Overige  

IEF 9850

Diefstal virtueel goed

HR 28 juni 2011, LJN BQ9251 concl. A-G. Hofstee  (Runescape diefstal virtuele goederen)

Parallel gepubliceerd van IT 416. Eigendomsrechtvraagstuk inzake virtuele 'goederen', literatuurtip: P. Kleve, Juridische iconen van het informatietijdperk, Deventer: Kluwer 2004.

Rechtspraak.nl Conclusie A-G over de vraag of virtuele voorwerpen kunnen worden aangemerkt als een ‘goed’ dat voor diefstal in de zin van art. 310 Sr vatbaar is. Verdachte en medeverdachte nemen slachtoffer mee naar woning medeverdachte en dwingen het slachtoffer na het toepassen van geweld en het bedreigen met geweld zich aan te melden op zijn account in het online-spel RuneScape. Vervolgens hevelen de verdachten een virtueel masker en een virtuele amulet van het slachtoffer over naar hun eigen account. Dit virtueel masker en virtuele amulet kunnen, in het licht van een redelijke wetsuitleg en in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, worden begrepen als goederen die voor diefstal vatbaar zijn, nu deze virtuele voorwerpen i) een economische waarde vertegenwoordigen (zowel binnen als buiten het spel), ii) zelfstandig bestaan, iii) overdraagbaar zijn en iv) individualiseerbaar zijn.

29. Bij wijze van intermezzo past hier een korte beschouwing over de interessante wetenschappelijke discussie die aan dat arrest was voorafgegaan en waarvan het strafrechtelijk goedbegrip en de diverse vormen van computercriminaliteit het thema vormden. Het debat ontstond naar aanleiding van het arrest van Hof Arnhem 27 oktober 1983, LJN AC8160, NJ 1984, 80.(50) De verdachte was een systeemanalist-programmeur en had net vóór beëindiging van zijn dienstbetrekking bij een softwarebedrijf onbevoegd op een disc-pack een kopie gemaakt van een softwarepakket. Is deze handeling - het (onbevoegd) kopiëren - als toe-eigening van 'enig goed' in de zin van art. 321 Sr aan te merken? Anders dan de Rechtbank in eerste aanleg, beantwoordde het Hof deze rechtsvraag bevestigend, kort gezegd onder aanhaling van een (aantal van) de door de Hoge Raad in het Elektriciteitsarrest geformuleerde criteria. Vervolgens kwam de vraag op of het Hof hier niet het Elektriciteitsarrest analogisch had toegepast en hoe zijn oordeel zich verhield met de auteursrechtelijke bescherming van computer software (51). [red. accentuering]

Duitsland 41 (...) Het lijkt uitgesloten dat de reikwijdte van § 242 StGB 'diefstal' van een virtueel goed bestrijkt. Deze bepaling ziet immers op fysieke voorwerpen, en een virtueel object is nu eenmaal 'niet-tastbaar'. Bovendien kan naar Duits recht digitale informatie niet worden 'gestolen'.

42. Ligt vervolging ter zake van het bepaalde in § 303a StGB meer voor de hand? Naar berichtgeving van de Augsburger Allgemeine van 17 mei 2011 heeft het Amtsgericht Augsburg de verdachte op grond van deze strafbepaling veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een schadevergoeding van € 1000,-. De verdachte had, volgens dit krantenbericht, eerst de wachtwoorden van twee andere deelnemers afgetroggeld en vervolgens de virtuele kleding van hun figuren zich toegeëigend.(84) Omdat het delict van Diebstahl een beweglichen Sache voor ontvreemding vereist, werd de verdachte voor unbefugter Datenveränderung veroordeeld.
51. Het zijn in deze tijdgeest vooral de technologische ontwikkelingen in het betalingsverkeer, de informatietechniek en de communicatiemiddelen die maken dat de rechtspraktijk steeds opnieuw wordt uitgedaagd antwoord te geven op de vraag wat onder 'goed' is te verstaan. In dat opzicht kleurt de materiële invulling van het begrip 'goed' nog altijd bij. Het criterium van de 'redelijke wetsuitleg' maakt mogelijk om een klassieke strafbepaling als diefstal binnen de rechtsontwikkeling functioneel te modelleren naar die ontwikkelingen en de inzichten van de huidige tijd. Daartegen kan, meen ik, redelijkerwijs geen bezwaar bestaan. Ook een historisch pand kan met behoud van de eigen statuur zich heel goed lenen voor een moderne(re) inrichting.
52. Ik kom tot de slotsom dat in de onderhavige zaak zowel het virtueel masker als de virtuele amulet een 'goed' is in de zin van art. 310 Sr, nu (i) de wetsgeschiedenis zich tegen een dergelijke uitleg niet verzet en (ii) aan de hier door de Hoge Raad gestelde criteria is voldaan. Daarbij neem ik (iii) in aanmerking dat deze uitleg van het begrip 'goed' binnen de grens van de toelaatbare interpretatie blijft, mede de rechtspraak van het EHRM op dit punt in ogenschouw genomen.

 

50 Zie ook: Computerrecht 1984 m.nt. Smits. De Hoge Raad heeft over de rechtsvraag niet kunnen oordelen; van een cassatieberoep (in het belang der wet) is het niet gekomen.
51 Zie: NLR, a.w., aant. 4 op art. 310 Sr; H.W.K. Kaspersen en N. Keijzer, (bundel) Computermisdaad en strafrecht; en Groenhuijsen en Wiemans, a.w., p. 81 e.v. Zie ook (al eerder): D.W.F. Verkade, Bescherming van computerprogrammatuur, 1985, p. 102.

