Procesrecht  

IEF 10186

Identieke, uitwisselbaar, equivalent of gelijkwaardig

Hof 's-Hertogenbosch 16 augustus 2011, LJN BT1658 (Biomet Nederland tegen Heraeus Kulzer GmbH, hier [X])

Misleidende reclame, reikwijdte verbod, verbeurde dwangsommen na vernietiging vonnis in hoger beroep.

In navolging van IEF 1714. Kort: Heraeus Kulzer GmbH is een Duitse onderneming die zich onder meer bezighoudt met de ontwikkeling en productie van botcement. Botcement, al dan niet met toegevoegd antibioticum, wordt gebruikt bij het vastzetten van bijvoorbeeld heup- of knieprotheses aan het bot. Biomet produceert medische hulpmiddelen, waaronder botprotheses.

Voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 februari 2006 Biomet o.m. verboden mededelingen te doen inhoudende dat Refobacin Bone Cement identiek is aan Refobacin Palacos en mededelingen van gelijke strekking en bevolen opgave te doen van alle uitingen van deze strekking, een rectificatie te plaatsen, reclamemateriaal terug te halen en het gebruik van het merk Palacos te staken.

Betreft ge- en verbod: Biomet betoogd dat zij vergelijkbare, equivalente producten aan mag bieden onder vermelding van de Tüv-verklaring dat zij voldoet aan Richtlijn 93/42. Partijen gebruiken de termen identiek, equivalent en uitwisselbaar, terwijl deze verschillende inhoud hebben. Er zijn geen grieven tegen de vaststelling van de verschillen, zodat deze vaststaan (devolutieve werking van hoger beroep), echter de verschillende werkwijzen zijn niet uitwisselbaar, zodoende staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderzins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.

Grieven betreft verbeurde dwangsommen: Het vonnis van voorzieningenrechter van 16 februari 2006 is bij arrest van 1 mei 2007 vernietigd, wordt vernietigd, zijn de dwangsommen niet verbeurd c.q. onverschuldigd betaald. Deze grief slaagt.

Proceskosten Bestreden vonnis wordt vernietigd, Biomet toch overwegend in ongelijk gesteld en draagt de kosten. Betreft de dwangsommen worden kosten gecompenseerd Biomet 75% aan de zijde van X en X 25% van de zijde van Biomet en voor het overige ieder eigen kosten.

De grieven 1 en 2; de formulering van het ge- en verbod in 5.2 van het bestreden dictum 4.8.3. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt. Partijen gebruiken de termen “identiek”, “equivalent” en “uitwisselbaar”. Duidelijk is dat die begrippen een verschillende inhoud hebben. Indien de producten identiek zijn, zijn er geen relevante verschillen aan te wijzen, qua samenstelling, eigenschappen of verwerking. Indien de producten equivalent (of gelijkwaardig) zijn, zal vooral worden bezien of - eventueel met hantering van een andere werkwijze - met het ene product een “even goed” eindresultaat bereikt kan worden als met het andere. Indien producten uitwisselbaar zijn wil dat zeggen dat de eindresultaten vergelijkbaar zijn en dat ook de werkwijze bij beide producten praktisch gelijk is. Biomet stelt dat haar product, Refobacin Bone Cement gelijkwaardig en uitwisselbaar is met Refobacin Palacos.

4.8.4. Terecht heeft [X.] opgemerkt dat geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de verschillen, zoals door de rechtbank in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep weergegeven. Deze worden derhalve als vaststaand aangemerkt. Het hof is van oordeel dat deze verschillen niet als van kennelijk ondergeschikt belang kunnen worden beschouwd, nu deze van de gebruikers - de chirurgen - een andere werkwijze vereisen dan bij het gebruik van Refobacin Palacos. De verwerkingstijd van beide producten is bijvoorbeeld verschillend. De verschillen leiden er reeds toe dat -wat er ook zij van een eventueel mogelijk te bereiken eindresultaat - de producten niet als uitwisselbaar kunnen worden beschouwd. Daarvoor zou vereist zijn dat de beoogde gebruikers zonder meer ervan uit kunnen gaan dat er geen enkel relevant verschil bestaat, noch qua bereidingswijze, noch qua eindresultaat. Tussen partijen staat voorst vast dat er ten aanzien van Refobacin Bone Cement (nog) geen resultaten van een in vivo onderzoek voorhanden zijn, terwijl als niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden vast staat dat slechts na een dergelijk in vivo onderzoek beoordeeld kan worden of die producten, vooral voor wat betreft het eindresultaat, als gelijkwaardig en/of uitwisselbaar zijn te kwalificeren.

4.8.5. Bij deze stand van zaken staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderszins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.

4.8.6. Daaraan doet de door Tüv afgegeven EG-markering niet af. Ook is immers vast komen te staat dat Tüv die verklaring niet heeft afgegeven op basis van eigen onderzoek van de producten, maar (slechts) op basis van door Biomet aangeleverde documentatie.

