Overige  

IEF 13989

Geen octrooi, noch aanvrage op eisers naam

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 juni 2014, IEF 13989 (X tegen Slamdam)
Octrooirecht. Stukgelopen samenwerking. X is betrokken geweest bij testen van prototypes van een "damstructuur voor overstromingsbeveiliging" waarvoor een octrooiaanvrage was gedaan. Slamdam legt X een royaltyovereenkomst voor, deze wordt niet ondertekend. Er is echter nog geen sprake van een octrooi (70 lid 2 ROW), slechts een aanvrage en deze aanvrage staat niet op naam van X. Dat er op een essentieel onderdeel van de materie is bijgedragen, staat niet vast zolang het octrooi niet met succes is opgeëist (78 ROW). Er is geen verbod op gebruik van know how gevorderd. De vordering wordt afgewezen.

4.3. Om de volgende redenen moeten de vorderingen worden afgewezen. Ten eerste kunnen de octrooirechtelijke vorderingen van [X] niet worden toewezen op basis van een aanvrage die (nog) niet heeft geleid tot een verleend octrooi, zoals de octrooiaanvrage waarop [X] zich beroept. Dat volgt al uit de tekst van artikel 70 ROW, dat consequent spreekt over “octrooi” en “octrooihouder” en de tekst van artikel 71 ROW, dat bepaalt dat een redelijke vergoeding is verschuldigd “voor zover de octrooihouder […] uitsluitende rechten heeft verkregen”.

4.4. Het voorgaande oordeel wordt bevestigd door het vereiste van artikel 70 lid 2 ROW (...)

4.5. Ten tweede is in dit verband van belang dat de octrooiaanvrage waarop [X] zich beroept, op dit moment niet op naam van [X] staat. Ook als er wel al een octrooi op die aanvrage zou zijn verleend, zou [X] dus niet gerechtigd zijn om dat octrooi te handhaven. De vorderingen in de zin van artikel 70 en 71 ROW komen naar voorlopig oordeel namelijk uitsluitend toe aan de houder van het octrooi (en onder bepaalde voorwaarden: licentienemers of pandhouders).
4.6. De stelling van [X] dat een essentieel onderdeel van de materie van het aangevraagde octrooi is ontleend aan zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de tijdelijke waterkering, kan niet leiden tot een ander oordeel. De stelling brengt hooguit mee dat [X] het (te verlenen) octrooi krachtens artikel 78 ROW kan opeisen. Zolang het octrooi niet met succes is opgeëist, kunnen naar voorlopig oordeel geen vorderingen van [X] op grond van octrooi-inbreuk worden toegewezen. Voor zover er uitzonderingen op de laatstgenoemde regel mogelijk zijn, komt deze zaak daar naar voorlopig oordeel in ieder geval niet voor in aanmerking. [X] heeft namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij aanspraak kan maken op verlening van het octrooi. Desgevraagd heeft [X] ter zitting erkend dat uit de in dit geding beschikbare tekst van de octrooiaanvrage niet blijkt dat zijn gestelde bijdrage is opgenomen in die aanvrage.
4.7. Voor zover [X] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft willen leggen dat Slamdam op onrechtmatige wijze gebruik maakt van zijn knowhow, zoals uit hetgeen ter zitting is besproken kan worden opgemaakt, geldt dat zijn vorderingen hierop niet zijn toegesneden. [X] heeft immers geen verbod op gebruik van know how gevorderd, maar slechts het hiervoor in rechtsoverweging 3.1 geciteerde verbod op octrooi-inbreuk met nevenvorderingen.
IEF 13982

Gebruik productnaam Biomos na vaststellingsovereenkomst

Rechtbank Overijssel 21 mei 2014, IEF 13982 (Profan)
Uitleg vaststellingsovereenkomst. Gebruik productnaam; of het bezigen van de term Biomos door gedaagde in het licht van de vaststellingsovereenkomst, steeds ook het ‘gebruik’ van die term oplevert en daarmee ook een overtreding van de bepaling van de overeenkomst. Er is aanspraak op de contractuele boete bij het gebruik zoals bij vermelding naam Biomos op www.biomos.net; bioaktif; de naam in een klantenmailing; in een vergelijkingstabel op www.antimos.nl en zoekwoorden (keywords en metatags) op website biogroen.nl.

Vermelding naam Biomos op www.biomos.net (productie 2)
4.8. Profan stelt onder overlegging van een screenprint van de website biomos.net met als datum 12 februari 2013 dat [gedaagde] in strijd met de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld, omdat artikel 4 jo. 5 [gedaagde] ertoe verplichtte voormelde website vanaf 12 februari 2013 ‘op zwart’ te zetten. [gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat de screenprint niet afkomstig is van de website die hij op zwart heeft gezet, dat het om een oude pagina gaat uit 2008, de daarop vermelde kortingen al lang zijn vervallen en bij wijze van mislukte proefballon de BTW op 21% is gezet in verband met overzetting van de gecodeerde bestelfunctie op een andere website, antimos.nl. De rechtbank kan [gedaagde] is zijn verweer niet goed volgen. In de eerste plaats worden op de screenprint geen ‘kortingen’ vermeld, voorts komt het verweer over de proefballon haar niet geloofwaardig voor, te meer [gedaagde] daarvan geen nader bewijs heeft bijgebracht. Als het om een pagina uit 2008 zou zijn gegaan, had geen 21% als BTW kunnen zijn vermeld, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat in 2008 de BTW 19% bedroeg. Bovendien heeft [gedaagde] geen nader bewijs bijgebracht door bijvoorbeeld overlegging van een screenprint van de website, waarvan [gedaagde] stelt dat hij die wel ‘op zwart’ heeft gezet. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] de website in strijd van de overeenkomst op 12 februari 2013 niet ‘op zwart’ heeft gezet. Daarmee is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en maakt Profan terecht aanspraak de contractuele boete van € 250,-.

