Procesrecht  

IEF 8874

De exclusieve positie van de octrooihouder

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 6 mei 2010, KG RK 10-1214, Novartis A.G tegen. Drogisterij.net B.V.

Octrooirecht. Ex parte na enkele eerdere uitspraken m.b.t. dezelfde contactlenzen (zie IEF 7964). Inbreuk door online verkoop.

2.2. De voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is gemaakt dat Drogisterij.net ACUVUE OASYS contactlenzen in Nederland aanbiedt, waarmee inbreuk wordt gemaakt op (geldige) conclusie 1 van het aan Novartis toebehorende Europese octrooi EP 0 819 258. Immers, bij vonnis van deze rechtbank van 11 februari 2009 is in een bodemzaak geoordeeld dat dezelfde contactlenzen als de lenzen die door Drogisterij.net worden aangeboden, onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van het octrooi vallen en dat het octrooi geldig is. Dat oordeel is bij vonnis van 10 juni 2009 na een kort geding op tegenspraak bevestigd, met verwerping van twee inbreukverweren die niet aan de orde waren geweest in de bodemprocedure. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder 18 [aantasting van de exclusieve positie van de octrooihouder – IEF] is aangevoerd is tevens voldoende aannemelijk dat uitstel ten gevolge van behandeling van de zaak op tegenspraak onherstelbare schade voor Novartis zal veroorzaken. (…)

Lees de beschikking hier.

IEF 8868

Geen bevoegdheidsscheppende bepaling

Vzr. Rechtbank Breda, 27 mei 2010, LJN: BM6004, Bijoux Concept Sarl hodn Albanu tegen Pomerol Living c.s.

Gemeenschapsmerk. Domeinnaam. Stukgelopen samenwerking. Bevoegdheid. Gestelde inbreuk op beeldmerk Albanu door gebruik handelsnaam en domeinnaam albanu.nl.

De Rechtbank Breda is niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen op grond van het Gemeenschapsmerk. Art. 3 Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk is niet onverbindend wegens strijd met art. 103 van de Verordening. Vorderingen o.g.v. handelsnaamrecht eveneens afgewezen: geen gegronde vrees na onthoudingsverklaring.

Bevoegdheid: 3.5  (…) Op geen enkele wijze blijkt van een bedoeling van de Raad dat dit artikel [Art. 103 GMVo – IEF] afbreuk beoogt te doen aan de vooropgestelde wens dat een zo gering mogelijk aantal gerechten vorderingen op basis van het Gemeenschapsmerk beoordeelt. Wanneer het artikel zou worden uitgelegd als een bevoegdheidsscheppende bepaling voor alle gerechten in een lidstaat om voorlopige maatregelen te treffen, zou aan die doelstelling in hoge mate afbreuk worden gedaan. In Nederland worden deze vorderingen immers vooral beoordeeld in kort geding. In overeenstemming met de doelstelling van de Verordening is daarom dat art. 3 van de Uitvoeringswet niet onverbindend is wegens strijd met art. 103 van de Verordening.

Handelsnaamrecht: 3.6. Voor zover Bijoux Concept haar vorderingen heeft gebaseerd op het handelsnaamrecht, zullen deze worden afgewezen. De onthoudingsverklaring, in zoverre Bijoux Concept zich daarop heeft beroepen, biedt een grondslag voor een rechterlijk bevel mits er gegronde vrees bestaat dat in de toekomst Albanu opnieuw door [gedaagde 1] en/of Halsteren gebruikt gaat worden als handelsnaam. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze gegronde vrees niet aanwezig.

Lees het vonnis hier

IEF 8857

De exceptie van berusting

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 mei 2010, KG ZA 09-1645, Architectenweb B.V. tegen SDU Uitgevers (met dank aan Lars Bakers, Bingh).

Reclamerecht. Tussenarrest. Berusting. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. Vordering afgewezen in eerste instantie (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 januari 2010, IEF 8510). Dit tussenarrest ziet op de gestelde berusting door Architectenweb middels een bericht op haar website. Naar oordeel kan dit bericht echter niet worden gezien als een berusting in een rechtelijke uitspraak.