De grieven 3, 4 en 5; verbeurde dwangsommen

4.9.1. Biomet heeft aangevoerd dat nu in de kort geding procedure het hof bij arrest van 1 mei 2007 het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 februari 2006 heeft vernietigd, eventueel op grond van voornoemd vonnis verbeurde dwangsommen niet meer zijn verschuldigd c.q. eventueel betaalde dwangsommen onverschuldigd betaald zijn. [X.] heeft dat bestreden, daartoe aanvoerende dat het hof in wezen hetzelfde oordeel als de voorzieningenrechter was toegedaan en het vonnis alleen “voor de duidelijkheid” heeft vernietigd. [X.] heeft daarbij ook verwezen naar een uitspraak van dit hof van 5 april 2005, LJN AT 5749.

4.9.2. De grieven slagen. Het vonnis in kort geding van 16 februari 2006 is door het hof volledig vernietigd. In geval van vernietiging van een vonnis ontvalt de kracht aan de vernietigde uitspraak met terugwerkende kracht. Dat brengt met zich mee dat de rechtsgrond aan de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen ook met terugwerkende kracht is ontvallen.

Lees het arrest hier (link / pdf)

IEF 10181

Partij in wrakingsprocedure

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, HA ZA 08-3416 (Crocs tegen Van den Oetelaar)

Met dank aan Casper Brouwers, TRC Advocaten.

In de welbekende Crocs-serie: zoekopdracht. Modelrecht op Crocs. Bewijs middels foto's kan onvoldoende zijn. Kosten in wrakingsprocedure vergoed.

De advocaat in deze benadrukt het belang van het ter zitting tonen van de werken / objecten zelve. Verder is deze uitspraak formeelrechtelijk voor meer rechtsgebieden van belang gezien de uitspraak gezien het meenemen van de kosten van de wrakingsprocedure (r.o. 4.22 en 4.23). Het duidt verhelderend de positie van de wrakingsprocedure en de daarbij betrokken partijen binnen de bodemprocedure aan.

Betreft het bewijs middels kwalitatief mindere foto's van de gepretendeerd inbreukmakende producten: De overeenstemmende kenmerken zijn in de afbeeldingen weliswaar aanwijzbaar, maar door de matige beeldkwaliteit en door de ingenomen gezichtshoek zijn niet alle kenmerken kenbaar, volgt dat de rechter niet anders kan oordelen dan: onvoldoende onderbouwing van overeenstemmend totaalbeeld. Proceskosten in wrakingsprocedure, ondanks dat Van den Oetelaar geen partij was, wel vergoed. Zij was door de rechtbank daartoe opgeroepen en het is niet onredelijk of onevenredig hiervan gebruik te maken.

4.6. Om de door Van den Oetelaar aangeboden schoenen in beeld te brengen heeft Crocs alle in beslag genomen schoenen laten fotograferen en er een uniek nummer aan toegekend. Inclusief 32 losse schoenen betreft het 390 nummers. Een bundel met 390 kleurenprints is door Crocs aan de rechtbank en haar wederpartij toegezonden. De digitale bestanden zijn niet verstekt. (...)

4.7. Crocs heeft geen fysieke exemplaren van de onder Van den Oetelaar in beslag genomen schoenen getoond of overlegd. Ter zitting heeft Crocs zich bediend, naast een pleitnotite, van een drietal ter zitting overhandigde hand-outs, bestaande uit een selectie van de overlegde kleurenprints, een verdeling van de schoenen in groepen van volgens Crocs overeenstemmende schoenen en als toelichting op een aantal van die groepen een overzicht van het voldoen van de schoenen uit die groep aan 13 door Crocs genoemde kenmerken.

Proceskosten wraking 4.22. Crocs heeft de kostenopgave betwist voor zover deze ziet op de wrakingsprocedure. Zij stelt dat deze kosten vallen onder het regime van artikel 1019h Rv en niet in de hoofdzaak gevorderd kunnen worden. De Wederpartij is geen partij in de wrakingsprocedure. Crocs voert ten slotte aan dat de regeling van artikel 1019h Rv een uitzondering is op de gewone regeling voor de toedeling van proceskosten en enkel geldt ten aan zien van de in titel 15 Rv genoemde rechten.

Deelname wrakingsprocedure niet onredelijk / onevenredig 4.23. De onderhavige zaak is aan te merken als een IE-zaak in de zin van artikel 1019h Rv. Nu Van den Oetelaar is aan te merken als de in het gelijk gestelde partij kan hij aanspraak maken op vergoeding van de volledige kosten verbonden aan het voeren van die procedure voor zover deze redelijke en evenredig zijn. De wraking was verbonden aan de onderhavige procedure. Van den Oetelaar was in de wraking geen partij in formele zin maar was wel gerechtigd om in die wraking gehoord te worden. Hij is daartoe door deze rechtbank ook opgeroepen en hij heeft daarvan gebruik gemaakt. dat Van den Oetelaar daarvoor heeft gekozen was niet onredelijk of onevenredig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de volledige proceskosten in dit geval ook de kosten in verband met de wraking omvatten. Het volledige door Van den Oetelaar gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen nu de specificatie overigens niet is betwist. Nu Van den Oetelaar dat gevorderd heeft zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorbaat worden verklaard.

