Procesrecht  

IEF 14681

Nederlandse voorziening bij sublicentiecontract, ondanks forumkeuze Gent

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14681; ECLI:NL:GHARL:2015:1152 (Osmos tegen BIM)
Procesrecht. BIM houdt zich bezig met monitoringssystemen, meettechnologie en bijkomende software van het merk; Osmos is exclusief licentiehouden van de IE-rechten. Partijen hebben een sublicentiecontract. Bevoegdheid Nederlandse rechter in kort geding. De forumkeuze voor het handelsgerecht te Gent, België staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse voorzieningenrechter voorlopige maatregelen treft als bedoeld in artikel 31 EEX-Verordening. De Nederlandse voorzieningenrechter is op grond van artikel 6a Rv nationaal bevoegd. Op de vorderingen is ingevolge Rome I het Belgisch recht van toepassing.

Ook de opschorting van aan de vorderingen ten grondslag liggende verbintenissen alsmede het beroep op retentie worden beheerst door Belgisch recht. Rome II is niet van toepassing omdat er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop duiden dat appellante, onafhankelijk van de contractuele relatie, onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Toetsing spoedeisend belang ex nunc. Vordering wordt ex nunc afgewezen. De vordering was, ex tunc toetsend, ten tijde van het vonnis spoedeisend en gerechtvaardigd.

Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.10 Voor alle drie de vorderingen geldt naar het oordeel van het hof dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregelen en de territoriale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het gebod tot het verstrekken van inlogcodes heeft betrekking op in Nederland lopende projecten, terwijl de beide verboden zien op benadering van in Nederland gevestigde (potentiële) klanten. Nu de verbintenissen die aan de vorderingen ten grondslag liggen in Nederland moet worden uitgevoerd, ervan uitgaande dat ook naar Belgisch recht de plaats van de uitvoering van de litigieuze verbintenissen in Nederland is gelegen, is het hof op grond van artikel 31 EEX-Verordening in samenhang met artikel 6 sub a Rv bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De forumkeuze staat daar niet aan in de weg (artikel 13 Rv). Op grond van artikel 7 lid 2 Rv is het hof tevens bevoegd met betrekking tot de in eerste aanleg afgewezen vordering in reconventie van Osmos Benelux. Grief I faalt.

Toepasselijk recht
5.16 De slotsom uit het voorgaande is dat op het sublicentiecontract en de nadere overeenkomsten Belgisch recht van toepassing is. Het toepasselijke Belgische recht beheerst de nakoming van de overeenkomst en de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke nakoming van de daaruit voortspruitende verbintenissen, waaronder een beroep op opschorting. Ook de in oorspronkelijk reconventie opgeworpen vraag of BIM Systems uit hoofde van retentie bevoegd was de afgifte van de gehuurde apparatuur op te schorten, dient naar Belgisch recht te worden beantwoord.

Verschaffen inloggegevens, spoedeisend belang
5.23 De door de voorzieningenrechter in het dictum onder 7.1 van het bestreden vonnis toegewezen veroordeling was dus, ex tunc toetsend, voorshands gerechtvaardigd. Door de afronding van de projecten, is het belang bij die veroordeling in hoger beroep verdwenen. Het hof zal die veroordeling, ex nunc toetsend, alsnog afwijzen.

Verkoopverbod
5.28 De slotsom uit het voorgaande is dat vooralsnog moeten worden aangenomen dat de verbodsvorderingen van BIM Systems geen steun vinden in het sublicentiecontract en aldus dienen te worden afgewezen. De grieven VI tot en met XI, die er allen toe strekken de vorderingen af te wijzen, behoeven nu de vorderingen reeds op grond van de grieven III, IV en V moeten worden afgewezen, geen verdere bespreking.