 

Lees meer: P.Kleve, Juridische Iconen in het informatietijdperk, Deventer: Kluwer 2008, p. 103 e.v.

IEF 9838

"uitburgering" of "verwatering"

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 juni 2011, LJN BQ9409 (The All Blacks (TAB) c.s. tegen Radio 538 B.V.)

Met dank aan Arnout Groen & Laura van Gijn, Klos Morel Vos & Schaap

Merkenrecht. Vorderingen obv woordmerk TURN UP THE BASS tegen woordmerk TURN UP THE BEACH (voor strandfeest). Vorderingen afgewezen: "uitburgering" / "verwatering", verwarring niet bewust gecreërd. 

Voorzieningenrechter: Dat in dit geval eerder sprake is van een slogan of leus dan van een merk heeft Radio 538 onderstreept (herkomstaanduiding r.o. 4.5). Inburgering is niet aannemelijk, want door handelen van merkhouder “niet uit te sluiten dat een bodemrechter eerder zal sprake van ‘uitburgering’ of ‘verwatering’ dan van inburgering. (r.o. 4.8)” Tevens geen onrechtmatige daad, nu geen sprake is van “bijkomende omstandigheden, bijvoorbeeld het bewust creëren  van verwarring om zodoende ‘op slinkse wijze’ klanten bij de concurrent weg te lokken r.o. 4.10)”. Proceskosten ex 1019h worden beperkt tot €10.000, want “het verzamelen van producties had kunnen worden gedaan door een medewerker met een ondersteunende functie (r.o. 4.11)”.

[red. Merkenrecht] 4.5.  Op grond van het door Radio 538 gevoerde verweer – dat hierna nog nader aan de orde zal komen – is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het merk TURN UP THE BASS bij het relevante publiek niet als herkomstaanduiding fungeert die verwijst naar de merkhouder (of naar de licentienemers van het merk). Het relevante publiek zal TURN UP THE BASS evenmin opvatten als een aanduiding voor specifieke waren of diensten. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan TURN UP THE BASS hooguit als een beschrijvende leus of slogan worden aangemerkt die het relevante publiek in verband brengt met een muziekstroming uit een bepaalde periode (grofweg de periode 1988-1993). Dit betekent voorshands dat het merk TURN UP THE BASS, alhoewel het is ingeschreven in het Benelux Merkenregister, niet de functie van een merk kan vervullen. Derhalve kan in dit geding niet worden uitgesloten dat een bodemrechter het merk van eisers nietig zal verklaren (zie artikel 2.28 BVIE). Dat in dit geval eerder sprake is van een slogan of leus dan van een merk heeft Radio 538 onderstreept aan de hand van productie 11 van eisers. Deze productie bestaat uit een vijftal flyers van TURN UP THE BASS-evenementen, georganiseerd door eisers, waarop niet alleen TURN UP THE BASS is vermeld, doch ook PUMP UP THE JAM, CAN YOU FEEL IT en SHOW ME LOVE. In zijn algemeenheid geldt dat consumenten niet gewend zijn de herkomst van waren of diensten uit slogans af te leiden.

4.6.  Evenmin kan voorshands worden geoordeeld dat TURN UP THE BASS door inburgering onderscheidend vermogen heeft verkregen en op die grond de functie van een merk kan vervullen. Weliswaar is niet onaannemelijk dat (de rechtsvoorganger van) CNR in de periode 1989-1993 veelvuldig en consequent gebruik heeft gemaakt van de naam TURN UP THE BASS voor verzamel-cd’s en evenementen, maar Radio 538 heeft aan de hand van haar producties voldoende aannemelijk gemaakt dat TURN UP THE BASS al ongeveer twintig jaar door zeer veel personen en bedrijven wordt gebruikt in titels van cd’s en nummers of in het kader van feesten en evenementen. Zo heeft Radio 538 als productie 2 een groot aantal twitterberichten in het geding gebracht waaruit blijkt dat TURN UP THE BASS als verwijzing wordt gebruikt naar dancemuziek in het algemeen en niet als herkomstaanduiding voor de waren en diensten van eisers. Als productie 3 heeft Radio 538 afbeeldingen van een groot aantal cd’s in het geding gebracht die gebruik maken van de woorden TURN UP THE BASS in de titel. Als productie 4 heeft zij afbeeldingen van een groot aantal cd’s in het geding gebracht die gebruik maken van de woorden TURN UP THE …. in de titel (bijvoorbeeld TURN UP THE REGGAE, TURN UP THE MUSIC, TURN UP THE VOLUME). Als productie 5, 6 en 7 heeft Radio 538 tal van voorbeelden en flyers in het geding gebracht van evenementen met de naam TURN UP THE BASS of daarop gelijkende namen zoals RE-TURN UP THE BASS, TURN UP THE BASS TRIBUTE of TURN UP THE BASEMENT die zijn of worden georganiseerd in de periode juli 2002 tot en met juli 2011. Onder deze voorbeelden bevindt zich een evenement dat op 22 augustus 2008 is georganiseerd onder de naam TURN UP THE BEACH. Geen van deze evenementen is georganiseerd door eisers.