Lees het vonnis hier (pdf / opgeschoonde pdf)

IEF 10175

Het antwoord op de vraag

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, HA ZA 09-2109 (Sun Garden GmbH tegen Garden Impressions B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper. www.dlapiper.nl

Modelrecht. Gemeenschapsmodelrecht. Sun Garden is rechthebbende op model "Model 6051" Garden Impressions houdt zich bezig met handel in Tuinmeubilair en biedt "de Menorca" aan. Landgericht Düsseldorf oordeelt dat "de Menorca" inbreuk maakt op het modelrecht en heeft inbreukverbod en (grotendeels) nevenvorderingen toegewezen.

De reconventionele vordering van Garden Impressions is, na een serie lange overwegingen ex 87 GModVo en EEX-Vo niet-ontvankelijk (r.o. 4.14), verzoek prejudiciële vragen te stellen wordt (nog) niet concreet behandeld (4.18 en 4.19) standpunten t.a.v. de inbreukvraag dienen nader te worden toegelicht door partijen (r.o. 4.19), geen schorsing vanwege aanhangig zijnde nietigheidsprocedure bij het OHIM (r.o. 4.20), erkenning van de Duitse vonnissen wortdt aangehouden ex art. 53 lid 1 EEX-Vo (4.21)

4.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Garden Impressions niet in haar vordering tot nietigverklaring van Model 6051 kan worden ontvangen. De rechtbank zal daarom in deze procedure uitgaan van de geldigheid van dat model.

4.19. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord op de vraag naar de territoriale werking van de Duitse inbreukbeslissing evenmin (alleen) worden gevonden in de al dan niet toepasselijkheid van artikel 33 EEX-Vo. Ook hier geldt dat indien die beslissing in andere landen wordt erkend, de vraag blijft bestaan wat de territoriale reikwijdte is van de inbreukbeslissing in dat Duitse vonnis. Het antwoord op die vraag moet worden gevonden in de uitleg van artikel 83 lid 2 GModVo. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarover geen duidelijkheid en zouden prejudiciële vragen terzake gerechtvaardigd zijn. Voorwaarde voor het stellen van prejudiciële vragen is echter dat het antwoord op de vraag van belang is voor de beslissing van het onderhavige geschil. Dat is alleen aan de orde indien de rechtbank terzake van de inbreukvraag tot een ander oordeel zou komen dan de Duitse rechter. De rechtbank ziet daarom aanleiding alvorens verder te beslissen de zaak te verwijzen naar de rol voor het bepalen van een datum van een comparitie van partijen waar partijen hun standpunten ten aanzien van de inbreukvraag nader kunnen toelichten, zodat de rechtbank zich omtrent de inbreukvraag een oordeel kan vormen.

Schorsingsverzoek 4.20. Garden Impressions heeft verzocht om schorsing van onderhavige procedure, al dan niet op grond van artikel 91 lid 2 GModVo. Naar zij stelt heeft haar raadsman op naam van diens kantoor hangende deze procedure een vordering tot nietigverklaring van Model 6051 bij het OHIM aanhangig gemaakt. Volgens Garden Impressions ligt het voor de hand dat het OHIM Model 6051 nietig zal verklaren en heeft zij belang bij schorsing gelet op het bepaalde in artikel 26 GModVo. Sun Garden heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank ziet in het gesteld aanhangig zijn van een nietigheidsprocedure bij het OHIM (hetgeen niet met stukken is onderbouwd) geen aanleiding de onderhavige procedure die uitsluitend de inbreukvraag betreft, aan te houden.

Erkenning 4.21. De beslissing terzake de gevorderde erkenning van de Duitse vonnissen wordt eveneens aangehouden, teneinde Sun Garden in de gelegenheid te stellen de daarvoor vereiste documenten als bedoeld in artikel 53 lid 1 EEX-Vo in het geding te brengen, alsmede Nederlandse vertalingen van de Duitse vonnissen, waarom Garden Impressions heeft verzocht waarna Sun Garden heeft aangeboden deze in het geding te brengen.

IEF 10174

Een nota ontvangen

Beschikking Hof 's-Gravenhage 13 september 2011, zaaknr. 200.091.294/01 (N.V. Lion tegen Tempur Benelux)

Met dank aan Joost Becker, Dirkzwager advocaten & notarissen.

Merkenrecht, verzoek tot vernietiging van beslissing van BBIE om inschrijving van depot NEWPUR gedeeltelijk niet ingeschreven voor de waren waarvoor ingeschreven (BBIE 27 mei 2011, dossier nr. 2004626). Procesrecht, verzoekster heeft verzuimd tijdig het griffierecht te betalen ex art. 282a Rv jo. 3 lid 4 Wgbz.

Verzoekster N.V. Lion heeft in het hoger beroep van de oppositie-uitspraak verzuimd tijdig het door haar verschuldigde griffierecht op grond van art. 282a Rv jo. art. 3, lid 4 Wgbz te betalen. Niet-ontvankelijkheid volgt.

