Procesrecht  

IEF 9708

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 25 mei 2011, HA ZA 10-1890 (Melano B.V. tegen T.)

Verwisselbare elementen is een trend

Met dank aan Hans Erik van Gorp, Rassers advocaten

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Melano verkoopt sieraden met verwisselbare elementen. Gedaagde T. biedt onder onder de naam Eligo imitaties aan, maar gebruikt mede de handels- en merknaam Melano.

Een aantal sieraden is vrijwel identiek. "Een trend [komt] niet in aanmerking voor auteursrechtelijke bescherming. Dat kan wel gelden voor de uitwerking van deze trend". Het staat niet vast dat de sieraden van Melano werken zijn in de zin van de Auteurswet. Vordering afgewezen. Niet of onvoldoende onderbouwd zijn de vorderingen ten aanzien van de gestelde slaafse nabootsing en merk- en handelsnaaminbreuk op internetsites. Proceskostenveroordeling ex 1019h Rv en Indicatietarieven in IE-zaken.

Auteursrecht 4.10. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van overeenstemming tussen bovengenoemde sieraden van Melano met sieraden van T. Het onderscheid waar T. op wijst (het ontbreken van de vermelding Melano, iets bredere randjes en een geringe afwijking in de maat) acht de rechtbank van ondergeschikte aard. Dat zelfde geldt voor de omstandigheid dat de Melano sieraden van roestvrij staal zijn gemaakt, terwijl de sieraden van T. van zilver zijn.

4.18. De rechtbank is van oordeel dat uit de door T. overgelegde producties 2a en 2b, evenals de in depot gegeven folders, volgt dat meerdere bedrijven sieraden verkopen waarbij onderdelen verwisselbaar zijn. De rechtbank volgt partijen, waar zij stellen dat er sprake is van een trend, gebaseerd op het idee van verwisselbaarheid. Zoals hiervoor al overwogen komt een trend niet in aanmerking voor auteursrechtelijke bescherming. Dat kan wel gelden voor de uitwerking van deze trend.

4.20. Aldus heeft Melano haar stellingen met betrekking tot de auteursrechtelijke bescherming van haar sieraden in onvoldoende mate onderbouwd. Het is dan ook niet komen vast te staan dat de sieraden van Melano werken zijn in de zin van de auteurswet. Om die reden kan Melano zich niet beroepen op auteursrechtelijke bescherming. Haar vorderingen voor zover deze zien op inbreuk op auteursrecht zullen dan ook worden afgewezen.

Slaafse nabootsing: 4.24. Met betrekking tot dit alles stelt Melano niets, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van slaafse nabootsing die als onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt. Voor zover haar vorderingen gebaseerd zijn op slaafse nabootsing, zullen deze dan ook worden afgewezen.

Merk- of handelsnaaminbreuk 4.26. (…) De enkele omstandigheid dat op één of meerdere internetsites zowel de naam Melano als Quiges voorkomt, leidt echter niet tot de gevolgtrekking dat T. dan ook inderdaad de naam Melano voor zijn producten heeft gebruikt.

Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat op de site van mevrouw Nobis wellicht kan worden doorgeklikt op de naam Melano en dat dan sieraden te zien zijn die mevrouw Nobis van T. zou hebben gekocht. Daarbij is geen sprake van gebruik door T. van de naam Melano, doch hooguit van gebruik door mevrouw Nobis van de naam Melano.

Lees het vonnis hier (pdf).

IEF 9704

Rechtbank 's-Gravenhage 25 mei 2011, HA ZA 11-520 (Björn Borg Brands AB/DBM B.V. tegen Dirx Drogisterijen/Sportstrading Holland B.V.)

Incidenten: dubbel in vrijwaring oproepen

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Inbreuk op kleding. Sporttrading levert aan Dirx Drogisterijen. Dirx roept leverancier op in vrijwaring, mocht inbreuk vaststaan, aansprakelijkheid verhalen op Sporttrading (incident A). Sporttrading doet hetzelfde met twee van haar leveranciers (incident B).

Incident A: Vertraging in procedure staat toewijzing niet in de weg. Dirx heeft belang bij het in vrijwaring oproepen van Sportrading ondanks dat deze ook is gedagvaard in hoofdzaak. Incident B: Betwisting van rechtsverhouding waardoor veroordeling kan afwentelen, is niet relevant. Misbruik procesrecht, conclusie volgt niet uit de omstandigheden.

