Overige  

IEF 10048

Willoos werktuig

Rechtbank Alkmaar 21 juli 2011, LJN BR4348 (X tegen Uitgeverij Sport Nederland BV)

Als randvermelding. Misbruik handelsnaam en toezending valse facturen.

Bij verstekvonnis van 12 mei 2011 is X onder meer verboden gebruik te maken van de handelsnaam “Online Bedrijvengids” en facturen te versturen met daarop de vermelding ‘Online Bedrijvengids’ en klanten van USN te benaderen met facturen voor niet geleverde diensten, op straffe van een dwangsom. Voorschot op de door USN geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en proceskosten veroordeling artikel 1019h Rv.

4.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft USN tegenover de gemotiveerde betwisting door X onvoldoende aannemelijk gemaakt dat X actief betrokken is geweest bij het misbruik van de handelsnaam van USN en de toezending van valse facturen aan de klanten van USN en dat zij het in haar macht had en heeft deze praktijken te beëindigen. De voorzieningenrechter is, mede gelet op de persoon van X en de indruk die zij ter zitting heeft gemaakt - een onzekere en naïef overkomende jonge vrouw -, geneigd om in het kader van dit kort geding vooralsnog geloof te hechten aan het relaas van X. De implicaties van dat relaas zijn dat X een willoos werktuig in de handen van meergenoemde Y is geweest. De verweten handelingen kunnen onder die omstandigheden niet aan X worden toegerekend.

4.2. USN heeft gewezen op een aantal inconsistenties in het verhaal van X, maar die zijn niet van dien aard dat het maatschappelijk aanvaardbaar is om de bij verstek uitgesproken veroordeling in stand te laten totdat meer duidelijk is geworden. Daarvoor is met name redengevend dat er na het hiervoor genoemde telefonisch contact meermalen mailcontact tussen X en de advocaat van USN is geweest. Blijkens de inhoud van dat mailcontact is X open en mededeelzaam geweest. De voorzieningenrechter neemt aan dat USN ook face to face contact met X had kunnen krijgen, als ze dat had gewild. Ze had samen met X naar de ING kunnen gaan, als ze dat had gewild. Zij had, kortom, het relaas van X aangehoord hebbend, rekening kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat X net als zijzelf slachtoffer was, en had met X samen kunnen optrekken om verdere schade te voorkomen. Zij heeft dit niet gedaan.

IEF 10047

Oormerk tag voor schapen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 8 augustus 2011, KG ZA 11-863 (APK Identification tegen Schippers Europe B.V.)

Met gelijktijdige dank aan mr. G.L. Kooy, Vriesendorp & Gaade.

Modellenrecht. Exclusieve leveringsovereekomst. Auteursrecht op oormerken met Radio Frequency IDentification-chips, met name nieuw model voor het vrouwelijke deel van de tag voor schapen.

Eiser heeft een gemeenschapsmodel (001652249-0001) en produceert en levert aan gedaagde middels een Supply Agreement met exclusiviteitsbeding inhoudende dat APK preferred supplier is en eerst onderhandeld zal worden over o.a. prijs als Schippers een andere leverancier zou willen. APK legt verklaringen over van Schippers dat zij al in hoge aantallen (inbreukmakende) tags inkoopt in China, echter dit zijn tags die door APK zijn geleverd aan Schippers en er is slechts offerte aangevraagd in China.

Afwijzing ordering, het is niet aannemelijk dat kopieën heeft (laten) vervaardigen, en uitputting van tags die APK zelf aan Schippers heeft geleverd. Geen wanprestatie of slaafse nabootsing. Proceskosten ex 1019h Rv: €4.467,86.

Spoedeisend belang 4.2. Het spoedeisend belang van APK bij het gevorderde verbod vloeit voort uit het voortdurende karakter van de gestelde inbreuk, de gestelde tekortkoming en het gestelde slaafse nabootsen. Beoordeeld moet dus worden of er sprake is van een inbreuk, een tekortkoming of een slaafse nabootsing.

Uitputting 4.3. Naar voorlopig oordeel is geen sprake van een inbreuk op de rechten van APK. Schippers heeft namelijk aangevoerd dat de door haar verhandelde tags waar APK op doelt, door APK zelf aan Schippers zijn geleverd. De voorzieningenrechter begrijpt dat Schippers daarmee een beroep doet op uitputting van het Gemeenschapsmodel- en auteursrecht (art. 21 GModVo en art. 12b Auteurswet). Dat beroep slaagt naar voorlopig oordeel omdat (i) niet in geschil is dat APK het afgelopen jaar meer dan een miljoen APK-tags aan Schippers heeft geleverd en (ii) de door APK bij afnemers van Schippers aangetroffen tags – ook volgens APK – volledig identiek zijn aan de APK-tags.

