Overige  

IEF 11162

Weggeven van CD samples

HvJ EG 30 september 2010, zaak C-581/08 (EMI tegen her Majesty's Revenue & customs)

Prejudiciële vragen gesteld door het VAT and Duties Tribunal, London Tribunal Centre, Verenigd Koninkrijk.

Als randvermelding, samenvatting van Hanneke van Lith, Masterstudent IViR. Artikel 5, lid 6, tweede volzin Zesde btw-richtlijn. Begrip ‚monster’ en 'geschenken van geringe waarde’. Muziekopnamen die gratis worden verstrekt voor promotiedoeleinden.

Het geding is het gevolg van het verzoek van EMI om teruggaaf van btw en de haar opgelegde btw-aanslag, met betrekking tot het weggeven van gratis muziekopnames met als doel nieuwe muziekreleases te promoten. Met de prejudiciële vragen wordt om uitleg van artikel 5, lid 6, (tweede volzin) van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) gevraagd, welke luidt als volgt:

„Met een levering onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, of dat hij om niet verstrekt of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden bestemt, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de [btw] is ontstaan. Onttrekkingen van goederen om voor bedrijfsdoeleinden te dienen als geschenken van geringe waarde of als monster, worden niet als zodanig beschouwd.”

Als onderdeel van haar promotiestrategie verstrekt EMI gratis muziekopnames aan verscheidene, invloedrijke personen en muziekpromotors binnen de entertainmentindustrie. Het Hof erkent dat het weggeven van muziekopnames op een dergelijke manier een belangrijk doch noodzakelijk middel is ter promotie van nieuwe muziekreleases. De uitzondering van artikel 5, lid 6, tweede volzin van de Richtlijn is hierbij in beginsel dus van toepassing.

31        Inzonderheid op het gebied van artistieke producten is het verstrekken van gratis    exemplaren van nieuwe werken aan een tussenpersoon die tot taak heeft de kwaliteit daarvan kritisch te beoordelen en die dus invloed kan uitoefenen op de mate waarin het product op de markt ingang vindt, zoals een journalist of een presentator van een radioprogramma, het uitvloeisel van een promotiemethode waarbij het gebruik van het monster een gevolg is dat inherent is aan het promotie- en beoordelingsproces.
(…)
33    Ook al zou de verstrekking van één specimen kunnen volstaan voor de beoordeling van   een goed, in dit verband kan het verstrekken van meerdere specimina als monster in beginsel niet uitgesloten worden geacht van de werkingssfeer van de in artikel 5, lid 6, tweede volzin, van de Zesde richtlijn geformuleerde uitzondering inzake monster, nu de hoeveelheid monsters die een belastingplichtige aan dezelfde ontvanger, te weten in casu een tussenpersoon, kan verstrekken afhankelijk is van de aard van het vertegenwoordigde product en van het gebruik dat de ontvanger daarvan moet maken.
34    In sommige gevallen kan het verstrekken van meerdere of zelfs van een aanzienlijke hoeveelheid specimina van hetzelfde product aan een bepaalde ontvanger immers noodzakelijk zijn om te beantwoorden aan de doelstellingen die met het verstrekken van monsters worden nagestreefd.
35          Wanneer het muziekopnames betreft, kan het derhalve voor de kritische beoordeling en voor de promotie van een cd noodzakelijk zijn dat grote aantallen exemplaren van die cd aan tussenpersonen worden verstrekt opdat deze die vervolgens kunnen doorgeven aan personen die gericht zijn uitgezocht op basis van hun capaciteit om de verkoop van een muziekopname te promoten.

Met samenvatting van Hanneke van Lith.

IEF 11155

Licentieovereenkomst en samenwerking

Hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden 3 april 2012, LJN BW0811 (CORAM / Geesa tegen [A] UV Techniek B.V.)

Uitleg licentieovereenkomst legionella-douchekoppen. Vernietiging van die overeenkomst op grond van dwaling.

Naar aanleiding van de publiciteit over de legionella-affaire in Bovenkarpsel in 1999 heeft geïntimeerde een ontwerp gemaakt voor een douchekop met een UV-lamp waarmee legionella kan worden bestreden. Geïntimeerde heeft deze uitvinding wereldwijd geoctrooieerd. Zij heeft een prototype van deze douchekop laten maken en een daarop betrekking hebbend informatieblad. Voor de vercommercialisering beschikte ze zelf niet over de juiste kennis, financiële middelen en schaalgrootte om zelf een risicovol ontwikkelingstraject in te gaan.

