Overige  

IEF 14757

Vernietiging licentieovereenkomst wegens dwaling

Hof 's-Hertogenbosch 10 maart 2015, IEF 14757; ECLI:NL:GHSHE:2015:842 (Holding tegen Project Management)
Geïntimeerde verleent door ondertekening aan appellant als licentiehouder het recht de door geïntimeerde ontwikkelde programma’s te verhandelen en uit te voeren. Appellant vordert vernietiging van licentieovereenkomst wegens dwaling. Die vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling treft ook de verbintenissen van beide partijen zoals in de overeenkomst vastgelegd, en dan kan geen sprake meer zijn van een tekortkoming in de nakoming daarvan (Zie in dezelfde zin HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3765). De vorderingen die partijen verder over en weer uit hoofde van de overeenkomst hebben ingesteld worden daarom allemaal afgewezen.

 


3.8.2. Bovendien was [appellante] al medio 2006, dus kort na het sluiten van de licentieovereenkomst, op de hoogte van de rol van [voormalig trainer geïntimeerde] en de trainingen die [voormalig trainer geïntimeerde] verzorgde. en een vordering tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling is dus al in 2009 verjaard.

3.8.5.
[geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd de stelling van [appellante] betwist dat [appellante], indien zij van het bovenstaande op de hoogte zou zijn geweest vóór het sluiten van de licentieovereenkomst, die overeenkomst niet of in elk geval niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. Dit brengt mee dat het beroep van [appellante] op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling, dat klaarblijkelijk gebaseerd is op de in artikel 6:228 lid 1 sub b genoemde dwalingsgrond, in beginsel voor honorering in aanmerking komt.

3.8.6.
Het voorgaande brengt mee dat een oordeel gegeven moet worden over het beroep dat [geïntimeerde] heeft gedaan op verjaring van de bevoegdheid van [appellante] om de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling. [geïntimeerde] heeft dienaangaande aangevoerd dat [appellante] al in 2006 op de hoogte was van de samenwerking van [geïntimeerde] met MKB Cursus & Advies en de rol die [voormalig trainer geïntimeerde] daarbij speelde. Ter onderbouwing van die stelling heeft [geïntimeerde] verwezen naar een e‑mail van [voormalig trainer geïntimeerde] aan [Project Management] van 11 juni 2006 en een e-mail van [voormalig trainer geïntimeerde] aan [Project Management] van 21 juni 2013.

3.8.7.
Het hof verwerpt dit beroep op verjaring.
IEF 14746

Schadevaststelling Malafide hondenhandelaren

Hof Amsterdam 21 oktober 2014, IEF 14746; ECLI:NL:GHAMS:2014:4329 (TROS tegen Lako Kennels)
Mediarecht. Zie eerder ECLI:NL:GHAMS:2013:2860; IEF 10102 en IEF 2088. Schadevaststelling na in eerdere procedure vastgestelde onrechtmatige uitzending van Radar over (volgens Tros) malafide hondenhandelaren. Behandeling van grieven tegen schadevaststelling door rechtbank op basis van deskundigenrapport. Hof corrigeert de schadevaststelling in die zin dat geoordeeld wordt dat sprake is van schade (in de vorm van winstderving) over een kortere periode dan de rechtbank oordeelde alsmede dat de schade over de laatste jaren van die periode aanmerkelijk lagere bedragen betreft dan door de rechtbank (aan de hand van het deskundigenrapport) was bepaald. Tros wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding (in hoofdsom) van € 328.109,- (in eerste aanleg was dat € 505.579,-).
Lees verder

IEF 14739

Geen dwaling over merchandiselicentie bij aankoop Charging bull

Rechtbank Amsterdam 16 juli 2014, IEF 14739; ECLI:NL:RBAMS:2014:4506 (Charging Bull miniaturen)
Uitleg exploitatie/koopovereenkomst. Eiser heeft het beeld "Charging Bull" gemaakt. Tussen partijen is een koopovereenkomst en voor miniaturen een exploitatie- en licentieovereenkomst gesloten. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat door de plaatsing van het beeld op het beursplein te Amsterdam de voorwaarde van artikel 4.2 (placed in a public place in Amsterdam) van de koopovereenkomst voor de betaling van het restant van de koopsom is vervuld. Ook al is de plaatsing met een tijdelijk objectvergunning of zelfs zonder vergunning. Zonder exploitatiemogelijkheden had gedaagde het beeld nooit gekocht. Het beroep van gedaagde op dwaling, opschorting, ontbinding en artikel 6:248 BW faalt en betaling van restbedrag €326.607,50 wordt toegewezen.

