd ben in de standpunten van de fracties. Dat was niet zozeer een toezegging aan de Kamer, maar het is meer een melding van ellende en de vraag is hoe we daar met zijn allen mee omgaan.

Wijziging Verordening rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging beslissingen in burgerlijke en handelszaken(Brussel I) (Kamerstuk 22 112, nr.1706)

De heer Van Oosten (VVD): Een ander onderwerp is fiche 2, waarmee wijziging van de Brussel I-verordening wordt beoogd. Daarin is meerdere malen benadrukt dat Nederland positief staat tegenover de voorgestelde wijziging betreffende de snelle inwerkingtreding van de zogeheten UPC-overeenkomst. Dit betreft een overeenkomst over een gemeenschappelijk octrooigerecht. Ik vraag mij af of dit de enige reden was voor het maken van haast met dit voorstel en of er wel kritisch is gekeken naar andere effecten en nadelige effecten die kunnen ontstaan als gevolg van de voorgestelde wijzigingen. Is het snel in werking laten treden van deze overeenkomst wel zo'n nobel doel? Hoe kijkt de Minister aan tegen de kritiek op deze overeenkomst, dat het veel duurder zal zijn om voor een Europees patenthof te procederen dan voor een nationaal gerechtelijke instelling?
[..]
Mijn tweede vraag heeft betrekking op een Europees octrooigerecht of een patenthof. Ik ga bestuderen wat daarover is gezegd. Dat spreekt voor zich. Mijn voornaamste zorg is dat het duurder kan worden om te procederen voor een Europees patenthof of een Europees octrooigerecht dan voor nationale gerechtelijke instanties. Dit heb ik namelijk begrepen. Ik verzoek de Minister om dit specifieke aspect mee te nemen in de vervolgstappen die worden gezet.

Minister Opstelten: Die UPC-overeenkomst leidt tot een gemeenschappelijk octrooirecht. Daardoor hoeft een bedrijf niet meer per land te procederen over een octrooi. Als dit niet meer nodig is, is dat per saldo minder duur. De griffierechttarieven zullen nog worden vastgesteld. Ik neem het signaal om hierop attent te zijn absoluut mee, want dit is een van de zeven punten waarop we voortdurend letten.
[..]
De heer Van Oosten vroeg naar de ontwikkelingen ten aanzien van de Brussel I-verordening. Gevraagd is of een snelle inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst de enige reden is om haast te maken en of er wel kritisch is gekeken naar nadelige effecten. Het gaat niet alleen om de UPC-overeenkomst. Voor Nederland speelt ook de aanstaande wijziging van de het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof een rol. Het Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof is al in behandeling bij de Kamer. Nederland heeft dus zeker belang bij snelle aanpassing van de Brussel I-verordening. Dit neemt niet weg dat we kritisch naar het voorstel hebben gekeken, met name op het punt van het regelen van de bevoegdheid ten aanzien van verweerders uit derde landen. Dit heeft geleid tot aanpassing van het voorstel van de Commissie. Het in de Raad overeengekomen standpunt is aan de Kamer voorgelegd, voorafgaand aan de JBZ-Raad in december. Toen is dit besproken.

IEF 13766

Schade niet aannemelijk voor door technische fout herleefd artikel

Hof Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:171 (Bouw tegen Hearst Magazines Netherlands)
Publicatie. Geen dwangsom verbeurd, ook geen schadevergoeding. Onrechtmatig verklaarde publicatie  [IEF 12102] verscheen door technische fout bij installatie van nieuwe websitesoftware weer op het internet. Het hof oordeelde dat een technische fout tot de conclusie leidt dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen. Volgens het hof [IEF13498] zou het verbeurd verklaren van een dwangsom het doel van de dwangsom voorbijschieten. Het hof oordeelt dat de schadevergoedingsvordering terecht is afgewezen, omdat schade niet aannemelijk is.

