Samenwerking willen stoppen, dus nakoming franchise afgewezen
Rechtbank Den Haag 27 maart 2015, IEF 14824; ECLI:NL:RBDHA:2015:3552 (CiEp)
Franchise. De vordering tot nakoming van de franchiseovereenkomst, en in het verlengde daarvan tot een verbod om contact te hebben met relaties van eiser, wordt afgewezen omdat beide partijen de samenwerking willen beëindigen. Onder de genoemde omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat in ieder geval niet uitgesloten kan worden dat het in de franchiseovereenkomst opgenomen postcontractuele non-concurrentiebeding aan eiser kan worden tegengeworpen. Er wordt geen gebruik (meer) gemaakt van de IE-rechten van Impulsus.
4.4. Met betrekking tot de vraag of [A] overeenkomstig haar meer subsidiaire vordering in conventie gerechtigd is haar bestaande relaties door middel van het geven training en coaching te (blijven) bedienen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Impulsus heeft betoogd dat de franchiseovereenkomst is beëindigd en dat [A] zich op grond van het in artikel 11 van de franchiseovereenkomst opgenomen postcontractuele non-concurrentiebeding dient te onthouden van het verrichten van de in dat beding genoemde werkzaamheden. [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de franchiseovereenkomst heeft gesloten met Groei-en (handelend onder de naam ‘Impulsus, Personal Quality & Results), maar dat Groei-en de franchiseovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden, omdat er geen sprake is van een tekortkoming van [A] jegens Groei-en. Het voor de postcontractuele fase opgestelde beding heeft in de relatie tot Groei-en dan ook geen gelding, aldus [A]. Voorts heeft [A] gesteld dat IPQ&R/IS&F zich ten onrechte beroepen op het non-concurrentiebeding, aangezien er geen sprake is van contractsoverneming en de rechten van Groei-en derhalve niet op IPQ&R/IS&F zijn overgegaan. In dat verband heeft [A] betoogd dat de op grond van artikel 6:159 BW vereiste akte van levering en de toestemming van [A] ontbreken. Ten slotte heeft [A] gesteld dat zij in redelijkheid niet aan het non-concurrentiebeding kan worden gehouden, aangezien van een tekortkoming aan haar zijde geen sprake is, omdat de openstaande bedragen door middel van verrekening volledig zijn voldaan, en het beding bovendien onredelijk bezwarend is. Hiertegenover heeft Impulsus aangevoerd dat aan de voorwaarden voor contractsoverneming is voldaan, dat [A] door middel van het bepaalde in artikel 22 van de franchiseovereenkomst op voorhand met contractsoverneming heeft ingestemd en dat [A] zich gelet op de toepasselijke algemene voorwaarden niet op verrekening kan beroepen. Dit een en ander wordt echter door [A] gemotiveerd betwist. De standpunten van partijen staan derhalve lijnrecht tegenover elkaar. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat thans in ieder geval niet uitgesloten kan worden dat het in de franchiseovereenkomst opgenomen postcontractuele non-concurrentiebeding aan [A] kan worden tegengeworpen. Voor beantwoording van de vraag of dit zo is, is nader onderzoek nodig, dat het kader van een kort geding echter te buiten gaat en dat in een bodemprocedure zal moeten plaatsvinden. Nu gelet op het voorgaande niet in de voor toewijzing in kort geding vereiste mate aannemelijk is dat het [A] vrij staat haar (bestaande) relaties door middel van het geven van training en coaching te blijven bedienen, maar evenmin dat [A] gebonden is aan het non-concurrentiebeding, worden de meer subsidiaire vordering in conventie onder (6) en de vordering in reconventie zoals genoemd in 3.4. onder (II) onder (a) afgewezen. Hetzelfde geldt voor de meer subsidiaire vordering in conventie onder (7), nu evenmin voldoende duidelijk is of en zo ja, in hoeverre Impulsus gerechtigd is relaties van [A] te benaderen.
