Overige  

IEF 10102

Geen bezwaar treft doel

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2011, LJN BR5471 (Lako Kennels tegen TROS)

In navolging van IEF 2088 Schadestaatprocedure, schadevaststelling deskundigenbericht naar aanleiding van €505.579,- met wettelijke rente vanaf van 24 mei 2004, de dag van de onrechtmatige uitzending van het door Tros uitgezonden televisieprogramma Radar.

Lako Kennels stelt onder meer dat Tros onrechtmatig heeft gehandeld door Lako Kennels te kwalificeren als één van de meest beruchte en malafide hondenhandelaren in Nederland. Dit terwijl aan die kwalificatie geen gedegen onderzoek van Tros ten grondslag ligt en geen hoor en wederhoor is toegepast.

2.20. Nu geen van de door Lako Kennels c.s. en Tros tegen het deskundigenbericht opgeworpen bezwaren doel treft, worden de conclusies van de deskundige integraal overgenomen en maakt de rechtbank deze tot de hare. Dit brengt met zich dat de schade aan de zijde van Lako Kennels c.s. ten gevolge van de onrechtmatige gedragingen van Tros wordt vastgesteld op de EUR 296.989,-- (2004 tot 2008) en EUR 208.590,-- (2009-2014), totaal EUR 505.579,--. Dit bedrag is toewijsbaar, alsmede de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 24 mei 2004.

IEF 10098

Geen geld voor broodnodige pilotplants

Hof Arnhem 29 juli 2011, LJN BR3465 (appellant tegen curator Canopus N.V. en Ceramic Oxides International B.V. tegen curator Canopus N.V.)

Als randvermelding. Octrooirecht. Hebben de bestuurders van de failliete naamloze vennootschap hun taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement? Vennootschap is opgericht met het doel om een aantal octrooien te exploiteren in samenwerkingsverband met derden. Er was geen geld hadden om te investeren in de broodnodige pilotplants. Strijd en aansprakelijkheid met oprichtingsakte, 2:138 BW en 2:9 BW niet aangenomen (zie r.o. 4.29).

4.28 (...) Volgens de curator speelden bij het besluit om voornoemde licentieovereenkomst te ontbinden de volgende belangen een rol:
(i) het belang van Canopus om haar rechten ter zake het vermarkten van de octrooien van COI te behouden;
(ii) het belang van [appellant sub 2] en COI dat het recht om de octrooien van COI te mogen vermarkten weer door COI werd verkregen, zodat [appellant sub 2] geen bemoeienis meer van derden had te verduren bij het vermarkten van de door hem bedachte technologie.
Deze belangen zijn door de curator in zijn antwoordconclusie na enquête nader toegelicht. Naar het oordeel van het hof heeft de curator evenwel onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou blijken dat [appellant sub 2] zich niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben er voldoende aan gedaan om de octrooien geëxploiteerd te krijgen en pas toen dat niet lukte en de activiteiten van Canopus bij gebrek aan financiële middelen zijn stilgelegd, is de licentieovereenkomst tussen COI en Canopus ontbonden. Bij die stand van zaken kan niet gezegd worden dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zich in redelijkheid niet in staat mochten achten tot het scheiden van het belang van Canopus en het persoonlijk belang van [appellant sub 2], te weten het kunnen vermarkten van de octrooien (maar nu) via COI.

4.29  Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat, nog daargelaten of er wel een Raad van Commissarissen was benoemd, niet aangetoond is dat door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is gehandeld in strijd met artikel 17 lid 2 van de oprichtingsakte. Vervolgens zal onderzocht moeten worden of [appellant sub 2] en [appellant sub 1] anderszins een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De curator heeft, als gezegd, op grond van hetzelfde feitencomplex als in het kader van aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 2:138 BW is aangevoerd, gesteld dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] op de voet van artikel 2:9 BW een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van het niet naar behoren vervullen van hun bestuurstaak.
Volgens vaste rechtspraak kan de bestuurder op grond van artikel 2:9 BW (slechts) aansprakelijk worden gesteld als hem een ernstig verwijt treft. Of aan dit verwijtbaarheidscriterium is voldaan moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. De curator heeft zijn stelling dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:9 BW onderbouwd met dezelfde argumenten die hij aan zijn vordering uit hoofde van artikel 2:138 BW ten grondslag heeft gelegd. Deze door de curator gestelde en door het hof reeds behandelde feiten en omstandigheden leveren, mede op grond van hetgeen het hof in het kader van de beoordeling ten aanzien van de vordering ex artikel 2:138 BW heeft overwogen, niet een ernstig verwijt aan [appellant sub 2] en [appellant sub 1] op en kunnen derhalve niet tot aansprakelijkheid ingevolge artikel 2:9 BW leiden.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