3.4. Bij de beoordeling staat voorop dat aan de redactie van Quotenet in beginsel, binnen de wettelijke kaders, de vrijheid toekomt om artikelen te plaatsen en de inhoud daarvan te bepalen. Daartegenover staat het recht van [appellant] op bescherming van zijn eer en goede naam. In deze zaak gaat het erom of Quotenet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door plaatsing van het genoemde artikel op haar website en of [appellant] ten gevolge daarvan schade heeft geleden. Voor het toewijzen van een voorschot op schadevergoeding als gevorderd dient voorshands aannemelijk te zijn dat de publicatie heeft geleid tot schade.

3.5. Tegenover de gemotiveerde betwisting door Hearst heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van de publicatie schade heeft geleden als door hem gesteld. Wat betreft materiële schade heeft hij weliswaar gesteld dat cliënten van zijn praktijk zijn vertrokken of zijn weggebleven maar zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet zonder meer in te zien dat zulks is geschied doordat hij in het artikel een snelheidsduivel is genoemd en dat daarin staat dat hij een aantal dagen heeft vastgezeten. Ook met de overgelegde verklaring van de telefoniste van zijn juristenpraktijk, [C], wordt dit causale verband niet aannemelijk gemaakt. Zij verklaart weliswaar dat zij een aantal telefoontjes heeft gekregen van cliënten die de relatie met [appellant] wilden beëindigen, maar niet welke redengeving daaraan door hen ten grondslag is gelegd, in het bijzonder of deze reden iets met het gewraakte artikel van doen heeft. Aan de verklaring van de office manager [D] – die de levenspartner is van [appellant] – moet in dit verband onvoldoende gewicht worden toegekend nu enerzijds haar verklaring slechts berust op horen zeggen en anderzijds – zoals uit het voorgaande volgt – haar verklaring omtrent de redengeving die door de betreffende cliënten aan hun wens ten grondslag zou zijn gelegd, niet wordt bevestigd door de verklaring van Hatimi voornoemd. Met betrekking tot immateriële schade overweegt het hof dat [appellant] vaker negatief in het nieuws is verschenen en – zoals hij zelf ook erkent – niet van onbesproken gedrag is. Tegen die achtergrond heeft hij ook zijn stelling dat zijn reputatie door het artikel is aangetast en hij deswege immateriële schade heeft geleden onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
IEF 13764

Verbod ziekenhuis om zich over medisch specialisten uit te laten

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 16 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1904 (X tegen Stichting Catharina Ziekenhuis)
Onrechtmatige uitingen. Rectificatie. Verbod. Zie ook: [LS&R 362]. Tussen de dermatologen enerzijds en het Catharina Ziekenhuis anderzijds speelt een langdurig en gecompliceerd conflict. De uitlatingen van het ziekenhuis over de medisch specialisten op de persconferentie konden door de media worden opgevat als beschuldigingen van strafbare feiten. Het ziekenhuis heeft beschuldigingen aan het adres van de medisch specialisten gedaan die niet overeenstemmen met het oordeel van het Scheidsgerecht.

Dat is onrechtmatig en daarom wordt rectificatie in een aantal dagbladen bevolen. Het ziekenhuis krijgt een verbod om zich opnieuw in beschuldigende zin over de medisch specialisten uit te laten.

4.8. De inkleding van de geuite verdenkingen, omstandigheid d, is in dit geval goed te reconstrueren omdat het persbericht en het gesprokene op de persconferentie op schrift beschikbaar zijn en de voorzieningenrechter de persconferentie ook op DVD gezien en beluisterd heeft. De door de Hoge Raad onder e genoemde omstandigheid is in dit geval minder van belang.

