Overige  

IEF 10217

Het illegaal afluisteren

Rechtbank 's-Hertogenbosch 20 september 2011, LJN BT1882 (BNN afluisteren)

Als randvermelding. Strafrecht. Mediarecht. Rechtspraak.nl: Verdachte, een publieke omroepvereniging, reikt een presentator van RTL-Boulevard een verzonnen prijs uit in de vorm van een beeldje. In dat beeldje wordt opnameapparatuur geplaatst, waarmee gesprekken die de presentator buiten zijn woning voert, worden opgenomen. Verdachte wil de opnames uitzenden in een satirisch t.v-programma. Doel is volgens verdachte de privacyschending in de roddeljournalistiek kritisch te belichten. De directie geeft toestemming voor de heimelijke opnames. Enkele dagen na de overhandiging van het beeldje wordt de presentator met de opnames geconfronteerd. Hij weigert toestemming de opnames te gebruiken voor het tv-programma. Ze worden daarna ook niet publiek gemaakt.

De rechtbank verwerpt het verweer dat strafvervolging in strijd is met artikel 10 van het EVRM. In dit geval dient de eerbiediging van het recht van privacy (artikel 8 van het EVRM) zwaarder te wegen dan het recht van vrije nieuwsgaring (artikel 10 van het EVRM). De heimelijke opnames waren niet bedoeld om een ernstige maatschappelijke misstand te signaleren. Er is ook niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste: om het beoogde doel te bereiken waren er alternatieven voorhanden, waarbij de privacy van de presentator niet zou worden geschonden. De rechtbank legt verdachte een geldboete op van 2500 euro en €750 immateriële schadevergoeding.

In een reactie van BNN: “Verrassend en erg grappig dat Verlinde er zo hard en zo lang voor heeft gestreden om de privacy van BN’ers te beschermen, terwijl juist hij degene is die zich schuldig maakte aan het uitzenden van stiekeme filmpjes en beelden van bewakingscamera’s. Goed nieuws dat de rechter nu heeft bepaald dat dit soort praktijken tot het verleden behoort. Natuurlijk hebben wij de wet overtreden, maar in dit geval heiligt het doel de middelen.”

De Alberttape: VOC (YouTube)
BRON: Rechtspraak.nl en MediaReport

IEF 10193

Een neutraal karakter

Rechtbank Amsterdam 15 september 2011, LJN BS8892 (Duizend Jaar Kruiden B.V. tegen gedaagde / Synnray B.V.)

In navolging van IT 506. Vordering tot het verwijderen van een uitlating op een discussieplatform (in het chinees) op internet afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitlating binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting valt. Eveneens een auteursrechtenclaim, maar die wordt afgewezen. De foto's hebben overigens een neutraal karakter (in deze context kan dit dubbelzinnig worden opgevat).

3.2. (...) Ook zijn er zonder toestemming van Duizend Jaar Kruiden foto’s van haar bedrijfsruimte op gogodutch geplaatst, hetgeen in strijd is met haar auteursrecht.

4.7.  Tot slot heeft Duizend Jaar Kruiden nog bezwaar gemaakt tegen de foto’s van haar bedrijfsruimte op gogodutch. Onduidelijk is echter wie die foto’s (die overigens een neutraal karakter hebben) heeft geplaatst en – mocht op die foto’s auteursrecht rusten – wie de maker van die foto’s is. Dit bezwaar van Duizend Jaar Kruiden dan derhalve niet bijdragen tot het toewijzen van (een van) de vorderingen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10191

Gênant en beschamend (schadestaat)

Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2011, LJN BT1877 ([A] tegen GeenStijl.nl)

In navolging van KG IEF 8217, bodem IEF 8992 en executie IEF 9405, de schadestaatprocedure.

Portretrecht en onrechtmatige publicatie. Een filmpje van een dronken student die met "Majesteit" aangesproken diende te worden. Nadat het op de site studenten-tv is geplaatst, werd GeenStijl erop geattendeerd en heeft het filmpje middels haar video-site dumpert.nl ook beschikbaar gemaakt. Door de montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij geplaatst zijn, maken het tot meer dan een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, aldus de rechtbank: Geenstijl heeft [ A] publiekelijk vernederd, tot twee keer toe en in de wetenschap dat reaguurders vele (kwestsende) comments zouden plaatsen.

Het is een bewuste keus van GeenStijl om het filmpje met de onnodige grieven teksten te plaatsten en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken, des te meer door herpublicatie. De omvang van de immateriële schade moet worden geschat:  enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam.

Gestelde studievertraging en  verminderde kansen op werk wordt niet meegerekend in de schade, immers "niet [is] betwist dat [A] uit de onderhavige procedure (blijkens diverse mediapublicaties) naar voren komt als een strijdvaardig persoon."

De rechtbank acht een schadevergoeding van €10.000,- billijk.

 

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade gelet op het onrechtmatig handelen van GeenStijl en de aard van de schade aan GeenStijl kan worden toegerekend. Het is een bewust keuze geweest van GeenStijl om het filmpje met de onnodig grievende teksten te plaatsen en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken. Dit geldt des te meer voor de herpublicatie, waarmee uitvoering wordt gegeven aan het dreigement dat het filmpje opnieuw zou worden geplaatst als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Die publicatie is in zoverre te zien als een bewuste ‘wraakactie’. Dit vindt ook steun in de woorden: “Dan kun je het krijgen ook”. GeenStijl was zich welbewust van wat zij deed, als ook van het feit dat de herpublicatie aanleiding zou zijn voor reaguurders opnieuw kwetsende comments te plaatsen. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding voor een ruime toerekening van de (misschien niet op alle punten direct voorzienbare) schade. Dat een en ander een aantasting van de eer en goede naam van [A] inhoudt, is iets dat GeenStijl wist, althans behoorde te weten. Dat dit ook genoemde psychische storingen tot gevolg zou hebben bij een student die het niet gewend is op deze manier in de spotlight te staan is geen onwaarschijnlijk gevolg van het handelen van GeenStijl.