4. Voor de verplichting om tijdig het verschuldigde griffierecht te betalen is niet relevant of de procesadvocaat van Lion daarvoor een nota heeft ontvangen. Evenmin is relevant of hij met griffiemedewerkers heeft gesproken als door hem gesteld. Dat het griffierecht uiterlijk vier weken na indiening van het verzoekschrift (anders dan bij procedures op grond van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geregeld is dat griffierecht verschuldigd is binnen vier weken na een mededeling daarover) moet worden betaald, volgt uit artikel 3, lid 4 Wgbz. Dat uit de gesprekken met de griffiemedewerkers iets anders had mogen worden afgeleid, is gesteld noch gebleken. Als onduidelijk was welk bedrag betaald moest worden, had (de procesadvocaat van) verzoekster hiernaar kunnen informeren bij de griffie of dit zelf kunnen berekenen. Het bovenstaande leidt ertoe dat er in dit geval onvoldoende reden is om op grond van lid 4 van artikel 282a Rv lid 2 van dat artikel buiten toepassing te laten. Dat niet-ontvankelijkverklaring vooral in (hoger) beroepssituaties grote nadelige gevolgen kan hebben, heeft de wetgever kennelijk minder zwaarwegend geacht dan tijdige inning van griffierecht.

5. gelet op het bovenstaande zal Lion overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, lid 2 Rv niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek, met veroordeling in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Tempur zullen worden begroot op nihil, nu nog geen verweerschrift is ingediend.

Zie eveens BOIP-site, hier.

IEF 10172

Het vereiste belang

Hof 's-Gravenhage 30 augustus 2011, LJN BS8698 (WMF Würtembergische Metallwarenfabrik AG tegen Vacuproducts

In navolging van IEF 9292 en IEF 8703. Incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad (1019h Rv) proceskostenveroordeling eerste aanleg ex art. 234 Rv in Europees octrooirecht zaa.

Het betreft Octrooi 0 483 930 B1, betrekking hebbend op een ananassnijder. Er volgt toewijzing op grond van belangenafweging, nu rechtbank daarover geen oordeel heeft gegeven. Vordering betalingsbevel met rente kan in dit incident niet aan de orde komen. Compensatie van de proceskosten.

4. Het hof stelt voorop dat voor toewijzing van een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad vereist is dat de eisende partij belang heeft bij de door hem verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad en dat de wederpartij niet een, gezien de omstandigheden van het geval, zwaarder wegend belang heeft bij achterwege blijven van zodanige verklaring. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven. (HR 29 april 2005, LJN AS8913, NJ 2006, 457 en 27 februari 1998, LJN ZC2602, NJ 1998, 512).
Voorts mag in het algemeen worden aangenomen dat, zolang niet van het tegendeel blijkt, degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt van een te zijnen verzoeke uitgesproken veroordeling tot betaling van een geldsom, het vereiste belang bij zodanige verklaring heeft (HR 27 februari 1998, LJN ZC2602, NJ 1998, 512).

6. Daar het gaat om een veroordeling tot betaling van proceskosten, mag worden aangenomen dat WMF, nu het tegendeel niet gemotiveerd is gesteld of gebleken, het vereiste belang heeft bij de door haar verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Vacu Products beoogt kennelijk te stellen dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt, in welk verband zij zich, kort gezegd, beroept op het restitutierisico. Dat er een restitutierisico zou bestaan dient door Vacu Products gesteld en concreet onderbouwd te worden. Een restitutierisico in abstracto is onvoldoende aanleiding om zekerheid op te leggen en (dus zeker) om uitvoerbaarverklaring bij voorraad te weigeren (vergelijk HR 16 juni 1994, LJN ZC1400, NJ 1994, 591).
Voor zover Vacu Products voorts al stelt dat sprake is van een restitutierisico gaat het hof hieraan als onvoldoende onderbouwd voorbij. Zij volstaat slechts met een abstracte betwisting van de financiële soliditeit van WMF en de stelling dat WMF in Duitsland is gevestigd. De enkele omstandigheid dat WMF in Duitsland is gevestigd, acht het hof onvoldoende zwaarwegend. Dit geldt temeer nu Vacu Products in eerst aanleg heeft gesteld dat WMF ook in Nederland handelt. Het bovenstaande brengt mee dat niet gezegd kan worden dat Vacu Products een zwaarder wegend belang heeft bij achterwege blijven van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan WMF bij (het wel toewijzen van) deze verklaring.
De incidentele vordering komt dan ook voor toewijzing in aanmerking, terwijl er geen, althans onvoldoende aanleiding is aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden.

IEF 10164

Mits in boekvorm en in de Engelse taal

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 september 2011, KG ZA 10-1952 P/MV (Emryss B.V. tegen Vermeulen)

Met dank aan Marie José Spit en Judith van Schie, Bousie advocaten.

Auteursrecht. Contractenrecht. Verstoorde rechtsverhouding. Royaltyvergoedingen eBooks, vertalingen. Beslagen 

Emryss is een uitgeverij, Vermeulen is auteur van boeken over homeopathie. In een overeenkomst is opgenomen dat Vermeulen toestemming geeft om het boek uit te geven in de Engelse taal. In een driedelige serie heeft auteur voor het laatste boekdeel een andere uitgever benaderd en overeenkomst met Emryss buitengerechtelijk ontbonden op grond van wanprestatie (geen statements versturen, niet betalen van royaltyvergoeding, niet willen uitgeven van derde boek en exploiteren van eBooks zonder toestemming). Emryss stelt dat auteur wanprestatie pleegt door naar andere uitgeverij over te stappen. Vermeulen heeft succesvol conservatoir derdenbeslag gelegd ogv 1019b Rv en 28 Aw.