4.7.  Tegen inburgering pleit eveneens dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de periode 1993 tot 2008 de naam/het merk TURN UP THE BASS consequent en veelvuldig hebben gebruikt. Zij hebben naar eigen zeggen sinds 2008 een zestiental feesten georganiseerd, hetgeen vooralsnog in het niet valt bij het grote aantal andere TURN UP THE BASS-evenementen (of evenementen die gebruik maken van een soortgelijke aanduiding) waarvan Radio 538 bewijsstukken in het geding heeft gebracht.


4.8.  Tegen geen van de TURN UP THE BASS-cd’s en evenementen waarvan Radio 538 bewijsstukken in het geding heeft gebracht (de producties 2 tot en met 7) zijn eisers opgetreden, althans daarvan is in dit geding onvoldoende gebleken. Derhalve valt niet uit te sluiten dat een bodemrechter eerder zal spreken van “uitburgering” of “verwatering” dan van inburgering. Hieraan draagt bij dat TM en [eiser sub 4] samenwerken met Radio Decibel, op welke zender [eiser sub 4] een wekelijks programma verzorgt. Ook Radio Decibel maakt gebruik van de aanduiding TURN UP THE BASS en voorshands heeft Radio 538 terecht aangevoerd dat het relevante publiek bij dit gebruik niet kan zien of weten dat gebruik wordt gemaakt van het merk van eisers. Hetzelfde geldt voor de door TM en [eiser sub 4] in Panama georganiseerde feesten. Op de flyers van die feesten (zie productie 11 van eisers) wordt eveneens gebruik gemaakt van de aanduiding TURN UP THE BASS. Ook hier geldt dat het relevante publiek niet kan zien of weten dat gebruik wordt gemaakt van het merk van eisers.


4.9.  De conclusie tot zover is dat de vorderingen in dit kort geding – voor zover die zijn gebaseerd op het merk van eisers – niet kunnen worden toegewezen, nu op voorhand voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter dit merk nietig zal achten.


4.10.  Daarnaast hebben eisers zich beroepen op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad [red. arcering]). Uitgangspunt hierbij is dat het profiteren van andermans product, inspanning, kennis of inzicht op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt. Dit is pas anders indien sprake is van bijkomende omstandigheden, bijvoorbeeld het bewust creëren van verwarring om zodoende “op slinkse wijze” klanten bij de concurrent weg te lokken. In dit kader hebben eisers gesteld dat Radio 538 onrechtmatig handelt door een nagenoeg identieke naam te kiezen, voor een identiek evenement. In het kader van het merkenrecht hebben zij een aantal e-mails van derden in het geding gebracht waaruit verwarring zou moeten blijken. Bovendien hebben zij ter zitting gewezen op de volgens hen (nagenoeg) identieke wijze van presenteren van TURN UP THE BASS / TURN UP THE BEACH. Op de één na laatste pagina van de pleitnota van de raadsman van eisers zijn de twee desbetreffende logo’s afgedrukt die volgens eisers te veel op elkaar lijken en ter zitting is de radiocommercial van Radio 538 beluisterd die volgens eisers is ingesproken met eenzelfde soort stem en intonatie als in de reclame-uitingen van eisers. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit alles echter onvoldoende om te kunnen spreken van een onrechtmatige daad. Na betwisting hiervan door Radio 538 is onvoldoende komen vast te staan dat de verschillende evenementen zich op dezelfde doelgroep richten en dat Radio 538 bewust zou profiteren van de bekendheid van eisers. Bovendien zijn TURN UP THE BASS en TURN UP THE BEACH niet geheel identiek. Dat verschillende derden in verwarring zijn geraakt, zoals blijkt uit de e-mails die eisers in het geding hebben gebracht, kan in het kader van het merkenrecht eventueel relevant zijn, doch is onvoldoende om van een onrechtmatige daad te kunnen spreken. De vorderingen van eisers kunnen derhalve evenmin op grond van artikel 6:162 BW worden toegewezen.


4.11.  Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Radio 538 heeft op grond van artikel 1019h Rv aanspraak gemaakt op een bedrag van € 15.000,- aan advocaatkosten. Eisers hebben hiertegen verweer gevoerd. Dit verweer komt er onder meer op neer dat het niet nodig is geweest dat twee advocaten aan de zaak hebben gewerkt. Verder is aangevoerd dat 6,5 uur is besteed aan twee (confraternele) brieven aan de wederpartij waarin het verweer van Radio 538 is neergelegd en dat het om die reden buiten proportie is om twee keer 9 uur en 20 minuten te declareren als voorbereiding voor de zitting in dit kort geding (waar hetzelfde verweer wordt gevoerd). Tot slot is aangevoerd dat in deze zaak het verzamelen van de producties had kunnen worden gedaan door een medewerker met een ondersteunende functie. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 1019h Rv aanspraak kan worden gemaakt op de redelijke en evenredige kosten. Gezien het verweer van eisers is er aanleiding in dit geval de advocaatkosten te beperken tot € 10.000,-. 4.5. Op grond van het door Radio 538 gevoerde verweer (…) is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het merk TURN UP THE BASS bij het relevante publiek niet als herkomstaanduiding fungeert die verwijst naar de merkhouder (of naar de licentienemers van het merk). Het relevante publiek zal TURN UP THE BASS evenmin opvatten als een aanduiding voor specifieke waren of diensten. Naar voorlopig oordeel van de  voorzieiningenrechter kan TURN UP THE BASS hooguit als een beschrijvende leus of slogan worden aangemerkt die het relevante publiek in verband brengt met een muziekstroming uit een bepaalde periode (grofweg de periode 1988-1993). Dit betekent voorshands dat het merk TURN UP THE BASS, alhoewel het is ingeschreven in het Benelux Merkenregister, niet de functie van een merk kan vervullen. Derhalve kan in dit geding niet worden uitgesloten dat een bodemrechter het merk van eisers nietig zal verklaren (zie artikel 2.28 BVIE). (…).