4.4.  De omvang van de immateriële schade moet door de rechtbank worden geschat. Die schade betreft enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam van [A]. Met betrekking tot het psychisch leed kan worden vastgesteld dat sprake is van beduidend meer dan een enkel psychisch onbehagen. Gelet op de door [C] beschreven storingen zijn de opgetreden storingen zo ernstig dat deze een aantasting in de persoon opleveren. Deze zijn ernstiger gebleken dan ten tijde van het schrijven van zijn brief het geval leek. Korte tijd later diende [A] zich immers tevens onder behandeling te stellen in verband met een eetstoornis, waarvan de rechtbank gelet op het tijdsverloop eveneens aannemelijk voorkomt dat deze het gevolg is van de onrechtmatige publicaties van GeenStijl.

4.6.  Wat de in aanmerking te nemen omstandigheden betreft, houdt de rechtbank rekening met de aard van de onrechtmatige gedragingen en de aard van de schade. Anders dan GeenStijl, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, maar niet meer dan dat. De montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij zijn geplaatst, maken het tot veel meer dan dat. GeenStijl heeft [A] publiekelijk vernederd. Zij heeft er tot twee keer toe bewust voor gekozen om het beschamende filmpje te plaatsen en dit tot twee keer toe voorzien van denigrerende en vernederende teksten. GeenStijl heeft dit met geen ander doel gedaan dan ‘voor de lol’ en in het geval van de herpublicatie als het gestand doen van het dreigement het filmpje weer op de site te zetten als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Met name die herpublicatie weegt in het geheel van feiten en omstandigheden voor de rechtbank zwaar. GeenStijl heeft de publicatie beide keren bovendien gedaan in de wetenschap dat reaguurders vele (kwetsende) comments zouden plaatsen. Anders dan GeenStijl betoogt, zijn die comments wel degelijk van belang bij het schatten van de schade. (...)

4.10.  De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank [A] een schadevergoeding zal toekennen van € 10.000,00.
IEF 10179

Voortdurend onder T1 verband

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, HA ZA 08-3970 (Bacardi And Company Ltd. tegen van Caem International B.V.)

Merkenrecht. Parallelimport en Administratief Geleide Document (AGD), na de bewijsopdracht uit het tussenvonnis en incident (IEF 7867), het eindvonnis. Werking AGD: Het vervoer van onveraccijnsde accijnsproducten vindt plaats met een Administratief Geleide Document (AGD). De afzender van een AGD is altijd een AGP-houder. De ontvanger kan ook een AGP-houder zijn, of een ‘Geregistreerd Bedrijf'.  Een Geregistreerd Bedrijf mag onveraccijnsde goederen in ontvangst nemen en daarover de accijns betalen. Een Geregistreerd Bedrijf mag dus geen onveraccijnsde goederen in opslag hebben (maco.nl).

Het is niet ongebruikelijk om eerst goederen in T1 verband op te slaan en gedurende de opslag T2 of AGD status te verkrijgen.  Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Van Caem overgelegde twee documenten dan ook onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de betreffende partij Bacardi producten voortdurend onder T1 verband is opgeslagen door Van Caem. Van Caem is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals reeds overwogen onder 4.9. van het tussenvonnis heeft Van Caem derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van Bacardi door gedecodeerde Bacardi producten ter verhandeling in voorraad te hebben (r.o. 2.5).

Resultaat: Inbreukverbod (2.6) met dwangsom (2.7), aansprakelijk en schadevergoeding (2.8.), Winstafdracht niet cumulatief met schadevergoeding (2.9), Geen afgifte van de voorraad, dit komt Bacardi slechts toe bij wijze van schadevergoeding (2.10), Doen van opgave (2.11), Inzage in beslagen administratie  (2.12), Kosten van beslaglegging, echter geen rente op rente (2.13) en proceskostenveroordeling incidenteel vonnis Van Caem krijgt proceskosten vergoed: ogv liquidatietarief, in de hoofdprocedure en in tussenvonnis krijgt Bacardi proceskosten o.g.v. 1019h Rv vergoed.

2.5. Van Caem heeft geen bewijs aangebracht van haar stelling dat het niet mogelijk is opgeslagen goederen waarvan de status is gewijzigd van T1in T2/AGD, vervolgens weer T1 status te laten verkrijgen zonder dat de goederen fysiek worden uitgevoerd naar een bestemming buiten de EER. Bij de huidige stand van de procedure, waarbij aan Van Caem een bewijsopdracht was verleend, had dat wel op haar weg gelegen. Bij gebreke daarvan en in het licht van de gemotiveerde betwisting door Bacardi, is de rechtbank niet overtuigd van de juistheid van dit betoog van Van Caem. De stelling van Van Caem dat het terugdraaien van de T1 status onlogisch is omdat er dan al accijns is betaald, overtuigt de rechtbank evenmin. Van Caem erkent zelf al in een voetnoot bij haar nadere akte tot uitlating dat bij de plaatsing in AGD-status vooralsnog geen accijns wordt geheven. Het argument van Van Caem dat deze handelwijze onnodige accijnskosten zou opleveren, geldt derhalve niet voor goederen die onder AGD verband worden opgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Van Caem overgelegde twee documenten dan ook onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de betreffende partij Bacardi producten voortdurend onder T1 verband is opgeslagen door Van Caem. Van Caem is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals reeds overwogen onder 4.9. van het tussenvonnis heeft Van Caem derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van Bacardi door gedecodeerde Bacardi producten ter verhandeling in voorraad te hebben.

