Procesrecht  

IEF 10042

Verkeerde handelsnaamhouder dagvaardt

Vzr. Rechtbank Haarlem 3 augustus 2011, LJN BR4079 (Enrico B.V. tegen Plesqu management en beheer h.o.d.n. Querino)

Als randvermelding. Handelsnaam leidt tot vergissing van de kant van de feitelijke eiser in de persoon van eisende partij. Gedagvaard in naam van een partij die niets met geschil te maken heeft, maar dezelfde handelsnaam draagt als degene die het geding feitelijk aanhangig heeft gemaakt. Volgt ook geen overdracht uit feiten en omstandigheden.

Niet-ontvankelijk verklaring met veroordeling in proceskosten. Gedaagden zijn in persoon verschenen, artikel 1019 Rv, toewijzing helft van de daadwerkelijke advocatenkosten die gedaagden in verband met verweer hebben gemaakt.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat met de feiten en omstandigheden die in de dagvaarding aan de orde worden gesteld Enrico Gaanderen niets van doen heeft en dat Enrico Amsterdam materieel de onderhavige vordering heeft ingesteld, zonder dat Enrico Gaanderen daar op enigerlei wijze bij betrokken is. Enrico Amsterdam kan niet namens Enrico Gaanderen een vordering instellen, nu niet gesteld of gebleken is dat zij daartoe opdracht heeft gekregen. Enrico Amsterdam zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het beroep op de onder 4.3 genoemde wetsartikelen kan Enrico Amsterdam niet baten, nu die artikelen betrekking hebben op de situatie dat een dagvaarding aan gebreken lijdt die met nietigheid zijn bedreigd. Die situatie doet zich hier niet voor.

4.5. Enrico Amsterdam zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Gedaagden hebben een kostenveroordeling gevraag op basis van artikel 1019h Rv en daartoe facturen in het geding gebracht van de advocaat die zij ter zake van het verweer tegen de vordering hebben geraadpleegd. Die facturen belopen in totaal EUR 1.787,98. Onderdeel 3.1.a van de vordering heeft geen betrekking op de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1019 Rv. Bij het gevorderde onder 3.1.b is dat wel het geval. Nu het geschil slechts voor de helft is aan te merken als een geschil als bedoeld in artikel 1019h Rv, zal dehelft van voornoemd bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen. Voorts zal Enrico Amsterdam worden veroordeeld in het door gedaagden verschuldigde griffierecht. Nu gedaagden gezamenlijkéén verweer hebben gevoerd blijft dat beperkt tot EUR 560,--, het voor een rechtspersoon geldende tarief bij zaken van onbepaalde waarde.

IEF 10033

Door haar aandeelhouder geïnstrueerd

Rechtbank ’s-Gravenhage 27 juli 2011, HA ZA 10-3828 (Marktplaats B.V. tegen X, Y en Z)

Met gelijktijdige dank aan Erik Visscher en Ferry van Looijengoed, De Vries & Metman.

Octrooirecht. Het octrooi NL 1035516 voor "een sorteringswijze van zoekresultaten bestaande uit locaties" wordt door gedaagden X, Y en Z geëxploiteerd. In reconventie voert X c.s. aan dat Marktplaats het sorteren naar aanleiding van een door een gebruiker ingevoerde zoekopdracht sorteert en presenteert, gebruik maakt van alle maatregelen van het octrooi. Marktplaats vordert met een eerder nietigheidsadvies (Bijblad Nieuwsbrief 2010, nr. 19) in de hand succesvol de nietigheid van het octrooi, omdat conclusies van het octrooi aan nieuwheid ontbeert.

Proceskostenveroordeling: ook nietigheidsadvies en tijd door gemachtigde is genoteerd vallen daaronder. Toerekening: 90% kosten in conventie en 10% aan de reconventie.

4.12. De conclusie luidt dat NL 516 niet in stand kan blijven wegens gebrek aan nieuwheid ten opzichte van US 505, nu alle deelkenmerken van conclusie 1 in dat tot de stand van de techniek behorende document direct en ondubbelzinnig worden geopenbaard. De stelling van X c.s. dat in de uitvoeringsvorm die óók is beschreven in US 505, waarbij niet gebruik wordt gemaakt van postcodes maar van GPS coördinaten, (meestal) niet sprake zal zijn van onderverdeling in subsets en toepassing van tiebreaker rules, zodat die uitvoeringsvorm deelkenmerken (d) en (e) niet openbaart, is – wat daar verder van zij – niet relevant. Eén van de in US 505 beschreven uitvoeringsvormen, namelijk die waarin de gebruiker uitsluitend zijn postcode opgeeft, openbaart zoals hiervoor overwogen in elk geval wel alle deelkenmerken van conclusie 1, zodat reeds daarom conclusie 1 nieuwheid ontbeert.

4.13. De vordering tot vernietiging is derhalve toewijsbaar. Daaruit volgt tevens dat de vorderingen van X c.s. in reconventie dienen te worden afgewezen. Op een nietig octrooi kan immers geen inbreuk worden gemaakt .

Proceskosten 4.14. X c.s. dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van Marktplaats, overeenkomstig artikel 1019h Rv. Het betoog dat het 1019h Rv-regime in deze zaak niet van toepassing zou zijn, faalt. Nog daargelaten of een zuivere nietigheidsactie niet zou worden geregeerd door genoemd regime, geldt in ieder geval in deze zaak dat de nietigheidsvordering van Marktplaats het directe gevolg is geweest van de door X c.s. aan het adres van Marktplaats kenbaar gemaakte dreiging van handhaving. Gezien dit laatste is ook niet in te zien dat de proceskostenveroordeling in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.