Vermelding naam Biomos in klantenmailing (productie 3)
4.9. [gedaagde] heeft op 11 februari 2013 een mailbericht aan klanten verzonden. In het mailbericht wordt voor zover van belang het volgende vermeld: ‘Biogroen vervangt NU biomos volledig’. Profan stelt dat dit een overtreding is. [gedaagde] erkent dat de term Biomos wordt gebruikt, maar dat hij die term heeft gebruikt om bekend te maken dat hij dat product juist niet meer gebruikt.
De rechtbank overweegt dat nu [gedaagde] erkent de naam Biomos te hebben gebruikt en dit gebruik plaats heeft gevonden na 15 januari 2013, [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Het verweer van [gedaagde] treft geen doel. Niet valt in te zien waarom het noodzakelijk was om de naam ‘Biomos’ te gebruiken. [gedaagde] had er ook voor kunnen kiezen om in neutrale zin aan te kondigen dat Biogroen de vervanger is van andere anti-mos producten. [gedaagde] gebruikt bovendien de naam ‘Biomos’ in vergelijkende zin, waar dit door artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is verboden. [gedaagde] is derhalve tekort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Profan maakt terecht aanspraak op de gevorderde boete van € 250,-.

Vergelijkingstabel op www.antimos.nl (productie 4)
4.10. Profan stelt dat [gedaagde] in strijd met de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld door op de website www.antimos.nl een vergelijkingstabel op te nemen waarin ‘Bio Mos’ met onder meer ‘Bio Groen’ wordt vergeleken. [gedaagde] betwist de overtreding, stellende dat de screenprint een oude pagina betreft die op internet rondzwerft en alleen te bereiken is als men het volledige adres in de adresbalk in typt. Ter zitting verklaarde [gedaagde] dat hij de betreffende pagina op 19 februari 2013 uit het domein heeft weggehaald. Ter zitting verklaarde Profan dat de pagina via Google is gevonden door biomos en biogroen in te toetsen.
De rechtbank overweegt dat van [gedaagde] een redelijke inspanning kan worden verlangd om in het kader van juiste nakoming van de vaststellingsovereenkomst na te gaan of de naam ‘Biomos’, of varianten daarop zoals ‘Bio Mos’ voorkomt op bij [gedaagde] bekende of aan hem te relateren websites. Naar de rechtbank begrijpt is de website www.antimos.nl dezelfde website waarover [gedaagde] ter zitting in ander verband heeft verklaard. In het kader van een juiste nakoming had in redelijkheid van [gedaagde] mogen worden gevergd deze website te controleren op het gebruik – al dan niet in vergelijkende zin – van de term ‘Biomos’ of daarvan afgeleide namen. Ter zitting is verder niet bestreden dat de betreffende pagina op
19 februari 2013 is verwijderd. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de door Profan gevorderde boete te matigen tot een bedrag van € 8.750,-, zijnde 35 dagen à € 250,-.

Vermelding ‘Biomos’ op de website bioaktief (productie 6)

4.12. (...) Vaststaat dat [gedaagde] na 15 januari 2013 de naam ‘Biomos’ in de betreffende uiting heeft gebruikt om aan te kondigen dat hij de verkoop van ‘Biomos’ zou staken. Vaststaat ook het gebruik van de naam ‘Biomos’ mede in vergelijkende zin wordt gebruikt. De uiting spreekt immers over ‘het steeds duurdere’ Biomos in vergelijking met het ‘100% gelijkwaardige alternatief’ Biogroen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het gebruik van de naam ‘Biomos’ in vergelijkende zin reeds een inbreuk op artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst, zodat Profan aanspraak kan maken op de contractuele boete.

Zoekwoorden (keywords) op website biogroen.nl
4.16. [gedaagde] betwist niet dat in de metatekst van zijn website biogroen.nl na 15 januari 2013 nog de term ‘biomos’ of samenstellingen daarvan kunnen voorkomen. Hij betwist echter wel dat sprake is van ‘gebruik’ in de zin van de overeenkomst, nu hij stelt dat het intoetsen van de keywords niet leidt naar de website biogroen.nl. Die stelling heeft Profan in haar nadere akte niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Evenmin heeft Profan bewijs van haar stelling aangeboden dat klanten via de keywords naar de website biogroen.nl worden geleid. De rechtbank heeft derhalve uit te gaan van de juistheid van stelling van [gedaagde] en komt op grond daarvan tot het oordeel dat van ‘gebruik’ in redelijkheid geen sprake is en dat Profan niet in haar belang is geschaad. De vordering van de boete ter grootte van € 91.250,- wordt dan ook afgewezen.
IEF 13981