 

4.4. APK heeft de uitputting slechts weersproken met de stelling dat de directeur van Schippers tijdens een gesprek met APK zou hebben erkend dat Schippers in China kopieën van de APK-tags laat vervaardigen. Die erkenning is echter op geen enkele manier onderbouwd door APK en wordt uitdrukkelijk betwist door Schippers. Volgens Schippers heeft de directeur in het betreffende gesprek slechts aangegeven dat Schippers een Chinese producent, die al andere tags voor Schippers maakt, heeft gevraagd een offerte te maken voor de productie van op APK-tags gelijkende producten. Schippers heeft uitgelegd dat zij dat heeft gevraagd omdat zij in het kader van heronderhandelingen met APK moest kunnen aantonen dat er sprake was van een “significant change in the market selling price” in de zin van artikel 3 van de Overeenkomst. Die uitleg is voorshands aannemelijk aangezien vast staat dat partijen over de prijs hebben heronderhandeld (zie r.o. 2.7) en dat Schippers in dat kader een offerte van een Chinese producent heeft ingebracht (productie 3 van Schippers). In ieder geval is de blote stelling van APK over de erkenning door Schippers voorshands onvoldoende om de gestelde uitputting te weerspreken.

 

4.5. Het spreekt voor zich dat het voorgaande meebrengt dat ook de gestelde wanprestatie en slaafse nabootsing moeten worden verworpen. Het verhandelen van originele APK-tags is uiteraard niet in strijd met de Overeenkomst of onrechtmatig jegens APK.

Proceskosten 4.6. APK zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Schippers vordert onder verwijzing naar artikel 1019h Rv een bedrag van in totaal, met inbegrip van het griffierecht, € 4.467,86. Aangezien APK de redelijkheid en evenredigheid van die kosten niet heeft weersproken, zal zij worden veroordeeld tot betaling van dat volledige bedrag.

IEF 10041

Ook persoonlijk in negatieve zin

Vzr. Rechtbank Arnhem 8 juli 2011, LJN BR3905 (RechtinNederland.nl)  

Mediarecht. Onrechtmatige publicatie, kritiek op rechterlijke uitspraak. Het is op zichzelf niet ongeoorloofd dat op een particuliere website, in dit geval www.rechtinnederland.nl, kritiek wordt geleverd op een uitspraak van een rechter en/of op het handelen van een bepaald persoon, althans dat een geschil tussen partijen uiteen wordt gezet. Gedaagde is hier evenwel over de grens van het toelaatbare gegaan, nu hij zich niet heeft beperkt tot zakelijke informatie over het geschil tussen hem en eiser, maar zich ook persoonlijk in negatieve zin over eiser heeft uitgelaten.

 4.5. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij met zijn website www.[naam site].nl informatie verstrekken wil over specifieke (civiele) rechtszaken, zodat controle op de rechtspaak in Nederland mogelijk wordt gemaakt. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat hij zijn persoonlijke mening over [eiser] op de website heeft geplaatst alsook de processtukken uit de procedure die [gedaagde] tegen [eiser] heeft gevoerd bij de kantonrechter te Breda. Volgens [gedaagde] blijkt de waarheid inzake het conflict tussen [gedaagde] en [eiser] uit de processtukken en kan het publiek/de lezer deze stukken, nu ze op de website zijn gepubliceerd, zelf interpreteren.

4.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Het is op zichzelf niet ongeoorloofd dat op een particuliere website kritiek wordt geleverd op een uitspraak van een rechter en/of op het handelen van een bepaald persoon, althans dat een geschil tussen partijen uiteen wordt gezet. [gedaagde] is hier evenwel over de grens van het toelaatbare gegaan, nu hij zich niet heeft beperkt tot zakelijke informatie over het geschil tussen hem en [eiser], maar zich ook persoonlijk in negatieve zin over [eiser] heeft uitgelaten. De betreffende passages op de website www.[naam site].nl, zoals opgenomen onder 2.7. van dit vonnis, wekken minstgenomen de indruk dat [eiser] geen betrouwbare partner is voor zijn klanten en dat klanten dan ook uiterst waakzaam en alert moeten zijn bij samenwerking met [eiser].

Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze passages, die nodeloos grievend van aard zijn (want eventuele kritiek op [eiser] had ook in veel zakelijke bewoordingen vervat kunnen worden) negatieve gevolgen kunnen hebben voor [eiser] en voor zijn relatie met zijn werkgever, terwijl [gedaagde] in dit kort geding ook niet duidelijk heeft kunnen maken op welke concrete feiten of gebeurtenissen hij zijn uitlatingen over [eiser] doet steunen, anders dan dat hij heeft gewezen op de procedure die hij vergeefs heeft gevoerd bij de kantonrechter te Breda en de (proces)stukken van die zaak, die [gedaagde] eveneens op de website www.[naam site].nl heeft geplaatst. Hieruit kan evenwel niet de conclusie worden getrokken, zoals [gedaagde] doet, dat – kort gezegd – [eiser] een leugenaar is, die geld incasseert voor niet geleverde prestaties. De kantonrechter te Breda heeft overwogen dat [eiser] geen partij was bij de overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam stichting] en dat evenmin na beëindiging van de relatie tussen [gedaagde] en [naam stichting] tussen [gedaagde] en [eiser] mondeling is overeengekomen dat [eiser] zelfstandig de samenwerking met [gedaagde] zou voortzetten, waarna de vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van ruim € 2.500,00 ook is afgewezen. [gedaagde] is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.