2.1. [naam eiser] heeft het beeld “Charging Bull” gemaakt (hierna ook: het beeld).

2.2. Partijen zijn in november en december 2011 in onderhandeling getreden over het sluiten van een exploitatie- en licentieovereenkomst ten aanzien van het beeld. De exploitatie zou bestaan uit het vervaardigen van merchandise, zoals miniaturen en dergelijke, en het verkopen van deze merchandise in winkels om en nabij de plaats waar het beeld zou worden geplaatst.

Dwaling
4.7. [naam gedaagde] onderbouwt zijn beroep op dwaling als volgt. Feitelijk was er sprake van een financieringsconstructie. De koopsom van $ 400.000,00 is veel hoger dan de eigenlijke waarde van het beeld, maar door middel van de exploitatie van het beeld zou deze investering worden terugverdiend. Zonder exploitatiemogelijkheden had [naam gedaagde] het beeld nooit gekocht van [naam eiser]. Uit de feiten blijkt dat voor [naam gedaagde] de inhoud en de totstandkoming van de exploitatie- en licentieovereenkomst essentieel waren voor het sluiten van de koopovereenkomst. Nu [naam eiser] stelt dat er geen exploitatie- en licentieovereenkomst is tot stand gekomen, heeft [naam gedaagde] gedwaald ten aanzien van het sluiten van de koopovereenkomst, aldus steeds [naam gedaagde].

4.8. De rechtbank neemt in aanmerking dat onduidelijk is gebleven of [naam gedaagde] doelt op de dwalingsgrond bedoeld in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a, b of c Burgerlijk Wetboek (BW). Als gevolg daarvan is zijn beroep op dwaling onvoldoende onderbouwd en dient het te worden afgewezen. Er wordt ook overigens tevergeefs een beroep gedaan op dit verweermiddel nu de (eventuele) dwaling in de omstandigheden van dit geval voor rekening van [naam gedaagde] behoort te blijven. Het had immers op zijn weg gelegen om te bedingen en contractueel vast te (doen) leggen dat hij van de verplichtingen uit de koopovereenkomst zou worden bevrijd bij niet-totstandkoming (of niet-nakoming) van de exploitatie- en licentieovereenkomst, voor zover die overeenkomst voor hem essentieel was. In plaats daarvan is in artikel 4.5 van de koopovereenkomst enkel opgenomen dat [naam gedaagde] de keuze heeft het beeld terug te geven als het beeld niet “ in a public place in Amsterdam, The Netherlands ” zou worden geplaatst, respectievelijk het beeld (ook dan) te kopen en de resterende koopsom te betalen (zie r.o. 2.3).

Opschorting en ontbinding
4.12. Uit het voorgaande blijkt dat in het midden kan blijven of de exploitatie- en licentieovereenkomst tot stand is gekomen en welk recht op deze rechtsvraag van toepassing is.

Artikel 6:248 BW
4.14. De rechtbank neemt in aanmerking dat voor een veroordeling tot nakoming (reeds) geen plaats is omdat [naam gedaagde] heeft nagelaten een daarop gerichte reconventionele vordering in te stellen. Het beroep op artikel 6:248 BW faalt ook voor het overige, hetgeen als volgt wordt toegelicht. Er ontbreekt een (gedocumenteerde) inschatting van de waarde van het beeld. Daardoor kan niet worden beoordeeld of het vasthouden aan de afgesproken koopsom in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bovendien heeft [naam gedaagde] op de comparitie (samengevat) verklaard dat hij tot de gekozen constructie is gekomen om [naam eiser] financieel te helpen, wat gebondenheid aan de afgesproken koopsom in de gegeven omstandigheden juist aanvaardbaar zou kunnen doen zijn. Tot slot voorziet artikel 4.5 van de koopovereenkomst in een optie voor [naam gedaagde] om het beeld in de daar genoemde situatie te kopen, maar in een verlaging van de koopsom is (ook) in die bepaling niet voorzien (r.o. 2.3).