Teruggave gehuurde apparatuur
5.31 Dat BIM Systems de zaken na beëindiging van de lopende projecten aan Osmos Benelux dient terug te geven, wordt door BIM Systems niet bestreden. BIM Systems bestrijdt echter dat Osmos Benelux spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Naar het oordeel van het hof heeft Osmos Benelux voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zaken nodig heeft voor andere projecten en dat zij, doordat zij niet over die zaken kan beschikken, opdrachten dreigt mis te lopen. Het gaat hier om alle montagestukken inclusief beugels uit het project "[R]", alle messing montageplaatjes afkomstig uit "[R]", optische koorden (2 meter) afkomstig uit project "[R]" en LIRIS sensoren afkomstig uit project "[S]". Dat de door Osmos Benelux opgegeven serienummers niet correct zijn, acht het hof niet van belang nu BIM Systems erkent voornoemde zaken nog in haar bezit te hebben. Al deze zaken dienen aan Osmos Benelux te worden gegeven.
De vordering zal met betrekking tot voornoemde zaken daarom alsnog worden toegewezen. Het hof ziet gelet op de gestelde waarde van de zaken, aanleiding de dwangsommen te matigen en te maximeren. Ook zal het hof BIM Systems wat meer tijd gunnen om aan deze veroordeling te voldoen. Een termijn van vijf werkdagen na betekening van het arrest, komt het hof redelijk voor.
IEF 14680

Bevoegdheidsincident: Forum rei, contractus, delicti, necessitatis, arresti

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14680; ECLI:NL:GHARL:2015:1148 (X tegen Saudi Aramco)
Bevoegdheid. Procesrecht. [X] produceert en levert gemodificeerd aardappelzetmeel dat gebruikt wordt bij het boren naar olie. Saudi Aramco exploiteert een oliemaatschappij en gebruikt gemodificeerd aardappelzetmeel bij het boren naar olie. Saudi Aramco heeft gebruik gemaakt van gemodificeerd aardappelzetmeel met de productnaam Emfloc MRE, dat geproduceerd is door [X]. Bevoegdheidsincident ex 6 Rv: Forum rei, Forum contractus, Forum delicti, Forum necessitatis, Forum arresti.

Forum rei
Ten aanzien van de in artikel 6 Rv opgenomen gronden voor internationale rechtsmacht geldt dat de wetgever deze heeft ontleend aan artikel 5 EEX-Verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001, Pb EG L 12/2001) en de Nederlandse rechter bij de uitleg van artikel 6 Rv de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over (de uitleg van) die bepaling kan betrekken (MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 102 – 103). De EEX-Verordening is (formeel) niet van toepassing omdat de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een EEX-Staat.

Forum contractus
Volgens artikel 6, onderdeel a Rv is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a Rv geldt vervolgens dat, tenzij anders is overeengekomen, voor de koop en verkoop van roerende zaken de plaats van uitvoering in Nederland is gelegen indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd of geleverd hadden moeten worden.

Forum delicti
De vervangende schadevergoeding dient naar het oordeel van het hof, mede gelet op de uitleg die het Europese hof in het arrest van 6 oktober 1976, zk 14/76 (De Bloos/Bouyer), Jur. 1976, 1497, NJ 1977, 170, daaraan in het kader van artikel 5 sub 1 EEX-Vo heeft gegeven, beschouwd te worden als 'verbintenis uit overeenkomst' in de zin van artikel 6 onderdeel a Rv. Tot ‘verbintenissen uit overeenkomst’ worden namelijk niet alleen verplichtingen gerekend die rechtstreeks uit het contract voortvloeien, zoals de verplichting tot levering of betaling, maar ook de verplichtingen die in de plaats treden van de niet-nagekomen contractuele verplichtingen, zoals de verplichting tot schadevergoeding.

Met betrekking tot het onderscheid tussen de begrippen 'verbintenissen uit overeenkomst' en 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in artikel 5 punt 1 sub a en punt 3 EEX-Vo heeft het Europese hof zich op 13 maart 2014 in de zaak C-548/12 uitgelaten naar aanleiding van een aan het hof voorgelegde prejudiciële vraag.