Nu niet is gebleken dat er naast de licentieovereenkomst tevens een (mondelinge) samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, gaat het hof voorbij aan het gestelde. Het hof volgt de gestelde beroepen op dwaling, misbruik van omstandigheden en strijd met redelijkheid en billijkheid niet. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep [met dank aan de Rechtbank Zwolle-Lelystad, LJN BW0860].

Verder in citaten:

8.  Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit is af te leiden dat partijen, naast de licentieovereenkomst, een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan die inhield dat [geïntimeerden] dienden bij te dragen in de kosten van de ontwikkeling van de UV handdouche. Voor die stelling is in de gedingstukken geen steun te vinden. Blijkens de gedingstukken, hetgeen door [appellanten] niet is bestreden, was het de taak van [appellante sub 2] om van het geoctrooieerde ontwerp een product te ontwikkelen dat vervolgens door [appellanten] op de markt gebracht zou worden. Door [appellanten] is evenmin bestreden dat partijen daartoe de licentieovereenkomst zijn aangegaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het gegeven de strekking van de licentieovereenkomst onduidelijk wat de inhoud van zo'n samenwerkingsovereenkomst was.

11.  Nu niet is gebleken dat er naast de licentieovereenkomst tevens een (mondelinge) samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, gaat het hof voorbij aan het gestelde.

Dwaling
12.  Het geschil spitst zich voorts toe op de vernietigbaarheid van de licentieovereenkomst. [appellanten] beroepen zich op dwaling.

14.  Uit het informatieblad blijkt voldoende duidelijk dat sprake was van een idee voor een prototype dat is uitgewerkt in de vorm van een productontwerp. Het is eveneens voldoende kenbaar dat de in het informatieblad opgenomen informatie uitsluitend betrekking heeft op het daarin opgenomen prototype. Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] voldoende onderbouwd dat de in het informatieblad opgenomen informatie juist is (zie CvD, pt. 17 - 21).Tegen de achtergrond dat het aan [appellante sub 2] was om het geoctrooieerde productontwerp verder te ontwikkelen, kan niet worden volgehouden dat [appellante sub 2] op grond van de tekst van het informatieblad in de onjuiste voorstelling van zaken is komen verkeren dat de door haar te ontwikkelen UV douche zou voldoen aan de in het informatieblad genoemde (NEN)normen.

19.  Met [geïntimeerden] is het hof van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de enkele omstandigheid dat [de bestuurder] in de veronderstelling verkeerde dat [de directeur] akkoord was met de beëindigingsovereenkomst dwaling oplevert, nog daargelaten dat door [appellanten] geen feiten zijn gesteld of gebleken waaruit volgt [geïntimeerden] bij [de bestuurder] de indruk hebben gewekt dat [de directeur] reeds akkoord was. [appellante sub 1] was immers geen partij was bij de beëindigingsovereenkomst waarmee de tussen [geïntimeerden] en [appellante sub 2] gesloten licentieovereenkomst werd beëindigd. Voorts is het hof met [geïntimeerden] van oordeel dat in de gegeven omstandigheden verwacht mag worden dat [de bestuurder] als directeur van [appellante sub 2] en [de directeur] als directeur van [appellante sub 1] die op haar beurt bestuurder is van [appellante sub 2], elkaar op elkaar op de hoogte houden van hun gesprekken met [geïntimeerden] Ook op die grond faalt een beroep op dwaling.

Redelijkheid & billijkheid
23. (...) Het hof merkt allereerst op dat de rechter bij toepassing van artikel 6: 248 lid 2 BW de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. In dat licht bezien, is het hof van oordeel dat [appellanten], mede gelet op de stellingen van [geïntimeerden] dat het de bedoeling van partijen was dat [appellante sub 2] verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van de UV douche en zij verder niets verdiend hebben aan de UV douche door het uitblijven van de exploitatie daarvan, onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die haar beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid kunnen dragen. Dit geldt temeer nu het hier een transactie betreft tussen commerciële partijen en "spijt achteraf" geen geslaagd beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid oplevert.