(Neven-)vorderingen

Inbreukverbod 2.6. Gezien hetgeen onder 4.4. en 4.6. van het tussenvonnis en 2.5. van dit vonnis is overwogen, concludeert de rechtbank dat Van Caem in 2007 inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi in de Gemeenschap door de transactie met Cobana Distribution Rights, in de jaren 2008 en 2009 446 inbreukmakende transacties heeft verricht en daarnaast nog inbreuk heeft gemaakt door de verhandeling van gedecodeerde producten in 2006. Op grond van deze inbreuken is het door Bacardi gevorderde inbreukverbod toewijsbaar. De rechtbank stelt de termijn waarop het verbod ingaat op twee weken, daar Van Caem binnen die termijn redelijkerwijs het verbod moet kunnen naleven.

Dwangsom 2.7. De bij het inbreukverbod gevorderde dwangsom is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank een dwangsom van € 500,- per product voldoende acht en de dwangsommen zal maximeren op € 750.000,-.

Aansprakelijk en schadevergoeding 2.8. Bacardi vordert voorts een verklaring voor recht dat Van Caem aansprakelijk is voor alle schade die zij ten gevolge van de merkinbreuken door Van Caem heeft geleden en veroordeling van Van Caem om die schade, te berekenen aan de hand van de opgave door Van Caem en/of aan de hand van de inzage in de in conservatoir beslag genomen bescheiden van Van Caem, althans nader op te maken bij staat, te vergoeden. Van Caem is aansprakelijk voor de door Bacardi ten gevolge van de inbreuken geleden schade. Daar Bacardi thans onvoldoende heeft gesteld betreffende de omvang van haar schade (zij vordert juist opgave van gegevens om de schade vast te kunnen stellen) maar wel aannemelijk is dat Bacardi schade heeft geleden, dient de hoogte van die schade bij staat te worden opgemaakt. De gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is derhalve toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De rechtbank ziet niet in welk belang Bacardi daarnaast nog heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat Van Caem aansprakelijk is voor alle schade die zij ten gevolge van de merkinbreuken heeft geleden, zodat die niet zal worden toegewezen.

Winstafdracht niet cumulatief met schadevergoeding 2.9. Naast schadevergoeding vordert Bacardi winstafdracht. Ter comparitie heeft Bacardi verklaard dat zij na de gevorderde opgave door Van Caem een keuze wil maken tussen vergoeding van de door haarzelf gederfde winst en afdracht van de door Van Caem genoten winst. Van Caem heeft geen uitdrukkelijk beroep gedaan op de uitzondering op het recht op winstafdracht voor inbreuken die niet te kwader trouw zijn gemaakt. Nu in overweging 4.5. van het tussenvonnis is vastgesteld dat Van Caem zelf in ieder geval 446 zendingen niet-uitgeputte Bacardi producten in de Gemeenschap in het verkeer heeft gebracht en uit de prijslijsten van Van Caem blijkt dat zij zich bewust is van het feit dat zij ook gedecodeerde producten verhandelt, is er sprake van inbreuk te kwader trouw in de zin van artikel 2.21 lid 4 BVIE. Ook overigens vormen de omstandigheden van het geval geen aanleiding om deze vordering af te wijzen. Bacardi heeft echter slechts een gerechtvaardigd belang bij winstafdracht, voor zover er geen sprake is van cumulatie daarvan met een (in een schadestaatprocedure toe te wijzen) schadevergoeding voor de winstderving van Bacardi zelf. De winstafdracht- en schadevergoedingsvorderingen zijn derhalve slechts toewijsbaar onder de voorwaarde dat ze niet cumulatief ten uitvoer worden gelegd.

Geen afgifte van de voorraad 2.10. Bacardi vordert voorts overdracht van de door Van Caem in voorraad gehouden Bacardi producten op grond van artikel 2.22 lid 1 BVIE. Dat artikel geeft Bacardi echter slechts het recht om vernietiging van deze producten door Van Caem te vorderen. Het recht op afgifte komt Bacardi slechts toe bij wijze van schadevergoeding, doch Bacardi vordert geen vergoeding van haar schade middels afgifte. Deze vordering van Bacardi komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

Doen van opgave van deelnemende derden 2.11. In het licht van de hiervoor vastgestelde inbreuken en het recht op schadevergoeding danwel winstafdracht, is de vordering tot het doen van opgave van leveranciers, aantallen ingekochte en/of door leveranciers geleverde inbreukmakende Bacardi producten, inkoopprijzen, leverdata, voorraad, afnemers, aan afnemers geleverde aantallen, verkoopprijzen, netto winst en winstberekening eveneens toewijsbaar. De opgave betreft uitsluitend inbreukmakende Bacardi producten, waaronder de rechtbank verstaat alle in de Gemeenschap door Van Caem ingekochte, geleverd gekregen, (al dan niet door derden voor Van Caem) in voorraad gehouden, verkochte en/of geleverde Bacardi producten waarvan (i) de productcodes op het product zijn verwijderd of waarvan (ii) door Van Caem niet wordt aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht of dat zij uitsluitend T1 status hebben gehad en derhalve bij voortduring uitgezonderd zijn gebleven van het vrij verkeer van goederen in de Gemeenschap (hierna tezamen te noemen: ‘Inbreukmakende Bacardi Producten’). Bacardi producten die aanvankelijk door Van Caem met T1 status bij douane-expediteurs in de Gemeenschap in voorraad zijn gehouden en vervolgens zijn vrijgemaakt, vallen derhalve onder de opgave, conform hetgeen in 4.6. van het tussenvonnis is overwogen. Bij een afzonderlijke opgave daarvan, zoals door Bacardi gevorderd, heeft zij derhalve geen belang. Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat Van Caem gedurende meerdere jaren inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi en Bacardi gemotiveerd heeft gesteld dat Van Caem mogelijk ook al in 2003, 2004 en 2005 inbreuk maakte, is een opgave vanaf 1 januari 2003 toewijsbaar. De gevorderde accountantscontrole over de opgave is eveneens toewijsbaar. Nu Van Caem een inbreukverbod op straffe van een dwangsom opgelegd krijgt en opgave dient te doen van de door haar ingekochte, geleverd gekregen en in voorraad gehouden inbreukmakende Bacardi Producten, ziet de rechtbank niet in welk rechtens te respecteren belang Bacardi daarnaast nog heeft bij de door haar gevorderde opgave van de hoeveelheden Bacardi producten die naar haar onderweg zijn maar nog niet zijn geleverd, zodat Van Caem daarvan geen aparte opgave hoeft te doen. De gevorderde dwangsom in verband met het doen van opgave is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank een dwangsom van € 5.000,- per dag proportioneel acht en daar een maximum van € 500.000,- aan zal verbinden. De termijn waarbinnen deze opgave en de accountantscontrole daarover dienen plaats te vinden zal worden gesteld op 3 maanden, nu de opgave betrekking heeft op een periode van meer dan zes jaar, Van Caem heeft gesteld zo lang nodig te hebben en Bacardi die stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.