IEF 10088

Wie uitvinder is, is niet beslissend

Hof 's-Gravenhage 26 juli 2011, LJN BR5340 (Vetus N.V. tegen Inno Nautic B.V.)

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

In navolging van o.a. IEF 10013.

Eerst in't kort. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT  en Espacenet).

Mislukte samenwerking over ontwikkelen en vermarkten van een opblaasbare vloeistoftank voor schepen tussen uitvinder en beoogde licentienemer. Processueel: moet niet door advocaat getekende memorie van antwoord buiten beschouwing worden gelaten op grond van art. 83 lid 2 Rv? In dit geval niet. 

Beoogd licentienemer heeft gedwaald bij het aangaan van de tussen partijen gesloten (intentie)overeenkomst op grond waarvan hij diverse bedragen moest betalen, nu uitvinder niet tevens octrooihouder was. Beoogd licentienemer heeft gehandeld in strijd met geheimhoudingsverplichtingen door van vertrouwelijke informatie gebruik te maken bij het buiten de uitvinder om op de markt (willen) brengen van de tank. rechtvaardigt slechts een beperkt/tijdelijk verbod. Beoogd licentienemer moet octrooi aan uitvinder overdragen, dat door beschikkingsonbevoegde derde aan beoogd licentienemer is overgedragen.

Geen vordering die ziet op de handhaving van IE-Rechten; geen 1019h Rv. Algemene liquidatietarief.

35. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof het vonnis voor zover tussen Inno Nautic en Vetus in conventie gewezen zal bekrachtigen voor zover Vetus is veroordeeld om het NL-octrooi 185 en de PCT-aanvrage te naam te stellen van (over te dragen aan begrijpt het hof) Inno Nautic en voor het overige zal vernietigen en de conventionele vorderingen alsnog zal afwijzen, met compensatie van de kosten. Hoewel niet duidelijk is of, gelet op het voormelde incidentele arrest, Vetus op grond van het vonnis iets heeft betaald, zal de vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis, voor zover vernietigd, is betaald worden toegewezen, te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente.
In reconventie zal het hof het vonnis vernietigen en alsnog de gevorderde vernietiging en de vordering tot betaling van € 76.457,50 toewijzen, met veroordeling van Inno Nautic in de kosten van het geding in reconventie. Nu er geen sprake is van een vordering die ziet op handhaving van IE-rechten als bedoeld in artikel 1019h Rv - waarbij het moet gaan om de vraag of sprake is van (dreigende) inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht of een daarmee samenhangende vordering, terwijl in deze zaak de vorderingen juist niet gebaseerd zijn op octrooi-inbreuk - , zal het hof de kosten begroten aan de hand van het algemene liquidatietarief. De in hoger beroep bij eisvermeerdering ingestelde vorderingen zal het hof afdoen als hiervoor overwogen. De proceskosten in hoger beroep zal compenseren nu partijen over weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

Lees het arrest hier (link / pdf)

IEF 10087

Zogenoemde 'fustenpool'

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 augustus 2011, LJN: BR5357 (Heineken, Amstel en Brand c.s. tegen Olm Brouwerijen B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Hannes Bierman, Stibbe N.V..

Eerste in 't kort. Merkenrecht. Het navullen van gestanste bierfusten (Viking Gas/Kosan Gas, IEF 9944). Over Fustenpools en kelderbierinstallaties. Reclame-uiting in overeenkomsten met Heineken.