Dit vonnis, dat gewezen is op basis van de gewisselde processtukken, kan aan de juistheid van de uitlatingen van [gedaagde] dan ook in geen enkel opzicht steun bieden. [gedaagde] heeft in dit kort geding voor het overige geen enkel concreet stuk overgelegd waaruit wel steun voor de juistheid van die uitlatingen zou kunnen blijken. Voorshands geoordeeld moet het er daarom voor gehouden worden dat [gedaagde] geen enkele feitelijke grond heeft voor zijn gewraakte uitlatingen en dat hij derhalve de grenzen van zorgvuldigheid die hij jegens [eiser] in acht had moeten nemen, heeft overschreden. Voorshands valt het handelen van [gedaagde] jegens [eiser] als onrechtmatig te kwalificeren. Het belang van [eiser] om gevrijwaard te worden van ongefundeerde verdachtmakingen en beschuldigingen dient tegen deze achtergrond dus zwaarder te wegen dan het belang dat [gedaagde] kennelijk stelt te hebben bij zijn uitlatingen.

4.7. De vordering van [eiser] onder 1. zal dan ook in zoverre worden toegewezen dat [gedaagde] de onder 2.7. vermelde grievende opmerkingen/uitlatingen op de website www.[naam site].nl dient te verwijderen en verwijderd dient te (doen) houden. (…)

4.9. De vordering onder III. (het verwijderen van de processtukken van de website) zal worden afgewezen. [eiser] – op wie daartoe de last rust – heeft nagelaten voldoende deugdelijk en concreet de grondslagen van deze vordering te stellen en te onderbouwen. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de privacy van [eiser] wordt gemaakt met het publiceren van de processtukken op de website www.[naam site].nl is onvoldoende om tot toewijzen van de vordering te kunnen komen.

IEF 10040

Koppen tussen aanhalingstekens

Rechtbank Amsterdam 4 augustus 2011, LJN BR4125 (Eiser tegen Mountain Media c.s.)

Mediarecht. Onrechmatige (koppen van) publicatie. Op vordering van [eiser, een bekende Nederlandse profvoetballer] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de uitgever van Dagblad De Pers en de houder van de website www.camilleri.nl veroordeeld tot het plaatsen van rectificaties van de koppen boven publicaties over een incident op 2 juni 2011 in de Leidsekruisstraat in Amsterdam. Bij dit incident werden twee jongeren geslagen en een van hen zou van zijn horloge zijn beroofd. Volgens de rechter wekken de koppen ‘[eiser] mag ik m’n horloge terug’, ‘[eiser] betrokken bij aftuigen jongeren’ en ‘Aangiften tegen [eiser] c.s.’ de suggestie dat [eiser] bij diefstal en/of mishandeling betrokken zou zijn. Volgens de voorzieningenrechter is voor deze suggestie geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal.

4.7.  Onder 4.4 is reeds overwogen dat de kop van het artikel en van de tweede publicatie schadelijk zijn voor de reputatie van [eiser]. De vraag is vervolgens of de inhoud van deze koppen gerechtvaardigd is op grond van het feitenmateriaal. Weliswaar is het uitgangspunt dat de kop van een artikel pakkend en kernachtig moet zijn en dientengevolge in de regel minder nuances bevat dan het artikel zelf, maar dat neemt niet weg, dat ook mededelingen in een kop steun dienen te vinden in de feiten en, als dat niet het geval is, onder omstandigheden onrechtmatig kunnen zijn. Voor de suggestie in de koppen dat [eiser] iets te maken heeft gehad met diefstal van een horloge of met mishandeling, is voorshands geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Aangezien het hier wel een ernstige, de reputatie van [eiser] aantastende beschuldigingen betreft, zijn dergelijke uitingen in beginsel onrechtmatig. De Pers c.s. heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bij het artikel gehanteerde kop, in combinatie met de foto van [eiser] waarop hij uitdagend is afgebeeld, de lading van het artikel dekt. De enkele mogelijkheid dat het iemand uit de vriendengroep van [eiser] geweest zou kunnen zijn die de mishandeling en/of de diefstal gepleegd heeft, is daartoe onvoldoende. Overigens heeft [eiser] ook dat betwist en heeft hij onweersproken gesteld dat geen van de personen die de bewuste avond deel uitmaakten van zijn gezelschap, voldeed aan een van de door [persoon 1] en/of [persoon 2] opgegeven signalementen van degenen tegen wie hun aangifte was gericht. Aan De Pers c.s. kan worden toegegeven dat een uiting die niet (geheel) steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal niet onder alle omstandigheden onrechtmatig is, maar dan moet voor zo een uiting toch een zekere rechtvaardiging te vinden zijn, wat hier, voor zover het de koppen bij de publicaties betreft in combinatie met de foto’s van [eiser], vooralsnog niet het geval is.