4.10. Uitgangspunt is dat het een ieder, ook het Catharina Ziekenhuis, vrij staat zijn mening te uiten over vonnissen. Het stond aan het Catharina Ziekenhuis vrij om de pers te benaderen naar aanleiding van de arbitrale vonnissen van het Scheidsgerecht. Het staat een ieder, dus ook het Catharina Ziekenhuis, in beginsel ook vrij om publiekelijk tot uitdrukking te brengen dat men het niet eens is met een (scheids)rechterlijke uitspraak.

4.17. Beoordeeld moet worden of de dermatologen door de uitlatingen van het Catharina ziekenhuis in hun eer en goede naam zijn aangetast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit is gebeurd op de op 3 januari 2014 door het Catharina Ziekenhuis gehouden persconferentie, waar het Catharina Ziekenhuis, bij monde van de voorzitter en een lid van de RvB en gesteund door de voorzitter van de Raad van Toezicht in nauwelijks bedekte termen heeft geïnsinueerd dat de dermatologen zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van vermogensdelicten en niet integer handelen.

4.34. De voorzieningenrechter is met het Catharina Ziekenhuis van oordeel dat de primaire vordering te ruim is geformuleerd. Volledige toewijzing zou het Catharina Ziekenhuis het recht ontnemen om zich publiekelijk uit te laten over de dermatologen op een wijze die blijft binnen de daarvoor geldende grenzen. Wel is er grond voor toewijzing van een verbod zoals hierna onder de beslissing is weergegeven. Het verbod zal in die zin worden beperkt dat buiten twijfel wordt gesteld dat de voorzitter van de RvB in de tegen hem persoonlijk aanhangige procedure vrij moet zijn om bij de rechter al hetgeen naar voren te brengen dat hij in die procedure dienstig acht en daar zo nodig ook (medewerkers van) het Catharina Ziekenhuis te doen horen die dan vrijelijk moeten kunnen verklaren. Het Catharina Ziekenhuis zal ook niet worden beperkt in de mogelijkheden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen tot het verschaffen van inlichtingen.

4.35. De onvoldoende onderbouwd gebleken beschuldigingen aan het adres van de dermatologen zijn zo ernstig en de schadelijke gevolgen daarvan voor hen zijn zo voor de hand liggend, dat een rectificatie op haar plaats is in media tegenover welke of die vergelijkbaar zijn met media tegenover welke de uitingen zijn gedaan en/of waarin eerder over het geschil is gepubliceerd. Het is in dit kort geding niet mogelijk gebleken om een andere oplossing te bereiken die aan het herstel van het nadeel van de dermatologen zou kunnen bijdragen, zonder dat er wederom voor alle betrokkenen nadelige publiciteit zou worden gegenereerd. Het conflict, dat het Scheidsgerecht uit de hand heeft zien lopen, is tijdens dit kort geding echter niet kleiner geworden. De voorzieningenrechter rest niet anders dan op te treden door een rectificatie te gelasten. Hij zal dat doen. De onder II primair gevorderde rectificatie zal in na te melden vorm worden toegewezen. Die beslissing is proportioneel. De noodzaak komt voort uit uitlatingen die het Catharina Ziekenhuis bewust tegenover zelf uitgenodigde media heeft gedaan, die daar vervolgens over hebben bericht waardoor de goede naam van de dermatologen in brede kring beschadigd is geraakt. Dat bij het corrigeren van hetgeen is misdaan het Catharina Ziekenhuis dezelfde media weer moet inschakelen ligt dan voor de hand.
IEF 13763