Lees het vonnis hier (pdf, LJN).

IEF 9837

Verwijtbaar gedrag beslissende schakel

HR 24 juni 2011, LJN BQ9115 met concl. A-G Huydecoper (bloementeeltlicentie, eiser tegen verweerster)

Kwekersrecht. Verbintenissenrecht. Bloementeeltlicentie "Versilia". Rechtspraak.nl: Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van licentieovereenkomst? Aansprakelijkheid voor de schade wegens gebrekkigheid (nieuw) ras? Aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. gezien art. 81 RO geen nadere motivering (geen rechtsvragen). Cassatie verworpen.

Uit de conclusie: bespreking cassatieklachten, onvoldoende aannemelijk dat er gebreken zijn, eigenschappen "natuurlijke producten" niet alle gekend, risico-aansprakelijkheid en verwijtbaar beslissende schakel.

1. “Deze cassatieprocedures houden in zoverre nauw verband met elkaar, dat zij alle gaan over de vraag of de eisers tot cassatie, allen professionele telers van rozen de verweerders in cassatie aansprakelijk kunnen houden voor de schadelijke gevolgen van de (veronderstellenderwijs aan te nemen) gebrekkigheid van het rozenras "Versilia", dat in de bedrijven van de eisers tot cassatie in teelt is genomen.  Het kwekersrecht op dit ras komt toe aan een Franse houdster, verweerster is voor Nederland aangesteld als "rechthebbende en vertegenwoordiger" met betrekking tot dit ras.”

Bespreking cassatieklachten 15. “In deze zaak gaat het (dus) om de vraag of vermeerderaars van teeltmateriaal voor rozen jegens de telers die bij die vermeerderaars het vermeerderen van teeltmateriaal van een bepaald rozenras "aanbesteden" aansprakelijk (kunnen) zijn op de enkele grond dat het ras in kwestie als zodanig gebreken blijkt te vertonen die het niet goed geschikt maken voor de teelt die de telers (naar alle betrokkenen voor ogen moet hebben gestaan) daarmee van plan waren te gaan beoefenen”

Eigenschappen "natuurlijke producten" 24. in zo'n geval, zoals uit de aangehaalde overwegingen van dat arrest blijkt, naar verkeersopvatting de leverancier voor de deugdelijkheid van het geleverde product instaat (en dus risico-aansprakelijk is voor het geval dat het product ondeugdelijk is) zegt nauwelijks iets over een geval als het onderhavige, dat op zoveel relevante punten van het andere geval verschilt.
Hier gaat het niet om een product dat geleverd wordt in een context waarin alle betrokkenen ervan uit mogen gaan dat het product aan alle "normale" voor de beoogde toepassing ervan nodige eigenschappen beantwoordt (het betrof immers een nieuw, nog vrij onbekend ras waarvan de eigenschappen nog meer of minder ongewis waren). De rol van de vermeerderaar die op bestelling van een teler het door de teler gewenste ras vermeerdert, is bovendien een wezenlijk andere dan die van de leverancier van een op de markt courant industrieel product dat voor het daaraan inherente doel wordt besteld en geleverd. In de in deze zaak te onderzoeken verhouding ligt het bepaald in de rede, de kwade kansen van de keus voor een minder geschikt vermeerderingproduct te brengen voor risico van de partij die daarvoor heeft gekozen - in dit geval de telers - en niet voor risico van de partij die slechts, ingevolge de door de wederpartij gemaakte keuze, voor de productie van het gekozen voortbrengsel heeft gezorgd.
"Last but not least", hier golden blijkens de vaststellingen van het hof wél contractuele voorwaarden die de vermeerderaars in belangrijke mate onthieven van aansprakelijkheid voor gebreken van dit product (en onder omstandigheden waarin een beding van deze strekking niet gauw als onredelijk kan worden aangemerkt).

25. Ik besluit met de "globale" constatering dat de veelheid aan argumenten die dit middel in de alinea's 14 - 32 in stelling brengt, afzonderlijk noch gezamenlijk of in combinatie(s) afdoet aan de betrekkelijk recht-toe-recht-aan bedenkingen die ik hiervóór heb geformuleerd. In dit geval acht ik het verantwoord, aan bespreking van elk van de desbetreffende argumenten - het zijn er, als gezegd, erg veel - voorbij te gaan.