Heineken beticht Olm van bierfraude. Volgens Heineken vult Olm bierfusten en kelderbierinstallaties in Heinekencafés met Olmbier en wordt dat Olmbier als ware het Heinekenbier verkocht. Of er daadwerkelijk sprake is van een grootschalige fraude zoals Heineken doet vermoeden en of Olm hiervan een verwijt kan worden gemaakt, dient hoofdzakelijk in de bodemprocedure te worden beoordeeld.

Hierop vooruitlopend heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op vordering van Heineken geoordeeld dat Olm merkinbreuk pleegt door Heinekenfusten na te vullen met Olmbier. Tevens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Olm onrechtmatig handelt jegens Heineken door het navullen met Olmbier van zogenaamde kelderbierinstallaties die zich in Heinekencafés bevinden. Olm wordt op grond hiervan met onmiddellijke ingang verboden kelderbierinstallaties na te vullen met Olmbier. Daarnaast dient Olm te stoppen met het navullen van Heinekenfusten op een termijn van 30 dagen na de datum van dit vonnis. Ook moet Olm aan Heineken informatie verstrekken, onder meer over de hoeveelheid verhandelde Heinekenfusten gevuld met Olmbier sinds 1 april 2008.

(1) De eigendom van de Heinekenfusten 5.4. Niet bestreden is dat de Heinekenfusten waarin de woorden ‘PROP/EIG HEINEKEN’ zijn gestanst, door Heineken zijn aangeschaft en in het verkeer gebracht. Vooralsnog heeft Olm niet voldoende aannemelijk weten te maken dat alle (in Nederland gevestigde) brouwerijen meewerken aan een zogenoemde ‘fustenpool’ op grond waarvan voor iedere aangesloten brouwerij het recht zou bestaan de fusten van andere brouwerijen te gebruiken door ze met haar eigen bier te vullen.

(2) Het navullen van de fusten en de merkenrechtelijke relevantie hiervan 5.7.  De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen is dat Heineken vooralsnog kan worden aangemerkt als eigenaar van al die fusten waarin haar naam (tevens haar merk) is gestanst. De eigendom van die fusten komt derhalve niet bij derden te liggen, waardoor geen sprake is van uitputting van de merkenrechten van Heineken. De voorzieningenrechter volgt het bij monde van mr. Bierman namens Heineken gevoerde verweer dat Olm zich ook in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Viking Gas/Kosan Gas niet op uitputting kan beroepen. In die zaak was wel sprake van uitputting van het merkrecht. De kopers van de Kosan gasflessen werden immers daadwerkelijk eigenaar van die gasflessen, zij moesten over hun eigendomsrecht kunnen beschikken, zij hadden geïnvesteerd in die flessen en Kosan heeft bij verkoop de economische waarde van de gasflessen gerealiseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken deze factoren de situatie in de uitspraak Viking Gas/Kosan Gas wezenlijk anders dan die in het onderhavige geschil tussen Heineken en Olm.

5.8.  Met het opnieuw vullen met Olmbier van Heinekenfusten – waarin het merk Heineken is gestanst – pleegt Olm merkinbreuk, ongeacht beantwoording van de vraag hoe Olm het bier vervolgens (als Olmbier of als ware het Heinekenbier) aan de man brengt. Er is voorshands sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE, te weten dat merk en teken gelijk zijn en in het economisch verkeer worden gebruikt voor dezelfde waar. Verwarringsgevaar wordt in die situatie verondersteld. Het gebruik door Olm van het teken Heineken doet afbreuk aan de wezenlijke functie van het merk van Heineken, te weten de aanduiding van de herkomst van de waar. Het navullen door Olm van Heinekenfusten kan derhalve op de merkenrechtelijke grondslag worden verboden. Of Olm met het navullen van de Heinekenfusten tevens een verwijt treft van onrechtmatig handelen jegens Heineken – en het verweer van Olm dat dit niet het geval is omdat die fusten “verdwijnen” in een keten van handelaren en afnemers en Olm er dus geen zicht op heeft op welke wijze die fusten aan de man worden gebracht – behoeft dan ook geen verdere bespreking.