4.17. (...) De kosten van het nietigheidsadvies komen voor vergoeding in aanmerking omdat dit advies gezien artikel 76 ROW 1995 voorwaarde is voor het instellen van de nietigheidsvordering. Dat Marktplaats het advies niet op eigen naam heeft gevraagd is niet relevant. Voorts is de octrooigemachtigde kennelijk namens Markplaats door haar aandeelhouder geïnstrueerd. De tijd die door de gemachtigde daarvoor is genoteerd komt eveneens voor vergoeding in aanmerking.

IEF 10032

Flagrante auteursrechtinbreuk

Hof 's-Hertogenbosch 26 juli 2011, LJN 4234 (Search Opleidingen B.V. tegen Aquatest B.V.)
beroep na: Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 29 november 2010, KG ZA 10-723 (Search Opleidingen B.V. tegen Aquatest)

Met dank aan Christel Jeunink, Van Iersel Luchtman N.V.

Search verleent sinds 1997 diensten op het gebied van milieu- en asbestvraagstukken en ontwikkelt en verzorgt in dit kader ook opleidingen en publicaties. Aquatest biedt via haar website cursusmateriaal aan dat gratis kan worden ingezien en gedownload, ook de door door Search verwaardigde uitgave "SCA Asbestdeskundige SC-570: 2009"

Aquatest heeft na eerste aanschrijving gesteld niet onrechtmatig te handelen en tot voor kort geweigerd de onthoudingsverklaring te tekenen. Vordering toegewezen voor wat betreft de auteursrechten. Nevenvorderingen: schriftelijke opgave van aantal cursisten en vermelding van gegevens en/of vergoedingen en controle door registeraccountant afgewezen. Matiging van de dwangsom. Proceskosten ieder draagt eigen kosten (herzien in hoger beroep - lees verder) 

4.1. Tussen de partijen is niet in geschil dat het desbetreffende opleidingsboek van Search een oorspronkelijk werk betreft in de zin van artikel 10 Auteurswet 2012 (Aw) en derhalve auteursrechtelijk bescherming geniet. Dat van openbaarmaking van een werk van letterkunde in de zin van artikel 12 Aw en van verveelvoudiging daarvan ingevolge artikel 13 Aw sprake is, is in dit kort geding geen punt van geschil. Aquatest heeft immers niet ontkend de bedoelde door Search ontwikkelde uitgave op haar website te hebben aangeboden.

4.3. Dat Aquatest (...) een onthoudingsverklaring aan Search heeft toegezonden doet aan het bovenstaande niet af. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang dat de eerste aanschrijving over de gestelde inbreuk op auteursrechten dateert van 31 mei 2010 en Aquatest pas op 8 november 2010 een onthoudingsverklaring heeft ondertekend met daarin opgenomen

Hof: vernietiging van afwijzing van de twee nevenvorderingen rekening en verantwoording; Proceskostenveroordeling omgekeerd, toewijzing van hoofdvorderingen tegenover afwijzing nevenvorderingen.

4.6 Met haar tweede grief is Search opgekomen tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Search heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij in haar hoofdvordering in het gelijk was gesteld door de voorzieniningenrechter en dat afwijzing van de nevenvorderingen niet een dusdanige compensatie van de proceskosten rechtvaardigde. Aquatest is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht de proceskosten heeft gecompenseerd als voormeld, omdat beide partijen gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.

4.6.1. Het hof is van oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een flagrante auteursrechtinbreuk zodat Search terecht haar hoofdvorderingen in eerste aanleg heeft ingesteld. Toewijzing van de hoofdvorderingen van Search leidt er naar het oordeel van het hof toe dat Aquatest in eerste aanleg beschouwd dient te worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat zij op grond van art. 237 Rv. in de proceskosten van het geding in eerste aanleg dient te worden veroordeeld. De tweede grief slaagt.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / opgeschoonde pdf)

IEF 10016

De post 'demobus'

Gerechtshof 's-Gravenhage 26 juli 2011 rolnr. 08-418 (ABK Kunststoffen B.V. en Transcaare B.V. tegen Snoeks Automotive B.V.)

Met dank aan John J. Allen, NautaDutilh.

In navolging van 8364. Octrooirecht van Snoeks op inbouwkits voor bedrijfswagen waarmee deze worden voorzien van extra zitplaatsen 'achterin', waardoor een zogenoemde dubbele cabine ontstaat. In hoger beroep heeft A&T hun eis gewijzigd zodat thans wordt gevorderd: winstderving en onverkoopbare materialen en 'demobus' met instandhouding van de veroordeling tot betaling schadevergoeding voor bewaarkosten.

Snoeks verweert uitgebreid tegen ingebrachte schaderapportage van Joling en Mossel. Beroep op verzaking schadebeperkingsplicht ex 6:101 BW wordt afgewezen. Gorden Growth-methode. In eerste aanleg zijn de vorderingen afgewezen, in hoger beroep toegewezen. Vernietiging vonnis Rechtbank, veroordeling Snoeks in kosten. Liquidatietarief, omdat vorderingen in hoofdprocedure waren ingesteld voor de uiterste implementatiedatum Handhavingsrichtlijn.