Rectificatie zo lang als het artikel op website raadpleegbaar zal zijn

Vzr. Rechtbank Amsterdam 27 mei 2014, IEF 13981 (eisers tegen Vereniging Tegen de Kwakzalverij)
Mediarecht. Rectificatie van uitspraken over eisers in het blad van de vereniging tegen de kwakzalverij. Op de voorkant van de aflevering van het Tijdschrift staat een tekening van waarop een op eiseres gelijkende man en vrouw met een rietje uit een collectebus drinken. Er zijn foto's geplaatst bij het artikel met de titel "De trucendoos van [eiser]: kwakzalverij als dekmantel". Volgens de Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. is eiser al in een vroeg stadium bij de oprichting van een groot aantal ‘goede doelen’ organisaties betrokken, onder meer door zich garant te stellen voor bepaalde uitgaven.

Gezien de betrokkenheid en invloed kan de zin “[eiser] hield het intellectuele eigendom over de adressenbestanden die fiscale voordelen biedt aan schenkers” evenmin onrechtmatig worden geacht. De voorzieningenrechter veroordeelt de Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. om op de website van de Vereniging, een rectificatie te plaatsen, welke duidelijk zichtbaar zal zijn steeds als het Artikel wordt geopend en zo lang als het Artikel op de website raadpleegbaar zal zijn.

“RECTIFICATIE
Dit artikel bevat de volgende feitelijk onjuiste passages die gerectificeerd dienen te worden:
Onder het kopje “De eerste jaren” is ten onrechte vermeld:
“In augustus 1999 werd in Zürich (Zwitserland) de Stiftung United Organisations Health Care (UOHC) opgericht, met vooral Nederlanders in het bestuur, onder wie de oud-politieman Joep [W], de arts-acupuncturist W.L. [eiser sub 2] en Roland [eiser sub 1], consultant”
In het bestuur van UOHC (Zwitserland) zaten niet voornamelijk Nederlanders. [eiser sub 1] is nooit bestuurder van UOHC geweest. [eiser sub 2] is in 2008 bestuurder geworden van de eerst later opgerichte Oostenrijkse stichting UOHC en is nooit bestuurder geweest van de Zwitserse stichting UOHC.
Onder het kopje “Stand van zaken 2013” is ten onrechte vermeld:
“De bestuurders [S] en [L 1] kregen steeds meer tegenzin tegen het contractueel onvermijdbare betalen van forse bedragen aan [eiser sub 1] Zwitserse holding UOHC en gaven er in 2011 de brui aan”.
UOHC is een stichting, waarbij [eiser sub 1] niet bestuurlijk betrokken is (geweest).
Eveneens onder dit kopje wordt vermeld dat Zhupeng Luo een aangenomen kind van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is. In werkelijkheid is hij hun pleegkind.
Onder het kopje “Korte schets relevante bedrijven en stichtingen” is ten onrechte vermeld:
“MaxiDelta is het bedrijf van Roland [eiser sub 1], gevestigd in Den Haag en opgericht in 1991. Het bedrijf heeft naast de directeur vijf Chinese werknemers, onder wie [eiser sub 1] eega [eiser sub 2] en richt zich met adviezen over fondsenwerving voor goede doelen op Nederland en China. Het biedt daarna projectorganisatie en ‘direct marketing’. De website stelt: ‘Maxi Delta has specialised in fundraising for charities. Both by raising new donors as to maximise the gift level of donors’. De kwakfondsen zaten lange tijd vast aan dit bedrijf, dat voor ‘geringe prestaties en diensten’ grote sommen gelds in rekening bracht, aldus enkele oud-bestuursleden tegen Argos. Hun eveneens contractueel verplichte zwijgplicht verhinderde hen vrijuit te spreken over die situatie, waarvan zij zich met veel moeite (en hoge kosten) hebben losgemaakt.”
De stelling dat de bedoelde fondsen voor geringe prestaties en diensten grote sommen gelds aan Maxi Delta B.V. dienden te betalen vindt onvoldoende steun in de feiten.
Verder is onder het kopje “Bespreking” ten onrechte gesuggereerd dat [eiser sub 1] betrokken is geweest bij de oprichting van de stichtingen Artrose Zorg, SWIGB en Stichting Kankerbehandeling en –Preventie. Van een dergelijke betrokkenheid van [eiser sub 1] is niet gebleken.
Bij vonnis d.d. 27 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bevolen deze rectificatie openbaar te maken via toevoeging aan de digitale weergave van dit artikel”.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 13978

Mediation in franchisezaak is van belang voor structurele oplossing

Vzr. Rechtbank Gelderland 19 juni 2014, IEF 13978 (Coöperatie tegen DA)
Tussenvonnis. Franchise. DARG exploiteert de DA drogisterijformules via zogenaamde 'eigen vestigingen' en franchisevestigingen. De Coöperatie vordert dat de gedaagden wordt verboden nog langer op de tussen partijen vigerende mantelovereenkomst (MO) inbreuk makende activiteiten te verrichten, waaronder het zonder toestemming van alle partijen uit de MO in gebruik geven van de exclusieve DA-merken aan een derde en het ontwikkelen van een met de DA-formule concurrerende formule, onder gebruikmaking van dezelfde DA-merken. De voorzieningenrechter heeft de behandeling van het kort geding aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen mediation te beproeven. Daarnaast staat het gedaagden niet vrij om een nieuwe DA-formule uit te rollen en dienen zij in dit verband de uitrol van de zogenaamde DATR-formule te staken en gestaakt te houden.