5.9.  Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen van Heineken die zien op het terughalen en terugleveren van de fusten (vordering 1 tot en met 4) kunnen worden toegewezen omdat die fusten haar eigendom zijn. Heineken heeft een spoedeisend belang bij toewijzing omdat met die fusten merkinbreuk wordt gepleegd. Diezelfde merkinbreuk rechtvaardigt een jegens Olm uit te spreken verbod om nog langer Heinekenfusten met Olmbier na te vullen. Dit betekent dan ook dat de vorderingen 5 tot en met 9 met betrekking tot de fusten van Heineken in beginsel voor toewijzing gereed liggen. Over de wijze en termijn waarop de vorderingen kunnen worden toegewezen, wordt hierna geoordeeld.

De kelderbierinstallaties 5.10.  Algemeen bekend in de branche is dat Heineken met caféhouders overeenkomsten sluit, waaronder de Overeenkomst Kelderbierinstallatie, en dat die overeenkomsten voor de caféhouders – in meer of mindere mate – de verplichting kennen exclusief Heinekenbier te tappen. Eveneens is algemeen bekend dat een café waarvan de eigenaar een overeenkomst met Heineken heeft gesloten, is voorzien van Heinekenreclamemateriaal (uithangborden, glazen, viltjes etc.). Indien een caféhouder desalniettemin gerechtigd is naast Heinekenbier ook bier van een ander merk te tappen, zal dit normaal gesproken op de bar van het café te zien zijn, omdat zich op die bar dan meerdere tappunten bevinden, elk voorzien van hun eigen biermerk. Heineken heeft onweersproken aangevoerd, en zij heeft hiervan ook foto’s in het geding gebracht, dat op de kelderbierinstallaties die zij aan caféhouders in bruikleen geeft, het Heineken(beeld)merk is aangebracht. Indien Olm de kelderbierinstallatie van een Heinekencafé, zoals hiervoor beschreven, vult met Olmbier, wordt dit – afgezien van beantwoording van de vraag of hiermee merkinbreuk wordt gepleegd – onrechtmatig geacht jegens Heineken. Uitgangspunt is dan immers dat Olm weet of behoort te weten dat de caféhouder wanprestatie pleegt jegens Heineken en dat Olm daarvan profiteert. Olm kan zich er niet achter verschuilen dat zij zich niet hoeft af te vragen of de caféhouder wel een overeenkomst met Heineken heeft, ondanks dat voorstelbaar is dat het in de praktijk wel eens voorkomt dat een caféhouder eigenaar is geworden van een kelderbierinstallatie die aanvankelijk van Heineken was en thans geen overeenkomst meer heeft met Heineken. Uitgangspunt is immers dat in een Heinekencafé die overeenkomst er wèl is, tenzij van het tegendeel blijkt. Olm draait dit uitgangspunt ten onrechte om. De voorzieningenrechter merkt de door Olm gevolgde handelwijze van het navullen van kelderbierinstallaties in Heinekencafés voorshands aan als een onrechtmatige vorm van concurrentie, namelijk het uitlokken dan wel profiteren van de wanprestatie van de caféhouder jegens Heineken. (...) Een en ander rechtvaardigt een in dit kort geding op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) uit te spreken verbod – zoals door Heineken gevorderd onder 5 tot en met 9 – om kelderbierinstallaties in Heinekencafés na te vullen. De vraag of Olm zich hiermee (tevens) schuldig maakt aan merkinbreuk kan dan ook onbesproken blijven. De wijze waarop dit verbod zal worden gegeven, zal hierna worden bepaald.

Artikel 2.22 lid 6 BVIE 5.11.  Nu de vorderingen van Heineken met betrekking tot de fusten (op grond van het merkenrecht) en met betrekking tot de kelderbierinstallaties (op grond van onrechtmatige daad) toewijsbaar zijn, behoeft het beroep van Heineken op artikel 2.22 lid 6 BVIE (op grond waarvan tussenpersonen kunnen worden bevolen diensten te staken die door derden kunnen worden gebruikt om inbreuk op een merkrecht te plegen) geen bespreking.