Inhoud licentieovereenkomst
28.  In de licentieovereenkomst wordt niet vermeld of over de eenmalige vergoeding van € 60.000,- BTW is verschuldigd. Op de twee facturen die door [geïntimeerden] krachtens artikel 4 van licentieovereenkomst aan [appellante sub 2] zijn verstuurd, is over het totale bedrag van € 60.000,- BTW in rekening gebracht. Door [appellanten] zijn, mede gelet op het feit dat de facturen zonder protest zijn voldaan, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de door hen voorgestane uitleg kunnen dragen dat over de eenmalige vergoeding geen BTW is verschuldigd. Voorts stuit de desbetreffende vordering af op de verleende finale kwijting. De grief faalt derhalve.

IEF 11134

Kopiëren van geneesmiddelenrecepten

Hof 's-Gravenhage 20 maart 2012, LJN BV9808 (strafzaak kopie geneesmiddelenrecepten)

Als randvermelding. Kopiëren van recepten voor geneesmiddelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meer dan eens valselijk opmaken van recepten en het aanbieden van deze recepten aan diverse apotheken ten einde het medicijn Temazepam te verkrijgen. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 96 (zesennegentig) dagen.

Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat niet met zekerheid is vast te stellen dat in de aangiftes van de apotheken op de verdachte wordt gedoeld nu de aangevers nooit zijn geconfronteerd met de verdachte, overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft op 15 december 2009 tegenover de politie verklaard dat achter de recepten die zij heeft gekregen van de medisch specialisten Smeets, Walburg-Schmidt en Westedt een blanco recept zat en dat zij deze blanco recepten heeft gekopieerd teneinde Temazepam te verkrijgen. Ook heeft zij verklaard dat zij de naam [medeverdachte] als pseudoniem gebruikt. Bij de rechter-commissaris heeft zij opnieuw verklaard recepten te hebben vervalst. De politieverklaring van de verdachte wordt ondersteund door de facturen en de blanco recepten die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte, alsmede door de tenaamstelling daarvan en de namen van de "voorschrijvende" artsen die worden genoemd in de aangiftes van de apotheken. Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat het de verdachte is die in de aangiftes wordt bedoeld. Dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 oktober 2010 gedeeltelijk is teruggekomen van haar tegenover de politie en rechter-commissaris afgelegde verklaring, doet daar niets aan af. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
IEF 11133

Ontbreken van overgangstermijn

Rechtbank 's-Gravenhage 15 maart 2012, LJN BW0349 (X tegen belastinginspecteur)

Als randvermelding. Verhoging BTW-tarief beeldende kunst per 1 januari 2011. Ontbreken van een overgangsregeling of een overgangstermijn. Rechter mag wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Geen schending van het eigendomsrecht van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM. Eiser had ingevolge artikel 52 Wet op de omzetbelasting 1968 de meer verschuldigde omzetbelasting kunnen verhalen op zijn afnemer.

Eiser heeft in december 2010 een kunstwerk verkocht aan [E] voor € 8.500. De levering van het kunstwerk vond plaats op 3 januari 2011. Eiser heeft, ter zake van deze levering, het sinds 1 januari 2011 geldende normale tarief verschuldigde omzetbelasting aangegeven en betaald. Tegen deze voldoening op aangifte heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen.

6. Naar de rechtbank begrijpt, ziet eisers beroep op artikel 1, eerste protocol, bij het EVRM op de - zijns inziens - te snelle overgang van het lage tarief naar het normale tarief voor kunstvoorwerpen als bedoeld in Tabel I, post 29, onder b, ten 1o, behorende bij artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, waardoor hij zou zijn getroffen door een individuele en buitensporige last.

7. Aangaande de vraag of eiser is getroffen door een individuele en buitensporige last, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens artikel 52 van de Wet op de omzetbelasting 1968 is in een geval als het onderhavige een leverancier of dienstverrichter bevoegd om de als gevolg van eenwetswijziging meer verschuldigde omzetbelasting te verhalen op zijn afnemer en zijn daarmee strijdige bedingen nietig. Nu eiser ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de koopovereenkomst reeds in december 2010 is gesloten en het kunstwerk op 3 januari 2011 is geleverd, is eiser bevoegd de ter zake van de onderhavige levering door de tariefsverhoging meer verschuldigde omzetbelasting te verhalen op zijn afnemer. Daargelaten of die last buitensporig is, vindt de individuele last die eiser heeft getroffen niet zijn oorzaak in de tariefwijziging, maar in de keuze van eiser om zich jegens zijn afnemer niet op artikel 52 te beroepen. Voorts heeft eiser met de enkele stelling dat de tariefwijziging snel is ingevoerd niet aannemelijk gemaakt dat die wijziging ter zake van de onderhavige levering onvoorzienbaar in de uitoefening was.