Conventie: De verhouding is ernstig verstoord, uitgave bij andere uitgever wordt toegestaan. Door Emryss uitgeven van sublicenties worden verboden, Vermeulen mag dit wel voor vertalingen anders dan het Engels. Verbod op benaderen van buitenlandse uitgevers is te vaag en algemeen gesteld, rectificatie wordt onvoldoende onderbouwd en toegelicht (r.o. 6.7). Gerechtelijke bewaring van de in conservatoir bewijsbeslag genomen stukken wordt niet opgeheven. Conservatoire derdenbeslagen worden wel opgeheven.

Reconventie: Reeds gepubliceerde werken mag Emryss blijven exploiteren mits in boekvorm en mits in de Engelse taal. Afwijzing van inzage in de stukken waarop bewijsbeslag rust. Geen voorschot op schadevergoeding. Wel royaltyvergoedingen doorbetalen met aftrek van rechtstreekse bedragen. Geen inzage in boekhouding Vermeulen.

Iedere partij draagt eigen proceskosten, bodemrechter dient beslissing te geven over rechtmatige ontbinding en wanprestatie en onderzoekt de feiten verder.

6.6. Ondanks dat geen (voorlopig) oordeel kan worden gegeven over de ontbinding en opzegging van de overeenkomst door Vermeulen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een ordemaatregel. (...) In dit geval weegt mee dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord, waardoor niet van hen kan worden gevergd dat zij met betrekking tot het boek Plants nog met elkaar moeten samenwerken. Emryss is er bovendien al vanaf begin 2009 van op de hoogte dat Vermeulen met dit boek met een andere uitgever in zee wil gaan, zodat zij inmiddels ruim de gelegenheid heeft gehad om hierop te anticiperen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om Vermeulen toe te staan het boek Plants bij een andere uitgeverij uit te geven. Totdat een bodemrechter heeft geoordeeld over de ontbinding en opzegging van de overeenkomst, wordt Vermeulen echter wel verplicht de overeenkomst voor de reeds door Emryss uitgegeven werken na te komen, mits het gaat om werk in boekvorm en in de Engelse taal. (...) Emryss is dus niet gerechtigd de reeds uitgegeven werken in een andere taal dan het Engels uit te geven of die werken op "elektronische wijze" te verveelvoudigen en/or openbaar te maken. Mocht Emryss dit voornemens zijn, dan zal zij hierover aparte afspraken met Vermeulen moeten maken, waarbij de bepalingen uit de overeenkomst van toepassing zijn.

6.16. (...) Nu in conventie is geoordeeld dat Emryss de exploitatie van de werken van vermeulen (binnen de daar geschetste grenzen) mag voorzetten, is Emryss uiteraard ook verplicht ten aanzien van die exploitatie statements te verschaffen en de royaltyvergoeding uit te betalen. vermeulen zal echter eerst opgave moeten doen van de bedragen die hij rechtstreeks van derden heeft ontvangen (die hij immers heeft aangeschreven) en die - na overleg tussen partijen - (geheel of gedeeltelijk) staan geparkeerd op de derdengeldrekening van mr. IJff. Die bedragen mogen in beginsel op de door Emryss uit te betalen vergoeding in mindering worden gebracht.

IEF 10159

Na opname in register

Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-83/09 (Chalk tegen OHMI - Reformed Spirits Company Holdings (CRAIC))

Gemeenschapsmerk. Overdracht van een merk tijdens de registratieprocedure. Afgewezen: overdracht heeft geen effect tegenover derde partijen, slechts na opname in het register.

Beroep ingesteld door de beweerde rechtverkrijgende van het gemeenschapswoordmerk „CRAIC” voor waren van de klassen 25, 32 en 33, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1888/2007-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 13 november 2008 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om de beslissing tot inschrijving van de overgang van dit merk op de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te herroepen.

36 Under Article 23 of Regulation No 40/94, a transfer of a Community trade mark is in principle to have effects vis-a-vis third parties only after entry in the register, save where third parties have acquired rights in the trade mark after the date of the transfer and they knew of that transfer at the date on which the rights were acquired. It follows that, in order to be able to assert his rights vis-à-vis third parties, the new proprietor after the transfer of the trade mark must register that transfer. In the absence of such registration, third parties having no knowledge of the transfer cannot have that transfer raised against them. In the present case, the applicant, as the alleged proprietor of the Community trade mark following the alleged earlier assignment, did not register the transfer of the Community trade mark in the register at OHIM. Moreover, there is no indication or claim that the intervener knew of the earlier assignment of the mark at issue to the applicant. In such a situation, the transfer of the Community trade mark to the applicant may not be raised against the intervener.

IEF 10158

Oppositieserie Gerecht EU merkenrecht

Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-36/09 (dm-drogerie markt tegen OHMI - Distribuciones Mylar (dm))

In't kort. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder nationaal beeldmerk DM tegen gemeenschapswoordmerkaanvrage DM. Herziening, correctie van administratieve fouten, handelingen van gemeenschapsinstellingen zijn nooit rechtens onjuist, Bij hoge uitzondering dienen handelingen die niet kunnen worden getolereerd worden gecorrigeerd en ingetrokken; daarmee worden zij rechtens gezien niet te hebben bestaan .

Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „dm” voor waren van de klassen 1, 3-6, 8-11, 14, 16, 18, 20-22, 24-32, 34, en voor diensten van klasse 40 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 228/2008-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 oktober 2008 houdende verwerping van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van deoppositie ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk „DM” voor waren en diensten van de klassen 9 en 39.

Toegewezen en vernietiging van beslissingen van Board of Appeal OHIM en de eerdere Oppositie Divisie.

Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-289/09 (Omnicare tegen OHMI - Astellas Pharma (OMNICARE CLINICAL RESEARCH))
Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-290/09 (Omnicare tegen OHMI - Astellas Pharma (OMNICARE CLINICAL RESEARCH))

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder nationaal beeldmerk OMNICARE tegen Gemeenschapswoordmerkaanvrage OMNICARE CLINICAL RESEARCH. verwarringsgevaar bij gelijke tekens voor gelijke diensten. Toets van normaal gebruik behelst eveneens het gratis (!)  aanbieden van medisch-adviserende diensten. Oppositie afgewezen.

Beroep door de aanvrager van het woordmerk „OMNICARE CLINICAL RESEARCH” voor diensten van klasse 42 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 401/2008–4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 mei 2009 houdende vernietiging van de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „OMNICARE” voor diensten van de klassen 35, 41 en 42.

67. Consequently, it follows from the case law of the Court of Justice that the fact that goods and services may be offered free of charge does not prevent genuine use from being shown.

Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-197/10 (BVR tegen OHMI - Austria Leasing (Austria Leasing Gesellschaft m.b.H. Mitglied der Raiffeisen-Bankengruppe Österreich))
Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-199/10 (DRV tegen OHMI - Austria Leasing (Austria Leasing Gesellschaft m.b.H. Mitglied der Raiffeisen-Bankengruppe Österreich)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure Op grond van ouder nationaal beeldmerk RAFFAISSEN tegen gemeenschapsbeeldmerkaanvrage AUSTRIA LEASING GmbH/ mitglied raiffeissen-Bankgruppe Österreich. Geen verwarringsgevaar RAIFFEISEN is niet dominant onderdeel (zie r.o. 61-63). Oppositie afgewezen.

Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk „Raiffeisenbank” voor waren van de klassen 36, 39 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 248/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 januari 2010 houdende verwerping van verzoeksters beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „Austria Leasing Gesellschaft m.b.H. Mitglied der Raiffeisen-Bankengruppe Österreich” voor waren van de klassen 35, 36 en 37.

Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-274/09 (Deutsche Bahn tegen OHMI - DSB (IC4))

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschapswoordmerk ICE en nationaal beeldmerk IC tegen Gemeenschapswoordmerkaanvrage IC4. Criteria voor toetsing van verwarringsgevaar. Relatieve weigeringsgrond, soortgelijke diensten en tekens: hoge mate van onderscheidend karakter. Oppositie toegewezen.

Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ICE” en van het nationale beeldmerk „IC” voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 9, 11, 12, 19, 37, 38, 39, 41 en 42 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1380/2007-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 april 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „IC4” voor waren van de klasse 39.

95      The existence of an unusually high level of distinctiveness as a result of the public’s recognition of a mark on the market necessarily presupposes that at least a significant part of the relevant public is familiar with it, without its necessarily having to have a reputation within the meaning of Article 8(5) of Regulation No 207/2009. It is not possible to state in general terms, for example by referring to given percentages relating to the degree of recognition attained by the mark within the relevant section of the public, that a mark has a highly distinctive character. Nevertheless, it must be acknowledged that there is a certain interdependence between the public’s recognition of a mark and its distinctive character in that the more the mark is recognised by the target public, the more the distinctive character of that mark is strengthened. In order to assess whether a mark has a highly distinctive character as a result of the public’s recognition of it, all the relevant facts of the case must be taken into consideration, in particular the market share held by the mark; how intensive, geographically widespread and long-standing the use of the mark has been; the amount invested by the undertaking in promoting the mark; the proportion of the relevant section of the public which, because of the mark, identifies the goods or services as originating from a particular undertaking; and statements from chambers of commerce and industry or other trade and professional associations (see Case T‑277/04 Vitakraft-Werke Wührmann v OHIM – Johnson’s Veterinary Products (VITACOAT) [2006] ECR II‑2211, paragraphs 34 and 35 and the case-law cited).

96      In this regard, the evidence adduced by the applicant during the opposition proceedings and in support of the present action shows that the ICE trade mark has a highly distinctive character in Germany as a result of its reputation

99      The fact that the ICE trade mark is highly distinctive in Germany alone does not mean that the General Court can dispense with the need to take that factor into consideration, since it suffices, for the purpose of justifying a refusal to register a trade mark, that a likelihood of confusion exists only in part of the European Union. Where, in opposition proceedings challenging registration of a Community trade mark pursuant to Article 41 of Regulation No 207/2009, the earlier trade mark is a Community trade mark and the relevant territory for assessing the likelihood of confusion is thus the whole of the European Union, registration must be refused, given the unitary character of the Community trade mark, even if a relative ground for refusal exists only in part of the Community (see, to that effect, Case T‑355/02 Mülhens v OHIM – Zirh International (ZIRH) [2004] ECR II‑791, paragraphs 34 to 36, and Case T‑185/03 Fusco v OHIM – Fusco International (ENZO FUSCO) [2005] ECR II‑715, paragraph 33).