Totaalverbod klaagwebsites bevestigd

Hof Den Haag 15 april 2014, KG ZA 12-1185 (Newice c.s. tegen Pretium en DEM)
Uitspraak ingezonden door Armand Killan en Thijs van den Heuvel, Bird & Bird. Domeinnaamrecht. Onrechtmatige uitingen. Klaagsite. De websites met de domeinnamen www.pretiumonline.com en www.pretiumonline.nl kenden onder meer de volgende uitingen: (1.) “PRETIUMONLINE OPLICHTERS” (2.) “HET MEEST ONBESCHOFTE BEDRIJF OOIT!! BEDROG LEUGENS SMERIG”, etc.. In eerste aanleg [IEF 12032] is een verbod opgelegd tot het verwijderen van alle content van de websites met rectificatie en overdracht domeinnamen. Volgens het hof is juiste maatstaf aangelegd. De stelling dat een totaalverbod is opgelegd en dat "de mond is gesnoerd" berust op een onjuist begrip. Misstanden aan de kaak stellen mag, zolang dat maar rechtmatig gebeurd. De voorzieningenrechter heeft diverse uitingen in onderling verband beschouwd. Beoordeling van iedere uiting afzonderlijk doet geen recht aan de boodschap die deze uitingen tezamen uitstralen. Het hof bekrachtigt het vonnis.

3.11. [..] heeft de juistheid van de gehanteerde maatstaf als zodanig niet bestreden. Het bezwaar van [..] c.s. dat de voorzieningenrechter de uitingen op alle websites en niet alleen die op pretitie.nl in zijn beoordeling heeft betrokken is reeds hiervoor in r.o. 3.2 verworpen.

3.12. In de kern stellen de grieven aan de orde dat de voorzieningenrechter zou hebben miskend dat de uitingen moeten worden gezien als waardeoordelen en daarom bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van de uitingen, de mate waarin de uitingen steun vinden in de feiten, ten onrechte heeft betrokken. Dat standpunt wordt verworpen. De voorzieningenrechter heeft terecht de hiervoor in 4.11 weergegeven en door [..] c.s. niet bestreden toets aangelegd bij de beoordeling van de diverse uitingen. Bij die beoordeling dient tevens te worden betrokken de mate waarin de uitingen steun vinden in de beschikbare feiten. Daarenboven geldt dat - in het kader van de in 3.11 bedoelde belangenafweging - ook grenzen zijn aan de mate waarin en de wijze waarop waardeoordelen kunnen worden geuit [..]. Ook voor zover de uitingen van [..] zouden moeten worden gezien als waardeoordelen, zoals [..] stelt, heeft de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen voorlag, terecht geoordeeld dat door de wijze waarop deze waardeoordelen zijn geformuleerd en de context waarin ze zijn geplaatst, de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Dat oordeel wordt niet anders als de in eerste aanleg buiten beschouwing gelaten producties van [..] in aanmerking worden genomen.

3.14. [..] waarin een ordemaatregel wordt verzocht bestaande uit het opleggen van een gebod tot het verwijderen van content van websites, heeft de voorzieningenrechter terecht de diverse uitingen op die websites in onderling verband beschouwd en op grond van de hoeveelheid en de aard van de daarop geplaatste ontoelaatbare uitingen, geoordeeld dat met de inhoud van de websites, op grond van de diverse uitingen in context gelezen, in zijn geheel de grens van het aanvaardbare wordt overschreden. Beoordeling van iedere uiting afzonderlijk doet bovendien geen recht aan de boodschap die deze uitingen tezamen uitstralen. Immers, een uiting die op zichzelf bezien mogelijk aanvaardbaar zou moeten worden geacht, kan toch de grens van het betamelijke overschrijden indien die uiting is geplaatst en dus wordt gelezen in samenhang met een of meer andere uitingen.

3.15. [..] Gelet op het grote aantal ontoelaatbare uitingen [..] de onderlinge samenhang tussen de uitingen en het totaalbeeld dat door de diverse uitingen op de websites van [..] werd opgeroepen, is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter, op grond van hetgeen destijds voorlag, terecht tot het oordeel is gekomen dat de hiervoor genoemde uitingen ontoelaatbaar waren, alsmede dat de ontoelaatbaar te achten uitingen zodanig met de niet toelaatbare uitingen waren verweven, dat de enig werkbare en passende reactie was om [..] bij wijze van ordemaatregel te gebieden de content van de websites geheel te verwijderen. [..]