Werkelijke vs hypothetische situatie 4.5. Bij de beoordeling van de verdere verweren van Snoeks wordt het volgende vooropgesteld. De omvang van de winstderving moet worden bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid geweest is (de werkelijke situatie) met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest wanneer het onrechtmatig handelen van Snoeks niet zou hebben plaatsgevonden (de hypothetische situatie), Bij de begroting van de schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast, ook niet aan de regel dat een bewijsaanbod dat aan de daarvoor geldende eisen voldoet moet worden gehonoreerd (vergelijk HR 27 juni 2008, LJN:BD1842 en HR 5 juni 2009, LJN: BH5410). Voldoende is dat het bestaan van schade aannemelijk is, waarna deze door schatting kan bepaald worden. Met haar verweer dat A&T geen schade kunnen hebben geleden omdat zij door handhaving door Snoeks van haar octrooi niet zijn gehinderd in het leveren van kunstsoftoepassingen ziet Snoeks over het hoofd A&T in 2003 waren begonnen met het leveren van gordelframes en dat zij daarin wel werden gehinderd. (…)

Gordon Growth-methode 4.30 (...) Voor de berekenin van de schade na 2005 hebben Joling en Mossel gebruik gemaakt van de Gordon Growth-methode. De toepasselijkheid vn deze methode is door Snoeks betwist (...) op de grond dat deze methode uitgaat van en constant groeitempo en daarvan in dit geval geen sprake is. Dit verweer faalt, reeds omdat Snoeks niet heeft aangegeven welke methode dan wel voor de berekening van de restschade na 2005 zou moeten worden gehanteerd. Daardoor is dat verweer niet voldooende onderbouwd. Bovendien hebben Joling en Mossel bij hun berekening van de schade na 2005 juist de winstderving in 2005 'zonder groei' tot uitgangspunt genomen (..)

4.31 Aan het feit dat de voor bepaalde tijd gesloten contracten tussen enerzijds Pewe en anderzijds A&T in 2004 niet zijn verlengd, kan Snoeks geen argument ontlenen nu de daarmee beoogde samenwerking werd verstoord door de handhaving door Snoeks van haar octrooi tegen het product waarop die samenwerking was gebaseerd. Ook de verstoorde relatie tussen ABK en Pewe's eigenaar Weersink is - naar A&T onder 93 van hun pleitnota in appel genoegzaam hebben toegelicht - op die handhaving terug te voern. Dat zou eveneens het geval zijn wanneer, zoals Snoeks stelt, die verstoorde relatie zou zijn veroorzaakt doordat ABK met Tijmen Ploeg in zee was gegaan. AbK had dit immer niet hoven doen wanneer zij het in 2003 door Pewwe ontwikkelde gordelframe had kunnen blijven verhandelen.

Verzaking schadebeperkingsplicht 4.32 Ook Snoeks' beroep op verzaking door A&T van hun schadebeperkingsplicht - en daarmee op artikel 6:101 BW - treft geen doel. Tegen de daaraan ten grondslag gelegde steling, dat AT met meer doortastendheid hadden moeten zoeken naar alternatieve, iet onder EP 172 vallende gordelframes, hebben A&T gemotiveerd ingebracht dat zij wel actief zijn geweest met een vervangend product maar dat de beschikbare altenatieven, hetzij inferieur waren aan het product dat zij in 2003 wilde gaan vermarkten hetzij door hen niet van de fabrikant kon worden betrokken. (...) Afgezien hiervan: A&T hebben winst gederfdd als gevolg van het feiten dat zij 2003 hun gordelframe niet meer op de markt konden brengen en niet an worden gezegd dat hen er een verwijt van valt te maken zij dat specifieke gordelframe niet hebben verhandeld.4.31 Aan het feit dat de voor bepaalde tijd gesloten contracten tussen...

Onverkoopbare materialen 5.5 Nu ABK zonder de beslaglegging en de daarop volgende procedure de beslagen onderdelen wel had kunnen  verkopen, en zij dit als gevolg van de beslaglegging/procedure niet heeft kunnen doen, heeft zij door het onrechtmatig handelen van Snoeks een schade geleden van de inkoopwaarde van die onderdelen. De vordering  ten bedrag van €26.568,68) is mitsdien toewijsbaar. Dat geldt niet voor de vordering voor de post 'demobus' die door ABK alleen maar is toegelicht met de opmerking dat op deze door haar vervaardigde bus 'uiteraard' een verlies van € 3.346,- is geleden doordat de bus onbruikbaar werd. Snoeks, die er terecht op wijst ddat ABK hieromtrent niets heeft overlegd, heeft deze schade - in dit geval: toereikend - betwist bij gebrek aan wetenschap, waardoor het bestaan van deze schadepost niet aannemelijk kan  worden geacht.

art. 6:101 BW

 

IEF 10013

Inderdaad nodeloos

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juli 2011, HA ZA 08-3150 (Vetus N.V. tegen Inno Nautic Holding B.V.)

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

In navolging van IEF 9980 e.a.. Bodemvonnis. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT  en Espacenet). Vordering tot vernietiging van octrooi is ingetrokken, rest enkel nog proceskostenveroordeling. Inno Nautic in ¨proceskosten veroordeeld

 4.6. Nu er aldus vanuit moet worden gegaan dat de kosten in de procedure tegen Inno Nautic inderdaad nodeloos zijn gemaakt, dient Inno Nautic in die kosten te worden veroordeeld.

 

4.7. De opgegeven en gespecificeerde proceskosten belopen een bedrag van (€ 8.833,50 ex 19% BTW + € 2.548,00 =) € 13.059,87 en zien zowel op de doorgehaalde procedure tegen Entre Deux als op die tegen Inno Nautic, zo is ter zitting gebleken.3 De kosten van de procedure tegen Entre Deux kunnen echter niet ten
laste van Inno Nautic worden gebracht. De in dit verband ter comparitie gedane andersluidende stelling van Vetus daarbij betogend dat zij met name veel tijd heeft moeten besteden aan het voeren van verweer in de reconventionele procedure, welke volgens Vetus door Entre Deux slechts als gevolg van een gebrekkige communicatie met Inno Nautic was ingesteld, wordt als niet onderbouwd verworpen.