100    Accordingly, the following factors must be taken into account in an assessment of the likelihood of confusion between the IC4 mark and the earlier ICE trade mark. First, the degree of attention of the relevant public must be regarded as average, and not as limited (see paragraph 50 above). Second, the services in this instance are identical or similar (see paragraphs 62 and 63 above). Third, the marks at issue have an average degree of visual and conceptual similarity, and limited phonetic similarity (see paragraphs 80, 85 and 89 above). Fourth, the ICE trade mark is highly distinctive (see paragraphs 96 to 99 above).

Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-382/09 (Ergo Versicherungsgruppe tegen OHMI - DeguDent (ERGO))

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschaps en nationaal woordmerk CERGO tegen aanvrage Gemeenschapsmerk ERGO. Relatieve weigeringsgrond, verwarringsgevaar. Echter procedureel interessant is dat Kamer van Beroep behoorde te oordelen over alle bezwaren die zijn geuit in beroep, dat wordt nu gecorrigeerd. Deels toegewezen: Beslissing van Beroepskamer wordt vernietigd voor zover het gaat over de oppositie inzake klasse 5. Eigen kosten worden door ieder zelf gedragen.

Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ERGO” voor waren en diensten van de klassen 1-45, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 44/20084 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 juli 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale en communautaire woordmerk „CERGO” voor waren van klasse 10.

IEF 10154

Tafelconcept

Vrz. Rechtbank 's-Hertogenbosch 5 september 2011, KG ZA 11-429 (Goossens Meubelen tegen Meubelfabriek Arco en Merckx)

Quartz (Goossens)

Graphic (Arco c.s.)

Met dank aan Annelies Ten Hoven, Leliveld advocaten.
In navolging van enkele Goossens Meubel-zaken.

Auteursrecht op vormgeving van meubels. Procesrecht Ex parte beschikking aan niet bestaande vennootschap.

Procesrechtelijk: opheffings kort geding tot vernietiging ex parte bevel. Goossens stelt dat de eerdere ex parte beschikking niet geëxecuteerd kan worden, want zij is ten laste gelegd van een niet bestaande vennootschap. Omdat de beschikking de juiste B.V. heeft bereikt, is er geen sprake van omissie (r.o. 5.1). Reconventionele eis wordt grotendeels toegewezen in de zin dat de ex parte beschikking blijft voortbestaan.

Auteursrecht: De Graphic tafel geen zelfstandig werk, omdat er ontlening heeft plaatsgevonden. De totaalindruk is te verschillend.

Na een aantal voorbeelden te noemen volgt de voorzieningenrechter Goossens niet in de stelling dat het ontwerp van Graphic tafel is ontleend aan andere tafels (.r.o. 5.8). Verschillen (die een oplettende consument zou opmerken, zo stelt Goossens) zijn niet in het oog springend, en het gaat niet om een minutieuze studie van de verschillen maar om het totaalbeeld, voor zover dat wordt beïnvloed door de auteursrechtelijke beschermde trekken (r.o. 5.13).

5.1. De beschikking heeft dus de juiste B.V. bereikt en vervolgens heeft Goossens (grotendeels) voldaan aan de in de beschikking vermelde bevelen. Niet is gebleken dat de omissie in het verzoekschrift (en vervolgens in de beschikking) heeft geleid tot discussie over de vraag tot welke (gerekestreerde) B.V. de beschikking zich richtte. Evenmin is gebleken dat Goossens door deze omissie onredelijk is benadeeld. De voorzieningenrechter zal dan ook geen consequenties verbinden aan het feit dat in het verzoekschrift en de beschikking een niet bestaande B.V. als gerekestreerde genoemd staat.

5.4. Het onderwerp in dit geschil is een tafel, een meubelstuk waarbij de vormgeving in belangrijke mate het resultaat is van functioneel objectieve en in de meubelbranche gebruikelijk uitgangspunten. Volgens Goossens is het ontwerp van de Graphic tafel ontleend aan ontwerpen van tafels door andere designers, die al eerder op de markt waren.

5.9. Voorlopig concluderend wordt geoordeeld dat de Graphic tafel een paar specifieke kenmerken bevat zoals de ronde verbindingsbuis aan beide kopse kanten in combinatie met de twee jukken aan de lange kanten en het tafelblad met de getrapte vorm. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat bij het ontwerp van de Graphic tafel, niet objectief bepaalde keuzes zijn gemaakt die uiteindelijk hebben geleid tot een tafel met een oorspronkelijk karakter die het persoonlijk stempel van de maker draagt, waardoor deze voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Op andere blogs:
Meubelrecht
(Procedure over het auteursrecht op tafels)

IEF 10151

Visuele impact en marktleiderseffect

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2011, HA ZA 09-589 (General Biscuits tegen Hoppe)

Met gelijktijdige dank aan Hub Harmeling, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP en Ernst-Jan Louwers, Louwers IP | Technology advocaten.