6.2. Björn Borg en DBM betwisten dat de door Sporttrading genoemde vennootschappen betrokken zijn bij enige rechtsverhouding met Sporttrading. Die betwisting is echter niet relevant. Voldoende is de stellling van Sporttrading dat zij de kleding van deze vennootschappen geleverd heeft gekregen. Of dit juist is zal in de vrijwaringsprocedure moeten blijken. Bewijs daarvan in dit incident kan niet worden verlangd.

6.3. Evenmin is noodzakelijk dat, zoals Björn Borg en DBM verlangen, Sporttrading in dit incident bewijst dat de vennootschappen gehouden zijn de nadelige gevolgen van een veroordeling van Sporttrading in de hoofdzaak te dragen. Indien juist is de stelling dat Sporttrading de kleding van de vennootschappen heeft betrokken, volgt daaruit in beginsel dat zij een veroordeling in de hoofdzaak op de vennootschappen kan afwentelen. Voor toewijzing van de incidentele vordering is dat voldoende.

6.4. Björn Borg en DBM menen dat Sporttrading misbruik van procesrecht maakt omdat zij met de oproeping in vrijwaring slechts beoogt de hoofdprocedure te vertragen. Deze conclusie kan niet worden afgeleid uit de door Björn Borg en DBM gestelde omstandigheden dat Sporttrading ook in andere procedures buitenlandse partijen in vrijwaring heeft opgeroepen en eerder heeft geweigerd haar leveranciers bekend te maken. Het overige verweer tegen de incidentele vordering van Sporttrading is gelijk aan dat tegen de incidentele vordering van Dirx als weergegeven onder 5.2 en wordt op dezelfde gronden verworpen.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9703

Rechtbank 's-Gravenhage 25 mei 2011, HA ZA 10-3127 ([x] tegen Tevea B.V. en Ranex International B.V.)

Incidenten: ambtshalve schorsing

Indicentele conclusie tot schorsing ex artikel 104 Gemeenschapsverordening, ambtshalve schorsing, nietigheidsprocedure gestart bij BHIM, het is aannemelijk dat Gemeenschapsmerk nietig zal worden verklaard. Schorst en houdt beslissingen aan.

2.2. Tevea en Ranex vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de onderhavige procedure ambtshalve schorst, met veroordeling van [X] in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv. Zij voeren hiertoe aan dat, gelet op de door All-Line International Inc. – door Tevea en Ranex in de onderhavige procedure in vrijwaring opgeroepen – op 21 september 2010 bij het Bureau voor de Harmonisatie binnen de Interne Markt (hierna: BHIM) aanhangig gemaakt nietigheidsprocedure tegen het Gemeenschapsmerk van [X], de rechtbank de onderhavige procedure dient te schorsen, nu er geen bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten en het aannemelijk is dat het Gemeenschapsmerk nietig zal worden verklaard.

Lees vonnis hier (pdf)

IEF 9700

Rechtbank Utrecht 25 mei 2011, HA ZA 08-1438 (MD Group B.V. tegen Underlines B.V.)

Algemeen inbreukverbod BH's en slipjes

Met dank aan Anne Voerman en Matthijs Kaaks, Boekx Advocaten en Marlous Schrijvers en Charles Gielen, NautaDutilh N.V.

In navolging van IEF 7517 en Marlies Dekkers serie. Auteursrecht. Stijl. Lingerie BH's en slipjes. Vonnis tussen Marlies Dekkers en Sapph. Inbreuk aangenomen t.a.v. een aantal van de in het geding gebrachte BH's/slipjes. Algemeen inbreukverbod toegewezen op aantal specifieke werken (verwijzing Disney/Intres). Sapph moet rekening en verantwoording afleggen. Geen slaafse nabootsing. Art. 1019h Rv matiging proceskosten: €50.000,-.

Stijl vs. auteursrecht 4.12. De rechtbank stelt ten aanzien van de onderhavige producten (bh’s en slips) voorop dat deze in belangrijke mate mede worden bepaald door functionele elementen. (...) Deze functioneel bepaalde elementen van bh's en slips komen als zodanig (als niet-oorspronkelijke elementen) niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. De omstandigheden dat deze producten daarmee in belangrijke mate bepaald worden door functionele elementen, brengt mee dat - indien daaraan elementen worden toegevoegd (zoals extra bandjes) - deze toevoegingen het resultaat kunnen zijn van creatieve keuzes van de maker, en daarmee voor bescherming onder het auteursrecht in aanmerking kunnen komen.