Inzage in beslagen administratie 2.12. Bacardi vordert voorts inzage in de door haar in beslag genomen administratie. Gezien de toe te wijzen opgave van de inkoop-, voorraad- en verkoopgegevens, te controleren door een registeraccountant, heeft Bacardi slechts belang bij deze vordering voor zover het inzage van de administratie door de accountant bij de controle van de opgave betreft. In zoverre zal deze vordering worden toegewezen.

Kosten van beslaglegging, echter geen rente op rente 2.13. Van Caem is voorts de kosten van de beslaglegging op 19 september 2008 en de gerechtelijke bewaring verschuldigd. Nu uit de door Bacardi in het geding gebrachte kostenspecificatie en de daarbij behorende facturen van de gerechtelijk bewaarder en deurwaarder blijkt dat Bacardi kosten heeft gemaakt ter hoogte van het door haar gevorderde bedrag van € 9.669,63 is de gevorderde verklaring voor recht dat Van Caem dit bedrag verschuldigd is toewijsbaar. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd, die berekend dient te worden vanaf 9 oktober 2008 nu uit de onderliggende facturen en administratie blijkt dat deze kosten niet op de dag van beslaglegging maar pas op die datum zijn voldaan door haar advocaat. De door Bacardi gevorderde ‘rente op rente’ per jaar valt van rechtswege al onder de wettelijke rente, zodat Bacardi geen belang heeft bij de afzonderlijke toewijzing daarvan.

Proceskosten

2.14. Bacardi is bij incidenteel vonnis van 8 april 2009 veroordeeld in de kosten van het incident tot zekerheidstelling. Van Caem heeft echter geen opgave gedaan van haar volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv, zodat Bacardi veroordeeld zal worden in de kosten  in dat incident op de voet van het liquidatietarief, aan de zijde van Van Caem door de rechtbank begroot op € 452,- salaris advocaat.

2.15. In de hoofdprocedure zal Van Caem als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten. Deze procedure heeft zowel de handhaving van rechten van intellectuele eigendom als de onrechtmatige daad als grondslag, zodat de door Bacardi gevorderde proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv toewijsbaar is voor zover de procedure op de rechten van intellectuele eigendom betrekking heeft. De rechtbank schat het gedeelte van de procedure dat ziet op de handhaving van deze rechten op 90%.

2.16. De vorderingen van Bacardi in het incident tot het doen van opgave en het verlenen van inzage zijn in het tussenvonnis afgewezen omdat diezelfde vorderingen reeds in het hoofdgeding toewijsbaar waren. Om die reden zal de rechtbank Van Caem tevens veroordelen in de kosten van het door Bacardi opgeworpen incident tot opgave en inzage. Het incident had volledig betrekking op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom, zodat de proceskostenveroordeling in het incident in zijn geheel op de voet van artikel 1019h RV toewijsbaar is.

Lees het vonnis hier (.doc-bestand, pdf, schone pdf en tussenvonnis 22 december).

IEF 10156

Zonder goedkeuring geplaatst

Vrz. Rechtbank Maastricht 8 augustus 2011, LJN BR7084 (Vof Baas in Zorg tegen Uitgeversmaatschappij De Limburger B.V.)

Even een zijsprong: Mediarecht. Rectificatie, krantenartikel, onderzoeksplicht, maatschappelijke zorgvuldigheid, vrijheid van meningsuiting, onrechtmatig, substantiëringsplicht, bronbescherming, hoor en wederhoor. Artikel 10 lid 2 EVRM, 6:162 BW 6:167 BW, 8:29 AwB,

De Limburger weigerde echter het door BIZ aangekondigde kort geding, voor het geval dat BIZ de definitieve tekst zou afkeuren, af te wachten en plaatste op 23 juli 2011, zonder dat BIZ deze definitieve versie had goedgekeurd, op de voorpagina van alle edities van zowel Dagblad De Limburger als van Limburgs dagblad een artikel met de kop: “Zorgbedrijf in opspraak” en met de subkop: “PGB’s Politie en Verzekeraar onderzoeken mogelijke fraude BIZ”, geschreven door [[X]].

Rectificatie 3.2.De voorzieningenrechter stelt voorop dat De Limburger op grond van artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM) het grondrecht op vrijheid van meningsuiting toekomt, welke vrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen die anderen aanstoot geven, shockeren of verontrusten. Uit artikel 10 lid 2 EVRM volgt dat dit recht slechts kan worden beperkt, indien dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de publicaties in De Limburger onrechtmatig zouden zijn in de zin van artikel 6:162 BW, in welk geval De Limburger op de voet van artikel 6:167 BW tot openbaarmaking van een rectificatie zou kunnen worden veroordeeld.