4.8. (…) Ten slotte is ter zitting aan de orde gekomen dat partijen met de rug tegen de muur staan en dat er uiteindelijk hoe dan ook met elkaar gesproken zal moeten worden. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende aanleiding om de behandeling van dit kort geding thans te schorsen om partijen -dat wil dus zeggen: de Coöperatie, DARG, Da Holding, DATR en (een afvaardiging van) de drogisten- in de gelegenheid te stellen mediation te beproeven. (…) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat hieraan niet in de weg dat de mantelovereenkomst enkel is gesloten tussen de Coöperatie en DARG en dat DA Holding en DATR, laat staan de drogisten, geen partij zijn bij deze overeenkomst. Zoals gezegd zijn zij tot elkaar veroordeeld en hebben zij allen belang bij een structurele oplossing.

4.10. (…) Nu DA in strijd met artikel 5 van de mantelovereenkomst buiten de Coöperatie om deze nieuwe ‘DATR-formule’ heeft ontwikkeld, waarbij gebruik wordt gemaakt van het DA-merk, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter een ordemaatregel te worden getroffen voor de tijd dat de zaak is geschorst. Deze ordemaatregel bestaat hierin dat het gedaagden tot uiterlijk 11 september 2014 zal worden verboden nog langer op de tussen partijen vigerende mantelovereenkomst inbreuk makende activiteiten te verrichten. In het bijzonder dienen zij de uitrol van de zogenaamde ‘DATR-formule’ per 1 juli 2014 te staken en gestaakt te houden. De in dit verband gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.
IEF 13968

Ontwerpen op social media na staken van bouwsamenwerking

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 18 juni 2014, IEF 13968 (Knijtijzer-Woodstacker)
Uitspraak ingezonden door Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten. Auteursrecht. Portretrecht. Handelsnaam. Rectificaties. Social Media. Knijtijzer is architect en heeft handelsnaam/domeinnaam Woodstacker en Finch building. Gedaagde is de vrouw van beoogd business partner, biologisch/ecologisch bouwer, en claimt een aandeel in het bedrijf. De samenwerking gaat niet door. Gedaagde plaatst op social mediaplatforms diverse berichten over Knijtijzer en zijn bedrijf. Er is geen sprake van een gezamelijk auteursrecht en de omstandigheid dat de ontwerpen binnen de afmetingen en het beoogde materiaal van de modules moest worden gemaakt, maakt het niet dat er geen voldoende creatieve keuzes mogelijk waren. Gedaagde maakt inbreuk door (onderdelen van) de ontwerpen op Facebook, Twitter en LinkedIn of haar eigen websites te gebruiken.

Er is sprake van inbreuk op het portretrecht door gedaagde door Knijtijzers portret op een blogsite (wordpress) te plaatsen. De vermelding ‘Finch Buildings is an unauthorized trial of our former architect to commercialize our invention under his own name', is geen handelsnaamgebruik. Echter nu er geen afspraken over de samenwerking onder de naam Woodstacker zijn gemaakt, valt niet in te zien dat gedaagde recht heeft op de handelsnaam. Ook de gevorderde rectificaties en verbod op doen van schadelijke en diffamerende uitlatingen worden toegewezen.

Auteursrecht:
5.15. Hoewel ook de inrichting van bouwmodules in enige mate technisch en functioneel bepaald is, zijn aan de onder 2.6 (onder “productie 32”) weergegeven ontwerpen wel creatieve keuzes te ontwaren, als het gaat om de weergave van het interieur en de plaats en weergave van daarin geplaatste objecten. De voorzieningenrechter merkt daarbij wel op dat ook indien [eiser] bij het maken van deze ontwerpen zou hebben geput uit de schets die [verweerster] als productie 10 heeft overgelegd (hetgeen nog allerminst vaststaat), geldt dat de visualisatie daarvan en de daarbij gebruikte kleuren de ontwerper voldoende ruimte hebben gegeven om de ontwerpen een eigen intellectuele schepping te doen zijn. Overigens moet geconstateerd worden dat [eiser] bij de inrichting van de module ook is afgeweken van vorenbedoelde schets, nu hij de badkamer niet in een aparte kamer heeft opgenomen maar in de woonkamer en ook de keuken op een andere locatie heeft geplaatst. In zoverre zijn de als productie 32 overgelegde ontwerpen wel door het auteursrecht van [eiser] beschermd.

5.16. [eiser] heeft evenwel niet voldoende onderbouwd dat [verweerster] de (als onderdeel van productie 32 overgelegde) ontwerpen van de binnenkant van de [D]-module openbaar heeft gemaakt of verveelvoudigd en dus inbreuk heeft gemaakt op enig auteursrecht van [eiser] met betrekking tot deze ontwerpen. Gelet hierop is de vordering tot het staken en gestaakt houden van inbreuken op deze ontwerpen niet voor toewijzing vatbaar.