4.8. Tegen de hoogte daarvan heeft Inno Nautic uitsluitend ten aanzien van het deel van de advocaatkosten (de post van € 2.548,00) aangevoerd dat deze exorbitant zouden zijn, doch dit vermag de rechtbank niet in te zien. Genoemde kosten komen, gelet op de aard van de procedure en de blijkens de specificatie verrichtte werkzaamheden, redelijk en evenredig voor, zodat het bezwaar van Inno Nautic wordt verworpen.

4.9. Vetus heeft desgevraagd ter comparitie niet kunnen aangeven welk deel van het in totaal gevorderde bedrag betrekking heeft op de procedure tegen Inno Nautic, zodat de rechtbank de helft daarvan daaraan zal toerekenen, i.e. een bedrag van € 6.529,94.

IEF 10009

Welkom in de Buurt

Vrz. Rechtbank Utrecht 27 juli 2011, KG ZA 11-591 (Buurt & Co B.V. tegen Miec Marketing c.s.)

Met dank aan Jacqueline Schaap en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht op vormgeving, maar ook op bedrijfsmatig karakter van format "BuurtKadoos". Groot aantal nevenvorderingen.

Buurt & Co ontwikkelt verkoopformat BuurtKadoos-format met als slogan: 'Welkom in de Buurt'. De Buurtkadoos wordt per post aan nieuwe bewoners in een bepaalde regio gezonden en bevat vouchers van ondernemers, een middel om te adverteren en te acquireren (r.o. 2.1). Miec Marketing komt met de Welkom in Onze Buurt (WIOB)-format. Inbreuk? Ja, geen andere totaalindruk, relatief kleine, voor het publiek niet in het oogspringende afwijkingen.

Afgewezen: retourneren materiaal, voorschot schadevergoeding en/of winstafdracht, maar toegewezen: Staken inbreuk, mbt registeraccountant: moet MIEC opgave doen van alle door hen met het WIOB-format gesloten overeenkomsten, vernietigen WIOB-materiaal door deurwaarder, dwangsommen. Bijzondere proceskostenveroordeling: Eenvoudig kort geding tot maximaal €6.000 wordt als redelijk en evenredig aangemerkt op grond van de leidraad indicatietarieven. Gemengde grondslag, aldus 60% conform 1019h Rv.

Vormgeving 4.3. Tussen partijen staat tevens vast dat Miec Marketing c.s. met de WIOB-doos (zie afbeelding 6 tot en met 10) inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op de BuurtKadoos, nu zijn nagenoeg alle auteursrechtelijk beschermde trekken heeft overgenomen in die mate dat van een zelfde totaalindruk gesproken kan worden.

Format als geheel 4.4. Buurt & Co stelt dat niet alleen de vormgeving, maar ook het format als geheel betreffende de BuurtKadoos een auteursrechtelijk beschermd werk is, nu het een uitgewerkt concept betreft  (...):
- geheel gratis en zonder enige verplichting een doos met aanbiedingen van ondernemers uit de buurt voor nieuwe bewoners in de buurt (welkom in de buurt);
- aanbiedingen in vier verschillende categorieën die in vier verschillende kleuren zijn aangegeven;
- postcode-/regio-indeling;
- aanbiedingskaartjes met geografische locatie van de ondernemer op de achterzijde;
- betaling door de ondernemer per afgeleverde doos aan de bewoner in plaats van een abonnement of andere vorm van betaling;
- voor de ondernemer een contract met 12 verzendperiodes die pas ingaan op het moment dat de doos "vol" is en niet op het moment van ondertekening van de overeenkomst. Beoordeeld moet daarom worden of díe combinatie van elementen - waarbij ál de genoemde elementen en uitsluitend díe elementen aanwezig zijn - auteursrechtelijk beschermd is. Of deze combinatie van elementen gecombineerd met andere elementen of waarbij elementen zijn weggelaten auteursrechtelijk beschermd is, zal - in voorkomende gevallen - afzonderlijk beoordeeld dienen te worden. Daarvoor is in dit geding geen plaats.

4.6. De voorzieiningenrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het BuurtKadoos-format, als uitgewerkt concept, op zichzelf in aanmerking zou kunnen komen voor auteursrechtelijke bescherming. Dit zal het geval zijn als het format, hoewel het een aantal reeds algemeen bekende elementen bevat, door de wijze waarop die bekende elementen uitgewerkt zijn, samengebracht en gecombineerd met een geheel eigen element een eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Nu Buurt & Co in de onder 4.4. genoemde opsomming bekende (marketing)elementen combineert met de (auteursrechtelijke beschermde) vormgevingselementen van de BuurtKadoos, draagt deze combinatie van elementen - waarbij al de genoemde elementen en uitsluitend die elementen aanwezig zijn - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een eigen oorspronkelijk karakter en hat persoonlijk stempel van de maker en is dus sprake van een auteursrechtelijk beschermd werk.

4.7 (...) Nu het hanteren van een (al dan niet) afwijkende postcode-/refio-indeling en de koppeling met "Groupon" - voorhands oordelend - relatief kleine, voor het publiek niet in het oogspringende afwijkingen van het onder 4.4 beschreven format zijn, welke niet tot een andere totaalindruk leiden, is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat Miec Marketing c.s. met haar WIOB-format inbreuk (heeft ge)maakt op de auteursrechten van Buurt & Co.

4.8. (…) aannemelijk is dat Miac Marketing c.s. het gebruik van dc WIOB-doos (nog) niet (volledig) heeft gestaakt. De onder 1 en 2 gevorderde geboden (zie 3.1) worden door de voorzieningenrechter verstaan als één gebod tot staken en gestaakt houden van de thans aan de orde zijnde inbreuk door Miec Marketing c.s. op de onder 4.2 weergegeven vormgeving en het onder 4.4. weergegeven format en tot het onthouden van zodanig, ander daarop inbreukmakend gebruik.