Substantëringsplicht 3.4. (...) BIZ heeft echter, in strijd met de op haar rustende substantiëringsplicht, inhoudende dat de dagvaarding zowel de eis moet bevatten als de gronden van de eis dus ook de feitelijke onderbouwing van de vordering, nagelaten al deze eerst ter zitting door haar gestelde feiten in haar dagvaarding op te nemen. Als gevolg daarvan is De Limburger, gelet op de aard en omvang van die bezwaren, tekort gedaan in haar recht zich ter zitting naar behoren te kunnen verdedigen.

Onderzoeksplicht 3.6.3 (...) BIZ wordt niet gevolgd in haar betoog dat De Limburger heeft gehandeld in strijd met haar onderzoeksplicht doordat zij kennelijk niet heeft geverifieerd of de in de gewraakte tekst opgenomen feitelijke beweringen van voormalige bij BIZ ingeschreven zorgverleners of budgethouders feitelijk juist zijn. Vooropgesteld dat, zoals onder 3.5. reeds overwogen, in het midden kan blijven in hoeverre de beweringen van De Limburger over BIZ feitelijk juist zijn, en het in dit geschil dus niet uitsluitend gaat over de waarheid, baseert De Limburger zich mede in dit tekstonderdeel op onderzoek waarbij meer dan tien hulpverleners die in dienst waren of zijn bij BIZ zijn betrokken en de dossiers van zes budgethouders. Bovendien vond De Limburger ten tijde van de publicatie steun in het feit dat de Burgemeester van Kerkrade naar aanleiding van signalen van ambtenaren, dat er geknoeid zou kunnen zijn met de PGB’s, een afgerond politierapport naar het Openbaar Ministerie had gestuurd, en het feit dat ook zorgverzekeraar CZ een onderzoek had ingesteld.

Maatschappelijke zorgvuldigheid 3.6.4.Het geheel overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voor de krantenartikelen voldoende fundament was in de vorm van serieus te nemen aanwijzingen en bronnen die de geuite verdenkingen kunnen dragen en dat De Limburger voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De voorzieningenrechter neemt hierbij mede in aanmerking dat BIZ het overgrote deel van de in het geding zijnde twee artikelen in de dagvaarding niet aanvecht.

Hoor en wederhoor 3.6.5.Met betrekking tot het beginsel van hoor en wederhoor zij vooropgesteld dat er geen sprake is van een op zichzelf staand en in rechte afdwingbaar recht, waarvan de schending steeds rechtsgevolg moet hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft De Limburger aannemelijk gemaakt dat er voldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden voordat de artikelen op 23 juli 2011 werden geplaatst. Blijkens de verklaringen van BIZ heeft De Limburger op 18 juli 2011 per e-mail aan BIZ vragen gesteld, op deze vragen heeft BIZ niet geantwoord, maar wel is BIZ vervolgens door De Limburg in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven over een aan haar toegezonden concept-artikel. Per fax van 22 juli 2011 heeft BIZ bij monde van haar raadsman op dit concept gereageerd. Deze reactie van de raadsman heeft geleid tot een aantal aanpassingen in de uiteindelijke tekst en de reactie is - in de kern samengevat - in een blauw kader opgenomen in de reportage.

Vrijheid van meningsuiting / Niet onrechtmatig 3.7. Gelet op alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in casu geen sprake van is dat BIZ door De Limburger op lichtvaardige wijze verdacht is gemaakt. Het belang van BIZ om niet, in elk geval niet negatief, in de pers te komen, moet derhalve wijken voor het belang van De Limburger bij vrije meningsuiting op grond van artikel 10 EVRM. Misstanden, zoals in dit geval het door De Limburger geconstateerde misbruik door BIZ van PGB’s moeten aan de kaak kunnen worden gesteld.

IEF 10137

Onder vermelding van toelatingsnummer

Vzr. Rechtbank Utrecht 10 augustus 2011, KG ZA 11-579, Clearwater Revival BV tegen Eco2Clean BV en Fink Tec GmbH c.s.

Met dank aan Luuk Jonker en Floor de Roos, Holla advocaten.

Als randvermelding. In navolging van ex parte beschikkingHandelsnaam / productaanduiding van biocide in de zin van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biocide. Kon-Des is octrooihoudster en houdster van een toelating in de zin van WGB. Clearwater verkoopt gelijk product en is eveneens houdster van toelating. Middels overeenkomst is Eco2Clean afgeleid toelatingshoudster.

Eco2Clean doet enkele bestellingen bij derde (Fink Tec) het product en verkoopt dit door onder afgeleide toelatingshoudersnummer uit de overeenkomst met Clearwater. Dit wordt niet toegestaan. Vorderingen tegenover Fink Tec worden afgewezen en Clearwater veroordeeld in proceskosten. Eco2Clean veroordeelt in proceskosten.

Ten aanzien van Eco2Clean
5.1. gebiedt Eco2Clean om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis ieder gevruik in Nederland van FoodClean DES46 in combinatie met het afgeleide toelatingsnummer 12736 dat niet bij Clearwater is ingekocht te staken en gestaakt te houden, alsmede iedere import, inkoop, verkoop, verhandeling, aanbieden of op enige andere wijze beschikbaar stellen in Nederland (...)

IEF 10132

Onjuiste informatie aan journalist

Rechtbank 's-Hertogenbosch 31 augustus 2011, LJN BR6276 (onjuiste informatie aan journalist RTL Nederland)

Als randvermelding. Mediarecht. verstrekken van onjuiste informatie aan journalist RTL nieuws.