4.14 De rechtbank stelt voorop dat uit het Decaux/Mediamax-arrest van de Hoge Raad (Hoge Raad 29 december 1995, NJ 1996,546) volgt dat aan het enkele ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl geen bescherming krachtens auteurs- of modelrecht toekomt. Zoals Marlies Dekkers ter gelegenheid van het pleidooi heeft verduidelijkt, roept zij ook geen bescherming in van het idee om bandjes boven de cups aan te brengen, maar alleen van de specifieke wijze waarop zij aan dergelijke bandjes invulling heeft gegeven. (...)

4.18. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Marlies Dekkers met de wijze van vormgeving van de bandjes boven de cups een oorspronkelijke invulling heeft gegeven aan het idee of de stijl van het hanteren van bandjes boven de cups, zodat haar bh’s die bandjes bevatten die min of meer de bovenlijn van de cups volgen, het resultaat zijn van een intellectuele schepping en in zoverre auteursrechtelijk beschermd zijn.

4.50. De achterzijde van de slip van Marlies Dekkers kenmerkt zich doordat er een driehoekige uitsparing is gemaakt, waardoor een deel van de bovenkant van de billen zichtbaar is. (…) Gelet op het feit dat en openwerking van een slip op meerdere manieren kan plaatsvinden, moet de wijze waarop Marlies Dekkers dat heeft gedaan als oorspronkelijk worden aangemerkt. Dit element van de slip komt dan ook als intellectuele schepping voor auteursrechtelijke bescherming bescherming in aanmerking.

slaafse nabootsing 4.63 Voor zover het (subsidiaire) beroep van Marlies Dekkers op slaafse nabootsing ziet op de hiervoor reeds besproken bh's en slips geldt dat dit alleen kans van slagen heeft in het geval dat bij die producten het beroep op het auteursrecht is afgewezen wegens het niet voldoen aan de oorspronkelijkheidseis. Daarvan is in casu geen sprake. Ten aanzien van de auteursrechten van Marlies Dekkers dan wel dat - wegens het ontbreken van een overeenstemmende totaalindruk - geen sprake is van inbreuk. Indien geen sprake is van een overeenstemmende totaalindruk, kan evenmin worden geoordeeld dat Sapph nagelaten heeft om bij de nabootsing te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te verkomen dat door de gelijkheid de kans op verwarring ontstaat of vergroot wordt, zodat een beroep op slaafse nabootsing in dat geval geen kans van slagen heeft.

Noodzaak algemeen verbod 4.71 Partijen verschillen van mening of oplegging van een algemeen verbod mogelijk is. In het arrest Disney/Intres van 1 december 1995 (NJ 1996, 510) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een algemeen verbod mogelijk is als aan drie voorwaarden is voldoen:
- er bestaat voldoende grond te vrezen dat een dergelijke inbreuk óók op andere beschermde werken zal plaats hebben,
- met het oog op de voorkoming van executiegeschillen moet in aanmerking worden genomen dat het te geven verbod voldoende houvast moet bieden om te kunnen beoordelen welke gedragingen al dan niet verboden zijn.
- het verbod met de bedoelde ruimere werking moet bij afweging van de belangen van beide partijen passend en geboden zijn.
4.71. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze voorwaarden voldaan.

Lees de uitspraak hier (link, pdf en eerdere pdf)

IEF 9693

Hof ’s-Gravenhage 26 april 2011, LJN BQ5676 (Yves Saint Laurent Parfums S.A. (YSL) tegen Trifor International B.V.)

Ondergoed in transito

Hof ’s-Gravenhage 26 april 2011, LJN BQ5676 (Yves Saint Laurent Parfums S.A. (YSL)  tegen Trifor International B.V.)

Merkenrecht. Rechtspraak.nl: Vordering tot afgifte van kleding die zich bevindt in transito, geplaatst onder de regeling extern douanevervoer. Afgewezen nu wederpartij slechts de douaneformaliteiten heeft verzorgd en niet blijkt dat zij feitelijk over de goederen beschikt en deze kan (doen) afgeven. Ten overvloede overwegingen over de vraag of sprake kan zijn van inbreuk op een ie-recht indien de (namaak) goederen zich bevinden in transito en zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer (kan vervaardigingsfictie worden aangenomen en wat houdt dat in?)