4.9 Nu door Miec Marketing is erkend dat zij (allen) inbreuk hebben gemaakt. op de auteursrechten die rusten up de vormgeving van de BuurtKadoos en zij ten aanzien van de inbreuk op het BuurtKadoos-format niet hebben betwist dat zij hier (allen) een bepalende rol in hebben gespeeld, worden de vorderingen van BuurtKadoos , voor zover deze vorderingen worden toegewezen, ten aanzien van alle gedaagden toegewezen.

IEF 9980

Enig ander ge- of verbod

Rechtbank 's-Gravenhage 20 juli (bij vervroeging) KG ZA 11-814 (Vetus N.V. tegn Inno Nautic B.V.)

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

In navolging van IEF 7391 en IEF 9309. Vergelijkbaar met IEF 2762.

 

Executiegeschil. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT en Espacenet). Opheffing executoriaal beslag.

Eiser stelt: Inno Nautic stelt dat het mogelijk maken van het plaatsen van orders op de website van een Amerikaanse distributeur van Vetus is aan te merken als verhandeling het dictum en daardoor dwangsommen heeft verbeurd en de tenaamstelling is niet juist uitgevoerd, waardoor eveneens dwangsommen verbeurd (r.o. 4.1). De website wordt echter niet door Vetus in stand gehouden, maar door derde-vennootschap. Aanbieding op deze website zonder levering of zelfs betaling, kan niet worden gezien als verhandeling. Tenaamstelling op naam Vetus Den Ouden N.V. en de overdrachtsakte sprak van Vetus N.V., geen sprake van strijd met dictum of enig ander ge- of verbod. Vorderingen afgewezen, proceskostenveroordelingen executoriale derdenbeslagen opgeheven.

4.5. (...) Niet aannemelijk is geworden dat Vetus zelf bedoelde website in stand houdt of orders daarvan zou afhandelen. Integendeel, voorshands is voldoende duidelijk dat een andere rechtspersoon, te weten Vetus Marine, LLC., verantwoordelijk is voor de website. Bijzondere omstandigheden om toch Vetus voor het handelen van een derde-vennootschap, te weten Vetus Marine, verantwoordelijk te houden zijn gesteld noch gebleken. Hierbij speelt mee dat Vetus aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen, laat staan beslissende, stem heeft in wat Vetus Marine doet. De enkele omstandigheid dat Vetus Marine distributeur is van Vetus Den Ouden Inc (een dochteronderneming van Vetus) en uit dien hoofde gerechtigd is de (merk)naam Vetus te voeren maakt dat niet anders.

4.6. Bij deze stand van zaken kan in dit kort geding in het midden blijven of de aanbieding op de website – zonder dat daarbij ook daadwerkelijk een tank wordt geleverd, want tegenover de gemotiveerde betwisting door Vetus kon ([X] namens) Inno Nautic geen antwoord geven op de vragen of er was geleverd naar aanleiding van de geplaatste orders en zelfs niet of er was betaald voor de orders – kan worden gezien als ‘verhandeling’ in de zin van dictumonderdeel 5.5.

4.7. Dat Vetus andere in onderdeel 5.5. verboden handelingen zou hebben verricht is door Inno Nautic niet gesteld, zodat naar voorlopig oordeel geen sprake is van overtreding van het in dictumonderdeel 5.5. gegeven verbod.

4.11. Voor zover door Vetus of derden, zoals de aanvankelijk door Vetus ingeschakelde octrooigemachtigden van het kantoor Allied Patents, handelingen zijn verricht in het kader van de verlening en instandhouding van octrooien is voorshands geen sprake van strijd met de in dictumonderdeel 5.6. of enig ander ge- of verbod.

4.14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op de (vele) tussen partijen in het verleden gerezen (executie)geschillen en op de dreiging van nieuwe executoriale (derden)beslagen is naar voorlopig oordeel aanleiding voor het door Vetus gevorderde verbod tot executie van het vonnis van 9 september 2009, althans waar het de dictumonderdelen en handelingen betreft die onderwerp zijn van dit kort geding.

IEF 9976

Relatie krant-hergebruiker

Rechtbank Dordrecht 20 juli 2011, LJN BR2517 (Cozzmoss B.V. tegen Belangen Vereniging Funderings Problematiek)

In de Cozzmoss-serie. Auteursrecht krantenartikelen. Mondelinge toestemming overname. Persexceptie. Citaatrecht. Vergoeding, geen verdubbelen NVJ vanwege geen aanwezige krant-journalist relatie.

Cozzmoss vordert schadevergoeding wegens overname van krantenartikelen op website van gedaagde. Krantenartikelen zijn oorspronkelijke werken. Bewijsopdracht in verband met verweer dat toestemming is verleend. Beroep op persexceptie en citaatrecht verworpen. Onvoldoende gesteld om verdubbeling van vergoeding voor hergebruik toe te wijzen.