Portretrecht
5.19. [verweerster] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het in het kader van de vrijheid van meningsuiting van belang was om het portret van [eiser] op haar blog te plaatsen. Enige informatieve waarde of maatschappelijk belang valt daarin dan ook niet te onderkennen.5.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het recht van [eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het recht van [verweerster] op vrijheid van meningsuiting, zodat de vordering tot het staken en gestaakt te houden van inbreuken op het portretrecht van [eiser] toewijsbaar is.

Handelsnaam
5.27. Dit betekent dat [verweerster] zich van het gebruik van die handelsnaam dient te onthouden. De daartoe strekkende vordering is dan ook toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor zover de gevorderde rectificatie ziet op het gebruik door [verweerster] van deze handelsnaam op social media platforms.

Rectificaties:
5.31. Voorts heeft (de raadsvrouwe van) [verweerster] ter gelegenheid van de zitting verklaard dat het doen van de betreffende uitlatingen op internet ingegeven was door het feit dat zij geen toegang had tot de e-mails die mogelijk naar het “info”-mailadres van de website [adres] werden gestuurd, en dat zij wilde voorkomen dat zij klanten zou mislopen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet de geëigende methode om dergelijke kwesties op te lossen. Voor zover [verweerster] al van mening was en van mening mocht zijn dat zij gerechtigd was tot inzage in de e-mails, had zij zich tot de rechter moeten wenden en niet eigenmachtig onjuiste mededelingen de wereld in moeten brengen.

5.32. Ten slotte acht de voorzieningenrechter in deze van belang dat niet [verweerster] maar haar echtgenoot de partner was waarmee [eiser] samenwerkte. Voor zover er dan ook al een recht was om modulebouwsystemen onder de naam [D] aan te bieden, berustte dat recht bij haar echtgenoot en [eiser] gezamenlijk en niet bij [verweerster]. Door vervolgens wel het onder die naam opgebouwde debiet naar haar eenmanszaak toe te trekken, middels het doen van onjuiste mededelingen over [eiser], heeft [verweerster] naar het oordeel van de voorzieningenrechter - mede in het licht van het voorgaande - onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De gevorderde rectificaties en het gevorderde verbod op het doen van schadelijke of diffamerende uitlatingen zijn dan ook voor toewijzing vatbaar.

Lees de uitspraak:
IEF 13968(pdf)
IEF 13968 (link)

IEF 13965

Assortiment 'hot chocolate'-zaak niet wezenlijk anders

Ktr. Rechtbank Amsterdam 26 mei 2014, 13965 (CoffeeCompany tegen Dam Spirit)
Franchise. Contractrecht. Uit de overgelegde stukken en foto’s blijkt dat het assortiment dat in de vestiging wordt gevoerd, terwijl zij opereert als “hot chocolate” zaak of “ijssalon” niet wezenlijk anders is dan dat ten tijde van het opereren als “koffieschenkerij” onder de franchiseformule van Coffee Company. Het assortiment, de prijsstelling, de benaming van de producten, de inrichting, uitstraling en het personeel gelijk is gebleven. Staking naam 'Coffee Company Dam'. Onaannemlijk dat 'Hot Chocolate Company' is gevoerd. Als franchisegever en overdrager van kennis en knowhow heeft Coffee Company een te beschermen belang: toewijzing verbod horecaonderneming, geen overname vestiging.

Gebruik namen
12. Naar voorlopig oordeel is Dam Spirit op grond van artikel 27 lid 7 van de licentieovereenkomst gehouden het gebruik van de naam Coffee Company Dam te staken. Het spreekt vanzelf dat voortgezet gebruik van deze naam bij het publiek de indruk kan wekken dat de vestiging nog verbonden is aan Coffee Company. Dit geldt niet voor de naam “Hot Chocolate”, waarbij wordt overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat Dam Spirit aan deze naam het woord “Company” heeft toegevoegd.

13. De vordering onder 2. I zal worden toegewezen en die onder 2.II zal worden afgewezen.
Staken exploitatie onderneming door Dam Spirit?
17. Dit betekent dat naar voorlopig oordeel de activiteiten, die na 1 december 2013 in de vestiging werden en worden uitgeoefend, beschouwd moeten worden als soortgelijke activiteiten in de zin van artikel 18 van de licentieovereenkomst. Hieruit volgt dat Coffee Company recht en spoedeisend belang heeft bij toewijzing van een verbod om gedurende een jaar, ingaande 1 december 2013, een soortgelijke horecaonderneming te voeren als zij deed ten tijde van de licentieovereenkomst, zoals hierna te bepalen. Er bestaat geen aanleiding het verbod later te laten ingaan dan per 1 december 2013. Als Coffee Company eerder een verbod had willen hebben, had zij de onderhavige procedure eerder moeten aanspannen. Dat zij reeds vanaf december 2013 wist van de nieuwe activiteiten in de vestiging heeft zij niet weersproken. Voor een langer verbod dan een jaar bestaat evenmin aanleiding, nu artikel 18 lid 2 van de licentieovereenkomst de non-concurrentieclausule tot dit ene jaar beperkt.