Door RTL Nieuws is op 2 december 2009, na de vrijlating van xxx een uitzending aan xxxx gewijd. De kern van de uitzending was dat xxx na zijn vrijlating contact heeft gezocht met "slachtoffers uit het strafproces". ZZZ heeft voorafgaand aan de uitzending informatie aan een journalist van RTL Nederland verstrekt ten behoeve van die uitzending. Tijdens dat interview heeft ZZZ mededelingen gedaan over xxx en een geluidsopname laten horen van een telefoongesprek tussen zijn zoon en xxx. Daar is door journalist een gedeelte van dat telefoongesprek opgenomen. Van het interview met de journalist zijn beeld- en geluidsopnames gemaakt die tijdens de uitzending van RTL nieuws zijn getoond. xxx stelt dat ZZZ onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het verstrekken van onjuiste informatie dan wel door het doen van onjuiste mededelingen aan de journalist van RTL Nederland. Aantasting in eer en goede naam en vordering van onder meer immateriele schadevergoeding wordt toegewezen.

4.9.  Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij B] door zijn onjuiste en ongefundeerde, althans onvoldoende gefundeerde uitlatingen een onjuist beeld geschapen over [partij A] en geen, althans onvoldoende rekening gehouden met de rechten van [partij A]. Zulks klemt te meer nu [partij A], die is veroordeeld voor misbruik van minderjarigen, de dientengevolge opgelegde straf heeft uitgezeten en mitsdien recht heeft op resocialisatie. Deze resocialisatie komt onder druk omdat door de mededelingen van [partij B], mogelijk nieuwe verdenkingen op [partij A] geladen worden. Door het doen van dergelijke onjuiste en ongefundeerde mededelingen die bijdragen aan een negatieve beeldvorming van de persoon van [partij A], is gezien alle omstandigheden van het geval, de grens die in artikel 10 lid 2 EVRM is gesteld aan de vrijheid van meningsuiting, door [partij B] overschreden en heeft [partij B] onrechtmatig gehandeld jegens [partij A] in die zin dat hij de eer en goede naam van [partij A] heeft aangetast.

4.10.   Door [partij A] is aangevoerd dat de uitlatingen een schadevergoeding rechtvaardigen van € 20.000,00. [partij A] heeft desgevraagd ter comparitie opgemerkt dat het lastig is de schade aannemelijk te maken, omdat er sprake is van een samenloop van procedures, door en tegen [partij A] ingesteld, uitspraken van de burgemeester va[woonplaats] etcetera, die allemaal bijdragen aan de beeldvorming. Desalniettemin dient volgens [partij A] op het onrechtmatig handelen van [partij B] een financiële sanctie te staan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank eerst dan het geval indien er sprake is van enigerlei schade die het rechtstreeks gevolg is van het onrechtmatige handelen van [partij B].

4.11.  Voor vergoeding op grond van artikel 6:106 BW komt slechts in aanmerking het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat mogelijk is geleden door [partij A] die, als gevolg van een gebeurtenis waarvoor [partij B] aansprakelijk is, in zijn eer en goede naam is aangetast.

IEF 10120

Oproep tot de hare gemaakt

Rechtbank Amsterdam 20 juli 2011, LJN BR6128 (A,B,C,D tegen Katholieke Radio Omroep)

Als randvermelding. Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie, uitzending programma spoorloos. Een oproep van 12 Ethiopiërs die op zoek zijn naar hun biologische vader. De oproep dat [L] op zoek was naar [E] impliceert vaderschap en in dit geval vermoedelijk van buitenechtelijk kind. Deze mededeling doet afbreuk aan de reputatie en nagedachtenis van [E] (r.o. 4.7). KRO hoort feiten te verifiëren, bijvoorbeeld bij familieleden; die zoektocht is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende geweest. Verder heeft KRO geen boodschappersfunctie vervuld, omdat middels de voice-over de oproep tot de hare heeft gemaakt. Veroordeling door Rechtbank.

Daar waar de Raad voor de Journalistiek 11 juni 2011, nr. 2010/33 (Furnee c.s. tegen hoofdredacteur KRO) meent dat journalistiek onzorgvuldige handelswijze op journalistiek passende wijze is rechtgezet:

Verweerder heeft zowel in de aflevering van ‘Spoorloos’ van 8 februari 2010 als op zijn website in een bericht van 9 februari 2010 duidelijk gemaakt dat hij de naam Furnée ten onrechte in de uitzending heeft genoemd. (...) Dat zulks pas enige tijd na de rectificatie is gebeurd, is door verweerder ter zitting toegelicht en niet journalistiek ontoelaatbaar. Naar het oordeel van de Raad hebben verweerders aldus de hiervoor bedoelde onzorgvuldigheid op deugdelijke wijze rechtgezet. Gelet op de aard van de omissie moet de rectificatie als passend worden beschouwd. (zie punt 6.1. van de Leidraad van de Raad).

Hoewel de Raad begrijpt dat klaagsters de uitzending als bijzonder grievend hebben ervaren, heeft verweerder zijn journalistiek onzorgvuldige handelwijze rechtgezet op een in de journalistiek passende wijze. Dit leidt tot de slotsom dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