4.8.  Dat de koppen tussen aanhalingstekens zijn geplaatst neemt de onrechtmatigheid ervan niet weg. De inhoud van het artikel rechtvaardigt immers niet het citaat ‘[eiser] mag ik m’n horloge terug?’ en er blijkt ook niet uit dat één van de geïnterviewden zich letterlijk zo heeft geuit. Het lijkt er meer op dat de koppenmaker ‘creatief’ is omgesprongen met de citaten van [persoon 1] en de naam van [eiser] in de kop heeft vermeld om daarmee extra aandacht van het publiek te trekken. Ook de kop van de andere publicatie ‘[eiser] betrokken bij aftuigen jongeren’ is niet een citaat dat op grond van deze publicatie aan één van de geïnterviewden kan worden toegeschreven en/of steun vindt in de vermelde feiten.

4.9.  De conclusie tot zover is dat de inhoud van de koppen, anders dan die van het artikel zelf, wel onrechtmatig jegens [eiser] wordt geacht. Het enkele feit dat in het programma RTL Boulevard al aandacht aan het incident op 2 juni 2011 is besteed, ontneemt aan de publicaties voor zover het de koppen betreft niet het onrechtmatig karakter.

IEF 10039

Enkel de aanklikmogelijkheid

Hof 's-Hertogenbosch 26 juli 2011, LJN BR4148 (In cache forum) 

Mediarecht. Onrechmatige publicaties op (internet)forum. Binnen 12 uur zijn diffamerende beweringen (melding van bedreigingen door directie en medewerkers van bedrijf en een clown) verwijderd, echter langer (in cache) bereikbaar, omdat enkel de aanklikmogelijkheid naar de pagina's met de mededelingen zijn verwijderd. Mate van verantwoordelijkheid van degene die de beweringen op de website had geplaatst. Wanneer de benadeelde betwist dat er voldoende aanknopingspunten bestonden voor de juistheid van de diffamerende beweringen, rust de bewijslast hiervan in beginsel op degene die de beweringen heeft gedaan.

4.17.2 (...) [A.][B.] c.s. voert aan dat zij [X.][Y.] c.s. vanaf 5 oktober 2007 meermaals heeft gesommeerd de mededelingen van de website [internetpagina 1] te verwijderen. [X.][Y.] c.s. heeft echter kort na 5 oktober 2007 enkel de aanklikmogelijkheid naar de pagina’s met de mededelingen van zijn homepage verwijderd, aldus [A.][B.] c.s. (...) Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [X.][Y.] c.s. direct gevolg heeft gegeven aan de sommatie van 5 oktober 2007 en dat de mededelingen hooguit 12 uur op [internetpagina 1] hebben gestaan, staat tussen partijen echter hoe dan ook vast dat de mededelingen tot 9 februari 2008 (in cache) bereikbaar zijn geweest (voor de erkenning hiervan door [X.][Y.] c.s., zie nr. 9.5. cva). Gelet op dit laatste had [X.][Y.] c.s. naar het oordeel van het hof gemotiveerd moeten reageren op het verwijt van [A.][B.] c.s. dat [X.][Y.]c.s.actie had moeten ondernemen om de bereikbaarheid van de mededelingen te beëindigen, bijvoorbeeld door zich tot de beheerders van zoekmachine's te wenden. [X.][Y.] c.s. heeft de mededelingen immers op de website [internetpagina 1] geplaatst en hierdoor de mededelingen - als eerste – op het Internet gepubliceerd, hetgeen voor hem – als bedrijfsmatige gebruiker van deze website – een zekere verantwoordelijkheid met zich bracht. [X.][Y.]c.s. heeft echter volstaan met de stelling dat niet mogelijk was de bereikbaarheid van de mededelingen te (doen) beëindigen, zonder bijvoorbeeld uit te leggen waarom dit niet mogelijk was en/of te stellen dat hij tevergeefs heeft geprobeerd de bereikbaarheid te beëindigen doch hierin niet is geslaagd. Nu [X.][Y.] c.s. zijn verweer op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, gaat het hof ervan uit dat [X.][Y.] c.s.(mede) verantwoordelijkheid draagt voor het feit dat de mededelingen hoe dan ook tot 9 februari 2008 – en dus vrij lang - bereikbaar zijn geweest. Het enkele feit dat [A.][B.] c.s. zelf voor verdere verspreiding van de mededelingen heeft gezorgd door het vonnis van het kort geding tussen partijen van 28 februari 2008 (4.1 sub h) niet geanonimiseerd op de website van haar advocaat te (doen) plaatsen, maakt dit niet anders.

IEF 10026

Candy-bars & Bite-sizes

Vrz. Rechtbank 's-Hertogenbosch 29 juli 2011, LJN BR3488 (Nestlé Nederland B.V. tegen Mars Nederland B.V.)