Overdracht onderneming aan Coffee Company?
20. Voorshands wordt hieromtrent als volgt geoordeeld. Coffee Company heeft niet betwist dat over het betreffende artikel tussen partijen onderhandeld is. Vastgesteld wordt dat in artikel 27 lid 2 wordt gesproken over het recht van voortzetten van de onderneming door Coffee Company, in het geval van opzegging, terwijl in het eerdere concept dit recht bestond “bij beëindiging c.q. bij ontbinding van de onderhavige overeenkomst”. Daarom komt de uitleg die Dam Spirit aan dit artikel uit de overeenkomst geeft de kantonrechter aannemelijk voor, ook al is het vervolg van artikel 27, met name artikel 27 lid 9, niet overeenkomstig geredigeerd.
IEF 13951

Uitleg vaststellingsovereenkomst en bereiken maximum dwangsom

Rechtbank Amsterdam 14 mei 2014, IEF 13951 (Belfabriek tegen MTTM)
Zie eerder IEF 13553, IEF 13415. Uitleg vaststellingsovereenkomst. Rectificatie. Vergelijkende Reclame. Verboden in kortgedingvonnis versterkt met dwangsom. Partijen hebben zich via de vaststellingsovereenkomst verbonden aan dit kortgedingvonnis en de uitleg die het hof aan dat vonnis heeft gegeven. Partijen hebben bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de bedoeling gehad op overtreding van verboden een boete te stellen gelijk aan de in het vonnis bepaalde dwangsom tot het daarin vermelde maximum. MTTM c.s. zijn tekortgekomen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en dienen de gemaximeerde boete van €395.000 te betalen voor 97 overtredingen.

4.22. Ter comparitie heeft Belfabriek gesteld dat artikel 5 en 6 van de Vaststellingsovereenkomst kwalificeren als een boetebeding. Ter onderbouwing heeft de advocaat van Belfabriek, mr. Linssen, verklaard dat het destijds de bedoeling van partijen was om de verboden uit het vonnis en de bedragen die stonden op overtreding van die verboden vast te leggen in civiele afspraken tussen Belfabriek enerzijds en MTTM Partners en eventuele opvolgende entiteiten anderzijds. Mr. Linssen heeft voorts verklaard dat bij de totstandkoming van de Vaststellingsovereenkomst hierover ook is gesproken, en dat zij bij die totstandkoming zelf reeds als advocaat van Belfabriek was betrokken. Mr. Linssen heeft in dit kader aangeboden, voor zover dat nodig mocht zijn, zichzelf en een collega hierover als getuige te doen horen.

4.24. In het vonnis in incident is reeds geoordeeld (r.o. 5.17) dat het overtreden van de Vaststellingsovereenkomst niet is gekoppeld aan verbeurte van een dwangsom. De rechtbank stelt met MTTM Partners vast dat in de Vaststellingsovereenkomst evenmin met zoveel woorden is vastgelegd dat op overtreding van een verbod de in het vonnis opgenomen dwangsom van € 5.000,- per overtreding bij wijze van boete verbeurd zal worden. Zoals hiervoor reeds in r.o. 4.10 is overwogen, moet de Vaststellingsovereenkomst echter niet slechts naar de letter van de tekst worden uitgelegd maar moet ook gekeken worden naar de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst. Een boetebeding is bovendien niet aan vormvoorschriften gebonden, zodat deze ook besloten kan liggen in de bepaling dat een vonnis – met daarin een verbod op last van een dwangsom – ook jegens de contractspartij zal werken.

 

4.26. Blijkens de Vaststellingsovereenkomst was van het totale maximum van € 500.000,- in 2007 reeds € 105.000,- verbeurd. Nu een boetebedrag geldt van € 5.000,- per overtreding, staat het thans nog maximaal te verbeuren bedrag van € 395.000,- gelijk aan 79 overtredingen. Nu hiervoor in r.o. 4.15 reeds is vastgesteld dat MTTM Partners verantwoordelijk is voor minimaal 97 overtredingen van verbod 7.2, is de maximale boete verschuldigd geworden. Een eventueel groter aantal overtredingen leidt niet tot een hoger bedrag aan boetes, zodat het belang bij het vaststellen van het precieze aantal overtredingen daarmee is komen te vervallen.
IEF 13949

Geen verbod op uitzending wantoestanden in piramidesysteem

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 mei 2014, IEF 13949 (X tegen RTS)
Mediarecht. Geen verbod uitlatingen. Uitzendingen zijn niet onrechtmatig. [X] is grondlegger van de ‘[X] methode’, geeft licenties uit aan trainers en leraren en int de verschuldigde licentievergoedingen. RTS heeft in actualiteitenprogramma 'Mise au Point' een programma uitgezonden met de titel 'Masseur of verkeerde vriend?', waarin wantoestanden in het piramidesysteem aan de kaak werden gesteld. Dat het gaat om weergave van de persoonlijke standpunten van oud-beoefenaars van de [X]-methode is voldoende duidelijk. Hoewel slechts één van hen de beschuldiging van seksuele onderwerping heeft geuit, wordt deze wel ten dele onderschreven door anderen en is X in de gelegenheid gesteld te reageren.