Risico-aansprakelijkheid 37. “(…)Het dringt zich (dan ook) als enigszins vanzelfsprekend op dat er geen verkeersopvatting kan bestaan die inhoudt dat een licentiegever altijd, of als regel, risico-aansprakelijk is voor de kwaliteit van ingevolge de licentie te vervaardigen (of anderszins te "vercommercialiseren") producten, of overigens voor de deugdelijkheid van de materie waar de licentie op ziet. De mate waarin de licentiegever voor de deugdelijkheid van het voorwerp van een licentie instaat is geheel van de omstandigheden afhankelijk: bij een licentie die ziet op een al volop in de praktijk "uitontwikkeld" en courant geworden product, zal de licentienemer misschien een (impliciete) garantie mogen aannemen dat de materie van de licentie deugdelijk is; bij een licentie die betrekking heeft op nieuwe, nog maar ten dele ontwikkelde materie (die misschien door de licentienemer zelf nog verder ontwikkeld zal moeten worden) is dat maar al te duidelijk niet het geval. Tussen de beide zojuist geschetste "polen" bestaat een reeks variatiemogelijkheden, waarin nu eens meer en dan weer minder aannemelijk zal zijn dat de licentie een kwaliteitsgarantie voor de gelicentieerde materie inhoudt. Van een verkeersopvatting die "hard and fast rules" hierover inhoudt, kan dan ook geen sprake zijn.”

Verwijtbaar beslissende schakel 41. “Dat het feit dat [verweerster] als beslissende schakel zou zijn aan te merken bij het in het verkeer brengen van het (veronderstellenderwijs als gebrekkig aan te merken) ras "Versilia", [verweerster] als onrechtmatige daad zou mogen worden toegerekend, behoeft immers bepaald wél nadere onderbouwing: gaat het hier om aan [verweerster] verwijtbaar gedrag, dan wel om voor risico van [verweerster] te brengen omstandigheden; en in beide varianten: op welke gronden zou dat moeten worden aangenomen?”

Lees het arrest met conclusie hier (link / pdf).

IEF 9831

Voorbereidende handelingen

Kantonrechter Nijmegen, Rechtbank Arnhem 17 juni 2011, LJN BQ9168 (Fornix Biosciences N.V. en Laprolan B.V. tegen Medical4You B.V.)

Als randvermelding. Mededingingsrecht. Non-Concurrentiebeding. Handelsnaam inschrijven bij KvK: schending non-concurrentiebeding? Voorbereidende handelingen, zoals oprichten onderneming en inschrijven bij de Kamer van Koophandel, leveren (nog) geen concurrentie op. Afwijzing vorderingen

Verweer 3.3 [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] stellen dat de vorderingen van Fornix en Laprolan primair niet kunnen worden toegewezen omdat het non-concurrentiebeding, zoals overeengekomen in artikel 12.2 van de koopovereenkomst, nietig is op grond van artikel 6 van de Mededingingswet respectievelijk artikel 101 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU. Voor zover het beding wel geldig zou zijn, dan heeft subsidiair te gelden dat het beding niet is geschonden omdat met het enkel oprichten van M4Y in november 2009 geen concurrerende activiteiten werden verricht. Voor zover een vordering zou worden toegewezen wordt de kantonrechter verzocht de boetes te matigen tot nihil, dan wel tot een bedrag in goede justitie vast te stellen. Voorts wordt de kantonrechter verzocht Fornix en Laprolan te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.

4.3 (...) De kantonrechter is echter van oordeel dat deze gedragingen niet in strijd zijn met artikel 12.2 van de koopovereenkomst. Dit artikel verbiedt namelijk de betrokkenheid bij activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten of producten van Laprolan en de genoemde gedragingen vallen hier niet onder. Van concurrentie is eerst sprake indien afnemers van urineopvangzakken van Laprolan die ook kunnen afnemen van M4Y. Niet gebleken is dat M4Y tijdens de in geding zijnde periode heeft gehandeld met (potentiële) klanten van Laprolan. Het enkel oprichten van een onderneming en inschrijven bij de Kamer van Koophandel maakt niet dat de onderneming actief is met de verkoop en levering van urinezakken. Het zijn enkel voorbereidende handelingen. Dat geldt ook voor het zorg dragen voor de inschrijving in het zogenaamde Z-register. Het gestelde veelvuldige onderlinge telefooncontact tussen [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [X] kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gezien als handelingen in strijd met artikel 12.2 van de koopovereenkomst. Voor zover Fornix en Laprolan hebben willen betogen dat [X] al vóór 4 januari 2010 voor M4Y werkzaamheden heeft verricht die gericht waren op de verkoop en levering van urinezakken, overweegt de kantonrechter dat deze stelling slechts gebaseerd is op veronderstellingen en daarmee niet dan wel onvoldoende feitelijk onderbouwd is.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

 

IEF 9820

Een Gouden gezagsverhouding

Hof 's-Gravenhage 23 juni 2011, LJN BQ9031 (‘Terror Jaap’ tegen de Inspecteur)

Als randvermelding. Media- & Entertainment. Loonbelasting. Arbeidsrecht. rechtspraak.nl:

De geldprijs die een deelnemer heeft gewonnen in een televisieprogramma [red. De Gouden Kooi] is loon. De programmamaker kon, teneinde het programma conform de door hem ontwikkelde format en spelregels te realiseren, instructies geven en maatregelen nemen. De deelnemers hadden dit op voorhand aanvaard. Een en ander constitueert een gezagsverhouding.