Als randvermelding Mededingingsrecht in concernverhouding: Is het Mars Ondernemingsprogramma 2011 [Brons, Zilver en Goud-beloningen voor als een tankstation aan bepaalde voorwaarden voldoet] in strijd met het mededingingsrecht? Er zijn aanwijzingen dat de verwijten van Nestlé jegens Mars terecht zijn en de bodemrechter Nestlé gelijk zal geven. Niets meer en niets minder. Om vast te kunnen stellen dat de verwijten van Nestlé jegens Mars terecht zijn, is nader (economisch) onderzoek nodig waarvoor dit kort geding zich niet leent. Afwijzing van de primaire vorderingen van Nestlé. De voorzieningenrechter ziet in het door Nestlé gepresenteerde dossier in het licht van het gedocumenteerde commentaar van Mars daarop aanleiding de huidige situatie te bevriezen. De subsidiaire vordering wordt toegewezen.

4.2. De voorzieningenrechter volgt Mars ook niet in haar verweer dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding. In de inmiddels door Nestlé aanhangig gemaakte bodemprocedure zullen de feiten nader dienen te worden onderzocht en moeten worden vastgesteld of de verwijten die Nestlé Mars maakt terecht zijn. Op grond van de presentatie van partijen tijdens de mondelinge behandeling en de door partijen overgelegde rapporten van Lexonomics en Oxero kan worden nagegaan of de vorderingen van Nestlé in de bodemprocedure kans van slagen hebben en of op grond van een belangenafweging rechterlijk ingrijpen op dit moment geïndiceerd is.

4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen kan volgens de voorzieningenrechter worden afgeleid dat er aanwijzingen zijn dat de verwijten van Nestlé jegens Mars terecht zijn en de bodemrechter Nestlé gelijk zal geven. Niets meer en niets minder. Om vast te kunnen stellen dat de verwijten van Nestlé jegens Mars terecht zijn, is nader (economisch) onderzoek nodig waarvoor dit kort geding zich niet leent. Vaststaat in ieder geval dat Mars een machtspositie heeft op de “markt” voor ‘candy bars’ en ‘bite-sizes’ in tankstations en op de “markt” voor chocoladeproducten in het algemeen in tankstations. Die markpositie van Mars op die “markten” is zodanig dat zij zich niet kan beroepen op de groepsvrijstelling ex artikel 3 lid 1 van de Verordering (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Tevens staat vast dat Mars met 308 tankstations overeenkomsten heeft afgesloten tot uitvoering van het programma. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dienen de primaire vorderingen te worden afgewezen.

4.6 (...) De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding Mars te verplichten aan Nestlé een lijst te verschaffen van tankstationhouders waarmee zij is overeengekomen het programma uit te voeren.

5.1. verbiedt Mars vanaf heden tot verdere uitvoering van het Mars Ondernemingsprogramma 2011 met dien verstande dat dit verbod niet geldt ten aanzien van tankstationhouders waarmee Mars tot op heden is overeengekomen het Mars Ondernemingsprogramma 2011 uit te voeren;

IEF 10023

Opgevoerd als boegbeeld

Rechtbank ’s-Gravenhage 27 juli 2011, LJN BR3433 (Eiser tegen Stichting Vrienden van de Partij Voor de Vrijheid)

gelinkte foto: NOVA

Portretrecht. Imam in dienst van de Haagse islamitische moskee As-Sunna vordert €55.000 schadevergoeding vanwege vermeende inbreuk op zijn portretrecht in de film Fitna van Geert Wilders. Zonder zijn toestemming is een fragment van een eerder in 2007 in Netwerk uitgezonden interview opgenomen in de film Fitna. Vordering wordt afgewezen, omdat onvoldoende is gesteld dat door de Stichting inbreuk is gemaakt ofwel (anderszins) jegens hem onrechtmatig is gehandeld. 

Dat Wilders bestuurslid van de Stichting is, is - zonder daarop gerichte stelling of nadere onderbouwing, die zijn uitgebleven - onvoldoende om aansprakelijkheid van de Stichting voor dit handelen van Wilders te kunnen aannemen.

4.5. De rechtbank oordeelt dat hetgeen [eiser] - op zichzelf voldoende duidelijk - heeft gesteld onvoldoende is om te kunnen concluderen dat met betrekking tot (het openbaar maken van) de film Fitna door de Stichting inbreuk is gemaakt op zijn portretrecht ofwel (anderszins) jegens hem onrechtmatig is gehandeld. [eiser] stelt namelijk dat Wilders (die in de dagvaarding als "gedaagde" wordt aangeduid) het fragment waarin [eiser] is te horen en te zien in de film Fitna heeft opgenomen en dat Wilders degene is die deze film openbaar heeft gemaakt. [eiser] stelt niet dat de Stichting daar een rol in heeft gespeeld op grond waarvan zij aansprakelijk is voor deze handelingen. Dat Wilders bestuurslid van de Stichting is, is - zonder daarop gerichte stelling of nadere onderbouwing, die zijn uitgebleven - onvoldoende om aansprakelijkheid van de Stichting voor dit handelen van Wilders te kunnen aannemen. Reeds hierom ligt de vordering van [eiser] voor afwijzing gereed.