5. Om de zaken te kunnen afgeven is nodig dat Trifor daarover feitelijk kan beschikken als houder of anderszins. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat Trifor de douaneformaliteiten heeft verzorgd en de partij is aangetroffen op de douanepost onvoldoende reden is om aan te nemen dat Trifor daarover feitelijk kan beschikken. (...) Naar het oordeel van het hof kan noch uit de omstandigheid dat Trifor de douaneformaliteiten heeft verzorgd, noch uit voormelde akte worden afgeleid dat Trifor feitelijk over de zaken kan beschikken en/of deze kan (doen) afgeven. (...)

6. Gelet op het bovenstaande behoeft grief 1 geen behandeling. Het hof merkt in dit verband nog (ten overvloede) op dat het, gelet op de uitspraken van het Hof van Justitie EG van 18 oktober 2005, C-405/03, IER 2006, 8 (Class/KB) en 9 november 2006, C-281/05, IER 2007, 30 (Montex/Diesel) maar de vraag is (nu er sprake is van doorvoer uit Turkije naar Groot-Brittanië) of aangenomen kan worden dat sprake is van inbreuk in de Benelux en het beroep van YSL op de “vervaardigingsfictie” in deze zaak - waar de vordering is gegrond op een vermeende inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht - kan opgaan. Het hof wijst nog op de conclusie van advocaat-Generaal bij het HvJ EU P. Cruz Villalón van 3 februari 2011 in de zaak Philips/Lucheng e.a. (C-446/09), die van oordeel is dat artikel 6, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 3295/94 niet in die zin kan worden uitgelegd dat het rechterlijk orgaan van de lidstaat dat overeenkomstig artikel 7 van de verordening is aangezocht door de houder van een intellectuele-eigendomsrecht, mag voorbijgaan aan het statuut van tijdelijke opslag of het transit-statuut van de betrokken goederen, en derhalve ook niet aldus, dat dit orgaan de fictie mag toepassen dat die goederen in diezelfde lidstaat zijn vervaardigd, om vervolgens met toepassing van het recht van diezelfde lidstaat te kunnen beslissen of die goederen inbreuk maken op het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie.

7. Het hof gaat voorbij aan het door YSL gedane bewijsaanbod nu dit niet is geconcretiseerd en YSL bovendien reeds door de rechtbank bij het bestreden tussenvonnis in de gelegenheid is gesteld over haar stelling dat Trifor in staat is de goederen af te geven duidelijkheid te verschaffen, hetgeen zij heeft nagelaten. 

Lees het arrest hier (link en pdf)

IEF 9674

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3583 (Welvaarts weegsystemen B.V. tegen D-tec B.V. & Kersten Integrated Weighing B.V.)

Optreden met mondelinge procesvolmacht

Octrooirecht. EP 0 744 598 betreft een weegsysteem. Welvaarts is niet de houder van het octrooi waarop eiser zich beroep (op naam van de heer P.W.M. Welvaarts). Gedaagden stellen dit bij pleidooi. Eiser krijgt bewijsopdracht. Er is sprake van een mondelinge procesvolmacht, moet worden bevestigd bij schriftelijk akte. Rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.3. Het late stadium waarin D-Tec en Kersten het verweer naar voren hebben gebracht, brengt wel mee dat Welvaarts in de gelegenheid moet worden gesteld om de door haar in reactie op het betreffende verweer gestelde mondelinge “procesvolmacht” bij akte te onderbouwen met een schriftelijke bevestiging daarvan en om die “procesvolmacht” nader toe te lichten. De schriftelijke bevestiging is nodig omdat D-Tec en Kersten het bestaan van de mondelinge “procesvolmacht” hebben betwist. De nadere toelichting is nodig omdat, zoals D-Tec en Kersten hebben aangevoerd, onvoldoende duidelijk is wat de gestelde “procesvolmacht” inhoudt. In dit verband is het de rechtbank met name niet duidelijk of Welvaarts doelt op een volmacht in de zin van artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen een bevoegdheid om in naam van de octrooihouder te procederen (onmiddellijke vertegenwoordiging), dan wel op een plicht of bevoegdheid van Welvaarts om op eigen naam te procederen ten behoeve van de octrooihouder (middellijke vertegenwoordiging).