IEF 10084

Niet onnodig grievend

Rechtbank Amsterdam 17 augustus 2011 LJN BT1907 (P. tegen SBS Broadcasting B.V.)

Met dank aan Josine van den Berg, Klos, Morel, Vos & Schaap.

Mediarecht. Onrechtmatige daad. P. betoogt de dochter van Michael Jackson te zijn. Programma op televisie van SBS treft P. in twijfel en oppert dat er sprake is van financieel belang of psychische aandoening. Nu P. zelf openbaarheid heeft gezocht, staat het SBS vrij om item hieraan te wijden. Geen sprake van onrechtmatige daad want uitlatingen zijn niet onnodig grievend en betrekkelijk zakelijk van toon. Vorderingen tot schadevergoeding worden afgewezen.

4.5 P heeft zelf - door het plaatsen van haar meningen op een voor derden toegankelijke website - de openbaarheid gezocht. Ook staat vast dat SBS haar voor en na de uitzending van het item de mogelijkheid heeft gegeven om te reageren. Dat P. daarvan heeft afgezien, brengt niet met zich dat SBS zich reeds daarom diende te onthouden van uitzending van het item.


4.7 (..) wordt geopperd dat een financieel belang of een psychische aandoening mogelijk ten grondslag ligt aan haar mening, kan door P. zelf als kwetsend worden ervaren, maar is naar het oordeel van de rechtbank niet als onrechtmatig aan te merken. Daarbij betrekt de rechtbank dat de uitlatingen van de Bruijn niet onnodig grievend zijn geformuleerd en betrekkelijk zakelijk van toon (...)

Lees het vonnis hier (pdf, LJN en opgeschoonde pdf).

IEF 10081

Groepsaansprakelijkheid

Rechtbank Rotterdam 10 augustus 2011, LJN BR6484 (Kamer van Koophandel tegen Kantoor voor Klanten BVBA c.s.)

Met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V.

In navolging van IEF 8951. Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad schijnfacturen. In het tussenvonnis had de rechtbank al inbreuk op de IE-rechten vastgesteld en hoofdelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen achter de rechtspersonen. Het eindvonnis geeft bevel om inbreuk op IE-rechten te staken en handelsnaam in register door te halen. Dwangsom van toepassing.

Commentaar van Olaf van Haperen: "Op zich niet zo heel veel schokkends nu in het reeds eerder gepubliceerde tussenvonnis alle IE-rechtelijke vraagstukken reeds werden beoordeeld. Ondanks uitgebreid verweer na tussenvonnis is er ook door de rechtbank niet teruggekomen in haar voornemens om tot vaststelling van inbreuk en hoofdelijke aansprakelijkheid over te gaan. Bijzonder blijft natuurlijk dat de rechtbank over is gegaan tot het vaststellen van groepsaansprakelijkheid en daarom alle betrokkenen (hoofdelijk) zelfs de eenmanszaak/websitebouwer heeft veroordeeld tot het betalen van alle schade en kosten. Dat enkele nog over te dragen domeinnamen inmiddels al waren vrijgevallen mag gezien de termijn waarop dit eindvonnis is gewezen niet verbazen ...."

Lees het vonnis hier (pdf/ zuivere pdf / LJN).

IEF 10070

En zijn Hema-worst meisje

Vrz. Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2011, LJN BR4898 (Sexmails)

Onrechtmatige publicatie sex-e-mails en foto. Onvoldoende spoedeisend belang nu site op zwart is en niet anders openbaar is gemaakt door gedaagde. Wel door anderen met sprekende koppen als: "Gedeelte van de sexmails van [persoon 1] online!", "De sexmails van [persoon 1]" en "Heer [persoon 1] en zijn Hema-worst meisje [naam]".