Het onrechtmatig handelen dat appellant geïntimeerde verwijt - te weten het op onrechtmatige wijze beëindigen van een langdurige samenwerking - is een gedraging waarvan niet gezegd kan worden dat deze geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst maar die, integendeel, redelijkerwijs kan worden gegrond op de rechten en plichten uit hoofde van de gestelde overeenkomst, zodat met die overeenkomst rekening moet worden gehouden om het geschil te beslechten. Het betreft derhalve een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 6 onderdeel a Rv en niet een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 6 onderdeel e Rv.

Forum necessitatis
In het licht van de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de rechtsgang in Saoedi Arabië voor handelsgeschillen als de onderhavige niet voldoet aan de minimum eisen die aan een behoorlijk rechtsgang gesteld mogen worden en dat zij daarin als westerse onderneming achtergesteld zou worden bij Saoedische bedrijven.

Forum arresti
Het forum arresti maakt inbreuk op de hoofdregel van het forum rei. Om die reden moet artikel 767 Rv terughoudend worden toegepast. De ratio van de slotzin van het artikel is misbruik te voorkomen: te voorkomen dat bevoegdheid wordt gevestigd door een derdenbeslag dat geen doel treft omdat de derde aan de debiteur niets verschuldigd is of niets van de debiteur onder zich heeft.
IEF 14665

Gewaarmerkte opgave kwam dagen later, dus dwangsommen verbeurd

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 februari 2015, IEF 14665; ECLI:NL:RBAMS:2015:880 (Nadomini tegen Cassina-Flos)
Uitspraak ingezonden door Ruby Nefkens, Van der Steenhoven. Nadomini vordert verbod van iedere vorm van executie of incasseren van verbeurd dwangsommen ex IEF 14513. Het tijdstip van betekening rondom kerstdagen en vanwege ziekte van de raadsheren tussentijds, zou het onredelijk zijn, aldus Nadomini. Tussenkomst van een registeraccountant is essentieel omdat dit een waarborg vormt voor een objectieve en onpartijdige opgave. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers niet overeenkomstig doel en strekking van de veroordeling hebben gehandeld. Zij hebben niet tijdig en niet volledig aan de veroordeling voldaan. De vorderingen worden afgewezen.

4.3. Doel en strekking van de onder 5.3 van het vonnis opgenomen veroordeling is dat zo snel mogelijk inzage moet worden verschaft in de onder 5.3.1. tot en met 5.3.5. bedoelde gegevens, zodat Cassina en Flos op zo'n kort mogelijke termijn verdere juridische stappen kunnen zetten, mede om hun schade zoveel mogelijk te beperken. Doel en strekking van de veroordeling de opgave door een registeraccountant te laten controleren en waarmerken is dat Cassina en Flos kunnen vertrouwen op de juistheid van die opgave. Tussenkomst van een registeraccountant is essentieel omdat dit een waarborg vormt voor een objectieve en onpartijdige opgave. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers niet overeenkomstig doel en strekking van de veroordeling hebben gehandeld. Zij hebben niet tijdig en niet volledig aan de veroordeling voldaan. Uiterlijk 7 januari 2015 diende immers de volledige opgave als bedoeld in 5.3. te worden gedaan. Eisers hebben erkend dat de opgave pas op 13 januari 2015 volledig was, in die zin dat pas op die datum sprake was van een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave. (...)

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14656

Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis?