3.6. Voor de duidelijkheid wijst de rechtbank erop dat voor alle partijen geldt dat de aktes die zij mogen nemen uitsluitend mogen gaan over de door Welvaarts gestelde “procesvolmacht” en de met die aktes verband houdende proceskosten. Als een partij zijn akte gebruikt om zich (ook) over andere onderwerpen uit te laten, kan de rechtbank besluiten het processtuk geheel of gedeeltelijk te weigeren.

3.7. Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing over de vraag of Welvaarts de gestelde “procesvolmacht” nog in dit stadium van de procedure naar voren kan brengen, wordt aangehouden.

in reconventie
3.8. Gelet op hetgeen is overwogen in conventie, kan nog niet worden vastgesteld of is voldaan aan de voorwaarde waaronder Kersten haar vordering in reconventie heeft ingesteld. De rechtbank zal daarom ook iedere beslissing in reconventie aanhouden

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 9661

Hof ’s-Hertogenbosch 19 april 2011, LJ BQ4732 (Auto-Campingsport Deurne B.V. tegen [X.] Outdoor en Kampeerspecialist V.O.F.)

Dwangsommen geschorst, executie opgeschort

Hof ’s-Hertogenbosch 19 april 2011, LJ BQ4732 (Auto-Campingsport Deurne B.V. tegen [X.] Outdoor en Kampeerspecialist V.O.F.)

Het betreft een executiegeschil in een zaak uitgevochten voor het Hof ’s-Hertogenbosch (LJN AU6784) rondom handelsnaamrecht. Het gaat om het verbod de handelsnaam '{X} auto/camping/sport’ te voeren. Verjaring van dwangsommen werd (ook) geschorst door een kort-geding waardoor de executie van een eerder vonnis werd opgeschort. Appellant kan om die reden niet executeren; hij zou daardoor zelf dwangsommen verbeuren. Er vind geen matiging van dwangsommen plaats.

4.10. Het hof overweegt als volgt. Artikel 611g lid 2 Rv bepaalt dat de verjaring wordt geschorst door faillissement, toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en ieder ander wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsom. Het vonnis in kort geding houdt een verbod in voor Auto-Campingsport [vestigingsnaam] om in de periode voorafgaand aan de beslissing in de bodemprocedure, tot executie van de dwangsomveroordeling over te gaan. Daarbij zou Auto-Campingsport [vestigingsnaam] zelf een dwangsom verbeuren als zij toch tot executie zou overgaan. Derhalve is het vonnis in kort geding een beletsel (geweest) voor tenuitvoerlegging van de dwangsom. Nu dit beletsel rechtstreeks voortvloeit uit de aan de executierechter in artikel 438 Rv expliciet gegeven bevoegdheid tot schorsing van de executie en daarmee past binnen het wettelijk systeem, is er naar het oordeel van het hof sprake (geweest) van een wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 611g lid 2 Rv. Het terechte gevolg hiervan is dat de verjaring niet heeft gelopen tegen de gerechtigde (in dit geval Auto-Campingsport [vestigingsnaam]), in de periode dat zij zich in de onmogelijkheid bevond om haar recht uit te oefenen. Het voorgaande betekent dat de vanaf 27 april 2006 lopende verjaringstermijn van de dwangsomvordering van Auto-Campingsport [vestigingsnaam] gedurende de periode van 28 juni 2006 tot 20 februari 2008 (de datum van het bestreden vonnis) is geschorst. Nu Auto-Campingsport [vestigingsnaam] vervolgens op 10 april 2008 de dagvaarding in hoger beroep heeft uitgebracht, heeft zij haar vordering tijdig gestuit en is er van verjaring geen sprake.

4.11. Gelet op al het bovenstaande slaagt grief I, zodat de dwangsomvordering van Auto-Campingsport [vestigingsnaam] niet is verjaard. Grief II behoeft derhalve, behoudens hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.7., niet verder inhoudelijk behandeld te worden. Nu er geen sprake is van verjaring, zullen in dit hoger beroep ook de overige stellingen van partijen inzake de vordering van [X.] in eerste aanleg (in conventie) worden beoordeeld en zal voorts de vordering van Auto- Campingsport [vestigingsnaam] in eerste aanleg (in reconventie) opnieuw worden beoordeeld.