Rechtspraak.nl: Eiseres heeft onvoldoende spoedeisend belang nu de website van gedaagde op zwart is gezet en gesteld noch gebleken is dat de betreffende publicaties door gedaagde nadien anderszins openbaar zijn gemaakt. Zonder nadere toelichting -die ontbreekt- valt niet in te zien waarom een door gedaagde aan de werkgever van eiseres verzonden e-mail, waarin informatie wordt gevraagd omtrent de schade die eiseres heeft geleden, een voldoende dreiging vormt dat gedaagde wederom tot openbaarmaking van de e-mails en de foto zal overgaan. Dit geldt ook voor een door gedaagde aan het kantoor van de advocaat van eiseres verzonden e-mail. Het gevorderde voorschot op materiële en immateriële schade is afgewezen omdat in het geheel niet is onderbouwd welke schade eiseres heeft geleden. Verwijzing naar de rol voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

4.1.  Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer [eiseres] daarbij voldoende belang heeft. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat [eiseres] de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. De rechtbank zal de provisionele vorderingen afwijzen, nu geen van deze omstandigheden zich voordoet en er ook geen sprake is van een andere grond die voldoende belang bij de toewijzing oplevert. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.2.  De rechtbank stelt voorop dat de publicaties waarvan [eiseres] stelt dat deze onrechtmatig zijn niet meer te vinden zijn op de weblog van [gedaagde], nu deze weblog door Sanoma op ‘zwart’ is gezet. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de betreffende publicaties nadien anderszins heeft geopenbaard. Van de websites “[gedaagde].tk” en “[gedaagde]sblog.wordpress.com” is ter gelegenheid van de comparitie van partijen zijdens [eiseres] immers verklaard dat deze sites in deze fase van het geding niet aan [gedaagde] zijn toe te rekenen. In zoverre valt zonder nadere toelichting -die ontbreekt- niet in te zien welk spoedeisend belang er is bij het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de bodemprocedure waarbij [gedaagde] zou worden veroordeeld tot het staken van elke openbaarmaking van de e-mails en de foto. Het enkele feit dat [gedaagde] in eerste instantie slechts heeft willen toezeggen aan [eiseres] om vermelding van haar volledige naam op zijn weblog te beperken tot een initiaal van haar achternaam is in dat verband onvoldoende.

IEF 10055

Niet-ontvangen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 augustus 2011 (Lensink curator Fan Media B.V. en Herselman)

Met dank aan Erik Vollebregt, Greenberg Traurig

In't kort. SEKAM-betalingen, ongerechtvaardigde verrijking. Formats en licentie Televisieprogramma's. Einde samenwerkingsovereenkomst. Volgens de samenwerkingsovereenkomst heeft er overdracht van auteursrechten plaatsgevonden en is er geen sprake van een ongerechtvaardigde verrijking. Er is ook geen recht op de helft van de Sekam-vergoedingen. Liquidatietarief, want geen specificatie ex art. 1019h Rv.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat het onder r.o. 4.1. weergegeven verweer van Herselman dat Fan Media de auteursrechten ex artikel 3 van de samenwerkings-overeenkomst heeft overgedragen, slaagt. Hieruit volgt dat Fan Media geen recht had op de Sekam-vergoedingen en dus ook niet is veramrd door het niet ontvangen daarvan. Dit betekent dat de stelling van Lensink dat de boedel van Fan Media schade heeft geleden door het niet-ontvangen van de Sekam-vergoedingen faalt. Reeds hierom komt aan Fan Media geen vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking toe. De Primaire grondslag van de vordering faalt derhalve. Daarmee wordt toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire grondslag daarvan.

Recht op de helft van de Sekam-vergoedingen?
4.6. Tegen de subsidiaire grondslag van de vordering heeft Herselman meest verstrekkend aangevoerd dat het in de onderhavige procedure niet gaat om schikkingen met tussen individuele licentiehouders met derden, maar om de vraag of Fan Media een vordering heeft op Herselman. Dit verweer slaagt. (...) Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze (elk van) deze gestelde betalingsverplichtingen - wat daar verder van zij - Herselman als gedaagde partij regarderen, laat staan hoe zulks kan leiden tot een betalingsverplichting van Herselman van de helft van de thans in het geding zijde Sekam-vergoedingen aan de boedel van Fan Media. Reeds hierom kan de subsidiaire grondslag van de vordering niet slagen. Dit brengt mee dat aan een beoordeling van het voorts hieromtrent gevoerde partijdebat niet wordt toegekomen.