Belanghebbende had een dienstbetrekking bij de programmamaker. Aangezien de hoofdprijs van belanghebbende voortkwam uit deze dienstbetrekking, behoort de prijs tot het door belanghebbende verdiende loon. Het winnen van de hoofdprijs was mede afhankelijk van toevalsfactoren, maar deze waren, gelet op de inspanningen die de deelnemer zich getroostte om van de format een succes te maken, niet overheersend.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

IEF 9815

Impliciete geheimhouding

Hof 's-Gravenhage 21 juni 2011, zaaknr. 105.007.808/01 (Scafom International B.V. tegen Wilhelm Layher Vermögensverwaltung GmbH)

Met dank aan Johan Hulshof en Arjan Schuman, Van Benthem & Keulen N.V.

In navolging van IEF 5075. Octrooirecht. Geheimhoudingsafspraken omtrent steigermateriaal (octrooi EP 0423516). Inroepen nietigheid. Uitgebreide bespreking van impliciete geheimhoudingsafspraken tussen octrooihouder en toeleverancier en door hem ingeschakelde 'derde partij'. Groepen van personen vanwege de grootte en de willekeurigheid van samenstelling wordt beschouwd als 'leden van het publiek'. Hof vernietigt het eerdere vonnis. Octrooi van Wilhelm Layher Vermögensverwaltung GmbH wordt nietigverklaard.

 11. Van een nieuwheidschadelijke openbaarmaking zou niettemin niet kunnen worden gesproken wanneer de werknemers en klanten van Woeste en de 'derde bedrijven' verplicht waren tot geheimhouding ten aanzien van hetgeen zij te weten zouden komen over de aansluitkoppen en die verplichting niet was geschonden (vergelijk D-V, 3.1.3.2 van de EPO-Guidelines). Volgens WL bestond een dergelijke verplichting tot geheimhouding/vertrouwelijke omgang met die kennis en vloeide deze voort uit de aard van de tussen WL en Woeste bestaande rechtsverhouding en, in het verlengde daarvan, de verhouding tussen Woeste en de 'derde bedrijven'(MvA onder 28). Scafom - op wie in deze de bewijslast rust - betoogt dat WL en Woeste niet van (een verplichting tot) vertrouwelijkheid of geheimhouding zijn uitgegaan en dat dit al helemaal niet het geval was in de relatie tussen Woeste en de 'derde bedrijven' (MvG onder 44-46).

Over en weer wordt (in meer en mindere mate) gesteld, maar Scafom heeft "verslag gedaan van een gesprek met Woeste, volgens welk verslag Woeste heeft verklaard dat er (juist) geen geheimhoudingsafspraak tussen partijen gold" (r.o. 15)

20. Nu de werknemers en klanten van Woeste alsook de werknemers en klanten van de 'derde bedrijven' niet tot geheimhouding/vertrouwelijkheid waren gehouden, en deze groepen van personen, vanwege de grootte en de willekeurigheid van de samenstelling daarvan, (ieder voor zich) als 'leden van het publiek' als bedoeld in D-V, 3.1.3.1 van de EPO-Guidelines moeten worden beschouwd, voert al het voorgaande tot de slotsom dat de geoctrooieerde vinding voor de prioriteitsdatum van EP 516 openbaar toegankelijk is geworden. Dit octrooi zal dan ook worden vernietigd. Niet meer van belang is nu of de vinding volgens het octrooi ook openbaar toegankelijk is geworden doordat zij voor de prioriteitsdatum op de markt is gebracht, zoals Scafom stelt (grief IV) maar Wl betwist.

Lees het arrest hier (pdf , betere pdf)
EPO-Guidelines

IEF 9813

Lastiger overeenkomsten te benoemen dan verschillen

Rechtbank 's-Gravenhage 22 juni 2011, LJN BQ8751 (VVTP, VNPF, VVEM en VSCD tegen De Staat der Nederlanden)

Als randvermelding. Belastingrecht. Verhoging BTW op podiumkunsten van 6% naar 19%. Het beginsel van de fiscale neutraliteit wordt niet geschonden op het moment dat op het verlenen van toegang tot de podiumkunsten een tarief van 19% wordt geheven.

Het verlenen van toegang tot de podiumkunsten kan worden onderscheiden van het verlenen van toegang tot de andere vormen van vrijetijdsbesteding– circussen, dierentuinen, openbare musea of verzamelingen, bioscopen, sportwedstrijden en attractieparken– waarop het verlaagde tarief van 6% ook na invoering van het Belastingplan 2011 van toepassing blijft.

5.6. De rechtbank ziet zich in deze zaak dus met name gesteld voor de vraag of de kenmerkende diensten die de podiumkunstenaars leveren enerzijds kunnen worden onderscheiden van de kenmerkende diensten die in de circussen, dierentuinen, musea, bioscopen, attractieparken, siertuinen en sportwedstrijdorganisatoren worden geleverd anderzijds. Voor wat betreft de dierentuinen, musea, bioscopen, attractieparken, siertuinen en sportwedstrijden acht de rechtbank dit, overigens door de belangenverenigingen ook niet (voldoende) betwiste, onderscheid evident; het is lastiger overeenkomsten te benoemen dan verschillen.

Uitgebreide uitspraak lees hier (link)

IEF 9803

Meer dulden dan als privépersoon

Rechtbank Utrecht 15 juni 2011, KG ZA 11-33 (Kuks tegen Hankes en SIN-NL)

Met dank aan Milica Antic, SOLV.