2. (…) “Architectenweb betreurt de uitspraak, maar zal zich er bij neerleggen. “We hadden eerlijk gezegd de rechter aan onze zijde verwacht als het gaat om het transparant maken van een markt. (…) We hebben overwogen in hoger beroep te gaan. We hebben echter ons punt al gemaakt en zijn ervan overtuigd dat we onze klanten hiermee de benodigde transparantie hebben verschaft. Het is tijd de strijdbijl te begraven en ons weer volledig te richten op positieve zaken.”

6. Het hof is van oordeel dat het in r.o. 2 aangehaalde bericht, dat is geplaatst op de eigen website van Architectenweb, niet (zonder meer) kan worden aangemerkt als een (voldoende specifiek) tot SDU gerichte verklaring dan wel een jegens deze aangenomen houding, in die zin dat daarmee aan SDU te kennen wordt gegeven dat Architectenweb afstand doet van verdere rechtsmiddelen. SDU mocht er evenmin (zonder meer) op vertrouwen dat met bedoeld bericht jegens haar de wil werd geuit afstand te doen van het rechtsmiddel hoger beroep. De omstandigheid dat het bericht, doordat het op een vrij toegankelijke website is geplaatst, ook SDU heeft bereikt, doet daaraan niet af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat berusting verstrekkende gevolgen heeft, alsook dat (in dit geval) daarmee de wederpartij een voordeel in de schoot wordt geworpen waar niets tegenover staat. Om die reden kan niet snel worden aangenomen – en mag de andere partij er ook niet te snel op vertrouwen – dat sprake is van berusting. Zo mocht SDU er na lezing van voormeld, niet specifiek tot haar gericht, bericht niet (zonder nadere omstandigheden, waaromtrent niets is gesteld) op vertrouwen dat Architectenweb met dat bericht tevens beoogde jegens SDU kenbaar te maken dat zij afstand deed van haar recht op hoger beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 8838

Geen soortnaam voor kersenpitkussens

Rechtbank Breda, 12 mei 2010, HA ZA 09-1200, S. tegen R.E.M. Holding (met dank aan Nanda Ruyters, AKD)

Merkenrecht. Domeinnaam. Procedure na uitspraak WIPO Arbitration and Mediation Center. Onvoldoende aannemelijk dat HITTEPIT is verworden tot soortnaam voor kersenpitkussens. Het merkrecht van gedaagde is derhalve niet vervallen. Van gedaagde kan niet worden verlangd dat zij tegen elk beschrijvend gebruik optreedt. Normaal gebruik: gebruik voor kersenpitkussen valt onder depot voor ‘(warmwater)kruiken’.

Eiser maakt middels domeinnaam hittepit.nl inbreuk op het merkrecht van gedaagde en moet o.a. aangeven hoeveel traffic er is geweest van die domeinnaam naar de hoofdwebsite van eiser en hoeveel producten er zijn verkocht aan bezoekers die via hittepit.nl op die hoofdsite terecht zijn gekomen.

3.5. De stelling van S. wordt gepasseerd. S. heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat HITTEPIT tot soortnaam is verworden. De door S. gestelde omstandigheden dat het woord hittepit in Van Dale en op mijnwoordenboek.nl is opgenomen en dat hittepit in het kinderboek "De avonturen van Zipje en Zopje" als soortnaam wordt gebruikt, zijn onvoldoende om aan te nemen dat HITTEPIT in de handel is verworden tot soortnaam. Dit geldt temeer nu REM als productie 14 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie kopieën van advertenties heeft overgelegd waaruit blijkt dat aanbieders van het HITTEPIT kersenpitkussen, HITTEPIT als merk gebruiken en REM als productie 15 kopieën van verkoopsites heeft overgelegd waaruit blijkt dat aanbieders van kersenpitkussens van een ander merk, HITTEPIT niet als de beschrijvende naam gebruiken maar de algemene term kersenpitkussen.