I. Werts en W.J.G. Maas, Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis?, IEF 14656 IE-Forum.nl.
Bijdrage ingezonden door Ilse Werts en Wim Maas, Deterink. Recentelijk is veel aandacht geweest voor de vergoeding van proceskosten bij intrekking van het kort geding in een IE-zaak.  Deze voor de praktijk belangwekkende discussie heeft inmiddels geleid tot een arrest van het Haagse hof waarin, kort samengevat, werd geoordeeld dat het intrekken van een kort geding door eiser in een IE-zaak in beginsel leidt tot een volledige proceskostenveroordeling ten laste van eiser [IEF 14413 (Containerbox tegen City Box)].  Maar een andere vraag – die minstens even relevant is voor de praktijk – blijft nog altijd onbeantwoord. Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis? Het ‘voelt’ voor vele juristen immers onrechtvaardig indien bij winst in de bodemzaak de uiteindelijk zegevierende partij toch zou blijven zitten met de proceskosten van de kort geding procedure. Zeker in zaken betreffende handhaving van rechten van intellectuele eigendom is het (financiële) belang bij een antwoord op voornoemde vraag voor de betrokken procespartijen evident. Immers, artikel 1019h Rv voorziet in een volledige proceskostenveroordeling, ook in kort geding zaken waarbij slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven. 

Hoewel de vraag van groot belang is voor de rechtspraktijk zijn er in de literatuur en jurisprudentie nauwelijks enige aanknopingspunten te vinden om tot een dogmatisch onderbouwd antwoord te komen. Toch gaan wij in dit artikel een poging wagen. Daarbij sluiten wij aan bij de inmiddels (meer) vastomlijnde doctrine van onrechtmatige executie van een kort geding vonnis.
(...)
§ 8.  Conclusie
De praktijk wacht op een antwoord. Kan een procespartij de na een verloren kort geding procedure betaalde proceskosten terugvorderen, indien die partij in het bodemgeschil alsnog aan het langste eind trekt? Ons antwoord is: ja. Wij pleiten voor de hoofdregel dat hij die een ander dwingt aan hem proceskosten te betalen door (dreiging met) executie van een kort geding vonnis, handelt in beginsel onrechtmatig, indien naar achteraf blijkt in de bodemprocedure hij daartoe niet het recht had. Voor niet-juristen en rechtzoekenden is het onbegrijpelijk – en derhalve maatschappelijk ongerechtvaardigd – dat degene die ten principale in  het gelijk is gesteld toch met de proceskosten zou blijven zitten. Zeker in IE zaken kan dat vanwege de soms enorme proceskostenveroordelingen tot ongerijmde situaties leiden,

Ilse Werts en Wim Maas

IEF 14652

HR: Het verwijzingshof moet de geldige reden The Bulldog beoordelen

HR 13 februari 2015, IEF 14652; ECLI:NL:HR:2015:292 (Leidseplein beheer tegen Red Bull)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh. Merkenrecht. Na prejudicieel antwoord [IEF 13512] over gebruik te goeder trouw nog voordat het bekende merk is gedeponeerd. Proceskosten ex 1019h Rv omvatten ook reis- en verblijfkosten. Schending van artikel 10bis Verdrag van Parijs faalt, die bepaling heeft geen rechtstreekse werking. De nadere conclusie van de AG [IEF 14398] strekkende tot vernietiging en verwijzing wordt door de Hoge Raad gevolgd.

 

2.2 Deze uitspraak brengt mee dat de klacht van onderdeel 1.1 gegrond is en dat vernietiging moet volgen.
Het verwijzingshof zal aan de hand van deze maatstaven, zoals die zijn uitgewerkt in het arrest van het HvJEU, in het bijzonder in de nrs. 54-59, het beroep van De Vries op een 'geldige reden' dienen te beoordelen.

2.4 Onderdeel V behoeft geen behandeling, nu de vraag of De Vries ongerechtvaardigd voordeel heeft getrokken uit de reputatie van het Red Bull-merk eerst aan de orde komt indien De Vries niet een 'geldige reden' voor het gewraakte gebruik van zijn teken kan inroepen.