4.15. Nu de weren van [naam gedaagde] falen, betekent dat gelet op hetgeen in r.o. 4.5 is overwogen, dat de gevorderde hoofdsom met rente zal worden toegewezen.

Dictum
De rechtbank
5.1. veroordeelt [naam gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] te betalen het bedrag van $ 326.607,50, te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119a BW over $ 300.000,00 vanaf 2 augustus 2013 tot aan de dag van algehele voldoeni
IEF 14741

Negatieve uitlatingen in Whatsapp-privégesprekken niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Limburg 21 januari 2015, IEF 14741; ECLI:NL:RBLIM:2015:492 (Sky-Access tegen ex-werknemer)
Mediarecht. Ex-werknemer zou zich schuldig hebben gemaakt aan smaad en/of laster jegens ex-werkgever door negatieve uitlatingen te doen in gevoerde Whatsapp-gesprekken en in sociale media. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatige gedragingen, noch van handelingen die in strijd zijn met het geheimhoudingsbeding dan wel de arbeidsovereenkomst.

3.1. Sky-Access vordert na vermeerdering van eis om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] te verbieden negatieve uitlatingen over Sky-Access aan derden te doen, waaronder mede doch niet uitsluitend begrepen haar medewerkers, oud-werknemers, concurrenten, klanten en relaties. (...)

3.2. Sky-Access voert ter onderbouwing van haar vordering het navolgende aan. [gedaagde] heeft zich schuldig gemaakt aan smaad, laster en aantasting van de goede naam jegens haar. [gedaagde] heeft met zowel huidige als voormalige werknemers van Sky-Access contact opgenomen en zich jegens hen negatief over Sky-Access uitgelaten. Voorts heeft [gedaagde] een klacht ingediend bij IRATA, terwijl [gedaagde] IRATA niet op de hoogte had mogen stellen van vertrouwelijke onderwerpen die betrekking hebben op Sky-Access. Voorts heeft [gedaagde] zich negatief over Sky-Access uitgelaten op LinkedIn. Ook heeft [gedaagde] de overeengekomen geheimhoudingsplicht geschonden door overlegging van zijn logboek aan vier andere bedrijven. Ten slotte heeft hij ten onrechte beweerd dat namens Sky-Access een negatieve referentie is afgegeven in het kader van een sollicitatie van [gedaagde] bij het ministerie van defensie.

4.4. Volgens Sky-Access heeft [gedaagde] door het onder 2.6. weergegeven Whats App-gesprek met [naam werknemer] opzettelijk de eer en de goede naam van Sky-Access aangetast.

Voor het oordeel over het al dan niet onrechtmatig zijn van de gedane uitlatingen is onder meer relevant in welke bewoordingen de uitlatingen zijn gedaan en in welke context dat is geschied. Het gegeven dat [gedaagde] met een oud-medewerker via Whats App een privé-gesprek voert waarin hij zijn boosheid uit, maakt niet dat dit gedrag zonder meer onrechtmatig is. Op grond van hetgeen Sky-Access heeft aangevoerd, alsmede op grond van voormeld weergegeven gesprek, kan niet worden geconcludeerd dat Sky-Access er in is geslaagd zodanige feiten en omstandigheden te stellen, dat deze met zich brengen dat door toedoen van [gedaagde] een subjectief recht van Sky-Access is geschonden, althans dat door [gedaagde] is gehandeld in strijd met hetgeen hem in het maatschappelijke verkeer zou hebben betaamd. Zonder deze nadere toelichting, die ontbreekt, kan voorshands niet worden geoordeeld dat van onrechtmatig handelen sprake is.

4.5. Volgens Sky-Access had [gedaagde] IRATA niet op de hoogte mogen brengen van vertrouwelijke zaken die op haar betrekking hebben, zoals hij heeft gedaan met zijn klacht per e-mail. Hij had eerst met Sky-Access, in de persoon van [naam directeur], over deze kwestie contact dienen op te nemen, aldus Sky-Access.