3.6. Daarnaast heeft S. geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat door toedoen of nalaten van REM het merk HITTEPIT tot soortnaam is verworden. Uit de bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde productie 14 met een afbeelding van een verpakking van een HITTEPIT kersenpitkussen blijkt dat REM zelf HITTEPIT als merk gebruikt. De merkfunctie van HITTEPIT wordt benadrukt door de typografie en het gebruik van de soortnaam kersenpitkussen naast het merk HITTEPIT. De door S. genoemde omstandigheid dat REM zelf in een foldertje HITTEPIT (tevens) beschrijvend heeft gebruikt, is onvoldoende om hieraan af te doen. Dat REM alle jaren het @-symbool niet, althans niet consequent, bij het merk heeft gebruikt -hetgeen REM overigens betwist- doet evenmin af aan het gebruik van HITTEPIT als merk en is geen grond om aan te nemen dat HITTEPIT door toedoen of nalaten van REM is verworden tot een soortnaam. Uit de door REM overgelegde brief d.d. 26 november 2006 van Van Dale blijkt dat REM zich inspant om te voorkomen dat HITTEPIT een soortnaam wordt. S. heeft niet gesteld dat REM reeds voor de comparitie op de hoogte was van het gebruik van HITTEPIT op mijnwoordenboek.nl en in voornoemd kinderboek, zodat zij hiertegen niet heeft kunnen optreden, nog daargelaten dat niet van REM kan worden verlangd dat zij tegen elk beschrijvend gebruik optreedt.

3.7. S. legt verder aan haar vorderingen en verweer in reconventie ten grondslag dat het recht op het merk HITTEPIT -naar de rechtbank begrijpt- op grond van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE is vervallen omdat het merk gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren niet is gebruikt voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven. (…) Het merk HITTEPIT wordt immers niet door REM voor (warmwater)kruiken gebruikt maar voor kersenpitkussens.

3.8. Deze stelling van S. wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank dient de aanduiding "(warmwater)kruiken" te worden opgevat in de zin van een warmtebron. Vaststaat dat het merk HITTEPIT als zodanig wordt gebruikt. Bovendien valt een kersenpitkussen binnen de algemene ruime aanduiding "gerei voor de huishouding (niet van edele metalen of verguld of verzilverd)".

Lees het vonnis hier.

IEF 8837

Koksbuizen

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, ex parte beschikking van 7 mei 2010, KG RK 10-380, Bi-Wear Clothing Company B.V. tegen X. (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Auteursrecht. Voor zover bekend eerste (gepubliceerde) ex parte beschikking van rechtbank Zwolle-Lelystad. Vervolg op kort geding over koksbuizen (IEF 8693). Tussenpersoon in de zin van artikel 9 lid 1 sub a van de Handhavingsrichtlijn. Verzoek toegewezen.

"2.5 Met Bi-Wear wordt geoordeeld dat nu X. aangemerkt dient te worden als tussenpersoon ook een bevel op grond van artikel 1019e Rv jegens haar kan worden uitgesproken, omdat dit volgt uit artikel 9 lid 1 sub a van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.
Nu Bi-Wear stelt dat X. geen gehoor geeft aan haar sommaties om de inbreukmakende handelingen blijvend te staken, is gelet op het voorgaande en met inachtneming van hetgeen is geoordeeld in voormeld vonnis in kort geding d.d. 22 maart 2010 het verzoek toewijsbaar als hierna vermeld."

Lees de beschikking hier.

IEF 8833

In het incident tot exhibitie

Gerechtshof Arnhem, 11 mei 2010, zaaknr. 200.040.779, Montis B.V. tegen B.V. Meubelindustrie Het Anker Druken (met dank aan Titia Deurvorst, Brainich Advocaten).

Auteursrecht. Meubelen. De vordering tot exhibitie ex artikel 843a van e-mail c.q. correspondentie wordt afgewezen. “Aanleiding te spreken van een ‘fishing expedition.’”

3.2 Het Anker heeft bij haar memorie in het incident de gevraagde e-mailcorrespondentie tussen Het Anker en de heer H. van Straaten van (rond) 16 augustus 2007 gevoegd. Het hof stelt vast dat Montis dus geen belang meer heeft bij haar incidentele vordering tot exhibitie met betrekking tot deze correspondentie. Naar het oordeel van het hof is de vordering tot exhibitie met betrekking tot ‘alle overige Relevante correspondentie tussen de heer H. van Straaten en Het Anker die betrekking heeft op het bedoelde bezoeken van de heer H. van Straaten aan de showroom van Het Anker in 2003 en 2004' te weinig bepaald en onvoldoende onderbouwd, De enkele mogelijkheid dat Montis haar gelijk zou kunnen aantonen met die correspondentie geeft aanleiding te spreken van een 'fishing expedition ' (eerder genoemd onder 3.1), mede omdat uit hetgeen Montis naar voren brengt niet is af te leiden dat dergelijke stukken bestaan. De in artikel 843a Rv beschreven exhibitieplicht is hiervoor niet bedoeld.

