Procesrecht  

IEF 7096

100.000 theedozen

Vzr. Rechtbank Dordrecht, 17 september 2008, LJN: BF1300, Sara Lee/DE N.V tegen gedaagde.

Merkenrecht. Ex parte verzoek zonder veel toelichting toegewezen.

Eiser verzoekt kort gezegd om gedaagde te bevelen om zijn inbreuk te staken op de woord- en beeldmerken “Pickwick” van eiser, zulks zonder gedaagde in rechte te doen horen. Eiser stelt dat gedaagde 100.000 theedozen met de opdruk “Pickwick” in het verkeer wil brengen, terwijl die dozen niet door eiser zijn vervaardigd en eiser daarvoor geen toestemming heeft gegeven.

“2.3.  Er bestaat geen beletsel om het verzoek (grotendeels) toe te wijzen, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot EUR 5.000.000 en dat de termijn voor het instellen van de hoofdzaak, als bedoeld in art. 1019i Rv, wordt bepaald op 2 maanden na betekening van deze beschikking aan [gedaagde]. Voor zekerheidsstelling bestaat geen aanleiding.”

Lees de beschikking hier.

IEF 7089

Een beetje je secretaresse de schuld gaan geven heeft geen zin

GvEA, 17 september 2008, zaak T-218/06, Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd tegen OHIM / Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van oudere communautaire en nationale woordmerken EURIM-PHARM tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Neurim PHARMACEUTICALS. Klasse 5, farmaceutische producten / geneesmiddelen. Oppositie toegewezen. Procesrechtelijk beroep m.b.t. o.a. de proceduretaal. Secretaresse krijgt de schuld (“Hij heeft ook verduidelijkt dat deze ervaren secretaresse, wier professionaliteit voorheen nooit in twijfel was getrokken, toentertijd te kampen had met ernstige familiale problemen, hetgeen haar werkgevers onbekend was”), maar dat is onvoldoende onderbouwd en maakt, heel kort samengevat, niet uit:

“24. (…) Hij stelde op 6 januari 2006 een secretaresse opdracht te hebben gegeven om de Duitse versie van het beroepschrift naar het BHIM te versturen en dat om een onverklaarbare reden, zonder dat hij in zijn zorgvuldigheidsplicht was tekortgeschoten, de tweede bladzijde van het formulier van het beroepschrift in het Engels was verstuurd. Hij heeft ook verduidelijkt dat deze ervaren secretaresse, wier professionaliteit voorheen nooit in twijfel was getrokken, toentertijd te kampen had met ernstige familiale problemen, hetgeen haar werkgevers onbekend was.”

79. In elk geval is het herstel in de vorige toestand overeenkomstig artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94 afhankelijk van de voorwaarde dat alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid is betracht. Ook al vormt – zoals verzoekster aanvoert – de vergissing die een secretaresse heeft begaan bij het versturen van het beroepschrift en waarvan de vertegenwoordigers van verzoekster niet op de hoogte waren, een verhindering in de zin van artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94, verzoekster moest voor de kamer van beroep aantonen dat zij de in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht. Verzoekster heeft in dit verband evenwel geen enkel bewijselement aangedragen. De kamer van beroep heeft dus niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door te concluderen dat niet was bewezen dat verzoekster alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht.”

Lees het arrest hier

IEF 7086

IE-statistieken

Dick van EngelenTh.C.J.A. van Engelen, CIER:  Intellectueel Kapitaal in de rechtspraak: 2007 onder de loep. Gepubliceerd in IER, aflevering 4, augustus 2008, p. 179-193

“Met de publicatie van nagenoeg alle IE-uitspraken via verschillende elektronische databanken (zoals rechtspraak.nl, IEForum en IEPT), ontstaat de mogelijkheid empirisch onderzoek te doen. Daarmee kan voor het eerst eenvoudig het antwoord gevonden worden op vragen als: hoeveel procedures worden er gevoerd, bij welke rechter en welke rechtsgebieden zijn daar aan de orde? Hoe succesvol zijn die procedures, en wat zijn de gemiddelde kansen in hoger beroep en cassatie. En – last but not least – hoe duur zijn die procedures en wat is het budget dat voor een procedure door een eiser of gedaagde gereserveerd dient te worden.