Uit de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam

4.7.  De rechtbank oordeelt als volgt. Weliswaar heeft KRO in de uitzending niet gezegd dat [E] een buitenechtelijke relatie had en/of dat hij een buitenechtelijk kind heeft verwekt, maar de oproep in het programma impliceert dat [E] de vader is van [L] en dat [L] en KRO hem zoeken. Weliswaar is daarmee nog niet per definitie iets onbetamelijks gezegd, maar in het onderhavige geval doet deze mededeling afbreuk aan de reputatie (eer en goede naam) en dus ook aan de nagedachtenis van [E]. De rechtbank betrekt bij dit oordeel het volgende.
Personen die [E] gekend hebben en/of zijn familie kennen, weten dat [E] gehuwd was tijdens zijn verblijf in Ethiopië. Uit de oproep dat [L] zijn vader [E], zoekt, kan door deze groep worden geconcludeerd dat [E] tijdens zijn huwelijk bij een andere vrouw dan de zijne een kind heeft verwekt, terwijl hij en zijn gezinsleden daar geen weet van hadden. Dat zo’n bericht een schok teweegbrengt, wordt niet betwist. KRO erkent dat een dergelijk bericht een grote impact heeft. Volgens [A] c.s. zijn zij na de uitzending overstroomd met telefoontjes van vrienden en bekenden die in de uitzending de naam van hun overleden echtgenoot en vader hebben herkend. KRO heeft erkend dat niet vaststaat dat [E] de vader is van [L]. Met de KRO is de rechtbank van oordeel dat de oproep van [L] gezien moet worden in de context van het programma. In dat kader is van belang dat bij de eerste drie uitgezonden oproepen steeds een voorbehoud is gemaakt omtrent het vaderschap van de gezochte personen. Hoewel dit voorbehoud bij de oproep van [L] niet is gemaakt, is aannemelijk dat de kijker de oproep wel zo zal hebben opgevat, juist vanwege de daaraan voorafgaande oproepen. Dit maakt de impact van de oproep desondanks niet minder.

4.10.  Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat KRO met haar handelwijze inbreuk heeft gemaakt op de eer en goede naam van [E] en [A] c.s. en dat dit aan KRO kan worden toegerekend. Ter rechtvaardiging daarvan heeft KRO zich beroepen op artikel 8 EVRM en artikel 7 van het VN Kinderrechtenverdrag en aangevoerd dat de daarin gewaarborgde rechten in het voordeel van de KRO moeten meewegen. In genoemde artikelen is het recht van een ieder op respect voor zijn familie- en gezinsleven vastgelegd, hetwelk meebrengt dat een meerderjarig kind er recht op heeft te weten wie zijn vader is. De belangen van de KRO zijn onlosmakelijk verbonden met het belang van het kind om de identiteit van zijn biologische vader te achterhalen, aldus KRO. De rechtbank gaat daaraan voorbij, nu KRO als omroeporganisatie geen beroep kan doen op genoemde rechten. Daar komt bij dat KRO bij uitzending van haar programma Spoorloos een ander belang heeft dan – in dit geval – [L], ook al zullen die belangen tot op zekere hoogte met elkaar samenhangen. Het belang van KRO weegt niet op tegen het belang van [E] c.q. [A] c.s. dat zij niet ongerechtvaardigd worden blootgesteld aan aantasting van de eer en goede naam c.q. de nagedachtenis van [E].

4.11.  Nu voor de inbreuk geen rechtvaardiging is, valt deze als onrechtmatig jegens [E] aan te merken. De mededeling is van dien aard, dat in beginsel moet worden aangenomen dat [E] daarvan nadeel kon ondervinden en deze hem, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding. Het feit dat – zoals KRO betoogt – niet kan worden vastgesteld hoe [E] zelf tegenover de kwestie zou staan, doet aan het voorgaande niets af. Dat is immers in alle gevallen als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub c BW het geval.
De schade, niet bestaande uit vermogensschade, die voor vergoeding in aanmerking komt, betreft de schade die [A] c.s. lijden door de aantasting van de nagedachtenis van [E].

IEF 10107

Lid van het forum

Rechtbank Rotterdam 24 augustus 2011, LJN BR5615 (criminele organisatie met als oogmerk hacken en uitwisselen auteursrechtelijk beschermde werken)

Strafrecht. Plegen van auteursrechtelijke misdrijven op internetforum ('hacken' 138a en 139d Wetboek van Strafrecht  en opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht, art. 31 Auteurswet).

Via een forum dat alleen toegankelijk was via introducties en werkt als soort FXP-board, werden films zo snel mogelijk verspreid. Het gaat er (ook) om wie als eerste een nieuwe release plaatst. Hiermee krijgt deze persoon de meeste punten. Onder andere computersystemen van universiteiten in de Verenigde Staten, Duitsland en Oostenrijks zijn gehackt om gebruik te maken van opslagcapaciteit en bandbreedte om optimaal (lees: snel) te downloaden. Leden van het forum zijn deelnemers.

Tot slot: Salduzverweer. Strafreductie in verband met overschrijding redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.

Deelneming Alle verdachten waren lid van het [forum] en behoorden dus tot die organisatie. De organisatie maakte het de leden van het forum mogelijk auteursrechtelijke beschermde werken ([verzamelnaam]) te up- en downloaden. De hacker kreeg tips met betrekking tot interessante domeinen en software om hacks mogelijk te maken dan wel inlognamen en wachtwoorden af te vangen, aangeleverd door medeverdachten. De hacker verschafte toegang tot snelle computersystemen, waarna hij de inloggegevens en wachtwoorden van de door hem gehackte computer/snelle ftp-server op het board zette zodat anderen (scanners) het domein konden verkennen en schijfruimte gereed konden maken voor het uploaden van (illegale) content.

Strafmotivering De verdachte heeft onder de nickname “[gebruikersnaam]” deelgenomen aan (internet)forum [forum], dat omschreven kan worden als een zogeheten FXP-board, maar tevens als een criminele organisatie in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Leden van dit forum hebben zich op vrij omvangrijke schaal en op een geraffineerde wijze over een periode van circa drie jaar bezig gehouden met het plegen van inbreuken op het auteursrecht van anderen door het verspreiden van [verzamelnaam] op het internet. Hierbij is door forumleden ingebroken in diverse beveiligde computernetwerken van anderen en zijn veelvuldig delen van die netwerken overgenomen door het installeren van illegale bestanden om wachtwoorden en gebruikersnamen af te vangen en om te kunnen up-en downloaden (FTP). Na de overname van het beheer van delen van het netwerk is gebruik gemaakt van de opslagruimte en de verwerkingscapaciteit van computers en servers ten behoeve van het illegaal uploaden en downloaden van auteursrechtelijk beschermd werk voor zichzelf en/of voor anderen.