[X] c.s. vordert samengevat en na vermindering van eis -:
I. RTS c.s. te veroordelen iedere uitlating waarin wordt gesteld of de indruk wordt gewekt dat [X] zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksueel misbruik, dat de [X] methode volledige overgave zou eisen van haar studenten, dat de [X] methode seksueel misbruik in het verleden zou kunnen vaststellen, dat TGBH haar beoefenaren en leraren financieel uitbuit, dat de [X] methode misbruik zou maken van een machtspositie en dat de [X] Methode zich schuldig zou maken aan discriminatie te staken en gestaakt te houden;

4.21. In de eerste plaats is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in de hiervoor genoemde uitzendingen besproken (gestelde) gebeurtenissen binnen de [X] methode, misstanden betreffen die de samenleving raken. Dit geldt temeer nu de [X] methode een gevestigde methode is die naar de stelling van [X] c.s. over de gehele wereld wordt beoefend. Door de uitzendingen is een bepaald beeld ontstaan van de [X] methode, zoals [X] c.s. terecht stelt, waarbij de voorzieningenrechter overigens opmerkt dat het woord ‘sektarisch’ niet in de uitzendingen is gebruikt.

4.24. Meer in het bijzonder ten aanzien van de beschuldiging van [D] dat zij zich in seksueel opzicht aan [X] zou hebben moeten onderwerpen overweegt de voorzieningenrechter dat dit een zeer ernstige beschuldiging is. Zoals hiervoor onder 4.17 is overwogen geldt derhalve een verzwaarde motiveringsplicht voor de journalist.

4.23. De voorzieningenrechter acht het verder relevant dat in de uitzending van Mise au Point duidelijk naar voren is gebracht dat het gaat om een weergave van de persoonlijke standpunten van vier oud-beoefenaars van de [X] methode.
Zo wordt er in de inleiding van het programma gezegd “Vandaag laten oud-beoefenaars voor het eerst van zich horen. Zij stellen wantoestanden in de organisatie aan de kaak en brengen aan het licht dat, naarmate zij opklommen in de hiërarchie van dit piramidesysteem, deze organisatie steeds meer macht over hen kreeg."
IEF 13948

Prins Albert van Monaco verliest privacy zaak tegen publicaties over buitenechtelijke kind in Paris Match

EHRM 12 juni 2014, IEF 13948, eerder (Couderc en hachette Filipacchi Associés tegen Frankrijk)
Met samenvatting (eerder op MediaReport) van Fabian Streefland en
Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. De koninklijke familie van Monaco blijft de burelen bezig houden. Na prinses Caroline, die meerdere rechtszaken voerde tegen de Duitse staat om haar te beschermen tegen opdringerige paparazzi, is nu prins Albert aan de beurt.

Het Franse Paris Match plaatste in 2005 een uitgebreid artikel waarin stewardess Nicole Coste beweerde een zoon te hebben met prins Albert. Het artikel ging vergezeld van meerdere foto’s waarop Coste, het kind, maar ook de prins (onder meer met zijn zoon) te zien waren. De prins klaagde vervolgens het tijdschrift in Frankrijk aan wegens het schenden van zijn privacy. Met succes, hij kreeg een schadevergoeding van 50.000 euro en het tijdschrift moest een bericht over het vonnis over een derde van de cover afdrukken. Ook in hoger beroep bleef de veroordeling staan.

Paris Match besloot naar het EHRM te stappen om de veroordeling aan te vechten. Niet onbelangrijk, prins Albert had ondertussen het kind al erkend. Het tijdschrift was van mening dat de veroordeling in strijd was met de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM).

Het Hof oordeelde (uitspraak alleen in het Frans gepubliceerd) dat de gewraakte uitspraak in strijd was met artikel 10 EVRM. De Franse rechtbank had gefaald een juiste afweging te maken tussen de informatie die onderdeel uitmaakte van het publieke debat en het recht op respect voor het privéleven (artikel 8 EVRM) van de prins. Gelet op de toetsingsmarge van de Nationale rechtbanken heeft het hof de criteria uit Von Hannover II en Axel Springer t Duitsland toegepast om tot een gebalanceerde afweging van de grondrechten te komen.

Publiek debat
Het hof oordeelt dat de publicatie bijdroeg aan het publieke debat omdat kennis over het bestaan van het kind, ook al kon hij nooit op de troon komen, in het belang zou zijn van het publiek en in het bijzonder de inwoners van Monaco. Het enkele feit dat de titel in Monaco door erfopvolging wordt doorgegeven maakte dit nieuws relevant. Bovendien zei de houding van Albert in deze zaak iets over zijn capaciteiten om zijn functies adequaat uit te voeren, aldus het EHRM.