Persexceptie 4.10.  Wellicht dat de website van BVFP óók gericht is op digitale nieuwsvoorziening, zoals BVFP aanvoert, maar het deel van die website waarop het hiervoor omschreven archief stond vervulde naar het oordeel van de rechtbank niet eenzelfde functie als een dag-, nieuws- of weekblad, maar de functie van archief. Anders dan BVFP aanvoert is het knipselkranten-arrest (HR 10 november 1995, LJN ZC1875) niet zonder meer van toepassing op een digitale knipselkrant, laat staan op een archief zoals dat van BVFP. Met de wet van 6 juli 2004 (Stb. 2004, 336) is onder meer beoogd artikel 15 Auteurswet technologieneutraal te formuleren door toevoeging van “of ander medium dat eenzelfde functie vervult”. De parlementaire geschiedenis van die wet biedt steun aan het oordeel dat een digitaal archief als dat van BVFP niet van de wettelijke beperking kan profiteren. Zo heeft de regering naar aanleiding van die uitbreiding onder meer opgemerkt “Dat betekent derhalve dat, zoals ook thans het geval is, bij opslag of aanbieding van een meer permanent karakter, waarbij een element van duurzame of tijdloze exploitatie een overheersende rol speelt, zoals bij archieffuncties, deze bepaling toepassing mist.” (MvT p. 39).

4.11.  Zelfs als de website van BVFP wel als “medium dat eenzelfde functie vervult” zou moeten worden beschouwd, kan het beroep van BVFP op artikel 15 Auteurswet niet slagen. Tijdens de comparitie werd duidelijk dat BVFP zelf de artikelen hoofdzakelijk als achtergrondinformatie beschouwt; niet als nieuwsberichten. De rechtbank sluit zich op basis van een beschouwing van de artikelen en op basis van hetgeen volgens normaal spraakgebruik onder nieuws moet worden verstaan, bij die kwalificatie van BVFP aan. Hier en daar zit er wellicht een nieuwsbericht tussen, maar in overwegende mate gaat het om achtergrondinformatie en soms opinie.

4.12.  Overname daarvan is niet toegelaten als de kranten een auteursrechtvoorbehoud hebben gemaakt. Dat hebben zij gedaan. Cozzmoss heeft dat gesteld en wat drie kranten betreft onderbouwd (productie 7 bij dagvaarding). BVFP betwist deze stelling op zichzelf niet, maar zij voert aan dat een algemeen voorbehoud onvoldoende is en dat het voorbehoud bij elk artikel moet zijn geplaatst. Dit slaagt niet. Het moet de gebruiker duidelijk kunnen zijn dat een voorbehoud is gemaakt, maar wat de plaats betreft worden geen bijzondere eisen gesteld (vgl. eerdergenoemde wet MvT p. 40).   

Citaatrecht 4.13.  Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van citeren zoals bedoeld in artikel 15a Auteurswet. BVFP legde immers een uitgebreid archief aan van artikelen. Het aanleggen en toegankelijk houden van een archief is iets anders dan citeren.
Voor zover dit wel als citeren moet worden beschouwd geldt dat het niet in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Veeleer moet worden geconcludeerd dat de artikelen een zelfstandige (archief)functie binnen de website hebben vervuld (vgl. HR 22 juni 1990, LJN AD1160). Dat de artikelen hetzelfde onderwerp hadden (funderingsproblematiek) als waarover BVFP het publiek via haar website wil informeren, doet niets af aan deze conclusie. Een uitgebreid duurzaam archief met complete artikelen kan ook niet worden beschouwd als persoverzicht als bedoeld in lid 2 van artikel 15a Auteurswet.

Verklaring van recht, verbod 4.16.   De verklaring van recht kan dan worden toegewezen. Het gevorderde verbod met dwangsom zal echter worden afgewezen, omdat BVFP direct na sommatie het hele archief heeft verwijderd (productie 2 bij conclusie van antwoord), zij tijdens de comparitie ondubbelzinnig heeft toegezegd niet nogmaals inbreuk te zullen maken en er geen aanleiding is om aan die toezegging te twijfelen.

Schadevergoeding 4.22.  Cozzmoss stelt dat een verdubbeling van het conform de tarieven voor hergebruik berekende bedrag op zijn plaats is. Van Cozzmoss mag worden verwacht dat zij voldoende stelt om aan te kunnen nemen dat sprake is van een hogere schade dan de gederfde gebruiksvergoeding. Anders komt de verdubbeling neer op een boete, in plaats van schadevergoeding. Voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Auteurswet geen plaats.

4.23.  Het enkele feit dat het auteursrecht is geschonden/aangetast is onvoldoende. De daardoor veroorzaakte schade wordt in een geval als dit - waarin de rechthebbenden toestemming voor hergebruik tegen betaling plegen te geven - immers volledig gecompenseerd door de redelijke gebruiksvergoeding. Hetzelfde geldt voor de stelling van Cozzmoss dat de traffic naar de websites van de kranten is afgenomen. De rechtbank neemt wel aan dat de kranten extra schade lijden omdat zij door hergebruik zonder toestemming feitelijke zeggenschap verliezen, omdat het gebruik op het internet een grote vlucht kan nemen, en dat de kranten daardoor exploitatiemogelijkheden verliezen. Deze schade kan niet nauwkeurig worden begroot. Daarom schat de rechtbank de daardoor veroorzaakte schade op 25% van de redelijke gebruiksvergoeding.

4.24.  Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ kan in dit geval geen betekenis worden toegekend, nu BVFP daar niet aan is gebonden en die voorwaarden betrekking hebben op de relatie krant-journalist, niet op de relatie krant-hergebruiker.

Beslissing
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 3 augustus 2011 om Cozzmoss in de gelegenheid te stellen bij akte opgave te doen van het tarief dat de NRC hanteert voor hergebruik;

draagt BVFP op om te bewijzen, desgewenst door middel van getuigen, dat zij in 2002 mondeling toestemming heeft gekregen van de Volkskrant, Trouw, NRC en Sdu om voortaan artikelen betreffende funderings- en grondwater problematiek op haar website www.platformfundering.nl te plaatsen;

IEF 9973

Bevoegde buitenlandse rechter

Hof 's-Gravenhage 12 juli 2011, LJN BR1364 (Yellow Page Marketing B.V. tegen Yell Limited)

Merkenrecht. Internationaal privaatrecht. Art. 22 sub 4 EEX-Verordening is niet van toepassing in het kader van voorlopige maatregelen. GAT-LuK-doctrine (IEF 2333) brengt niet mee dat rechter inbreukbevoegdheid verliest.