Lees het arrest hier.

IEF 8815

Een luxe badhanddoek

Luxe Badhanddoek (Gemeenschapsmodel)Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 april 2010, HA ZA 09-3834, Ocean Quay Ltd c.s. tegen Trendhopper Holding B.V. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper)

Modellenrecht. Gemeenschapsmodel 'luxe badhanddoek'. Vonnis in incident. Zekerheid. Geen zekerheidstelling omdat er twijfel zou zijn aan het al dan niet bestaan van een partij, aangezien een kostenveroordeling in een dergelijk geval kan worden toegewezen ten laste van de advocaat. In casu echter wel zekerheid o.g.v. ‘gebruikelijke’ artikel 224 lid 1 Rv (vestiging in buitenland). € 25.000.

4.2. De rechtbank stelt voorop dat, voor zover de incidentele vordering tot zekerheidsstelling is gebaseerd op de omstandigheid dat twijfel bestaat over de vraag of Ocean Quay een al dan niet bestaande partij is, artikel 245 Rv waarborgt dat in het voorkomende geval een kostenveroordeling kan worden toegewezen ten laste van de advocaat van Ocean Quay. De door Trendhopper aangevoerde twijfel - die mogelijk door de correctie van de woonplaats in de conclusie van antwoord in het incident door Ocean Quay is weggenomen - is dan ook onvoldoende aanleiding om Ocean Quay te bevelen zekerheid te stellen.

4.3. Niettemin is er reden het gevorderde toe te wijzen. Omdat Ocean Quay niet in Nederland is gevestigd, heeft zij gezien  artikel 224 lid 1 Rv in beginsel de verplichting zekerheid te stellen. Op grond van artikel 224 lid 2 Rv bestaat een verplichting tot het stellen van zekerheid niet, als sprake is van een van de in deze bepaling genoemde omstandigheden. Nu Ocean Quay naar eigen zeggen is gevestigd op de British Virgin Islands, voor welk land de uitzondering van artikel 224 lid 2 onder a Rv niet geldt, en Ocean Quay zich ook overigens niet beroept op (een van) de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen, is zij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten zoals gevorderd.

4.6. Een oordeel over de complexiteit van de zaak is in dit stadium voorbarig, aangezien niet vaststaat tot welke categorie de onderhavige procedure aan het eind daarvan  zal worden gerekend. Bovendien geven de indicatietarieven een richtsnoer voor de redelijke en evenredige proceskosten, maar sluiten zij niet uit dat een hoger bedrag wordt toegekend indien daarvoor gronden zijn. Ook gezien de in deze procedure door T'rendhopper reeds verrichte werkzaamheden acht de rechtbank zekerheid tot een bedrag van € 25.000 geboden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8777

Op grond van het Vriendschapsverdrag

Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 april 2010, HA ZA 09-1279, Go Fast Sports & Beverage Company c.s. tegen Go Fast Sports Benelux N.V.

Merkenrecht. Vonnis in incident. Zekerheid. “Go Fast USA is statutair gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika. Bijgevolg is zij op grond van het Vriendschapsverdrag en het daarbij behorende Protocol vrijgesteld van het stellen van de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid. De incidentele vordering tot zekerheidstelling zal dan ook worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8756

Repeterend beslag

Vzr. Rechtbank Amsterdam, ex parte beschikking van 22 maart 2010, KG RK 10-10-1186, Betafence Deutschland Gmbh tegen C.M. Road Safety Industrial Co.

Modellenrecht. Gemeenschapsmodel wegversperring. Inbreuk, verlof tot repeterend beslag tot afgifte gedurende beurs in de RAI en monsterneming. Geen verlof tot bewijsbeslag. (plaatsvervangend vzr. mr. Chr.A.J.F.M. Hensen).

2.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van Betafence dat CM inbreuk maakt of dreigt te maken op haar modelrechten voorshands voldoende gesubstantieerd voor toewijzing van maatregelen tot conservatoir beslag tot afgifte en tot monsterneming op de wijze als hierna verwoord. (…).