Eén van de uitkomsten is dat van de 19 rechtbanken de rechtbanken in Den Haag en Amsterdam samen het leeuwendeel (54%) van de uitspraken in eerste aanleg voor hun rekening nemen. Een andere uitkomst is dat octrooizaken significant duurder zijn en significant vaker verloren worden door de eiser dan andere IE-zaken. Tevens kan met de introductie van de volledige proceskostenveroordelingen in 2007 de Nederlandse markt voor IE-procedures voor het eerst in kaart worden gebracht. Dan blijken we te kunnen praten over circa € 11 miljoen. Kortom, de nodige nuttige – en minder nuttige – feiten en wetenswaardigheden treden met deze toegenomen ontsluiting van de IE-rechtspraak via het internet voor het voetlicht.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 7084

Op dit tijdstip nog geen merkrechten

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 september 2008, kG ZA 08-1069, Asiangear B.V. tegen MM-Exclusief.

Merkenrecht. Beslag op containers met scooters. Beslaglegger beschikt echter niet over geregistreerd merk: beslag opgeheven, schadevergoeding, proceskosten.

“4.3. Naar ter zitting is gebleken is een aanvraag gedaan voor het Gemeenschapsmerk maar loopt de in artikel 42 GMVo bedoelde oppositietermijn nog. Het merk is nog niet ingeschreven zodat Mm-Exclusief op dit tijdstip nog geen merkrechten kan inroepen. Verwezen wordt naar de artikelen artikel 6 en artikel 9 lid 3 GMVo. De in dit laatste artikel bedoelde aanspraak van de merkhouder op een redelijke vergoeding voor feiten die hebben plaatsgevonden na publicatie van de aanvraag van het merk is hier niet aan de orde.

4.4. De gelegde beslagen moeten dus worden opgeheven. Mm-Exclusief is aansprakelijk voor de daardoor bij Asiangear ontstane schade. Voor toewijzing van een voorschot op de vergoeding van deze schade in kort geding is plaats indien het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico moet betrekken (vergelijk onder andere H.R. 29 maart 1985, LJN: AG4992). Asiangear heeft daarnaast gewezen op H.R. 15 juni 2007, LJN BA1522, waarin is overwogen dat, indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, de proceseconomie ermee is gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering als die ter zake van buitengerechtelijke kosten kan worden beslist en dat deze in kort geding kan worden toegewezen indien die vordering niet of onvoldoende wordt betwist.”

Opheffing van de gelegde beslagen. Voorschot op de door Asiangear geleden schade: €7.737,56. Proceskosten: €10.233,53.

Lees het vonnis hier.

IEF 7068

Jij moet betalen. Betalen jij!

Mr. SchoneleijRechtbank ’s-Gravenhage, 6 augustus 2008, KG RK 08/1331, Schoone Lei Incassodiensten B.V. tegen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., handelend onder de naam ‘Rabobank Nederland’

Ex parte beschikking. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Interactieve reclame van Rabobank.  Door gebruik van het teken ‘Meester Schoneleij’ ( een zeer dubieuze incasseerder) op de website www.schoneleij.nl, het gebruik van de naam ‘Meester Schoneleij’ in de commercial op de website www.schoneleij.nl, het gebruik van de domeinnaam schoneleij.nl en het gebruik van het Google Ad-Word ‘Schoone Lei’ zou Rabobank inbreuk maken op het exclusieve merkrecht van Schoone Lei. Verzoek afgewezen, geen gebruik voor waren of diensten, geen onderneming, geen evident ongerechtvaardigd voordeel of reputatieschade.

 “2.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek niet in overeenstemming is met de aan de onderbouwing van een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde inbreuk. Voorshands is niet aannemelijk dat het teken Meester Schoneleij (op welke wijze dan ook) wordt gebruikt ter onderscheiding van waren of diensten dan wel dat onder deze naam een onderneming wordt gedreven. Artikel 2.20 lid 1 en onder b BVIE en de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet kunnen om die reden dus niet als grondslag in aanmerking worden genomen. Mede gelet op het parodiërend karakter van de commercial staat voorts niet buiten twijfel dat in het onderhavige geval ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit dan wel afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het merk. Ook op grond van artikel 2.20 lid 1 en onder d BVIE kan de gevraagde voorziening derhalve niet worden toegewezen.”

Lees de beschikking hier

IEF 7067

De onderbouwing van een ingrijpende maatregel

Crocs - BlokkerRechtbank ’s-Gravenhage, 6 augustus 2008, KG RK 08/1319, Crocs inc. tegen Blokker B.V.

Ex parte beschikking. Modellenrecht, auteursrecht. Modellenrechtelijek vordering afgewezen, omdat de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid zijn aangevoerd. Auteursrechtelijke vordering toegewezen. Verbod op ‘schoeisel dat vrijwel identiek is aan het schoeisel van Crocs’.