Proceskosten
2.6.2 De bezwaren tegen de opgevoerde bedragen wegens 'reis- en verblijfkosten' leiden niet ertoe dat deze kosten geheel of ten dele niet voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan Red Bull betoogt vallen dergelijke kosten onder de op de voet van art. 1019h Rv te vergoeden kosten. Voorts brengt de enkele
omstandigheid dat voor het Hof in Luxemburg het woord is gevoerd door slechts een van de twee daarheen gereisde advocaten nog niet mee dat de aanwezigheid van de andere advocaat bij de pleidooien overbodig was.

2.6.3 Het valt evenwel niet in te zien waarom naast de gespecialiseerde cassatieadvocatenl naar uit de specificatie voIgt 1 sedert 25 februari 2011 126 uren aan de zaak hebben gewerktl hun correspondenten in die periode nog eens ruim 213 uren aan het vervolg van de cassatieprocedure hebben besteed. Het totaal van deze uren - ca. 340 - komt bovenmatig voor en wekt de indruk dat daarin dubbel werk begrepen is. Voor de hoogte van dit aantal uren is door De Vries geen verklaring gegeven. Het opgevoerde bedrag zal daarom met 100 uur à € 240,00, verhoogd met 5% kantoorkosten, worden verminderd. verminderd.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Cassatieblog

IEF 14630

Spoedeisend belang ontbreekt voor de carnavalscollectie 2015

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 februari 2015, IEF 14630 (Carnavalskleding)
Uitspraak mede ingezonden door Evert van Gelderen en Elise Menkhorst, De Gier|Stam & advocaten. Spoedeisend belang. Trafatex (X & Y) bracht jaarlijks een collectie carnavalskleding op de markt. Met X was een overeenkomst overeengekomen betreft de IE-rechten die (na een regeling in 2010 met de curator) als akte van overdracht geldt. Y is na faillissement een nieuwe onderneming gestart en spreekt X in 2011 aan op auteursrechtinbreuk en slaafse nabootsing. De lange periode na de eerste sommatie in 2011 en nu staking voor de collectie van 2015 wordt gevorderd, ontbreekt het vereiste spoedeisende belang voor voorlopige voorzieningen.

4.4. De stelling van [X] dat de vorderingen slechts zien op de collectie 2015 die thans wordt verhandeld en dat zodoende spoedeisend belang bestaat bij de vorderingen, wordt verworpen. Ter zitting is door partijen bevestigd dat de door [Y] Helmond aangeboden kos-tuums waarop de vorderingen van [X] betrekking hebben in ieder geval sinds 2011 door [Y] Helmond voortdurend zijn verhandeld. Deze kostuums stonden ook in de catalogus 2011 van [Y] Helmond (zie 2.5). Bij (sommatie)brief van 1 augustus 2011 is [Y] Helmond door [X] aangesproken op vermeende handelsnaam- en auteursrechtinbreuk. De in de catalogus 2015 van [Y] Helmond opgenomen carnavalskleding waartegen [X] thans bezwaar maakt, is grotendeels onveranderd ten opzichte van de kleding die in 2011 al werd aangeboden. Vervolgens heeft [X] echter tot de (sommatie)brief van 12 december 2014 geen verdere (hand-havings)actie ondernomen.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14619

Kans op tegenstrijdig oordeel grond voor onbevoegdheid

Rechtbank Den Haag 4 februari 2015, IEF 14619; ECLI:NL:RBDHA:2015:1889 (eiser tegen GMC c.s./ Arca / Innova)
Uitspraak ingezonden door Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Deterink en Michiel Rijsdijk, Arnold+Siedsma. Procesrecht. EEX-Vo. Bevoegdheid. Eiser is ontwerper van de Roll Panel en stelt vorderingen in tegen 3 partijen, waarvan slechts één in Nederland is gevestigd. Daarmee bestaat gevaar op tegenstrijdige beslissingen in een rechtens en feitelijk gelijke situatie. De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

4.4. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vorderingen jegens de andere twee gedaagden, zoals De Greef primair heeft aangevoerd, zo nauw samenhangen met de vorderingen jegens Arca, dat gelijktijdige berechting daarvan op grond van artikel 6 lid 1 EEX-Vo vereist is om onverenigbare beslissingen van verschillende rechters te voorkomen.