Ook ten aanzien van deze klacht bij IRATA is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk dat sprake is van onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] jegens Sky-Access. Gebleken is dat [gedaagde] jegens IRATA naar waarheid heeft verklaard over zijn ervaringen bij Sky-Access. Los van de vraag of die ervaringen leiden tot de conclusie dat er al dan niet sprake was van een onveilige situatie - partijen verschillen daarover van mening - kan dat niet als onrechtmatig worden bestempeld. De mogelijkheid dat [gedaagde] zijn klachten niet eerder intern heeft geuit - wat Sky-Access stelt en [gedaagde] betwist - maakt dat niet anders.
4.6. Voorts heeft Sky-Access naar voren gebracht dat zij op 15 augustus 2014 op de hoogte is gesteld van het gegeven dat [gedaagde] zich negatief jegens haar heeft uitgelaten op LinkedIn. Sky-Access stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] ter zake het plaatsen van deze tekst heeft gehandeld in strijd met artikel 7:611 BW en het geheimhoudingsbeding in artikel 11.1 van de arbeidsovereenkomst.

Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] dit bericht, vrijwel meteen nadat Sky-Access hier contact over had opgenomen, heeft verwijderd en nadien geen voor Sky-Access negatief gekleurde berichten meer heeft geplaatst. De voorzieningenrechter overweegt dan ook dat ervan moet worden uitgegaan dat er aan de zijde van [gedaagde] thans geen sprake is van onrechtmatige gedragingen, noch van handelingen die in strijd zijn met het geheimhoudingsbeding dan wel de arbeidsovereenkomst. Daarenboven is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn, nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] sinds 15 augustus 2014 nog enig bericht met een soortgelijke strekking op LinkedIn heeft geplaatst en [gedaagde] daarenboven onweersproken heeft gesteld dat hij inmiddels een nieuwe baan heeft in een geheel andere branche. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding [gedaagde] een verbod op te leggen, nog los van de vraag of het plaatsen van het bericht onrechtmatig was.

Op andere blogs:
Mitopics

IEF 14738

Auteursrechten overleden kunstenaar zijn overgedragen aan vennootschap

Rechtbank Noord-Holland 24 december 2014, IEF 14738; ECLI:NL:RBNHO:2014:12269 (eisers tegen NIC.)
Auteursrecht. Contractenrecht. De auteursrechten zijn bij leven van de kunstenaar ingebracht in de door hem opgerichte vennootschap ten behoeve van de exploitatie van de kunstwerken/beeldentuin/museum. De rechtbank legt de bepalingen in de akte van oprichting van de vennootschap uit met inachtneming van de omstandigheden van het concrete geval en concludeert dat de vennootschap auteursrechthebbende is.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien overdracht van auteursrechten niet zou worden aangenomen, ervan uit dient te worden gegaan dat een licentieovereenkomst bestaat. De door eisers gevraagde verklaring voor recht dat de licentieovereenkomst is beëindigd, zou in dat geval voor afwijzing gereed liggen aangezien geen sprake is van een redelijke opzegtermijn en bovendien een aanbod tot passende schadeloosstelling geheel ontbreekt. De tegen de certificaathouder van de vennootschap gerichte uitstotingsvordering ontbeert juridische grondslag. Het beroep op artikel 2:336 BW wordt verworpen. Verder worden de vorderingen tot terugbetaling van de leningen en de achterstallige stamrechtuitkering aan de echtgenote van de kunstenaar toegewezen. De algemene schadevergoedingsvordering wordt afgewezen omdat niet is onderbouwd waaruit de gestelde schade bestaat.