3.16. [..] geen op de toekomst gericht verbod is opgelegd. Het aan hem opgelegde verbod tot verwijdering van de content van de websites betekent immers niet dat hij de door hem gestelde misstanden niet langer aan de orde zou kunnen stellen op een website, zolang hij dat op rechtmatige wijze doet. Zijn stelling dat hem een totaalverbod is opgelegd waarmee hem de mond is gesnoerd berust op een onjuist begrip van de hem opgelegde verboden. [..] juist uitdrukkelijk overwogen dat het gevorderde verbod op toekomstige publicatie een te onbepaalde en te vergaande maatregel zou zijn en een dergelijk verbod daarom niet opgelegd.

IEF 13761

Uitzendingen Brandpunt over de gebrekkige veiligheid vliegtuigmaatschappij niet onrechtmatig

Rechtbank Amsterdam 16 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2003 (RyanAir tegen KRO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. De twee uitzendingen die KRO’s Brandpunt Reporter uitzond over Ryanair waren niet onrechtmatig. De omroep hoeft de uitzendingen over de gebrekkige veiligheid bij de vliegmaatschappij dan ook niet te rectificeren en van internet halen. De rechtbank oordeelt dat de beschuldigingen uit het programma over het brandstofbeleid en de bedrijfscultuur van Ryanair voldoende worden gestaafd door het beschikbare feitenmateriaal.

4.3. KRO heeft – samengevat – aangevoerd dat zij al enige tijd onderzoek deed naar de bedrijfscultuur bij Ryanair, toen op 26 juli 2012 de incidenten boven Valencia zich voordeden. Deze incidenten waren aanleiding om het reeds lopende onderzoek naar Ryanair uit te breiden. KRO heeft gedurende 6 maanden uitvoerig onderzoek gedaan, waarbij zij meerdere betrokkenen heeft gesproken en vele documenten en bronnen heeft geraadpleegd. Ter onderbouwing heeft KRO verwezen naar de gesprekken die zij heeft gevoerd met vier bij Ryanair werkzame piloten, een voormalig gezagvoerder van Ryanair, de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, de voorzitter van de European Cockpit Association en de luchtverkeersleider van de nationale Spaanse luchtverkeersleiding. Op de website heeft KRO alle documenten geplaatst, die horen bij de Uitzendingen. Verder verwijst de KRO naar vele andere documenten die aan de Uitzending ten grondslag lagen, die feitelijke onderbouwing geven voor de zorgen die de geïnterviewden uiten in de Uitzendingen. De piloten leggen alle vier verklaringen af van soortgelijke strekking, in lijn met het beeld wat ontstaat uit de overige feiten en omstandigheden. Die dienen in de beoordeling te worden meegenomen. KRO heeft slechts waardeoordelen van derden weergegeven en geen feitelijke oordelen. Geen van de uitingen ontbeert iedere feitelijke basis. Er is aan Ryanair gelegenheid geboden voor een weerwoord, maar daarvan heeft zij in eerste instantie geen gebruik gemaakt.

4.6. De rechtbank zal thans beoordelen of de beweringen die in de Uitzendingen worden gedaan, zowel over het brandstofbeleid als over de bedrijfscultuur, voldoende steun vinden in de feiten. Het gaat in dit geval om ernstige beschuldigingen aan het adres van Ryanair. De beschuldigingen zijn ingebed in interviews met bronnen afkomstig van zowel binnen als buiten Ryanair. De door de geïnterviewden geuite kritiek op het beleid van Ryanair is van gelijke aard en strekking. Niet kan worden gezegd dat KRO die beschuldigingen tot de hare heeft gemaakt, maar zij verbindt er wel conclusies aan die in een voice-over worden gemeld.