4.5.3. Voorts moet worden geoordeeld dat dit gevaar op tegenstrijdige beslissingen bestaat in eenzelfde situatie feitelijk en rechtens. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de stellingen van De Greef, indien deze in de hoofdprocedure vast komen te staan, volgt dat Area, Innova en GMC niet onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld en dat het voor Innova en GMC voorzienbaar was dat zij tezamen met Area gedagvaard zouden worden. Aan dit oordeel doet niet af dat niet wordt gesteld dat Area, Innova en GMC gezamenlijk de Jet Master op de markt brengen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij ieder voor zich handelen. De beoordeling van de toelaatbaarheid van dit handelen kan niettemin leiden tot tegenstrijdige beslissingen.

4.9. Hetzelfde geldt voor de opeising van de octrooi-aanvragen welke opeising berust op de stelling dat De Greef uitvinder is van de materie waarop de aanvragen zien en dat GMC daarvoor octrooi heeft aangevraagd. Ook het onderzoek van deze vordering kan niet leiden tot tegenstrjdige beslissingen in het kader van dezelfde situatie feitelijk en rechtens omdat uitsluitend GMC bij de octrooi-aanvragen is betrokken.

4.10. Nu GMC gevestigd is in Engeland, dienen de vordering 9 tot en met 12 gezien het voorgaande te worden beoordeeld door de Engelse rechter conform artikel 2 EEX-Vo dan wel, voor zover van toepassing, artikel 2 van het Protocol. Voor de vordering 8 geldt hetzelfde voor zover deze ziet op schade die is veroorzaakt door het onrechtmatige handelen waar vordering 9 op ziet.

Lees de uitspraak (pdf/html)

KluwerPatentBlog

IEF 14605

Prejudiciële vragen over beperkte kostentoewijzing advocaten en octrooigemachtigden

Hof van Beroep Antwerpen 26 januari 2015, IEF 14605 (Telenet tegen United Video Properties)
Uitspraak ingezonden door Stijn Debaene & Hakim Haouideg, Fieldfisher en Domien Op de Beeck, Bird & Bird. Octrooigeschil. Proceskosten. Prejudiciële vragen. Artikel 14 stelt dat de in een intellectuele eigendomsrechtelijk dispuut in het gelijk gestelde partij de redelijke en evenredige kosten die zij heeft gemaakt moet kunnen verhalen op de verliezer tenzij de billijkheid zich daartegen zou verzetten. In de procedure klaagde Telenet dat indien geldend Belgisch recht werd toegepast, dat zij:
- slechts een klein deel van haar advocatenkosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij omwille van de door de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007 ingestelde plafonds, en
- slechts de aan haar octrooigemachtigde verbonden kosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij indien - overeenkomstig de geldende rechtspraak - de tegenpartij een onrechtmatige daad zou kunnen worden verweten.

Het Hof heeft Telenets suggestie om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie gevolgd en vraagt in wezen aan het Hof of artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn zich verzet tegen:
- de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007, en of
- de vaststaande rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn indien de verliezende partij een burgerrechtelijke fout heeft gemaakt.

Zie meer: DeStandaard

Gestelde vragen:

1. Verzetten de begrippen van artikel14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de Belgische wetgeving die de mogelijkheid biedt aan de rechter om rekening te houden met welbepaalde specifieke kenmerken eigen aan de zaak en die een systeem van gevarieerde forfaitaire tarieven vooropstelt inzake kosten voor de bijstand van een advocaat?

2. Verzetten de begrippen van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn in geval van een fout (contractueel of buitencontractueel) ?"