4.16 (...) Uit de hierboven aangehaalde overwegingen blijkt dat het hof in de beschikking de (combinatie van de) drie woorden auto, camping en sport van doorslaggevend belang heeft geacht. Verder blijkt het hof geen beslissende betekenis toe te kennen aan streepjes tussen de woorden, zeker nu die in het spraakgebruik niet tot uiting komen, of het gebruik van de naam [X.]. In de tot en met 30 januari 2006 op het bord vermelde handelsnaam ([X.] auto-camping-sport) en de tot en met 10 januari 2006 op de website vermelde handelsnamen van [X.] (“Auto Camping Sport [X.]” of “Auto Camping Sport [A.]”) komen de drie door het hof van doorslaggevend belang geachte woorden in de bewuste volgorde voor en bestaat het verschil met de in het dictum genoemde naam slechts uit streepjes, hoofdletters (die niet in het spraakgebruik tot uiting komen) en de plaats van “[X.]”. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat bovengenoemde vermeldingen van handelsnamen van [X.] op het bord en op de website onder het in de beschikking neergelegde verbod vielen. Dat het hof in de beschikking tevens heeft overwogen dat de gevorderde dwangsom alleen toewijsbaar is ten aanzien van eenduidig bepaalbare handelsnamen doet daaraan niet af, nu het ook in het onderhavige geding gaat om de vraag of de litigieuze, concreet bepaalbare handelsnamen vallen onder het door het hof uitgesproken verbod.

4.17. Voor zover [X.] bedoelt te betogen dat niet zij maar [Z.] en De Telefoongids de bewuste handelsnamen hebben gevoerd, kan het hof [X.] hierin niet volgen. Het zijn immers handelsnamen van [X.] en het is derhalve ook [X.] die bepaalt welke naam op het bord respectievelijk op de website wordt opgenomen. Dit geldt ook voor wijzigingen in de vermeldingen.

4.18. Aldus had [X.] er in beginsel voor dienen zorg te dragen dat de vermeldingen van haar handelsnaam op het bord en op de website vanaf 17 december 2005 zodanig gewijzigd waren, dat deze niet meer strijdig waren met het in de beschikking neergelegde verbod.
4.20. Beoordeeld dient te worden of het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid van [X.] te vergen om de met het verbod strijdige situatie op te heffen, dan [X.] heeft betracht (HR 21 mei 1999, LJN ZC2906). Daartoe worden de volgende aspecten in aanmerking genomen.
(…) Alles overziend, wordt geoordeeld dat [X.] niet al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om tijdige wijziging van de met het verbod strijdige vermeldingen van haar handelsnaam op het bord en op de website te bewerkstelligen. Aldus heeft zij in de periode vanaf 17 december 2005 tot en met 30 januari 2006 in strijd gehandeld met het in de beschikking neergelegde verbod en in beginsel over die periode dwangsommen verbeurd.

4.21. De hierboven gehanteerde maatstaf bij de beoordeling van de door [X.] verrichte inspanningen om de met het verbod strijdige situatie op te heffen, wijkt niet af van hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ten aanzien van bedoelde inspanningen van [X.] kan het beroep van [X.] op de redelijkheid en billijkheid dan ook niet slagen. (...)

4.22. Voor zover [X.] bedoelt te betogen dat zij vóór 30 januari 2006 gedeeltelijk heeft voldaan aan de beschikking, zodat de verbeurde dwangsom dienovereenkomstig gematigd dient te worden, geldt het volgende. Op basis van vaste jurisprudentie (BenGH 9 maart 1987, LJN AB 7786) levert gedeeltelijke nakoming van een dwangsomveroordeling geen grond op voor matiging van verbeurde dwangsommen, zodat het beroep van Auto-Campingsport [vestigingsnaam] op matiging faalt.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9660

Vzr. Rechtbank Arnhem 13 mei 2011, LJN BQ4381 (Orbus International B.V. c.s. tegen Masaryk Ziekenhuis, Tjechië)

Vordering: publicatieverbod (ondeugdelijk) onderzoek

met gelijktijdige aan Petra de Best en Martin Hemmer, AKD

Mediarecht. Publicatieverbod. Maatschappelijk verkeer.  Wetenschap art. 10 EVRM tegenover commercieel belang. Bevoegdheid Nederlandse rechter.