III Auteursrechten
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de kunstwerken van [A.] auteursrechten rusten. Evenmin is tussen partijen in geschil dat die auteursrechten bij leven van [A.] en voorafgaand aan de oprichting van de vennootschap bij [A.] rustten. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de auteursrechten bij de oprichting van de vennootschap in de vennootschap zijn ingebracht, dan wel dat de auteursrechten bij [A.] zijn gebleven en na zijn overlijden krachtens erfopvolging zijn overgegaan op [eiser1].
4.12.
Voor overdracht van auteursrechten is ingevolge artikel 2 lid 2 Auteurswet (hierna: Aw) een daartoe bestemde akte vereist. Nu gedaagden zich op het standpunt stellen dat sprake is van overdracht van de auteursrechten aan hen, ligt de bewijslast van het bestaan van een akte van overdracht bij gedaagden. Gedaagden beroepen zich in dat kader onder meer op de oprichtingsakte van de vennootschap. In de oprichtingsakte, zoals vermeld onder 2.4, is voor zover hier van belang, vermeld dat [A.] zijn “gehele” onderneming zal inbrengen, omvattende “alle activa” van gemelde onderneming. In de akte van inbreng, zoals vermeld onder 2.5., is voor zover hier van belang, vermeld dat [A.] het huis met atelier, expositieruimte, erf schuur en weiland en “alle overige activa” omschreven in de akte van oprichting inbrengt en in volle eigendom overdraagt aan de vennootschap.

4.13.
De taalkundige uitleg van de aktes wijst er op dat alles is overgedragen, zonder daarbij een uitzondering te maken voor de auteursrechten. (...)
4.15.
De conclusie van het voorgaande luidt dat de auteursrechten van [A.] bij akte van inbreng in de vennootschap zijn ingebracht, zodat de vennootschap auteursrechthebbende is.
IEF 14736

Buma heeft niet aan inspanningsverplichting voldaan

Rechtbank Noord-Holland 11 februari 2015, IEF 14736 (Van Katwijk tegen Vereniging BUMA)
Uitspraak ingezonden door Ilse Werts en Wim Maas, Deterink. Muziekauteursrecht. Eiser is tekstschrijver/componist voor de artiest René Froger. Buma beheert de muziekauteursrechten. Eiser vordert een verklaring voor recht dat Buma in haar inspanningsverplichting (exploitatie en schikkingsovereenkomsten) toerekenbaar tekort is geschoten. Van Katwijk stelt, terecht, dat Buma toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar inspanningsverplichting en haar verplichting tot uitbetaling van het meer dan 50% geïncasseerde zoals uit de schikkingsovereenkomst volgt. Hoewel met de schikking was gebleken dat Froger geen volledige set- en speellijsten overlegde, is enkel op reguliere wijze geïncasseerd en uitbetaald. Gelet op deze voorgeschiedenis die heeft geleid tot de schikking had het op Buma's weg gelegen op eigen initiatief actie te ondernemen richting (het management van) Froger om de benodigde lijsten te krijgen. De rechtbank stelt Buma in de gelegenheid de e-mail te overleggen waaruit de instemming door Van Katwijk van de uitbetaling blijkt.

4.2. Vervolgens is de vraag aan de orde of Buma heeft voldaan aan de inspanningsverplichting die zij op grond van artikel 5, derde lid, van het reglement heeft. Ondanks het feit dat deze inspanningsverplichting niet onbeperkt is, heeft Buma hieraan niet voldaan. Hoewel met de schikking van 2005 namelijk al was gebleken dat Froger geen volledige set- en speellijsten overlegde, heeft Buma voor optredens van Froger in de periode 2005-2011 alleen op reguliere wijze geïncasseerd en uitbetaald aan Van Katwijk. Pas toen in 2011 op basis van door Van Katwijk geleverde informatie bleek dat er mogelijk wederom door Froger onvolledige set- en speellijsten waren overgelegd, heeft Buma Froger gedagvaard. Vervolgens is gebleken dat meerdere set- en speellijsten inderdaad niet bij Buma bekend waren en is Van Katwijk pas in 2012 uitbetaald voor meerdere optredens van Froger in de periode 2005-2010. Buma is in dit kader dan ook toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar inspanningsverplichting. Gelet op de voorgeschiedenis die heeft geleid tot de schikking had van haar immers mogen worden verwacht dat zij al eerder en op eigen initiatief actie zou ondernemen richting (het management van) Froger om in bezit te komen van de benodigde lijsten. De door Van Katwijk in dit verband geleden schade bestaat uit de wettelijke rente over de bedragen die door Buma zijn uitgekeerd over de periode 2005-20 1 1 te rekenen vanaf het moment dat de reguliere uitkering aan Van Katwijk voor het gebruik van zijn werken door Froger zou hebben plaatsgevonden indien de lijsten direct na het optreden beschikbaar zouden zijn, tot het moment dat Buma Froger heeft gedagvaard. Op dat moment is Buma immers wel aan haar inspanningsverplichting gaan voldoen.