Citaten:

De grief van de geïntimeerde komt er in essentie op neer dat zij meent dat de forfaitaire begrenzing van de erelonen voor zaken betreffende intellectuele eigendom niet kan, gelet op voormeld artikel14 van de Europese Richtlijn.

Ter verantwoording haalt de geïntimeerde de complexiteit van de materie aan alsook de noodzaak om zich te laten bijstaan door specialisten in het octrooirecht. Zij benadrukt dat erelonen zoals hier aangerekend van 185.462,55EUR niet ongewoon zijn in dit soort van materie. Zij benadrukt dat het gaat om uiterst complexe disputen die door specialisten worden uitgevochten middels zeer volumineuze conclusies.

Nochtans moet het hof opmerken dat ook andere zaken dan geschillen inzake intellectuele eigendom zeer complex kunnen zijn en bijstand van gedegen specialisten vereisen. Ook in andere zaken dan intellectuele eigendomsgeschillen worden volumineuze conclusies en stukkenbundels overgemaakt aan het hof. Volledigheidshalve moet worden gesteld dat volumineuze conclusies en stukkenbundels niet altijd een objectieve graadmeter zijn voor de complexiteit van het geschil,

Het hof stelt vast (zie artikel 1022 Ger.W.) dat de bedragen voor de forfaitaire rechtsplegingsvergoedingen werden vastgesteld na advies van de Orde van Vlaamse Balies, de Ordre des barreaux francophones et germanophone. De Belgische wetgeving laat de rechter toe rekening te houden met diverse elementen bij de bepaling van het forfaitaire tarief, waaronder de complexiteit van de zaak en het kennelijk onredelijk karakter van de zaak. Bovendien voorziet de Belgische wet in artikel 1017 Ger.W. dat de Belgische rechter rekening houdt met de overeenkomst tussen partijen.

De vraag rijst of deze Belgische wettelijke regels de rechter niet voldoende de mogelijkheid geven om ervoor te zorgen dat de verliezende partij de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt te laten dragen.

Het hof stelt zich de vraag of de interpretatie die de geïntimeerde en de appellante geven aan artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004- meer bepaald dat voormeld artikel zich volgens hen verzet tegen een forfaitair plafond voor advocatenkosten die variëren naargelang een vordering al dan niet begrootbaar is en naargelang de hoegrootheid van de vordering - er niet zou kunnen toe leiden dat bepaalde winnende procespartijen anders worden behandeld terwijl daar ogenschijnlijk geen objectieve verantwoording voorhanden is. De vraag rijst of dit wel billijk is.

Dezelfdevraag rijst bij de verhaalbaarheid van de kosten voor technische bijstand.

Ook in andere dan intellectuele eigendomszaken laten partijen zich technisch bijstaan. Is de rechtspraak die oordeelt dat dergelijke kosten enkel kunnen verhaald worden indien de winnende partij aantoont dat de verliezende partij een fout heeft gemaakt bij het instellen of verderzetten van de zaak en de kosten van de technische raadsman daar het noodzakelijke gevolg van zijn, strijdig met het principe zoals verwoord in voornoemd artikel14, namelijk de algemene regel dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten moeten gedragen worden door de verliezende partij ?

IEF 14608

Prejudiciële vraag over rechtsbasis van claim op 'billijke vergoeding' en jurisdictie

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 11 december 2014, IEF 14608; zaak C-572/14 (Austro-Mechana)
Auteursrecht. Collectief beheer.

„Is de vordering tot betaling van een billijke compensatie op grond van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, die naar Oostenrijks recht bestaat jegens ondernemingen die dragers in het binnenland als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer brengen, een vordering uit ‘onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?”