4.12. Aan Ryanair is diverse malen gevraagd om een weerwoord. Daar heeft zij echter slechts summier gebruik van gemaakt. Ryanair is niet concreet op de beschuldigingen ingegaan en heeft in grote lijnen volstaan met te zeggen dat het leugens zijn en dat er geen bewijs is.(...) Dat het onderzoek van KRO naar de incidenten boven Valencia gebreken vertoont en KRO andere tot haar beschikking staande informatie en door Ryanair aangedragen feiten bewust heeft genegeerd, zoals Ryanair aanvoert, is niet vast komen te staan.
IEF 13760

Geen tussenkomst, wel belang bij voeging in executiegeschil over dwangsommen

Hof Amsterdam 23 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1348 (tussenkomst Quote)
Eindvonnis in executiegeschil is al gewezen IEF 13498: Dat er sprake is geweest van een technische fout waardoor een artikel weer herleeft, leidt tot de conclusie dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen. De incidentele vordering tot tussenkomst wordt afgewezen, omdat eiser geen partij is. De subsidiaire incidentele vordering tot voeging aan de zijde van appellant wordt toegewezen.

2.4. Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt – kort gezegd – dat voor toewijzing van een vordering tot tussenkomst vereist is dat de tussenkomende partij zich beroept op een belang waarvoor zij in rechte kan opkomen, en dat voor toewijzing van een vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) haar kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de tussenkomst en/of voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.

2.5. Het hof stelt voorop dat de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] (slechts) een executiegeschil tussen [geïntimeerde] en [appellant] betreft, waarbij [eiser] geen partij is. [geïntimeerde] kan aan het bestreden vonnis dan ook geen rechten jegens [eiser] ontlenen. In het licht daarvan is niet voldoende gebleken van een belang van [eiser] bij tussenkomst in de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] om benadeling of verlies van een eigen recht te voorkomen.
IEF 13751

Concurrentiebeding kan niet worden bewezen

Vzr. Rechtbank Overijssel 5 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1142 (Slaapboulevard c.s. tegen [A] c.s.)
Als randvermelding. Geen onrechtmatige concurrentie. In dit geding is de vraag aan de orde of [A] c.s. de exploitatie van haar onderneming moet staken, omdat zij daarmee wanprestatie jegens Slaapboulevard c.s. pleegt. De vraag is of bij overeenkomst is afgesproken dat [A] c.s. pas zelfstandig in de beddenbranche verder mag als alle banden tussen partijen zijn verbroken. Daarop kan beoordeeld worden of sprake is van onrechtmatige concurrentie. De rechtbank oordeelt dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat de mondelinge afspraken niet geloofwaardig zijn. [A] sr. en [A] jr. zijn derhalve niet gebonden aan een concurrentiebeding. Hierdoor staat concurrentie vrij. Alle vorderingen worden afgewezen.

4.2. In dit geding is allereerst de vraag aan de orde of [A] c.s. de exploitatie van haar onderneming moet staken, omdat zij daarmee wanprestatie jegens Slaapboulevard c.s. pleegt. Ter beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat partijen op 21 augustus 2013 de door Slaapboulevard c.s. gestelde overeenkomst hebben gesloten, waarbij is afgesproken dat [A] c.s. pas zelfstandig in de beddenbranche verder mag als alle (financiële en juridische) banden tussen partijen zijn verbroken. Niet in geschil is dat er die dag een bespreking heeft plaatsgevonden tussen [C] en [A] jr., maar [A] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat partijen tijdens dat gesprek tot overeenstemming zijn gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt hetgeen door Slaapboulevard c.s. naar voren is gebracht geen duidelijke aanwijzing dat de gestelde mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen. Slaapboulevard c.s. heeft weliswaar gewezen op een door een notaris opgestelde concept-akte, waarin wordt verwezen naar een mondelinge overeenkomst, maar deze concept-akte is op verzoek van Slaapboulevard c.s. opgesteld. Ook is door [A] c.s. bestreden dat [A] jr. door het inleveren van zijn telefoon op 22 augustus 2013 een uitvoeringshandeling heeft verricht. Volgens [A] c.s. heeft [C] de telefoon van [A] jr. afgepakt, hetgeen ook zou blijken uit het feit dat hij nog vakantiefoto’s op zijn telefoon had staan. Bovendien heeft [A] c.s. naar voren gebracht dat [A] jr. niet bevoegd was om anderen dan zichzelf te binden. Ook dat maakt de gestelde overeenkomst, waarin onder meer vorderingen van Helu op Slaapboulevard zouden zijn prijsgegeven, ongeloofwaardig.