Fabrikant medische stents maakt bezwaar tegen publicatie en verspreiding onderzoeksresultaten rondom een stent. Conclusie: er is meer onderzoek nodig naar de EPC-stent, tot die tijd gebruik ontraden. Fouten bij het onderzoek, dus conclusies kunnen niet worden ondersteund, strijd met ongeschreven recht (naar wat het maatschappelijk verkeer betaamd). Orbus c.s. heeft belang bij dat veiligheid en betrouwbaarheid van product niet (op ondeugdelijke gronden) ter discussie wordt gesteld. Vorderingen afgewezen, bevoegdheid van de Nederlandse rechter vloeit voort uit locatie van de schade (publicatie) in Nederland.

5.3 (...) Orbus c.s. hebben verder onbetwist gesteld niet alleen dat (de resultaten van) het onderzoek via internet ook in Nederland worden verspreid, maar ook doordat het CCI met het artikel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in Nederland is verspreid en in het bijzonder in de Radbouduniversiteit voorhanden is. Aldus moet worden geoordeeld dat ook het schadebrengende feit, de, in de visie van Orbus c.s.: onrechtmatige, publicatie, mede in Nederland heeft plaatsgevonden. In zoverre moet worden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt voorzover het gaat om voorzieningen ter redressering van in Nederland geleden of te duchten schade. Aangezien de beide Nederlandse Orbus vennootschappen in Hoevelaken zijn gevestigd, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem relatief bevoegd.

5.8.  Aan de zijde van Orbus c.s. gaat het in de eerste plaats om hun commerciële belang. Zij beroepen er zich op dat sinds de publicatie van het onderzoek van [gedaagde sub 1] c.s. hun verkopen van de Genous-stent zijn gedaald. Naar voor de hand ligt hebben Orbus c.s. (mogelijk zeer aanzienlijke) kosten gemaakt voor de ontwikkeling van de innovatieve Genous-stent, die niet alleen terugverdiend moeten worden maar ook rendement in de vorm van winstgevendheid op moeten leveren. Zij hebben er belang bij dat de veiligheid en de betrouwbaarheid van de Genous-stent niet (op ondeugdelijke gronden) ter discussie wordt gesteld. Meer in het algemeen is er het meer algemene maatschappelijk belang dat het risico op afbreuk van een innovatief product door onvoldoende gefundeerde wetenschappelijke onderzoeken, de bereidheid van producenten tot het maken van hoge ontwikkelingskosten kan doen afnemen, waarmee innovatie onder druk kan komen te staan.

5.16.  De wijze waarop de uit het onderzoek verkregen gegevens zijn geïnterpreteerd en gepresenteerd, is niet vlekkeloos verlopen. Alles tegen elkaar afwegende kan echter niet worden gezegd dat het commerciële belang van Orbus c.s. en het meer algemene belang dat innovatie niet wordt ontmoedigd, beperkingen zoals door hen gevorderd aan het recht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de resultaten van hun onderzoek te publiceren op de wijze zoals zij dat, rekening houdend met kritiek van Orbus c.s., hebben gedaan, rechtvaardigen. Niet gezegd kan daarom worden dat [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig jegens Orbus c.s. hebben gehandeld.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9656

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 mei 2011 13.524 (ex parte Eredivisieclubs tegen Internet Dienstverlening B.V.)

Ex Parte tegen ISP

 

Vzr. ex parte Rechtbank Amsterdam 12 mei 2011 13.524 (ex parte Eredivisieclubs tegen Internet Dienstverlening B.V.)

Met dank aan Arnout Groen, Sven Klos & Laura van Gijn, Klos Morel Vos & Schaap.

In't kort. Auteursrecht. Live streaming en embedding. Eredivisieclubs verzoeken met succes de voorzieningenrechter om beslissing ex parte te nemen zodat websites met live streams van voetbaluitzendingen op zwart moeten worden gesteld door de ISP.  Uit het verzoekschrift volgt:

22. Het handelen van de lllegale websites is zonder enige twijfel een (dreigende) inbreuk  op de  auteursrechten van de verzoekers ten aanzien van de tv-registraties van de Eredivisie wedstrijden. De illegale websites maken immers illegale streams met tv-registraties van de eredivisievoetbalwedstrijden openbaar in de zin van artikel 1 jo. 12 lid 1 sub a Auteurswet zonder toestemming van de rechthebbenden (althans zij dreigen dat te gaan doen).