4.3. Daarnaast is Buma toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar inspanningsverplichting door naar aanleiding van de getuigenverklaring van Froger geen nader onderzoek te doen naar de door hem aangeleverde setlijsten. Froger heeft in 2011 aan Buma setlijsten van zijn optredens in de periode 2007-2011 overgelegd waaruit naar voren komt dat hij tijdens zijn optredens alleen de nummers “Just say hello”, “Are you ready for loving me” en “Calling out your name” uitvoert. Op basis hiervan heeft Buma aan Van Katwijk in 2012 voor de optredens van Froger in de periode 2005-20 10 uitgekeerd. Froger heeft tijdens zijn getuigenverhoor op 8 februari 2013 echter verklaard dat hij tijdens optredens ook de nummers “Man with a mission” en “Your place or mine” uitvoert. Nu Buma geen onderzoek heeft gedaan naar deze tegenstrijdigheid, levert dit een schending van haar inspanningsverplichting op.

De rechtbank 5.1. Stelt Buma in de gelegenheid de e-mail te overleggen waaruit naar voren komt dat Van Katwijk heeft ingestemd met de uitbetaling voor optredens in de periode 2005-2010 aan hem in 2012 door Buma gedaan en verwijst de zaak hiertoe naar de rolzitting van 11 maart2015;

IEF 14725

HvJ EU: Geen verlaagd btw-tarief op levering digitale of e-books

HvJ EU 5 maart 2015, IEF 14725; ECLI:EU:C:2015:141/ECLI:EU:C:2015:143; zaken C-479/13 en C-502/13 (Commissie tegen Frankrijk en Luxemburg) - persbericht
Toepassing van een verlaagd tarief op de levering van digitale of elektronische boeken. Het hof verklaart voor recht: Door een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde toe te passen op de levering van digitale of elektronische boeken, is de Franse Republiek/Groothertogdom Luxemburg de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 en 98 van richtlijn 2006/112/EG (...).

54      Evenmin kan worden ingestemd met het argument van het Groothertogdom Luxemburg dat punt 6 van bijlage III bij de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het mede de levering van elektronische boeken omvat, omdat anders zou worden voorbijgegaan aan de doelstelling van deze bepaling, aangezien er geen digitale boeken meer bestaan die materialiter aan de klant worden overhandigd. In dit verband behoeft immers slechts te worden opgemerkt dat dit argument op een onjuiste premisse steunt, zoals wordt aangetoond door de omstandigheden van de zaak die heeft geleid tot het arrest K (EU:C:2014:2207).
IEF 14721

Geen (tweede) opdracht tot branded import zonnepanelen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 2 maart 2015, IEF 14721 (TSS tegen Recom)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals. Merkenrecht. Douane. TSS en Recom hebben een leveringsovereenkomst voor 1.568 zonnepanelen. Recom verzocht de douane op te treden, vanwege het vermoeden dat TSS 'Recom branded zonnepanelen' zou importeren zonder toestemming. Er is sprake van namaak en Recom dagvaart TSS voor Beneluxmerkrechtinbreuk. TSS vordert om vrijgave van de zonnepanelen en de in haar opdracht geproduceerde en door de douane niet vrijgegeven zonnepanelen op RECOMs kosten het merk te laten verwijderen. Er is slechts sprake van één overeenkomst en de tweede productie is op eigen risico van TSS geweest. Dat de goederen niet zijn ingeklaard en zich in T1-status bevinden, maakt het nog onvoldoende aannemelijk dat de goederen niet bestemd zijn voor de EU c.q. Benelux. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