8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond, en behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd niet te worden behandeld.

IEF 11122

Een geblokkeerde forumgebruiker

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad locatie Zwolle 12 januari 2012, LJN BV3553 (Wirozo beheer tegen gedaagde)

In't kort: Domeinnaamrecht. De vraag of een geblokkeerde deelnemer van porscheforum.nl met het gebruik van de domeinnaam hetporscheforum.nl onrechtmatig handelt. De domeinnaam is anoniem geregistreerd bij SIDN. Het forum dient binnen 24 uur offline gehaald te worden (vordering 1). En gedaagde dient een domeinnaam met daarin een combinatie van de woorden "porsche" en "forum" te staken (vordering 2). De machtiging tot overschrijving van de SIDN-registratie dient binnen 72 uur te worden verstrekt.

Anonieme registratie
4.2.  De domeinnaam "hetporscheforum.nl" is anoniem geregistreerd bij de SIDN, waardoor op grond van deze registratie niet kan worden achterhaald wie de houder van de domeinnaam is. [gedaagde] is door Wirozo gesommeerd om het gebruik van de domeinnaam te staken. [gedaagde] heeft inhoudelijk gereageerd op deze sommaties en heeft verklaard dat hij de domeinnaam van het forum niet zal gaan veranderen. [gedaagde] heeft daarbij nimmer opgemerkt dat hij geen houder is van de domeinnaam of dat Wirozo zich dient te wenden tot zijn besloten vennootschap. Gelet op hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid mocht Wirozo aannemen dat [gedaagde] houder is van de domeinnaam. [gedaagde] heeft eerst in het kader van onderhavig kort geding aangevoerd dat hij geen rechthebbende van de domeinnaam is, doch deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Nu voor bewijslevering door [gedaagde] in dit kort geding geen plaats is, gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat [gedaagde] houder is van de domeinnaam "hetporscheforum.nl".

Verschil leidt tot verwarring
4.3.  Het verweer van [gedaagde] dat sprake is van verschillende domeinnamen en dat zijn domeinnaam is geaccepteerd door de SIDN, waardoor er volgens hem geen sprake is van onrechtmatig handelen, faalt. Een als misbruik van recht te kwalificeren onrechtmatig handelen kan immers ook bestaan in het gebruik van een domeinnaam die een dermate grote gelijkenis vertoont met een reeds in gebruik zijnde domeinnaam dat argeloze bezoekers die op zoek zijn naar de website van de eerder geregistreerde domeinnaam terecht komen bij de website van een later geregistreerde domeinnaam. Voldoende aannemelijk is geworden dat daarvan in dit geval sprake is. Het verschil tussen de twee domeinnamen betreft enkel het aan de domeinnaam van [gedaagde] toegevoegde lidwoord "het". [gedaagde] heeft ter zitting ook erkend dat de grote gelijkenis tussen de domeinnamen tot verwarring leidt.

Om internetgebruikers te lokken
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zijn domeinnaam heeft geregistreerd en onderhouden met de bedoeling internetgebruikers die op zoek zijn naar het forum van Wirozo naar zijn eigen forum te lokken. Hiertoe is van belang dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat beide fora zich richten op dezelfde doelgroep en dat beide fora wat betreft uiterlijk en indeling een sterke gelijkenis vertonen. [gedaagde] heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij in samenspraak met andere deelnemers van "porscheforum.nl" uit onvrede over de gang van zaken op dat forum een eigen forum heeft opgericht. Dat op het internet verschillende fora aanwezig zijn met een domeinnaam waarin de woorden "porsche" en "forum" voorkomen en waartegen Wirozo niet optreedt, doet aan de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] niet af.

Waarde (mede) afhankelijk van aantal bezoekers
Voorts wordt overwogen dat de waarde die een domeinnaam vertegenwoordigt (mede) afhankelijk is van het aantal bezoekers. Voldoende aannemelijk is dat Wirozo schade lijdt door het op onrechtmatige wijze weglokken van internetbezoekers die op zoek zijn naar het forum van Wirozo.