23. Het begrip 'openbaarmaken' moet worden uitgelegd conform artikel 3 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn ()Richtlijn 2001/29). Het ruime begrip openbaarmaking omvat - in de woorden van de Auteursrechtrichtlijn: iedere 'mededeling van werken aan het publiek' waaronder begrepen iedere 'beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze leden voor van het publiek op een door hen individueel plaats en tijd toegankelijk zijn'. De daarbij gebruikte techniek is niet relevant. In Overweging 23 bij de Richtlijn wordt opgemerkt dat het begrip 'mededeling van werken aan het publiek' ruim moet worden uitgelegd.

24. Ook voor zover de streams niet van de illegale websites zijn, geldt dat deze via een embedded link aan het publiek beschikbaar worden gesteld, hetgeen met zich meebrengt dat er volgens vaste jurisprudentie sprake is van een openbaarmaking in auteursrechtelijke zin.

25. Er bestaat derhalve geen twijfel of de illegale websites tv-registraties van eredivisievoetbalwedstrijden openbaar maken in de zin van artikel. 12 Auteurswet. Nu deze openbaarmaking gebeurt zonder toestemming van verzoeksters, is sprake van 33n auteursrechtelijke inbreuk

26. De illegale websites bevinden zich fysiek op de servers van de gerekwestreerden. Zij zijn ten aanzien van de illegale websites (en de (dreigende) auteursrechtinbreuken die op die websites plaatsvinden) tussenpersonen in de zin van artikel 26 d auteurswet. 

Lees de beschikking hier (pdf)

IEF 9647

Gerecht EU 12 mei 2011, zaak T-488/09 (Jager & Polacek GmbH tegen OHIM - RT Mediasolutions s.r.o. (REDTUBE))

Oppositietaksherstel

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk niet-ingeschreven merk Redtube tegen ouder niet-geregistreerd merk Redtube [woordmerk voor porno-variant op YouTube]. Procedureklachten. Geen tijdige betaling oppositiegelden.

1. Verzoekster mocht erop vertrouwen dat late ontvangst van oppositietaks was hersteld door tijdige betaling van toeslag, cumulatieve betaling noodzakelijk, klacht afgewezen (ingeroepen: art. 83 jo. 41 lid 3 verordening nr. 207/2009, regel 17 lid 1 Verordening 2868/953 en art. 8 lid 3 sub a en b verordening (EG) nr. 2869/954). 
2. Verzoekster is niet verzocht opmerkingen in te dienen. Echter oppositie geldt niet als oppositietaks niet tijdig is betaald en gelden de regels rondom Ex Parte beslissing. Klacht obv 8 lid 2 Verordening 216/96 afgewezen. 
3. De beslissing over de ontvankelijkheid van de oppositie niet rechtmatig is ingetrokken. Gerecht wijst de klachten af.

39 Zudem ergibt eine aufmerksame Lektüre des Art. 8 der Verordnung Nr. 2869/95 auch in der konsolidierten deutschen Fassung, dass die in Abs. 3 Buchst. a und b genannten Voraussetzungen kumulativ und nicht alternativ vorliegen müssen.

67      Insoweit ist darauf hinzuweisen, dass nach Regel 17 Abs. 1 der Verordnung Nr. 2868/95 der Widerspruch als nicht erhoben gilt, wenn die Widerspruchsgebühr nicht innerhalb der Widerspruchsfrist entrichtet wird. Gemäß Abs. 5 dieser Regel wird die Feststellung gemäß Abs. 1, dass die Widerspruchsschrift nicht als eingereicht gilt, nur dem Anmelder mitgeteilt. Die Verordnung Nr. 2868/95 sieht somit vor, dass diese Entscheidung in einem Ex-Parte-Verfahren getroffen wird.

39. En second lieu, il résulte d’une lecture attentive de l’article 8 du règlement n° 2869/95, même dans sa version allemande consolidée, que les conditions énoncées au paragraphe 3, sous a) et b), sont cumulatives et non alternatives.

67. À cet égard, il convient de rappeler que, selon la règle 17, paragraphe 1, du règlement n° 2868/95, si la taxe d’opposition n’est pas acquittée avant l’expiration du délai d’opposition, l’acte d’opposition est réputé ne pas avoir été déposé. En vertu du paragraphe 5 de cette même règle, toute décision prise en vertu du paragraphe 1 selon laquelle l’acte d’opposition est réputé ne pas avoir été déposé est communiquée au demandeur seulement. Le règlement n° 2868/95 prévoit donc que cette décision soit prise dans une procédure ex parte.

Lees de uitspraak hier (link)