4.9.3. (...) Daar staat echter tegenover dat TSS veelvuldig, bijvoorbeeld in e-mails van 5 en 12 mei 2014, aandringt op het doen van de aanbetaling, maar blijkbaar is gaan produceren zonder dat enige aanbetaling is ontvangen. Een tweede aanbetaling heeft Recom immers nooit gedaan. TSS heeft daar desgevraagd over verklaard dat het allemaal met spoed moest. Dat verklaart echter niet dat zij voor een klant waarmee zij blijkbaar voor het eerst zaken deed, welke klant de eerste aanbetaling al te laat deed, en welke klante vervolgende een tweede aanbetaling maar bleef uitstellen om vervolgens (bij e-mails van 12 mei 2014) tot twee maal toe aan te geven dat er niet geproduceerd moest gaan worden, toch en daarmee op geheel eigen risico is gaan produceren. (...) En hoewel TSS zich in deze procedure beroept op een met Recom gesloten tweede overeenkomst blijkt nergens uit dat zij dat in de periode vanaf mei/juni ook heeft gedaan. Sterker nog, TSS stelt zelf dat zij door de douane beslagen op 20 augustus 2014, nog voordat die de haven van Rotterdam hadden bereikt, heeft verkocht aan H&D. (...)
IEF 14718

Conclusie AG: Weigering erkenning beslissing vanwege openbare orde in aangezochte lidstaat

Conclusie A-G 3 maart 2015, IEF 14718; ECLI:EU:C:2015:137; zaak C-681/13;  (Diageo tegen Simiramido-04)
Conclusie mede ingezonden door Arnout Gieske en Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef advocaten. Gerechtskosten. Beslissing van een rechterlijke instantie van een andere lidstaat die strijdig is met het merkenrecht van de Unie. Conclusie AG na prejudiciële vragen van de Nederlandse Hoge Raad [IEF 13375]. Het feit dat een beslissing die in de staat van herkomst is gegeven strijdig is met het recht van de Europese Unie, rechtvaardigt niet dat deze beslissing in de aangezochte staat niet wordt erkend op grond dat zij strijdig is met de openbare orde van deze staat.

Gezien het voorgaande geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van de Hoge Raad der Nederlanden als volgt te beantwoorden:

1)      Artikel 34, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet in die zin worden uitgelegd dat het feit dat een beslissing die in de staat van herkomst is gegeven strijdig is met het recht van de Europese Unie, niet rechtvaardigt dat deze beslissing in de aangezochte staat niet wordt erkend op grond dat zij strijdig is met de openbare orde van deze staat. Een loutere onjuiste opvatting van het nationale recht of van het Unierecht zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding kan, aangezien zij geen kennelijke schending oplevert van een rechtsregel van essentieel belang in de rechtsorde van de aangezochte staat, namelijk geen grond vormen voor een weigering om de beslissing te erkennen op basis van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001. De rechter van de aangezochte staat moet wanneer hij nagaat of sprake is van een eventuele kennelijke schending van de openbare orde ten gevolge van de schending van fundamentele regels van het recht van de Unie, rekening houden met het feit dat degene die zich tegen de erkenning van de beslissing in de aangezochte staat verzet, niet de in de staat van herkomst beschikbare rechtsmiddelen heeft aangewend.

2)      De gerechtskosten die verband houden met de procedure die in een lidstaat is ingesteld en betrekking heeft op een schadevordering op grond van schade die door beslag is veroorzaakt, waarin de vraag is gerezen naar de erkenning van een beslissing die is gewezen in een andere lidstaat in een geding tot handhaving van een intellectuele-eigendomsrecht, vallen onder artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.”

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 34, [...] punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat deze weigeringsgrond mede ziet op het geval waarin de beslissing van de rechter van de lidstaat van herkomst evident in strijd is met het Unierecht, en dit door die rechter is onderkend?

2)      a)      Moet artikel 34, [...] punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat aan een geslaagd beroep op deze weigeringsgrond de omstandigheid in de weg staat dat de partij die zich op deze weigeringsgrond beroept, heeft nagelaten om in de lidstaat van herkomst van de beslissing de aldaar beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden?

2)      b)     Indien het antwoord op vraag 2 a) bevestigend luidt, wordt dit anders indien het aanwenden van rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst van de beslissing zinloos was, omdat moet worden aangenomen dat dit niet tot een andere beslissing zou hebben geleid?