Overdracht bevolen
4.5.  De voorzieningenrechter ziet eveneens aanleiding om het gevorderde onder 3 toe te wijzen, waarbij [gedaagde] een termijn wordt gegund van 72 uur. Hiertoe is van belang dat [gedaagde] de domeinnaam "hetporscheforum.nl" aan een derde zou kunnen overdragen en dat het forum dan kan worden voortgezet. Wirozo zou zich dan opnieuw moeten inspannen om het litigieuze gebruik van deze domeinnaam te doen staken. [gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat het overdragen van de domeinnaam aan een ander of aan Wirozo slechts een eenvoudige administratieve handeling is. Het standpunt van [gedaagde] dat het niet gebruikelijk is om tot overdracht van een domeinnaam te worden veroordeeld is niet nader onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Weglokken internetters via domeinnaam verboden)

IEF 11111

Een ander distributiestelsel

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad 23 maart 2012, KZ ZA 12-37 (Lubbers Wonen tegen Koninklijke Auping) - LJN BW1035

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx advocaten.

Merkenrecht. Overgang naar een ander distributiestelsel. Opzegging. Auping zal worden geboden om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, Lubbers een distributieovereenkomst aan te bieden van het type Select. Auping is gehouden de distributieovereenkomst na aanvaarding door Lubbers onverkort na te komen door het leveren van de collectie tegen de gebruikelijke margeafspraken.

4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de overgang naar een ander distributiestelsel als zodanig een voldoende zwaarwegende belang kan zijn om een bestaande distributieovereenkomst te beëindigen, mits daarbij aan een aantal voorwaarden is voldaan. Auping heeft besloten over te gaan op een selectief distributiestelsel en heeft daarbij kwantitatieve eisen gesteld. Het stellen van dergelijke eisen is toegestaan, mits een en ander op objectieve criteria berust en niet door willekeur wordt gekenmerkt.

4.9. De voorzieningenrechter komt al met al tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de door Auping aangevoerde opzeggingsgrond voldoende zwaarwegend is om tot beëindiging van de distributieovereenkomst te leiden.

Op andere blogs:
DeGier|Stam blog (Ik wil mijn distributienetwerk wijzigen. Mag ik in dat geval de overeenkomst met een distributeur beëindigen?)

 

IEF 11082

Langs andere kanalen dan het dealernetwerk

Rechtbank Zutphen 21 maart 2012, LJN BV9327 (Werzalit GmbH tegen Quick Service)

Merkenzaak. Werzalit Duitsland brengt, onder het merk Werzalit, bouwelementen van kunststof met houtspaander als vensterbanken, balkon- en gevelbekleding, tafelbladen en profielen op zowel de Nederlandse markt als daarbuiten. Quick Service mocht langs andere kanalen dan het dealernetwerk van Werzalit ook producten verkopen. De licentievergoeding wordt, zo luidt de brief van de advocaat, niet gezien als licentievergoeding maar als vergoeding voor de schade die Werzalit Duitsland lijdt als gevolg van merknaaminbreuk.

Het merkrecht op het merk Werzalit is vervallen per 4 augustus 2009. Voor zover dit merkrecht niet is vervallen, geldt dat Werzalit AG & Co merkhoudster is. Quick Service heeft nooit producten die zij heeft afgenomen van Werzalit Oostenrijk als producten van Werzalit Duitsland verkocht. Bovendien is zij nog steeds gerechtigd producten van Werzalit Duitsland te verkopen.

Degene die zich erop beroept dat waren door of met toestemming van de houder in het verkeer zijn gebracht, draagt de bewijslast van deze feiten. Het is aldus niet relevant of Quick Service op de hoogte was van de beëindiging van de licentie overeenkomst. Quick dient de verkoop van Werzalit producten te staken en gestaakt te houden.

Verder in citaten:

5.3.  Degene die zich erop beroept dat waren door of met toestemming van de houder in het verkeer zijn gebracht, draagt de bewijslast van deze feiten. In deze zin ook HvJ 8 april 2003, BIE 2004, 11. Uit deze bewijsregel volgt dat het niet relevant is of Quick Service ervan op de hoogte was dat de licentieovereenkomst tussen Werzalit Duitsland en Quick Service op 1 maart 2007 is geëindigd. Bewijslevering op dit punt voegt dus niets toe, zodat dat achterwege kan blijven.