4.6. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De overige stellingen en weren van partijen behoeven daarmee geen bespreking meer.

IEF 10021

Ongelukkig samenstel van citaten

Hof Amsterdam 26 juli 2011, LJN BR3418 (Schoonderwoerd tegen Zwartepoorte Goes B.V.)

Parallelle publicatie ITenRecht 455 en in navolging van IEF 7940. Zoekmachineresultaten. Vrijheid van meningsuiting.

Exploitant website is verantwoordelijk voor Google-zoekresultaat. Gedaagde Schoonderwoerd wordt veroordeeld om “de inrichting van de website klup.nl zodanig aan te passen en aangepast te houden, dat niet langer via deze website, door middels van de website van Google, een zoekresultaat wordt weergegeven waarin de onjuiste indruk wordt gewekt dat Zwartepoorte failliet is." (r.o. 3.1 eind) Kleine ingreep voor websitehouder.

Websitehouder kan ter voorkoming van de suggestie worden verplicht zijn website aan te passen. Hoewel vrijheid van meningsuiting en belangenafweging. Onder omstandigheden verantwoordelijk voor de weergave van hun websites in de zoekresultaten van Google.

3.6. Met de voorzieningenrechter acht het hof voldoende aannemelijk dat deze weergave schadelijk was voor Zwartepoorte en, bij voortduren daarvan, tot verdere aanmerkelijke schade kon leiden. [ Appellant ] heeft ter zitting in eerste aanleg kennelijk zelf laten weten dat hij met een geringe ingreep de zoekresultaten (voor de toekomst) kon beïnvloeden. Zijn stelling in hoger beroep dat hij zich aanzienlijke kosten en moeite heeft moeten getroosten, heeft hij onvoldoende toegelicht. Voor zover het gaat om een ingreep in de tekst op de website en een aantal verzoeken aan Google, volstaat dit niet ter onderbouwing. Dat Google zelf een Notice and Take down procedure kent, brengt niet mee dat de onderhavige vordering in kort geding tegen [ Appellant ] niet toewijsbaar kan zijn. Mogelijk is dat Zwartepoorte - zoals [ Appellant ] betoogt - ook Google zelf met succes had kunnen aanspreken, maar of dit daadwerkelijk zo is, is onvoldoende duidelijk. In ieder geval kan voorshands niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat een vordering tegen Google op korte termijn het gewenste effect zou hebben gehad. Voor nader onderzoek op dit punt is in kort geding geen plaats. [ Appellant ] heeft voorts aangevoerd dat iedere gemiddelde internetgebruiker wel weet dat Google alleen maar citaten doorgeeft van de gevonden website. Ook als dit juist is, neemt dit echter niet weg dat van het bovenaan de resultatenpagina verschijnen van het onderhavige zoekresultaat onmiskenbaar de suggestie uitgaat dat de vermelding van het failliete bedrijf betrekking heeft op Zwartepoorte, ook al weet een internetgebruiker in theorie mogelijk wel dat het losse citaten kan betreffen. Niet iedere internetgebruiker zal vervolgens doorklikken. Ten slotte acht het hof de door [ Appellant ] gesuggereerde remedies die Zwartepoorte zelf had kunnen nemen – een persbericht of een bericht op haar website – niet afdoende om de schade effectief te beperken.

3.7 Met de grieven III en IV keert [ Appellant ] zich tegen rechtsoverweging 4.8. [ Appellant ] gaat in op het recht op vrijheid van meningsuiting en de omstandigheden waaronder dit recht mag worden beperkt. Voor zover zijn betoog betrekking heeft op de inhoud van de uiting, is dit niet van belang aangezien hier niet ter discussie staat of sprake is van een potentieel onrechtmatige uiting. Het gaat hier om de gevolgen van een ongelukkig samenstel van citaten in een zoekresultaat waardoor ten onrechte een faillissement wordt gesuggereerd. De vraag is dan of die gevolgen een beperking op de vrijheid van meningsuiting geoorloofd doen zijn. Zoals ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, hangt dit af van de concrete omstandigheden van het geval en is ter beantwoording van die vraag een belangenafweging vereist. Het hof verenigt zich met het oordeel van de voorzieningenrechter dat in de gegeven omstandigheden het belang van Zwartepoorte zwaarder weegt. De grieven III en IV zijn tevergeefs voorgesteld.