3)      Moet artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling mede ziet op de kosten die partijen maken in het kader van een geding in een lidstaat tot schadevergoeding, indien de vordering en het verweer betrekking hebben op de beweerde aansprakelijkheid van de verwerende partij wegens beslagen die zij heeft gelegd en aanzeggingen die zij heeft gedaan ter handhaving van haar merkrecht in een andere lidstaat, en in dat verband een vraag rijst naar de erkenning in eerstgenoemde lidstaat van een beslissing van de rechter van laatstgenoemde lidstaat?

IEF 14717

Niet naleven gebruikersvoorwaarden free disclaimer is auteursrechtinbreuk

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 11 december 2013, IEF 14717 (eiser tegen Reputations Corporate Communication)
Vgl. IEF 14691. Auteursrecht. Voorwaarden. Eiser heeft in het najaar van 2002 een internetdisclaimer geschreven. Deze is te raadplegen via www.freedisclaimer.eu en mag, met inachtneming van de gebruiksvoorwaarden, door anderen door middel van een hyperlink openbaar worden gemaakt. Eiser heeft Reputations diverse malen verzocht de disclaimer van haar website te verwijderen ofwel de bron of naam van eiser bij de disclaimer te vermelden. Hieraan werd niet voldaan en heeft de inbreukmakende URL op de zwarte lijst van zijn pagina geplaatst, waarop gedaagde verzoekt om verwijdering. De wijze waarop gedaagde de disclaimer gebruikt, levert een inbreuk op van het aan eiser toekomend auteursrecht.

4.6. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Reputations zich aan de door [eiser] gestelde voorwaarden heeft gehouden. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de gebruiksvoorwaarden voldoende duidelijk blijkt dat indien een (rechts)persoon/ organisatie de disclaimer op zijn of haar website wil plaatsen, hij/zij daarvoor op die desbetreffende website een link met de html-regel dient op te nemen, zoals vermeld onder 1. van de gebruiksvoorwaarden. Daar staat immers ‘slechts linken naar de disclaimer d.m.v. de vorenbedoelde html-regel;’. Indien een gebruiker van een website voornoemde link aanklikt, zal de disclaimer verschijnen. In dit geval heeft Reputations niet de hyperlink getoond op haar website, maar de disclaimer gekopieerd en geplakt. Deze werkwijze is niet conform de door [eiser] gewenste wijze van tonen van de disclaimer. [eiser] heeft echter verklaard dat hij het kopiëren en plakken van de disclaimer gedoogd, mits zijn naam en/of de bron wordt vermeld. Vaststaat dat ook dat niet is gebeurd. Het verweer van Reputations dat in de gebruiksvoorwaarden niet is vermeld dat de disclaimer niet gekopieerd en geplakt mag worden en dat in het geval dit wel gebeurt de bron moet worden vermeld, slaagt niet. Immers, zoals gezegd is de te hanteren werkwijze voor openbaarmaking duidelijk omschreven en Reputations heeft zich daaraan niet gehouden. Dat in de gebruiksvoorwaarden niet is opgenomen dat indien de disclaimer wordt gekopieerd en geplakt de bron moet worden vermeld, is gelet op het vorenstaande logisch omdat dit niet de te volgen werkwijze conform de gebruiksvoorwaarden is. [eiser] is gerechtigd om aan de ‘gedoogde’ werkwijze tot openbaarmaking van de disclaimer een voorwaarde te verbinden. Deze voorwaarde heeft hij aan Reputations kenbaar gemaakt in het e-mailbericht van 19 september 2013. Nu Reputations zich niet houdt aan die voorwaarde handelt zij ook in die zin in strijd met het auteursrecht van [eiser].

4.7. Nu aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de disclaimer een auteursrechtelijk beschermd werk is en vaststaat dat Reputations zich niet houdt aan de door [eiser] gestelde voorwaarden aan het gebruik van de disclaimer, is voldoende aannemelijk dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Reputations inbreuk maakt op de auteursrechten van [eiser]. De vordering tot het staken en gestaakt houden van de inbreuk makende handelingen zal gelet daarop worden toegewezen, met dien verstande dat Reputations wel gerechtigd de disclaimer op haar website te tonen indien zij dat doet overeenkomstig de daaraan door [eiser] gestelde voorwaarden.

Op andere blogs:
SOLV