Dictum:
6.4.  veroordeelt Quick Service de verkoop van Werzalit producten voor zover zij deze heeft afgenomen of afneemt van Werzalit Oostenrijk en/of Topalit GmbH, en het gebruik van de merknaam Werzalit voor die producten, te staken en gestaakt te houden,

6.5.  veroordeelt Quick Service om aan Werzalit Duitsland een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, met een maximum van € 250.000,

6.6.  veroordeelt Quick Service in de proceskosten, aan de zijde van Werzalit Duitsland tot op heden begroot op € 10.655,93,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
IEF 11081

Terugbetaling kosten rectificatie

Hof 's-Gravenhage 20 maart 2012 (bij vervroeging), LJN BV8506 (terugbetaling kosten rectificatie)

Als randvermelding. Uitlatingen niet onrechtmatig: vernietiging kort geding vonnis, terugbetaling van kosten rectificatie.

Kort en zakelijk weergegeven gaat het geschil over de vraag of [appellante] onrechtmatig jegens projectontwikkelaar [geïntimeerde] heeft gehandeld door bepaalde, hierna (in rechtsoverweging 7.10) te vermelden, uitlatingen te doen tegenover een journalist van de Telegraaf, te weten [Naam] (hierna: de journalist), welke uitlatingen door de journalist zijn verwerkt in een op 26 juni 2010 gepubliceerd artikel met als kop "Burgemeester in de verdediging". Met de burgemeester werd gedoeld op de toenmalige burgemeester van Noordwijk.

10. Wat heeft [appellante] gezegd?
Haar voornaamste aantijgingen richten zich tegen de gemeente en burgemeester [...], die haar tot sluiting wilden dwingen. Deze beschuldigingen vinden voldoende steun in de feiten nu inmiddels vaststaat dat de intrekking van de gebruiksvergunning onrechtmatig is geweest en nu in dit kort geding aannemelijk is geworden dat het verlies van deze (vaste) gebruiksvergunning van invloed is geweest op de hoogte van de biedingen, althans op het ontbreken daarvan. Hier komt bij dat de stelling van [appellante] dat haar hotel als enige met de plotselinge intrekking van de gebruiksvergunning werd geconfronteerd, niet, althans niet voldoende gemotiveerd, is weersproken, zodat het hof in deze procedure van de juistheid hiervan uitgaat. (...)

11. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [appellante] de uitspraken op grond van de haar bekende feiten en omstandigheden heeft kunnen doen. Aangezien haar uitlatingen jegens [geïntimeerde] niet diffamerend zijn, heeft ze deze ook mogen doen.. Dit betekent dat het bestreden vonnis vernietigd zal worden en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen.

12. [appellante] heeft haar vordering tot ongedaanmaking bij pleidooi gedeeltelijk ingetrokken en deze beperkt tot een vordering tot terugbetaling van de rectificatiekosten als bedoeld in rechtsoverweging 4, met wettelijke rente vanaf 23 september 2010, en een vordering tot terugbetaling van de door haar aan [geïntimeerde] betaalde proceskosten, met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2010. Deze vorderingen, waartegen geen verweer is gevoerd, acht het hof toewijsbaar.

IEF 11076

Volledige naam vermelden geen onrechtmatige daad

Rechtbank Amsterdam 7 maart 2012, LJN BV9330 (Eiser tegen Hearst Magazines voorheen Hachette Filipacchi Media)

Uitspraak ingezonden door Matthijs Kaaks, boekx. Als randvermelding. Vrijheid van meningsuiting. Onrechtmatige daad; het vermelden van de volledige naam in publicaties.

De FIOD heeft in het kader van een justitieel onderzoek, onderzoek gedaan naar eiser (verdachte faillissementsfraude). Een journalist heeft hierover gepubliceerd, waaronder in een boek Joep; van Held Tot Hoofdverdachte, ook onder vermelding van eisers volledige naam. De raad voor de journalistiek concludeert dat door de vermelding van klagers naam diens privacy disproportioneel is aangetast (zie hier).