3.14. De grieven XVI en XVIII bevatten de klacht dat [ Appellant ], op grond van de werkwijze van Google, niet op voorhand kan uitsluiten dat de zoekmachine een zoekresultaat weergeeft waarin de onjuiste indruk wordt gewekt dat Zwartepoorte failliet is en dat het dictum, waarin hij wordt verplicht de zoekresultaten van Google verwijderd te houden, executiegeschillen ten gevolge heeft. [ Appellant ] leest het dictum echter te ruim. Hij diende zijn website aan te passen en aangepast te houden, hetgeen mede in het licht van rechtsoverweging 4.8, eerste zin, van het bestreden vonnis, niet inhoudt dat hij zijn website en de zoekresultaten in de gaten moet houden, maar slechts dat hij gehouden is de aanpassing van de website niet weer ongedaan te maken. Dit betekent dat ook de grieven XVI en XVIII niet slagen.

Lees het arrest hier (link / pdf).

IEF 10016

De post 'demobus'

Gerechtshof 's-Gravenhage 26 juli 2011 rolnr. 08-418 (ABK Kunststoffen B.V. en Transcaare B.V. tegen Snoeks Automotive B.V.)

Met dank aan John J. Allen, NautaDutilh.

In navolging van 8364. Octrooirecht van Snoeks op inbouwkits voor bedrijfswagen waarmee deze worden voorzien van extra zitplaatsen 'achterin', waardoor een zogenoemde dubbele cabine ontstaat. In hoger beroep heeft A&T hun eis gewijzigd zodat thans wordt gevorderd: winstderving en onverkoopbare materialen en 'demobus' met instandhouding van de veroordeling tot betaling schadevergoeding voor bewaarkosten.

Snoeks verweert uitgebreid tegen ingebrachte schaderapportage van Joling en Mossel. Beroep op verzaking schadebeperkingsplicht ex 6:101 BW wordt afgewezen. Gorden Growth-methode. In eerste aanleg zijn de vorderingen afgewezen, in hoger beroep toegewezen. Vernietiging vonnis Rechtbank, veroordeling Snoeks in kosten. Liquidatietarief, omdat vorderingen in hoofdprocedure waren ingesteld voor de uiterste implementatiedatum Handhavingsrichtlijn.

Werkelijke vs hypothetische situatie 4.5. Bij de beoordeling van de verdere verweren van Snoeks wordt het volgende vooropgesteld. De omvang van de winstderving moet worden bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid geweest is (de werkelijke situatie) met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest wanneer het onrechtmatig handelen van Snoeks niet zou hebben plaatsgevonden (de hypothetische situatie), Bij de begroting van de schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast, ook niet aan de regel dat een bewijsaanbod dat aan de daarvoor geldende eisen voldoet moet worden gehonoreerd (vergelijk HR 27 juni 2008, LJN:BD1842 en HR 5 juni 2009, LJN: BH5410). Voldoende is dat het bestaan van schade aannemelijk is, waarna deze door schatting kan bepaald worden. Met haar verweer dat A&T geen schade kunnen hebben geleden omdat zij door handhaving door Snoeks van haar octrooi niet zijn gehinderd in het leveren van kunstsoftoepassingen ziet Snoeks over het hoofd A&T in 2003 waren begonnen met het leveren van gordelframes en dat zij daarin wel werden gehinderd. (…)

Gordon Growth-methode 4.30 (...) Voor de berekenin van de schade na 2005 hebben Joling en Mossel gebruik gemaakt van de Gordon Growth-methode. De toepasselijkheid vn deze methode is door Snoeks betwist (...) op de grond dat deze methode uitgaat van en constant groeitempo en daarvan in dit geval geen sprake is. Dit verweer faalt, reeds omdat Snoeks niet heeft aangegeven welke methode dan wel voor de berekening van de restschade na 2005 zou moeten worden gehanteerd. Daardoor is dat verweer niet voldooende onderbouwd. Bovendien hebben Joling en Mossel bij hun berekening van de schade na 2005 juist de winstderving in 2005 'zonder groei' tot uitgangspunt genomen (..)

4.31 Aan het feit dat de voor bepaalde tijd gesloten contracten tussen enerzijds Pewe en anderzijds A&T in 2004 niet zijn verlengd, kan Snoeks geen argument ontlenen nu de daarmee beoogde samenwerking werd verstoord door de handhaving door Snoeks van haar octrooi tegen het product waarop die samenwerking was gebaseerd. Ook de verstoorde relatie tussen ABK en Pewe's eigenaar Weersink is - naar A&T onder 93 van hun pleitnota in appel genoegzaam hebben toegelicht - op die handhaving terug te voern. Dat zou eveneens het geval zijn wanneer, zoals Snoeks stelt, die verstoorde relatie zou zijn veroorzaakt doordat ABK met Tijmen Ploeg in zee was gegaan. AbK had dit immer niet hoven doen wanneer zij het in 2003 door Pewwe ontwikkelde gordelframe had kunnen blijven verhandelen.