IEF 10053

Lokale streekproducten

Vakantietijd en genieten van lokale streekproducten. Bij meer producten heeft u nu een extra weetje, want recentelijk heeft de Commissie enkele Beschermde Geografische Indicaties toegevoegd voor:

Fichi di Cosenza, vijgen uit Italië
Aceite Campo de Calatrava, extra-virgin olijfolie uit Spanke
Moules de bouchot de la Baie du Mont-Saint-Michel, Mosselen uit Bretagne uit Frankrijk
Cornish Pasty, vleesgevuld pastei uit Groot-Brittanië
Saucisson de l'Ardèche, worst uit het Franse arrondissement Ardèche

Meer weten over Geografische indicaties en herkomstaanduidingen (dossier via linkermenu) en bijdrage R.Chalmers 'Weet Abraham nog wel waar  hij zijn Dijon-mosterd haalt?' IEF 10010.

IEF 10050

- opnieuw - rectificeren

Hof Amsterdam 2 augustus 2011, zaak 200.089.702/01 SKG (Telegraaf Media Nederland Landelijke Media B.V. tegen Pretium Telecom B.V.)

 Met dank aan Peter Kok, Houthoff Buruma en Pauline Kuipers, Bird&Bird.

In navolging van randvermelding IEF 9969. Mediarecht. Spoedappel inzake tijd en duur van rectificatie. Deelarrest is op 1 juli 2011 gewezen, vonnis van voorzieningenrechter wordt deels vernietigd. Incidentele vorderingen van Pretium zijn (deels) niet toewijsbaar.

Waar het om gaat: Rectificatie van een onrechtmatig artikel 'Blinde bejaarde keihard belazerd' in De Telegraaf en verschillende aan dat dagblad gekoppelde digitale media, zoals Facebook en Twitter. Moeilijkheden bij digitale rectificatie (klik afbeelding voor de rectificatie). Rectificatie krant, op www.telegraaf.nl, op https://telegraaf.mobi en op andere websites. Doorleiden naar rectificatie. Verwijderen artikelen, links en reacties van alle websites. Verbod openbaarmaking artikelen. Verwijdering artikel uit (cache)archief derden. Verwijderen reacties van sociale media van derden. 

3.20. Bij het in het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juli 2011 neergelegde arrest heeft het hof, als gezegd, reeds een beslissing in het principale appel en een beslissing op vordering 4.6 van Pretium genomen, met bijkomende beslissingen. Het arrest luidt als volgt.

Het hof:

bepaalt dat de tijd gedurende welke Telegraaf de onder 5.3 van het vonnis waarvan beroep bedoelde aankondiging op de homepage van de website www.telegraaf.nl boven de page break aldaar geplaatst moet houden, eindigt op zaterdag 2 juli 2011 te 12:00 uur, zodat die aankondiging op dat tijdstip aldaar verwijderd mag worden en nadien aldaar verwijderd mag blijven;

gebiedt Telegraaf uiterlijk op maandag 4 juli 2011 de websites/blogs:
- TROS Opgelicht
- Fraudehelpdesk
- Infosite rond blinde en slechtziende personen
- Teaparty121
(zoals bedoeld in productie 28 van Pretium), althans de (rechts)personen die deze sites/blogs beheren, schriftelijk te verzoeken het geheel of gedeeltelijk overgenomen litigieuze artikel te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, met kopie van de door haar verzonden brieven per gelijke post aan Pretium;
(...)

4. (...) gebiedt Telegraaf om binnen twee werkdagen na betekening van dit arrest de in het vonnis respectievelijk onder 5.2 en 5.4 bedoelde rectificatieberichten - opnieuw - op de websites www.telegraaf.nl en https://telegraaf.mobi te plaatsen en gedurende één jaar geplaatst te houden, waarbij lettertype en -grootte van de kop en van de tekst dezelfde zijn als van die van het onrechtmatige digitale artikel, zonder weglatingen, aanvullingen of commentaar en zonder de mogelijkheid daarbij reacties te plaatsen.