Het enkele feit dat de volledige naam van eiser in de publicaties is vermeld moet niet als onrechtmatig worden beschouwd. De aangehaalde beslissing van de Raad voor de Journalistiek maakt dit niet anders. Bij de Raad voor de Journalistiek staat aan de hand van andere maatstaven dan die worden gehanteerd bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid en aan de hand van andere bewijsregels ter beoordeling of in strijd is gehandeld met in de journalistiek geldende normen en gedragsregels.

Verder in citaten:
4.7.  In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden betekent het enkele feit dat de volledige naam van [eiser] in de publicaties is vermeld nog niet dat het handelen van de zijde van Hachette c.s. als onrechtmatig moet worden beschouwd. De onder 2.9 aangehaalde beslissing van de Raad voor de Journalistiek maakt dit niet anders. Bij de Raad voor de Journalistiek staat aan de hand van andere maatstaven dan die worden gehanteerd bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid en aan de hand van andere bewijsregels ter beoordeling of in strijd is gehandeld met in de journalistiek geldende normen en gedragsregels. Dat de Raad de klacht gegrond heeft geacht is een omstandigheid die dient te worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of Hachette c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, maar hieraan komt geen doorslaggevende betekenis toe. Het schenden van een journalistieke afspraak om slechts de voorletters van diegenen die onderwerp zijn van justitieel onderzoek te vermelden (zoals neergelegd in de Leidraad voor de Raad van de Journalistiek), kan niet gelijk worden gesteld aan schending van een wettelijke bepaling. Hachette c.s. heeft ook - onbetwist - erop gewezen dat de Leidraad zelfregulering van dagbladen betreft, waaraan Hachette c.s. bij de publicaties niet gebonden was.

 

4.8.  De vermelding van [eiser] naam voluit in de Quote van april 2011, zoals hiervoor onder 2.8 geciteerd, kan wel als onnodig en pesterig worden beschouwd. Echter, het leed was toen al geschied. [eiser] was immers al door de eerdere publicaties bij een groter publiek als verdachte bekend geworden. [eiser] stelt ook met zoveel woorden het meest last te hebben gehad van het artikel in de Quote van december 2010. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] door de enkele vermelding van zijn naam in de Quote van april 2011 schade heeft geleden. Op uitsluitend deze publicatie kan de schadevergoedingsvordering daarmee niet worden gegrond.

4.9.  Uit het voorgaande volgt dat de afweging van de wederzijdse belangen, in het kader van artikel 10 lid 2 EVRM en artikel 6:162 BW, hier in het voordeel van de door artikel 10 beschermde vrijheid van meningsuiting van Hachette c.s. uitvalt. Onrechtmatig handelen van de zijde van Hachette c.s. jegens [eiser] wordt, ook gelet op het belang van de bescherming van [eiser] persoonlijke levenssfeer, niet aangenomen.

Lees hier het vonnis (grosse HA ZA 11-2349, LJN BV9330).

IEF 11075

Strafrecht special maart 2012

Hoge Raad 20 maart 2012, LJN BU8695 (strafzaak privéfilm op YouTube/MSN)

Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de ter terechtzitting van de Rechtbank door de OvJ gedane vordering tot wijziging van de tenlastelegging kan en mag worden beschouwd als een (partiële) intrekking van de oorspronkelijke dagvaarding en als het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding [ toevoeging inbreuk op auteursrecht / inbreuk portretrecht]. Dat oordeel is echter, gelet op de wettelijke regeling ter zake, onjuist. De Hoge Raad doet om doelmatigheidsredenen de zaak zelf af.

De Hoge Raad doet om doelmatigheidsredenen de zaak zelf af en verklaart het OM niet-ontvankelijk, waar het Hof had ten laste van de verdachte bewezen verklaard,

hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 19 november 2007 te Sneek, en/of te Nes, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [betrokkene 1], immers heeft verdachte opzettelijk een privéfilmpje, gemaakt door [betrokkene 1], van de computer van [betrokkene 1] gekopieerd en vervolgens openbaar gemaakt en verspreid door voornoemd filmpje op de internetsite "You Tube" te plaatsen;

hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 19 november 2007 te Nes, zonder daartoe gerechtigd te zijn een aantal portretten, te weten een privéfilmpje en een aantal foto's, waarop [betrokkene 2] naakt te zien is, openbaar heeft gemaakt, door voornoemd filmpje op de internetsite "You Tube" te plaatsen en door voornoemde foto's in gedeelde voor derden toegankelijke mappen van MSN te plaatsen. [ red. deze citaten komen uit het vernietigde arrest van het Hof]