4.7. De voorzieningenrechter overweegt dat, nu het voorshands ervoor moet worden gehouden dat op 21 augustus 2013 geen overeenkomst tot stand is gekomen, [A] sr. en [A] jr. niet zijn gebonden aan een relatie- of concurrentiebeding. Hierdoor staat het hun in beginsel vrij om met Slaapboulevard c.s. te concurreren, waarbij de mogelijkheid voor hen openstaat zich als zelfstandige concurrent van Slaapboulevard c.s. te vestigen, dan wel bij een concurrent in loondienst te treden. Gelet hierop kan het standpunt van Slaapboulevard c.s. dat [A] sr. enkel in loondienst actief mag zijn in de beddenbranche en niet als zelfstandig ondernemer, niet worden gevolgd.

Voorts wordt overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat dat [A] c.s. al geruime tijd uit is op het faillissement van Slaapboulevard c.s. Hiertoe is van belang dat [A] jr. in zijn e-mail van 13 augustus 2013 nog uitgebreid is ingegaan op de toekomst van Slaapboulevard c.s. en een faillissement van Slaapboulevard c.s. slechts als (laatste) mogelijkheid is genoemd.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de overige door Slaapboulevard c.s. aangedragen omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat sprake is van onrechtmatige concurrentie. Gezien de gemotiveerde betwisting door [A] c.s. is nadere bewijsvoering hierover nodig, waarvoor in kort geding geen plaats is.

IEF 13747

Belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert

Rechtbank Overijssel 9 april 2014, HA ZA 13-559 (eiser tegen Kluwer BV)
Uitspraak ingezonden door Steffen Hagen en Hendrik Struik, CMS. Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie. Voormalig gemeenteraadslid klaagt over een in december 2004 gepubliceerd artikel, dat jegens eiser onrechtmatig zou zijn. Het artikel is vindbaar via het online nieuwsarchief van Binnenlands Bestuur (Kluwer). Eiser zou in eer en goede naam zijn aangetast en schade lijden. Het belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert boven de belangen van eiser. De rechtbank wijst de vorderingen (verwijdering/rectificatie en schadevergoeding) af.

4.9.      Met Kluwer is de rechtbank van oordeel, alles overziend, dat Binnenlands Bestuur in het Artikel slechts (nieuws)feiten heeft gepresenteerd die niet onjuist en/of onnodig en/of nadelig voor [eiser] waren, die passend waren in de context van het Artikel en de daarin aan de kaak gestelde misstand (waarmee een algemeen publiek belang is gemoeid) en die steun vonden in het ten tijde van publicatie beschikbare feitenmateriaal. Van een onrechtmatige publicatie is derhalve geen sprake.
Dat het Artikel thans nog op internet is te vinden in het digitale archief van Binnenlands Bestuur, maakt dit niet anders. Tegenover het belang van [eiser] die jaren na publicatie nog de (negatieve) gevolgen kan ondervinden van het Artikel staat dat de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering door de media. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen of aanpassen van een artikel, dat op zichzelf rechtmatig is, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen (…).
 