De verdachte heeft in het geschetste kader (onder meer) als hacker ingebroken en als coder software aangepast of geschikt gemaakt om in computers in te breken. De verdachte heeft bij de oprichting van het forum een initiërende rol gehad.

De verdachte heeft hiermee het vertrouwen geschaad dat de maatschappij mag hebben in de veiligheid van digitale persoons- en bedrijfsgegevens. Het hacken van computernetwerken veroorzaakt veel schade bij de getroffen organisaties en brengt aanzienlijke kosten met zich mee in de vorm van het herstellen van de geïnfecteerde systemen en preventie tegen nieuwe inbraken. Het is slechts aan de inspanningen van politie en justitie te danken dat de verdachte niet is doorgegaan met zijn strafbare activiteiten. Daarnaast heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op auteursrechten van anderen. Dit heeft tot inkomstenderving geleid bij degene die auteursrechten bezitten nu hun werk illegaal en op grote schaal is verspreid.

Lees het vonnis hier (link / pdf).
Artikel 138a en 139d Wetboek van Strafrecht  en art. 31 Auteurswet

IEF 10103

The gentlemen rules

Rechtbank Dordrecht 3 augustus 2011, LJN BR5546 (Honkarakenne OYJ tegen Finnhouse Houtbouw B.V.)

Als randvermelding. Exclusieve distributie van Honka houtpakketten door Finnhouse aan de Nederlandse klanten. Van 3 december 1995 tot 31 december 1996 is tussen partijen exclusiviteit overeengekomen. Eiseres maakt daar in 2005 inbreuk op. Gold de in 1995 verleende exclusiviteit toen nog? Ja, door de rechtsverhouding na 1995 op exact dezelfde wijze voort te zetten, geldt dit nog.

Honka erkent dat zij ook na 31 december 1996 haar houtpakketten alleen via Finnhouse aan Nederlandse klanten heeft geleverd en heeft zelf de Nederlandse markt niet benaderd. Aanvragen van Nederlandse klanten, die bij Honka binnenkwamen, werden ook na 31 december 1996 altijd naar Finnhouse doorgestuurd, zodat zij met de betreffende klanten contact op kon nemen. Honka beschouwde Finnhouse als haar partner in Nederland, en kende Finnhouse een bonus toe indien de verkoopresultaten van Finnhouse daartoe aanleiding gaven. Tot en met 2004 heeft Honka een dergelijke bonus aan Finnhouse uitgekeerd. Samenvattend is de samenwerking tussen partijen na 31 december 1996 voortgezet op dezelfde wijze als onder de Letter Of Intent.

Let us just forget this case and continue our cooperation with the gentleman rules that have given a good basis for our successful co-operation for years: Honka will not penetrate your market area and you don’t sell competitors’ products [red. zie r.o. 2.6].  

Dus heeft eiseres inbreuk gemaakt op de exclusiviteit van gedaagde. Gedaagde krijgt bewijsopdracht dat ze daardoor schade heeft geleden. N.B. van rechtspraak.nl: geen van beide partijen doet feitelijk of juridisch een beroep op Europees mededingingsrecht.

4.2.  In deze omstandigheden moet worden aangenomen dat Finnhouse ook na 31 december 1996 het exclusieve recht heeft gehad om de houtpakketten van Honka in Nederland te distribueren. Ter comparitie heeft Honka weliswaar gesteld dat zij rond 2000 grote problemen met enkele exclusiviteitsovereenkomsten heeft gehad, als gevolg waarvan zij heeft besloten in de toekomst geen exclusiviteitsovereenkomsten meer aan te gaan, maar zij heeft dit niet aan Finnhouse medegedeeld en zij is op dezelfde voet als voor en na 31 december 1996 zaken met Finnhouse blijven doen. Eén en ander volgt ook uit de inhoud van de onder 2.6 van dit vonnis aangehaalde brief.

4.3.  Honka Blockhaus, destijds een 90% dochter van Honka, heeft een offerte uitgebracht aan [betrokkenen] voor het bouwen van een log-huis. Volgens Honka wist Honka Blockhaus niet dat Finnhouse de exclusieve distributeur van Honka in Nederland was. Ter comparitie heeft Honka verklaard dat zij [betrokkenen], toen zij hiervan op de hoogte raakte, direct naar Finnhouse heeft doorgestuurd, maar dat [betrokkenen] uiteindelijk toch voor de offerte van Honka Blockhaus – die de meest gunstige prijs inhield – heeft gekozen. Honka heeft erkend dat zij meer had moeten doen om ervoor te zorgen dat Finnhouse de opdracht van [betrokkenen] zou hebben gekregen. Wettelijk gezien zou zij echter geen reden hebben gehad de order van Honka Blockhaus te annuleren, aldus Honka ter comparitie.
Nu Finnhouse het exclusieve recht had om de houtpakketten van Honka in Nederland te verkopen, was Honka evenwel gehouden er alles aan te doen om te bewerkstelligen dat Finnhouse een houtpakket aan [betrokkenen] zou mogen leveren. Honka had er daartoe voor moeten zorgen dat haar dochteronderneming ervan op de hoogte was dat een Nederlandse klant diende te worden doorgestuurd naar Finnhouse. Toen Honka ervan op de hoogte raakte dat Honka Blockhaus reeds een offerte aan [betrokkenen] had uitgebracht, had zij deze offerte moeten annuleren. Dit heeft zij, zoals zij ook zelf heeft erkend, ten onrechte niet gedaan. Als gevolg daarvan is Honka tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens Finnhouse. 

Lees de uitspraak hier (LJN / pdf)