Hof 's-Gravenhage 22 februari 2012, LJN BV8472 (counterfeits; nauwelijks van echt te onderscheiden)

De verdachte wordt vrijgesproken van inbreuk op het auteursrecht van artiesten. Onder feit 1:

Indien en voor zover de in de tenlastelegging genoemde muziekcd's door of via de verdachte aan de Free Record Shop zouden zijn geleverd, dan is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de betreffende muziekcd's illegale, nagemaakte exemplaren betroffen. Volgens de getuige [getuige] van de Stichting Brein ging het immers om zogenoemde 'counterfeits': exacte kopieën van een bestaande uitgave die nauwelijks van echt te onderscheiden zijn en die ook door de Free Record Shop kennelijk niet als kopieën waren herkend.

Het hof heeft geen bewijs dat de verdachte zelf de 'counterfeits' heeft geproduceerd; hij heeft verklaard de cd's van derden te hebben betrokken.

De in de tenlastelegging genoemde muziekcd's zijn op 16 februari 2006 door de 'International Federation of the Phonographical Industrie' (IFPI) te Londen onderzocht, waarbij door de IFPI een 'mouldcode' op de cd's is aangetroffen, waarvan is vastgesteld dat deze code in gebruik was bij: Disk Spezial GmbH/Digitale Datentraeger GmbH in Duitsland. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek is uit Duitsland de informatie verkregen dat tegen de directeuren van voornoemde Duitse firma een strafzaak loopt wegens de productie van illegale kopieën en dat bij een doorzoeking in het kader van dat strafrechtelijk onderzoek bij [bedrijf 3] circa 9700 illegale muziekcd's zijn aangetroffen. Nader onderzoek is uitgebleven.
Dat de verdachte grote aantallen cd-doosjes en -trays heeft ingekocht en inlays van cd's liet scannen acht het hof in dit verband niet zonder meer belastend voor de verdachte. Zeer wel mogelijk is immers dat de verdachte in de cd-doosjes en -trays handelde, terwijl zonder meer ook niet onaannemelijk is dat de verdachte de ingescande inlays voor promotiedoeleinden gebruikte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard.

Hof 's-Gravenhage 3 februari 2012, LJN BV5850 (meervoudige strafkamer illegaal vervaardigde dvd-kopieën),  LJN BV5750

 

Uit IEF 10923. Berner Conventie. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten op grote schaal bedrijfsmatig illegaal vervaardigde kopieën van diverse films, te weten Yash Raj Films International Limited en Tip Top Entertainment Limited, ter verspreiding voorhanden gehad en heeft zo in belangrijke mate het illegale circuit gefaciliteerd. Het hof stelt vast dat alle landen die in het dossier voorkomen aangesloten zijn bij de Berner Conventie. Op grond daarvan acht het hof bewezen dat de dvd's waar het in deze zaak om gaat, naar het land van herkomst auteursrechtelijk zijn beschermd. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis. Zie verder IEF 10923.

HR 17 januari 2012, LJN BU2868 (internationale merken die wereldwijd bekend staan)

Uit IEF 10792. Strafrecht. Art. 337 Sr. Bewijsklacht opzet. Dat de merken internationale merken zijn die wereldwijd bekend staan, acht het hof een feit van algemene bekendheid. Bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd. De conclusie van de AG is anders.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 25 februari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten diverse goederen, bestaande uit onder andere stropdassen en zonnebrillen voorzien van onder andere het merk en/of de naam Louis Vuitton en Dior en Prada, heeft ingevoerd"

De raadsman voert aan dat opzet niet kan worden bewezen, omdat de verdachte de merken niet kent, vanwege de wereldwijde bekendheid van de merken, acht het hof dit volstrekt onaannemelijk. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hier gaat om "internationale merken die wereldwijd bekend staan". Gezien de tot het bewijs gebezigde goederenlijst is dat oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Dit behoeft geen bewijs en het middel kan niet tot cassatie leiden (art. 81 RO - geen nadere motivering). Zie verder IEF 10792.

Zie voorgaande editie: IEF 10665 november 2011