Art. 1019h Rv is ook van toepassing wanneer in een procedure de vraag aan de orde is of inbreuk wordt gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht in een andere EU-lidstaat.) geldt voor alle industriële-eigendomsrechten die worden genoemd in art. 22 sub 4 EEX-Verordening. GAT-LuK-doctrine brengt niet mee dat rechter inbreukbevoegdheid verliest. Art. 1019h Rv is ook van toepassing wanneer in een procedure de vraag aan de orde is of inbreuk wordt gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht in een andere EU-lidstaat.

Artikel 22 sub 4 EEX-Verordening

4.3  De vorderingen van Yell zijn primair gebaseerd op inbreuk op haar merkrechten in het Verenigd Koninkrijk. YPM voert het verweer dat deze merkrechten nietig zijn. Daarmee rijst de vraag of en in hoeverre aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit hoofde van artikel 2 EEX-Verordening afbreuk wordt gedaan door de exclusieve-bevoegdheidsregel van artikel 22 sub 4 EEX-Verordening. Volgens deze bepaling zijn, kort gezegd, de gerechten van de lidstaat van deponering of registratie exclusief bevoegd om te oordelen over de geldigheid van industriële-eigendomsrechten. In zijn arrest van 13 juli 2006, C-4/03, NJ 2008, 78 (GAT/LuK) heeft het Europese Hof van Justitie enige nadere uitleg gegeven over (de inhoudelijk identieke voorganger in het EEX-Verdrag van) deze bepaling. Het Hof besliste dat, indien in een octrooi-inbreukprocedure de geldigheid wordt betwist van het ingeroepen octrooi – ongeacht of dat bij wege van verweer of van een (reconventionele) vordering geschiedt – de onderhavige exclusieve-bevoegdheidsregel toepassing dient te vinden. De Hoge Raad heeft deze ‘GAT/LuK-regel’ nader uitgewerkt in zijn arrest van 30 november 2007, NJ 2008, 77 (Roche/Primus II).

4.4  In dit verband overweegt het hof om te beginnen dat – anders dan Yell betoogt – de GAT/LuK-regel ook van toepassing is in de merkenrechtelijke context; hij geldt niet alleen ten aanzien van octrooien, maar ook ten aanzien van de andere in artikel 22 sub 4 bedoelde industriële-eigendomsrechten. De overwegingen die aan de GAT/LuK-regel ten grondslag liggen (zoals die zijn weergegeven in het GAT/LuK-arrest en nader zijn gepreciseerd in HvJ EU 12 mei 2011, C-144/10, rov. 46 (Berliner Verkehrsbetriebe)), gelden immers au fond evenzeer ten aanzien van de andere in artikel 22 sub 4 bedoelde industriële-eigendomsrechten. Deze opvatting vindt ook steun in artikel 22 sub 4 van het Lugano II-Verdrag (PbEU 2007, L339/3). In deze bepaling is het GAT/LuK-arrest immers verwerkt (door toevoeging van de woorden “ongeacht of de kwestie bij wege van rechtsvordering dan wel exceptie wordt opgeworpen”) zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende in deze bepaling bedoelde industriële-eigendomsrechten. Een identieke wijziging is ook voor artikel 22 sub 4 EEX-Verordening voorgesteld (Commissiedocument COM(2010)748).

4.5  Voorts moet worden vastgesteld dat – anders dan YPM betoogt – de enkele betwisting van de geldigheid van een merkrecht niet meebrengt dat de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid ter zake van de inbreukvorderingen verliest. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij vonnis van 22 december 2010 in de zaak Solvay/Honeywell (LJN BP6970) een prejudiciële vraag van deze strekking aan het Hof van Justitie gesteld (aldaar aanhangig met zaaknummer C-616/10). Zolang het Hof van Justitie niet anders beslist, dient op grond van HR 30 november 2007, NJ 2008, 77 (Roche/Primus II) te worden aangenomen dat de enkele omstandigheid dat een nietigheidsverweer wordt gevoerd, niet meebrengt dat de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid ter zake van de inbreukvorderingen verliest. Vgl., in dezelfde zin, het toelichtende Rapport van F. Pocar bij het Lugano II-Verdrag, toelichting op artikel 22 sub 4 (PbEU 2009, C319/27). In die situatie staat het de rechter vrij, zo heeft de Hoge Raad beslist, om de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter omtrent de geldigheid van het betrokken intellectuele-eigendomsrecht, doch alleen indien de eisende partij dat wenst; indien eiser geen aanhouding wenst, dient de rechter de vordering af te wijzen.

IEF 9972

In het licht daarvan

Hof ’s-Gravenhage 19 juli 2011, LJN BR3052 (M. h.o.d.n. Connect tegen KSI Gastronomiezubehör GmbH)

Met dank aan Diederik Stols, Boekx advocaten. Eindarrest in navolging van IEF 9155 en IEF 8581.

 Auteursrecht op horeca-sfeerlampen. Hof hield zaak aan om partijen de gelegheid te geven zich uit te laten over de mogelijkheid van het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (art. 3.29 jo 3.8 lid 2 BVIE), hier is naar oordeel van partijen geen sprake van, wel fictief makerschap ex artikel 8 Aw. Inbreuk op auteursrecht KSI. Door het gebruik van verwarringwekkende nummering van de navullingen is er sprake van slaafse nabootsing; iedere verkoop door appelant is is een vulling minder voor KSI. Schadeberekening.