In navolging van IEF 8004. Merkenrecht, auteursrecht, slaafse nabootsing inzake (zoute) koekjes. De "visuele impact"  van de wijze waarop de ingeroepen kleurindicaties worden gebruikt. Over het marktleiderseffect bij onderzoek naar verwarringgevaar en de noodzaak van een aanvullend onderzoek met een controle groep.

Grensoverschrijdend inbreukverbod op het ingeroepen Gemeenschapsmerk. Geen belang auteursrechtinbreukverbod noch slaafse nabootsing. Reconventionele vorderingen worden afgewezen. Vordering toegewezen: registeraccountant krijgt opdracht, retourneren (recall) van Apéro-verpakkingen.

Marktleiderseffect bij marktonderzoek 4.15. Het overgelegde in opdracht van General Biscuits uitgevoerde marktonderzoek naar verwarringsgevaar in Nederland is op zichzelf niet concludent te achten voor de inbreukvraag. Voor vragenlijstonderzoek naar verwarringsgevaar waarbij een zogenoemde stimulus in de vorm van (een afbeelding van) een Apéro-verpakking wordt getoond aan een steekproef uit het in aanmerking te nemen publiek, is noodzakelijk dat met een in samenstelling vergelijkbare controlegroep gewerkt wordt, aan wie een alternatieve, goed afwijkende verpakking wordt getoond4. Zo’n opzet maakt uitfiltering van een marktleiderseffect of grote bekendheid van het “aanvallende” merk mogelijk. Gelet op de onbestreden gelaten omzet-, marktaandeel- en mediauitgavencijfers met betrekking tot TUC koekjes in Nederland en België (prod. 2 General Biscuits) moet van een dergelijke positie op de Beneluxmarkt worden uitgegaan. In het in opdracht van General Biscuits uitgevoerde onderzoek is van een dergelijke opzet met een controlegroep geen sprake.

 

Merkinbreuk sub b 4.6. Vast staat dat Hoppe haar Apéro-verpakking gebruikt voor dezelfde waren – zoute koekjes/biscuits – als die waarvoor General Biscuits haar ingeroepen merken (onder meer) heeft geregistreerd. Des te groter de warensoortgelijkheid, des te eerder is sprake van overeenstemming bij beschouwing van de ingeschreven General Biscuits merken en het gebruik van de gewraakte tekens door Hoppe. Bedoelde globale beoordeling van het verwarringsgevaar veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van merken en tekens en de soortgelijkheid van de waren. Zo kan een geringe(re) mate van overeenstemming tussen merken en tekens worden gecompenseerd door een hoge(re) mate van soortgelijkheid van de waren en in dit geval is voor zover relevant sprake van dezelfde waren ((verpakking voor) zoute koekjes). Voorts neemt het gevaar voor verwarring toe naarmate de onderscheidende kracht van het merk groter is.

 

4.8. Eén van de relevante omstandigheden van het geval waarop bij beoordeling van het verwarringsgevaar moet worden gelet, is de wijze waarop van de ingeroepen kleurindicaties door General Biscuits gebruik wordt gemaakt. Die stemt overeen met de wijze waarop Hoppe dat doet in haar verpakking: ook een geel achtervlak met witte, in het midden geplaatste letters, omrand door voornamelijk rode belijning, welke letters zijn geplaatst in een schuin, blauw vlak met een aantal rode elementen, waaronder rode accenten aan de bovenzijde van het blauwe vlak, en, zo kan daar aan worden toegevoegd, afbeelding van over elkaar liggende koekjes (waarbij, zoals General Biscuits aangeeft, door Hoppe wordt teruggegrepen op de “vorige” verpakking, vgl. de eerste twee afbeeldingen in 2.3 met slechts aan één zijde twee overlappende koekjes). Dat wordt in de Europese merkenrechtspraak visuele impact genoemd.

Auteursrecht 4.22. Nu General Biscuits een Gemeenschapsmerkinbreukverbod krijgt toegewezen voor het “verpakkingsmerk” voor de gehele Europese Unie en zij niet heeft gesteld welk belang zij daarnaast heeft bij een afzonderlijk voor Europa grensoverschrijdend auteursrechtinbreukverbod, zal een dergelijk verbod bij gebrek aan belang worden afgewezen. Voor zover General Biscuits heeft gesteld dat zij buiten de EU actief is met TUC-koekjes (te weten in de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en de Verenigde Arabische Emiraten), is door haar niet gesteld dat Hoppe in die landen auteursrechtinbreuk maakt of dreigt te maken, terwijl dit evenmin anderszins is gebleken. Daarop strandt de auteursrechtinbreukvordering voor (die) landen buiten Europa.

Slaafse nabootsing 4.23. Nu het primair gevorderde merkinbreukverbod wordt toegewezen, wordt niet toegekomen aan beoordeling van het subsidiair gevorderde verbod op slaafse nabootsing.

4. Harry van den Berg, Marktonderzoek in de rechtszaal, 2007, pp. 38, 39.