Verzaking schadebeperkingsplicht 4.32 Ook Snoeks' beroep op verzaking door A&T van hun schadebeperkingsplicht - en daarmee op artikel 6:101 BW - treft geen doel. Tegen de daaraan ten grondslag gelegde steling, dat AT met meer doortastendheid hadden moeten zoeken naar alternatieve, iet onder EP 172 vallende gordelframes, hebben A&T gemotiveerd ingebracht dat zij wel actief zijn geweest met een vervangend product maar dat de beschikbare altenatieven, hetzij inferieur waren aan het product dat zij in 2003 wilde gaan vermarkten hetzij door hen niet van de fabrikant kon worden betrokken. (...) Afgezien hiervan: A&T hebben winst gederfdd als gevolg van het feiten dat zij 2003 hun gordelframe niet meer op de markt konden brengen en niet an worden gezegd dat hen er een verwijt van valt te maken zij dat specifieke gordelframe niet hebben verhandeld.4.31 Aan het feit dat de voor bepaalde tijd gesloten contracten tussen...

Onverkoopbare materialen 5.5 Nu ABK zonder de beslaglegging en de daarop volgende procedure de beslagen onderdelen wel had kunnen  verkopen, en zij dit als gevolg van de beslaglegging/procedure niet heeft kunnen doen, heeft zij door het onrechtmatig handelen van Snoeks een schade geleden van de inkoopwaarde van die onderdelen. De vordering  ten bedrag van €26.568,68) is mitsdien toewijsbaar. Dat geldt niet voor de vordering voor de post 'demobus' die door ABK alleen maar is toegelicht met de opmerking dat op deze door haar vervaardigde bus 'uiteraard' een verlies van € 3.346,- is geleden doordat de bus onbruikbaar werd. Snoeks, die er terecht op wijst ddat ABK hieromtrent niets heeft overlegd, heeft deze schade - in dit geval: toereikend - betwist bij gebrek aan wetenschap, waardoor het bestaan van deze schadepost niet aannemelijk kan  worden geacht.

art. 6:101 BW

 

IEF 10015

Evenmin

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juli 2011 HA ZA 09-3551 (A&F Trade Mark Inc tegen X, Y, Fashion Gate en Drent Trading B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Gerrit Poiesz, KPS Advocaten. Modelrecht, merkenrechten, auteursrecht op kleding van ABERCOMBIE & FITCH en ABERCROMBIE KIDS. Onrechtmatig handelen. Opgave van herkomst gevorderd en rectificatie en Fashion Gate is in deze procedure in staat van faillissement. Stellingen van A&F worden niet concreet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Alle vorderingen worden afgewezen en A&F wordt in proceskosten veroordeeld ex 1019h Rv.


4.4. Naar aanleiding van de betwisting door gedaagden liggen de vragen voor of sprake is geweest van een partij namaakkleding en of het daarbij gaat om de kledingstukken afgebeeld in productie 15 bij de dagvaardingen. Ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van A&F dat de desbetreffende kleding namaak is, volgt daaruit nog niet dat sprake is van het plegen van inbreuk op haar merkrechten door gedaagden. Hetgeen door A&F is gesteld met betrekking tot het handelen van gedaagden kan niet leiden tot de vaststelling dat sprake is van inbreukmakende handelingen. 

4.5. Door A&F is geen enkele onderbouwing gegeven van haar stelling met betrekking tot het (laten) voorzien van kleding van tekens identiek aan de merken van A&F door gedaagden. Daarvan is evenmin gebleken. Deze stelling wordt daarom gepasseerd. Ook de stelling van A&F dat via gedaagden nog steeds “A&F kleding” te koop is, wordt gepasseerd nu dit door haar in het geheel niet is onderbouwd, hetgeen op haar weg ligt aangezien gedaagden dit weerspreken. Er is dan ook geen aanleiding A&F tot bewijs van deze stellingen toe te laten.

4.7. (...) Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat Fashion Gate houder/bewaarder van de kleding voor Idifex is geweest. Door A&F is in het licht van hetgeen in de procedure naar voren is gekomen onvoldoende onderbouwd gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat de andere gedaagden (ook) de desbetreffende kleding in opslag hebben gehad.

4.8. (...) Gesteld noch gebleken is dat Fashion Gate de merken van A&F heeft gebruikt in haar eigen commerciële communicatie of dat bij het in aanmerking komende publiek de indruk is ontstaan van een verband tussen Fashion Gate en de door Idifex aan Kembel verkochte kleding of met de merken van A&F. Met het enkel in opslag houden van de kleding ten behoeve van een ander heeft Fashion Gate zelf geen gebruik gemaakt van de merken van A&F.

4.10. Evenmin kan worden aangenomen dat er sprake is (geweest) van inbreuk op modelrechten en/of auteursrechten. A&F heeft namelijk niet gesteld, laat staan voldoende concreet onderbouwd, waarop deze rechten betrekking hebben. De enkele, niet toegelichte noch onderbouwde stellingen dat zij het auteursrecht op “de ontworpen kleding” heeft en dat zij tevens modelrechten op “de kleding” heeft, maken niet duidelijk waarop zij doelt en derhalve waarvoor zij bescherming vraagt.