2.4. Het in het verzoekschrift onder (i) opgenomen verzoek repeterend beslag te mogen leggen op de in het verzoekschrift onder 5 omschreven producten en op reclamemateriaal zal worden toegestaan tot en met 26 maart 2010, nu immers niet kan worden uitgesloten dat verdere inbreukmakende producten zullen worden aangeboden. Het verlof tot monsterneming zal eveneens worden toegewezen. Tenslotte zal bepaald worden dat de beslagen zaken en de monsters in bewaring worden afgegeven aan het te Hoofddorp gevestigde bedrijf Credit Dienstverlening Hoofddorp en dat de monsters slechts met toestemming van gerekwestreerde of nadat de rechter daartoe heeft beslist ter beschikking mogen worden gesteld aan verzoekster.

2.5. Aangenomen moet worden dat monsterneming volstaat als bewijs van de inbreuk of dreigende inbreuk en dat met de gerechtelijke bewaring van de monsters het bewijs voldoende is beschermd. Het verzochte verlof tot bewijsbeslag van de betrokken zaken zal derhalve worden afgewezen.

2.6. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal eveneens worden toegewezen, zij het niet zonder meer op alle dagen en uren. Bepaald wordt dat Betafence het verlof uitsluitend tijdens beursuren ten uitvoer zal mogen leggen.

Lees de beschikking hier.

IEF 8745

Reden om andere en verder gaande maatregelen op te leggen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 april 2010, KG ZA 10-0261, Coty Prestige Lancastère Group GmbH tegen tegen FM Group Nederland B.V. c.s. (met dank aan Milica Antic, Arnold & Siedsma).

Merkenrecht. Vergelijkingstabellen parfum. Haagse L'Oréal/Bellure-variant, deel II. “Met betrekking tot hoofdzakelijk hetzelfde geschil is tussen partijen een eerder kort geding gevoerd voor deze zelfde voorzieningenrechter”( Vzr. Rechtbank ‘s- Gravenhage, 14 oktober 2009, IEF 8266). Eiser Coty vordert en krijgt i.c. uitbreiding van het eerdere gegeven inbreukverbod. Geen matiging 1019h proceskosten i.v.m. “bovengemiddeld inzet van recherche”.

4.6. Coty stelt in dit tweede kort geding dat haar van nieuwe omstandigheden is gebleken die indiceren enerzijds dat FM Group zelf vergelijkingslijsten verspreidt en anderzijds, voorzover FM Group haar distributeurs al enig verbod oplegt, dat dit verbod in elk geval niet wordt gehandhaafd op een wijze die effectief is. (…)
 
4.8. (…) Nu dit feiten zijn die Coty in het eerste kort geding niet heeft gesteld en ook niet kon stellen omdat ze haar onbekend waren of zich nog niet hadden voorgedaan, zijn deze feiten in dit tweede kort geding als nieuwe feiten aan te merken. (…) Het gezag van gewijsde kan hier niet worden ingeroepen reeds omdat een vonnis in kort geding - als voorlopige voorziening - geen gezag van gewijsde heeft.

(…) 4.15. Samengevat betekent dit dat Coty binnen de grenzen van de bewijsmogelijkheden van het kort geding voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat FM Group zelf de vergelijkingslijst verspreid en dat FM Group een door haar opgelegd verbod tot verspreiding onder haar distributeurs niet handhaaft op een wijze die effectief is.

4.16. Dit zijn feiten en omstandigheden die onvoldoende vast stonden ten tijde van het eerste kort geding. Nu dat thans anders is geworden is er nu reden om andere en verder gaande maatregelen op te leggen tegen FM Group dan in het eerste kort geding. Wat betreft de vorderingen van Coty betekent dat het volgende.

(…)

4.21. De door Coty opgegeven kosten zijn hoger dan het bedrag voorzien volgens het indicatietarief voor een modaal kort geding. Gelet daarop en de betwisting zijn zij te toetsen aan de maatstaf van evenredigheid en redelijkheid voorzien in artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter heeft er acht op geslagen dat deze zaak een bovengemiddeld inzet van recherche heeft gevergd. In dat licht is de declaratie zijdens Coty niet als onevenredig of onredelijk aan te merken. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.