In navolging van IEF 8954. Domeinnaamrecht. Handelsnaamrecht. "Privépersoon". Onrechtmatige inhoud. Kuks is neuroloog, SIN-NL is stichting die zich richt op het verbeteren van de situatie van slachtoffers van medische fouten en de nabestaanden van die slachtoffers. KukS komt op een zwarte lijst voor. SIN-NL is rechthebbende van domeinnaam jankuks.nl waarop uitlatingen staan. Ook wordt naar deze site gelinkt. Vrz beoordeelt dit onrechtmatig en beveelt staking. Nu www.drkuks.nl, vordering site uit hele lijst zoekmachines resulaten verwijderen. In reconventie: beslag op uitkering, executie eerder vonnis gestaakt houden, en meer. Nu een persoon met hoge functie zal meer openlijke kritiek moeten dulden als privépersoon. Wijst de vorderingen af. In Reconventie: executie van eerder vonnis door voorzieningenrechter te staken, zolang Hankes de website www.jankuks.nl (niet doelend op de domeinnaam) verwijderd houdt.

5.1 (...) Of de reputatie van Kuks door Hankes c.s. wordt geschaad, kan in het middel blijven nu Kuks naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te weinig heeft aangevoerd om de hiervoor genoemde belangen afweging in zijn voordeel uit te laten vallen. Kuks verwijst weliswaar naar het vonnis van 23 juni 2010, maar in die zaak handelde het om een domeinnaam waarin de privénaam van Kuks - Jan Kuks - was opgenomen. In onderhavig geschil wordt in de domeinnaam verwezen naar de beroepsmatige aanduiding van Kuks, te weten dr. Kuks. Nu naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter een persoon in de uitoefening van een hoge (medische) functie in het algemeen ten aanzien van het openlijk uiten van kritiek meer zal moeten dulden dan als privépersoon, kan een enkel beroep op het vonnis van 23 juni 2010 Kuks niet baten.

Ook speelde in de eerdere zaak een rol dat (een deel van) de inhoud van de website die onder de domeinnaam www.jankuks.nl hangt, onrechtmatig werd geacht. In onderhavig geschil heeft Kuks niets over de eventuele onrechtmatigheid van de inhoud van de website aangevoerd. Sterker nog, Kuks voert aan dat de inhoud van de  website grotendeels overeenkomt met de (door de voorzieningenrechter te Groningen bij vonnis van 25 september 2009) niet onrechtmatig geachte  inhoud van de websitte www.sin-nl.org. Ook de inhoud van de website (in combinatie met de domeinnaam) kan dus niet tot de conclusie leiden dat het registreren en gebruiken van de domeinnaam www.drkuks.com onrechtmatig jegens Kuks moet worden geacht. Gelet op het voorgaande heeft Kuks ook met betrekking tot de vermelding van de domeinnaam www.drkuks.com op de website www.sin-nl.org onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat zulks onrechtmatig is jegens Kuks. De stelling van Kuks dat de (verwijzing naar) eerste genoemde website niet noodzakelijk zou zijn om de doelstellingen van SIN-nL na te streven, is hiertoe onvoldoende.

Lees de uitspraak hier (pdf, LJN)

IEF 9796

Verbod op prototypen bekendmaken

Vzr. Rechtbank Arnhem 16 mei 2011, LJN BQ6443 (Eiser tegen Lusaro B.V.)

Wellicht ten overvloede. Know how bescherming. Stukgelopen samenwerking. Geheimhouding.  Gedaagde heeft in 2004 een idee bedacht en uitgewerkt om een middenas aanhanger (caravan) te verbeteren. In de samenwerkingsovereenkomst: “Iedere Partij behoudt de intellectuele eigendomsrechten op de Kennis, Deelproducten en materialen die door haar ten behoeve van de samenwerking worden ingebracht en in het Projectplan worden omschreven en op materialen die door haar worden ontwikkeld in het kader van de samenwerking.". Eiser vordert voortzetting en vordert verbod op zijn (gedeelte van de) intellectuele eigendomsrechten, terwijl gedaagde de samenwerking heeft opgezegt. De vorderingen van eiser worden afgewezen, m.n. vanwege onderbouwing en vereiste voor nadere bewijslevering omtrent de toegepaste sandwichconstructie, waarvoor in kort geding geen plaats is.

4.18.  [eiser] heeft tot slot nog gevorderd dat [gedaagde sub 1] een einde dient te maken aan de inbreuk op de (intellectuele) eigendomsrechten van [eiser], ook in de toekomst, waaronder begrepen een verbod de prototypen bekend te maken aan, te verspreiden onder en te laten gebruiken door derden. [gedaagde sub 1] heeft te dien aanzien aangevoerd dat voor zover al sprake is van een intellectueel eigendomsrecht van [eiser] op het chassis van de boottrailer, dit chassis geen rol (meer) speelt in Lusaro II. Ten aanzien van het beweerdelijke intellectuele eigendomsrecht op het chassis van de caravan heeft [gedaagde sub 1] aangegeven dat [eiser] op de constructie geen rechten kan verkrijgen, nu een dergelijke sandwichconstructie al jarenlang door meerdere ondernemingen in de caravanbranche wordt toegepast. Nu de stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 1] inbreuk maakt op de rechten van [eiser] gemotiveerd is betwist en [eiser] zijn stelling op dit punt in geen enkel opzicht concreet heeft onderbouwd, zal de vordering onder IV. niet worden toegewezen. Voor beantwoording van de vraag of [eiser] intellectuele eigendomsrechten heeft en of daarop door [gedaagde sub 1] inbreuk wordt gemaakt, is nadere onderbouwing en bewijslevering nodig, waarvoor in dit kort geding geen plaats is.