Publieke functie en doel van de reportage
Dat Albert een publiek figuur is, is evident. Het Hof overweegt dat het artikel inging op de relatie tussen hem en Coste, op de geboorte van hun zoon, de zgevoelens van de prins, zijn reactie op de geboort en zijn relatie met het kind. Dan stelt het hof vast dat het lastig is voor te stellen hoe iemands privéleven, in dit geval dat van de prins, een obstakel zou kunnen vormen voor het recht van een ander, in dit geval zijn zoon, om zijn bestaan te bevstigen en zijn identiteit te erkennen: “Or, il est difficile de concevoir comment la vie privée d’une personne, en l’occurrence celle du Prince, pourrait faire obstacle à la revendication d’une autre personne, en l’occurrence son fils, à affirmer son existence et à faire reconnaître son identité.” Daarbij was van belang dat Coste niet alleen zelf, maar ook namens haar zoon had ingestemd met de publicatie.

Wijze van verkrijging van de informatie en het waarheidsgehalte
Het betrof een interview dat was geïnitieerd door Coste en de foto’s waren door haar of met haar instemming genomen en gepubliceerd in Paris Match.

De vorm en gevolgen van het artikel

Naast de hoofdinformatie, bevatte het artikel ook veel intieme details over de relatie tussen albert en Coste. De Paris Match met dit artikel had een oplage van meer dan 1 miljoen exemplaren. Maar een aantal foto’s, en een interview met Coste, was 2 dagen voor de publicatie in Paris Match, al gepubliceerd in de Engelse Daily Mail, en een dag later in het Duitse Bunte. Dus hoewel de publicatie in Paris Match wel degelijk belangrijke repercussies had, betrof het al geen vertrouwelijke informatie meer. Ook werd de waarheid van het artikel niet bestreden.

De zwaarte van de opgelegde sancties
De schadevergoeding van Eur 50.000 en de veroordeling om over een derde van de cover een bericht over het vonnis te plaatsen, waren substantieel.

De effecten van de publicatie voor de betrokken personen
De moeder en haar kind waren duidelijk op zoek naar publieke erkenning van de status van het kind en van Albert als vader, “éléments primordiaux pour elle pour que son fils sorte de la clandestinité“. Om dat te bereiken maakte ze feiten publiek die niet alleen daarover gingen, maar ook informatie die niet noodzakelijk was en die intiem van aard waren.

Concluderend oordeelt het EHRM dat de veroordeling van Paris Match en haar hoofdredactrice Anne-Marie Couderc disproportioneel was. De Franse rechter had in strijd gehandeld met de door artikel 10 EVRM beschermde persvrijheid door in dit geval het belang bij publieke debat over de toekomst van de monarchie niet zwaarder te laten wegen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van prins Albert.

Drie van de zeven rechters hadden een dissenting opinion. Ze vonden onder meer dat de belangen van Coste en haar kind niet mee zouden moeten wegen in de afweging tussen persvrijheid en het privéleven van prins Albert. Bovendien werd ingegaan op de vraag in hoeverre het artikel had bijgedragen aan het publieke debat nu een groot deel van het interview geen goed beeld zou geven van de realiteit. Zo was Coste niets gevraagd over de mogelijke troonopvolging van het kind en was het op grond van de Monegaskse wet sowieso onmogelijk voor het kind om op de troon te komen, omdat zijn moeder niet was getrouwd met prins Albert. Het doel van de publicatie, zo concludeerde de minderheid, zou slechts de bevrediging van publieke nieuwsgierigheid naar het privéleven van prins Albert zijn.

Dit arrest illustreert wederom dat de vraag of een artikel bijdraagt aan een publiek debat (of liever: aan een debat dat in de algemene belangstelling staat) niet streng moet worden beoordeeld. Die lijn was al ingezet in de arresten Von Hannover II en doorgezet in Von Hannover III. Gezien hun frequente komst naar het Straatsburgse Hof, zal de koninklijke familie uit Monaco er waarschijnlijk alles aan doen om die trend weer een halt toe te roepen.

Dit artikel is geschreven door Fabian Streefland (student stagiair) en Jens van den Brink.

IEF 13941

Geen overdracht octrooiaanvragen vanwege duidelijke IE-clausule

Rechtbank Den Haag 4 juni 2014, IEF 13941 (Ruma Rubber tegen Shell)
Octrooirecht. Contractenrecht. Shell werkt samen met Ruma Rubber voor diverse rubbere compounds en heeft een Europese en internationale octrooiaanvrage gedaan. Ruma vordert overdracht octrooi(aanvrag)en; de technische informatie van de compounds behoort toe aan haar. De samenwerkingsclausule is duidelijk over de verdeling van rechten en Ruma heeft deze rechten prijsgegeven.

4.21. Nu ‘Clause 6 – Intellectual Property Rights’ helder is over de verdeling van rechten en uit niets blijkt dat de reeds tot stand gekomen samenwerking tussen Ruma en SIEP voorafgaand aan de ‘Effective date’ met inwerkingtreding van de DA opnieuw zou beginnen, terwijl wel alles erop wijst dat het reeds aangevangen werk na 29 mei 2002 zou worden voortgezet en ook in lijn daarmee uitvoering is gegeven aan de DA, gaat de rechtbank ervan uit dat Ruma met de DA ook de intellectuele eigendomsrechten op het gebruik van rubber compounds 900-70-1211 en 900-70-1236 voor toepassing als zwellend lichaam op een metalen substraat in olie en gasputten aan SIEP heeft prijs gegeven. Dit brengt mee dat de vorderingen van Ruma dienen te worden afgewezen.