 

Verzoekster is een Oostenrijkse collectieve beheersorganisatie van auteursrechten. Zij int de in de Oostenrijkse auteursrechtwet bedoelde vergoeding voor in Oostenrijk ingevoerde dragers en geeft uitvoering aan de vereiste ‘billijke compensatie’ voor de geoorloofde reproductie van beschermde werken voor privégebruik. Zij heeft een vordering ingesteld tegen verweersters: vijf Amazon-bedrijven uit Duitsland en Luxemburg die niet in Oostenrijk geregistreerd zijn. Verzoekster stelt hen hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde vergoeding. De vraag is of de Oostenrijkse rechter bevoegd is. De zaak gaat over sinds 2010 in het verkeer gebrachte opslagmedia in mobiele telefoons die geschikt zijn om muziek af te spelen of de opslagcapaciteit van die telefoons uit te breiden. Verzoekster vordert hiervoor een vergoeding op grond van de Oostenrijkse auteurswet waarvoor zij zich bevoegd meent op grond van artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001, alsmede een op artikel 5, lid 2, sub b, van RL 2001/29 gebaseerde billijke compensatie. Zij volgt daarbij de rechtspraak van het HvJEU voor wat betreft de ‘aansprakelijkheid voor schade’. Verweersters stellen dat het artikel van Vo. 44/2001 alleen van toepassing is in geval van een vordering uit onrechtmatige daad. Verzoeksters vordering op grond van de Oostenrijkse auteurswet betreft echter rechtmatig handelen – het bieden van compensatie wegens reproducties voor privégebruik die ook zonder toestemming van de auteur geoorloofd zijn. Het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof heeft al in 2006 om die reden geweigerd artikel 5, punt 3 van Vo. 44/2001 op dergelijke vorderingen toe te passen. Zowel in eerste instantie als in beroep verklaart de OOS rechter zich onbevoegd. Verzoekster heeft herziening aangevraagd waarover de verwijzende rechter moet beslissen.

Het verwijzende Oostenrijkse Oberster Gerichtshof concludeert aan de hand van de hem voorgelegde feiten dat de Oostenrijkse gerechten slechts bevoegd kunnen zijn op grond van het in artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001 neergelegde forum locus delicti-beginsel. Volgens rechtspraak van het HvJEU is dit artikel van toepassing ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Hij vraagt zich af of de hier in geding zijnde vordering onder artikel 5 pt 3 van de Vo. valt en legt het HvJEU bovenstaande vraag voor:

IEF 14606

Wraking tegen procedurele beslissing in IE-zaak afgewezen

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 mei 2014, IEF 14606; ECLI:NL:RBDHA:2014:16625 (Belgische verzoeker tegen Rechtbank Den Haag)
Wraking. Procesrecht. Het UMCU vordert - kort samengevat - dat de rechtbank voor recht verklaart dat de aanspraken op een aantal op naam van verzoeker staande octrooiaanvragen aan het UMCU toekomen. De in persoon verschenen verzoeker heeft bij pleidooi verzocht om aanhouding, omdat hij de gelegenheid wenste zich van een nieuwe advocaat te voorzien. Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank het verzoek om aanhouding afgewezen. De beslissing om geen aanhouding te verlenen is een procedurele beslissing en levert in het algemeen geen grond voor wraking op. De juistheid van de beslissing om geen aanhouding te verlenen kan niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Verzoek tot wraking van de wrakingskamer, eveneens op grond van het niet verlenen van aanhouding, wordt buiten behandeling gelaten wegens kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking.

5.5. De beslissing om geen aanhouding te verlenen is een procedurele beslissing. In het algemeen levert (onvrede over) een processuele beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn die grond geven te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn dergelijke omstandigheden gesteld noch aannemelijk geworden. De juistheid van de beslissing om geen aanhouding te verlenen kan niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Die vraag kan in een eventueel hoger beroep aan de orde worden gesteld.

5.6.Nu verzoeker zowel bij pleidooi als bij de behandeling van zijn wrakingsverzoek een verzoek tot wraking heeft gedaan vanwege procesrechtelijke beslissingen waarmee hij het niet eens is, zal de wrakingskamer, ter voorkoming van misbruik van het middel van wraking, bepalen dat een eventueel volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.