4.5. De hiervoor in 3.4. onder (II) onder (b) vermelde reconventionele vordering wordt afgewezen. [A] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen gebruik (meer) maakt van de intellectuele eigendomsrechten van Impulsus, dat zij inmiddels is uitgeschreven uit de registers van de Kamer van Koophandel, dat bij haar LinkedIn-profiel alleen is vermeld dat zij werkervaring heeft met CiEP en dat zij richting derden niet de indruk wekt nog gebruik te maken van CiEP. Hiertegenover heeft Impulsus haar belang bij toewijzing van deze vordering onvoldoende onderbouwd. Nu aan de voorwaarde waaronder de in 3.4. onder (I) genoemde vordering is ingesteld niet is voldaan, behoeft deze geen verdere bespreking.
Mediarecht. Recht om vergeten te worden. Vordering tot verwijdering van verwijzingen in zoekmachine. Invullen volledige naam levert verwijzingen op naar websites met initialen van verdachte van misdrijf. Vooralsnog moet daarom worden aangenomen dat de publicaties die daarvan, zoals gebruikelijk, het gevolg zijn geweest en de publieke belangstelling daarvoor, aan het eigen gedrag van [appellant] te wijten zijn. Belang publiek. Manipuleren van zoekgegevens niet aannemelijk gemaakt. Van opzettelijke beschadiging door autocomplete-toevoeging 'Peter R de Vries' is niet gebleken. Bekrachtiging van vonnis waarbij gevorderde voorzieningen zijn afgewezen.
Handelsnaamrecht. Contractenrecht. Partijen hebben een overeenkomst tot overname handelsnaam, domeinnaam en telefoonnummer TAXIMAXX(.nl) geldig vanaf 1 november 2013. Na deze datum wordt door gedaagde conservatoir beslag gelegd op 4 voertuigen die eiser in huurkoop van gedaagde zou verkrijgen. Er volgt opheffing van de bewaring, verlening medewerking contractsoverneming en staking gebruik handelsnaam.
Uitspraak ingezonden door Laura Broers en Bas Le Poole,
Uitspraak ingezonden door Diederik Donk,
Als randvermelding. Verschillende vennootschappen maken gebruik van zelfde postbus, zelfde aanduidingen, zelfde logo en zelfde website. Vergaande (schijn van) vervlechting tussen ondernemingen en gezamenlijke presentatie aan het publiek. Aangedragen feiten zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat Docky niet met GCC Edda Huzid heeft gecontracteerd.
Databankenrecht. Mededingingswet, misbruik van machtspositie, tussenvonnis. NVM-leden zijn verplicht om dienstverleningsopdrachten te melden in TIARA, een door NVM geëxploiteerde databank. Funda heeft een exclusieve licentie voor onbepaalde tijd verkregen. VBO Makelaar vordert verklaring voor recht dat Funda onrechtmatig handelt en veroordeling op non-discriminatoire wijze ruimte voor woningadvertenties met dezelfde functionaliteiten aan te bieden ten minste voor betreft de basisplaatsing en objectinformatiedatabase. Er zou sprake zijn van een machtspositie op een relevante markt, waarvan misbruik wordt gemaakt. De rechtbank gelast een comparitie van partijen.
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof,
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Arthos [eiser] gebruikt OK Huis Nederland als handelsnaam. OK Huis [eisers] lanceren onder hun beheer de website www.mijn-okhuis-ervaring.nl. Feitelijk is hier sprake van een zogenaamd shocklog welke tracht door middel van schokkende en agressieve inhoud veel publiek te trekken, niet gehinderd door enige grens. Eiser heeft onvoldoende gesteld dat de uitingen feitelijk onjuist zijn. Uitingen kwalificeren niet als intimiderend, suggestief en/of grievend. Vordering tot verwijdering negatieve uitlatingen van weblog afgewezen.