Berekening van de schade: "Omdat partijen beide wensen dat het hof de zaak zelf afdoet, heeft het hof de draad opgepakt waar de rechtbank met haar deelvonnis van 23 juli 2008 was gebleven, te weten de begroting van de schadevergoeding" (r.o. 1), en omdat "50% van de door [appellant] in de periode van 15 maart 2005 tot 31 augustus 2007 verkochte vullingen moet worden toegerekend aan het gebruik van de verwarring wekkende type-aanduiding."

Schadevergoeding: "in totaal € 53.493,-, te weten € 5.000,- terzake van de inbreuk makende lampen en € 48.493,- terzake van de nagebootste vullingen" (r.o. 32).  1019h Rv proceskosten: "Van de overige kosten zal het hof 30% volledig toewijzen, te vermeerderen met 70% van het toepasselijke liquidatietarief" (r.o. 34).

12. Het argument van M.. dat KS1 geen schade kan hebben geleden, omdat zijzelf niet actief was op de Nederlandse markt gaat niet op. KSI lverede immers aan Nederlandse distributeurs, waarvan hij er één was. (…) Voor zover KI minder aan haar Nederlandse distributeurs heeft kunnen verkopen doordat M. nagebootste vullingen op de markt bracht, lijdt zij schade.

15. (…) Wanneer M.. stelt dat klanten de vullingen uitsluitend vanwege hun vaste relatie met hem bestelden en niet (mede) omdat zij dachten dat het (zoals gebruikelijk) om KSI- vullingen ging, dient hij dat (voor zover het gaat om schadebegroting door winstafdracht) aannemelijk te maken (HR 18 juni 2010, LJN BL 9662), respectievelijk die stelling nader te adstrueren, hetgeen hij onvoldoende heeft gedaan.

17. Op grond van het voorgaande staat in elk geval vast dat KSI schade heeft geleden door het onrechtmatig geoordeelde handelen van M., in het bijzonder door de verkoop van verwarringwekkende vullingen. Wat betreft de inbreukmakende lampen heeft te gelden dat M. tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.13 van haar vonnis, dat aannemelijk is dat KSI door het gebruik van afbeeldingen daarvan door M. enige schade heeft geleden, in het geheel geen grief gericht, zodat ook op dat punt het bestaan van enige schade uitgangspunt is.

22. De brief van 22 september 2005 is verzonden nadat KSI de beschikking kreeg over de klantenlijst van M. Aangenomen moet dus worden dat de brief de klanten van M. heeft bereikt. De inhoud van de brief is evenwel minder expliciet dan die van 12 april 2005. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat daarmee elke mogelijke (resterende) verwarring omtrent de herkomst van de vullingen bij alle klanten van M. is weggenomen.

23. Het in de rov. 19 tot en met 22 overwogene in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat 50% van de door M. in de periode van 15 rnaart 2005 tot 31 augustus 2007 verkochte vullingen moet worden toegerekend aan het gebruik van de verwarringwekkende type-aanduiding.

28. KSI gaat ervan uit dat zij voor iedere Karl Sauer-vuiling die M. (het hof begrijpt: als gevolg van de verwarringwekkende nummering) verkocht een vulling minder heeft verkocht. M. betwist dat. Behalve op de reeds besproken omstandigheden, wijst hij erop dat er nog andere aanbieders op de markt waren, zoals Candola. KSI heeft dat op zichzelf niet weersproken. In het licht daarvan heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, wanneer M. de gewraakte vullingen niet had aangeboden, de afnemers hun vullingen alle bij KSI zouden hebben gekocht. (…) Het voorgaande in aanmerking nemend schat het hof de kans dat, wanneer M. de betreffende vullingen niet zou hebben aangeboden, KSI deze zou hebben verkocht, op 50%.

31.  Wat betreft de schade als gevolg van het gebruik van inbreukmakende lampen, overweegt het hof als volgt. Schade als gevolg van de verkoop daarvan in de periode na 15 maart 2005 is niet aannemelijk geworden. KSI maakt in haar akte aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van het gebruik van afbeeldingen van de lampen op de website van [appellant]. [appellant] betwist niet dat de betreffende lampen, in elk geval tot op het moment waarop KSI haar akte nam, derhalve eind 2010, op zijn website hebben gestaan. Zijn verweer dat KSI geen objectieve cijfermatige aanknopingspunten heeft aangeleverd op basis waarvan de schade kan worden vastgesteld, is op zichzelf juist. Echter, in dit soort gevallen, waarin de inbreuk bestaat uit het plaatsen van afbeeldingen van inbreuk makende producten op (de homepage) van een website, is de schade naar zijn aard niet goed te objectiveren. Het betoog van [appellant] dat in dergelijke gevallen bij de vaststelling van de schade moet worden aangeknoopt bij door de inbreukmaker bespaarde investeringen en dat daarvan in dit geval geen sprake is, omdat hij degene is geweest die zich inspanningen heeft getroost om foto’s van de lampen te (doen) maken en op zijn site te plaatsen, snijdt geen hout. Immers, dat sluit nog niet uit dat KSI schade kan hebben geleden doordat (potentiële) klanten zijn afgegaan op de afbeeldingen van de lampen en daardoor zijn bewogen bij [appellant] te kopen en dat KSI daardoor klandizie heeft gemist. Het hof zal deze schade schatten op een bedrag van € 5.000,-.

32. Het voorgaande leidt tot dc conclusie dat aan KSI zal worden toegewezen een bedrag van in totaal € 53.493,-, te weten € 5.000; terzake van de inbreuk makende lampen en €48.493; terzake van de nagebootste vullingen.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / opgeschoonde pdf)