Lees het vonnis hier (link / pdf).

IEF 9786

In beginsel een inbreuk op de beginselen

Hof Amsterdam 14 juni 2011, LJN BQ8050 (Splinq B.V. tegen Commissariaat voor de Media)

In navolging van LJN BN6312.

Wet op de vaste boekenprijs. Reclame. E-commerce. Cashback. SplinQ exploiteert advertentiesite voor diverse producten met een cashbackfaciliteit (geregistreerde koper ontvangt deel van koopprijs terug als tegoed, in de regel de helft van koopprijs). Overtreding artikel 6 lid 1 eerste volzin Wet op de vaste boekenprijs?

Boekverkoper verleend geen korting aan eindafnemer, maar plaatst advertentie op een site. Derde (website-exploitant) geeft deel aan advertentie-opbrengst door in het kader van een algemeen beloningssysteem. Geen samenwerking of afspraak tussen boekverkoper en exploitant, noch bijzondere of bovenmatige vergoeding voor plaatsen van advertentie. Dus geen overtreding Wvbp, verklaring voor recht. Proceskostenveroordeling Commissariaat van de Media.

4.1 (...) De cashbackconstructie van SplinQ is volgens de rechtbank in strijd is met dat gesloten stelsel omdat de eindafnemer via SplinQ feitelijk een korting krijgt op de aanschaf van een boek, die afkomstig is van door de boekverkoper aan SplinQ betaalde gelden. Een ander oordeel zou volgens de rechtbank ertoe leiden dat de Wvbp eenvoudig zou kunnen worden ontdoken. De cashbackconstructie is volgens de rechtbank niet in overeenstemming met het doel en de strekking van de Wvbp omdat die constructie leidt tot door de wetgever onwenselijk geachte prijsconcurrentie en de internetboekhandel blijkens de wetsgeschiedenis geen bijzondere positie inneemt.

4.4 (...) Prijsconcurrentie ondergraaft volgens de wetgever deze doelstellingen en met het systeem van de vaste boekenprijs beoogt de wetgever prijsconcurrentie in het boekenvak tegen te gaan. Het systeem vormt aldus in beginsel een inbreuk op de beginselen van de vrije mededinging en het vrij verkeer van goederen en diensten, die ten grondslag liggen aan het handelsverkeer in de Europese Unie. Dat brengt mee dat het niet in de rede ligt de wettelijke regeling extensief uit te leggen.

4.6 In het onderhavige geval waarin de eindafnemer via een advertentie op een website van SplinQ bij de webwinkel van de boekverkoper terecht is gekomen, heeft de boekverkoper de vaste boekenprijs aan de eindafnemer in rekening gebracht en heeft de eindafnemer de vaste boekenprijs aan de boekverkoper betaald. De boekverkoper heeft daarbij geen korting aan de eindafnemer verleend. Enkel heeft de boekverkoper door tussenkomst van een netwerkplatform advertenties doen plaatsen op – onder meer – een website van SplinQ. Het is een derde, de website-exploitant SplinQ, die aan de eindafnemer een deel van de ontvangen advertentie-opbrengst heeft doorgegeven, in het kader van een algemeen beloningssysteem voor aankopen die consumenten via die website tot stand brengen. Daarbij is geen sprake geweest van samenwerking of afspraken tussen de boekverkoper en de website-exploitant en is evenmin een bijzondere of bovenmatige vergoeding voor het plaatsen van de advertenties betaald. De website heeft verder niet specifiek betrekking op boeken. Evenmin heeft de website-exploitant, die zelf geen boekverkoper is, zich schuldig gemaakt aan een door de wet verboden praktijk.

4.7 Naar het oordeel van het hof strekt de verantwoordelijkheid van de boekverkoper in het kader van de Wvbp om de vaste boekenprijs toe te passen, zich niet uit tot de wijze waarop SplinQ als website-exploitant, op wiens website door toedoen van de internetplatforms advertenties ten behoeve van de boekverkoper worden geplaatst, de ontvangen advertentie-inkomsten besteedt door deze in het kader van een algemeen beloningssysteem deels aan zijn publiek door te geven teneinde dat publiek aan zijn website te binden. Die wijze van besteding is de eigen keuze en verantwoordelijkheid van SplinQ als website-exploitant, waarover de boekverkoper in de gegeven omstandigheden geen zeggenschap heeft en die de boekverkoper niet aangaat. Indien de verantwoordelijkheid van de boekverkoper zo ver strekt dat hij rekening moet houden met derden die de verkoop van boeken betrekken in een algemeen voor hun website geldend beloningssysteem, zoals hier aan de orde is, had de wet daarvoor een uitdrukkelijke grondslag moeten bieden. Een beroep op de algemene doelstellingen van de wet volstaat niet. Dat geldt temeer nu niet evident is dat die doelstellingen worden ondergraven doordat naast de aankopen van tal van andere producten ook de aankopen van boeken meetellen in dergelijk algemeen beloningssysteem. Evenmin volstaat een beroep op het als gesloten bedoelde systeem van de vaste boekenprijs, omdat dit systeem zich richt op de door de boekverkoper in diens verhouding tot de eindafnemer te hanteren prijs en niet op het handelen van derden met betrekking tot boekverkopen, voor welk handelen de boekverkoper niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)
Wet op de vaste boekenprijs