4.10.     Alle belangen afwegend is de rechtbank van oordeel dat het belang van [eiser] bij bescherming van zijn eer en goede naam en recht op privacy niet opweegt tegen het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van Binnenlands Bestuur (Kluwer).
Gelet op de door de Hoge Raad genoemde criteria zijn ook voor het overige geen aanknopingspunten te vinden die aanleiding geven te concluderen tot onrechtmatigheid.
IEF 13743

Inbreuk gezamenlijk exploitatieauteursrecht vanwege ontbreken afspraken

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 4 april 2014, KG ZA 14-174 (VvAA tegen ConQuaestor)
Uitspraak ingezonden door Maarten Haak en Daan van Eek, Hoogenraad & Haak. Uitleg intentieverklaring. Gezamenlijk auteursrecht. Persoonlijkheidsrecht. VvAA vordert staking van verspreiden van een (bewerkt) risicomanagementrapport waarop partijen een gezamenlijk auteursrechten hebben. De voorzieningenrechter oordeelt dat rapport 2 van ConQuaestor niet een andere totaalindruk geeft. De 'nieuwe' gedeelten van dat rapport zijn niet van dergelijke omvang. Gelet op de intentieverklaring is slechts de inbreng in de twee eerdere pilots geregeld. Uit rapport 1 mag worden geciteerd, met naamsvermelding. Nu er geen afspraken zijn gemaakt voor de verdere exploitatie van rapport 1 is instemming benodigd van beide partijen. Staking van openbaarmaking en rectificatie (per brief) wordt bevolen.

Leestips: 4.8, 4.12, 4.15, 4.16, 4.21

IEF 13732

Douaneautoriteiten kunnen op voorwaarde antipiraterijprocedure zelf inleiden

HvJ EU 9 april 2014, zaak C-583/12 (Sintax Trading) - dossier
Diagonal Zie eerder IEF 13468. Uitlegging van de artikelen 13, leden 1 en 17, alsook van de punten 1, 2 en 3 van de considerans van Douaneverordening (EG) 1383/2003. Maatregelen strekkende tot het verhinderen van het op de markt brengen van nagemaakte goederen en van door piraterij verkregen goederen. Procedure tot en bevoegdheid van douaneautoriteiten ter zake van vaststelling of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht. Recht van de douaneautoriteiten om ambtshalve een procedure in te leiden, zonder tussenkomst van de houder. Het Hof van Justitie verklaart voor recht:

Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de douaneautoriteiten de in die bepaling bedoelde procedure zelf instellen en toepassen wanneer de houder van het intellectueel-eigendomsrecht daartoe geen initiatief neemt, op voorwaarde dat tegen de ter zake door deze autoriteiten genomen beslissingen rechtsmiddelen openstaan waarmee de bescherming wordt verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht en met name aan deze verordening ontlenen.

Gestelde vragen:

Kan de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1383/20032 genoemde "procedure [die] is ingeleid om te bepalen of [...] een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden", ook worden gevoerd bij de douanedienst, of dient de in hoofdstuk III van de verordening behandelde "bevoegde autoriteit [die] een besluit ten gronde kan nemen" gescheiden te zijn van de douaneautoriteiten?
In punt 2 van de considerans van verordening nr. 1383/2003 wordt als doelstelling van de verordening bescherming van de consumenten genoemd, en overeenkomstig punt 3 van die considerans moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft het verbod om goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in het douanegebied van de Gemeenschap binnen te brengen, zo doeltreffend mogelijk te handhaven, zonder evenwel de in punt 2 van de considerans van deze verordening en in punt 1 van de considerans van uitvoeringsverordening nr. 1891/2004 genoemde vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Is het met deze doelstellingen verenigbaar dat de in artikel 17 van verordening nr. 1383/2003 vastgelegde maatregelen alleen kunnen worden toegepast wanneer de houder van het recht de in artikel 13, lid 1, van de verordening genoemde procedure tot vaststelling van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht inleidt, of moet met het oog op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van deze doelstellingen, ook de douaneautoriteit de mogelijkheid hebben om de desbetreffende procedure in te leiden?