“2.2. Krachtens artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Verzoeksters hebben in strijd met deze bepaling verzuimd in het verzoekschrift melding te maken van een bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt aanhangige nietigheidsprocedure met betrekking tot het Gemeenschapsmodelrecht met registratienummer 000257001-0001. Reeds om die reden dient het verzoek, voor zover het is gebaseerd op dit Gemeenschapsmodelrecht, te worden geweigerd. Overigens dient dat verzoek ook te worden geweigerd, omdat het gelet op de nietigheidsprocedure niet in overeenstemming wordt geacht met de aan de onderbouwing van een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van de geldigheid van het Gemeenschapsmodelrecht dat aan het verzoek ten grondslag is gelegd.

2.3. Het voorgaande laat onverlet dat verzoeksters een beroep kunnen doen op het auteursrecht. Voorshands uitgaande van de auteursrechtelijke bescherming op het schoeisel Crocs Cayman en gelet op de grote mate van overeenstemming tussen dit schoeisel en de door gerekwestreerden aangeboden kunststof zomerschoen, ziet de voorzieningenrechter, gezien de onherstelbare schade die verzoeksters thans stellen te lijden, voldoende aanleiding voor toewijzing van het op het auteursrecht gebaseerde verzoek op de wijze als hierna vermeld.

2.4. Het verzoek om te bepalen dat het bevel zich uitstrekt over alle lidstaten van de Europese Gemeenschap zal worden geweigerd, reeds omdat verzoeksters niet, althans onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat gerekwestreerden in al die landen inbreuk maken op het auteursrecht. De enkele stelling dat Blokker ook buiten Nederland winkels heeft, volstaat daartoe niet.

Lees de beschikking hier.

IEF 7066

De indruk van een stilistische bloem

Glazen kandelaarsRechtbank ’s-Gravenhage, 1 augustus 2008,  KG RK 08/1292, Cleybergh tegen Van Roon B.V.

Ex parte beschikking. Modellenrecht. Verbod op inbreukmakende glazen kandelaar (klik op afbeeldingen voor vergroting).

 “13. Van Roon biedt de Inbreukmakende Kandelaar aan via het internet aan klanten die zowel binnen als buiten de Benelux gevestigd zijn en die de producten middels de webcatalogus kunnen bestellen. Daarnaast presenteert zij haar producten op verschillende internationale beurzen.

(…) 16. De enige manier om aan deze internationale verhandeling van Inbreukmakende Kandelaar op korte termijn een einde te kunnen maken, is door snel op te treden en door zo spoedig mogelijk de verhandeling van de Inbreukmakende Kandelaar te doen staken. De Nederlandse kort geding praktijk toont aan dat zelfs die procedure in het algemeen al te lang duurt om de verhandeling van dit soort inbreukmakende producten effectief te kunnen stoppen. Tegen de tijd dat in zo’n procedure een verbod is gewezen en betekend, is het vaak al te laat en zijn alle inbreukmakende producten al verkocht. Aangezien de inbreukmaker in die procedure al weet dat hij kan worden geconfronteerd met een verbodvordering, blijkt in de praktijk dat de nog aanwezige inbreukmakende producten nog voor het wijzen van het vonnis ofwel tegen nog lagere prijzen worden uitverkocht ofwel snel worden doorverhandeld naar verbonden of bevriende ondernemingen, al dan niet in het buitenland. Gezien de internationale clientèle van Van Roon, zal dit ertoe leiden dat de Inbreukmakende Kandelaar ook buiten Nederland op grote schaal verkrijgbaar zal zijn.”

“2.2. Gelet op de grote mate van overeenstemming tussen de kandelaar Josephine en het gedeponeerde Beneluxmodel met registratienummer 33632-00, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor toewijzing van het verbod”

Lees de beschikking hier.

IEF 7065

Beslissen in IE-zaken

Prof. mr. D.J.G. VisserProf. Mr. D.J.G. Visser: Beslissen in IE-zaken. Verslag van een veldonderzoek.

Zeer interessant artikel in het nieuwe NJB. "Dit onderzoek vormt een poging inzicht te krijgen in hoe dat in de praktijk nu precies gebeurt: welke factoren zijn voor een rechter in IE-inbreukzaken het meest belangrijk? Hoe komt hij of zij tot zijn of haar beslissing? (...) In de maanden januari en februari 2008 heeft de auteur gesprekken gevoerd met zeventien rechters met veel ervaring in IE-zaken. De gesprekken duurden gemiddeld anderhalf uur en zijn gevoerd op basis van een vragenlijst. De vragenlijst en de gesprekken hebben vooral betrekking op de beslissing van IE-zaken in kort geding in eerste instantie. De reden hiervoor is dat de meeste IE-geschillen in kort geding en in één instantie definitief worden beslist. Een bijkomende reden om het onderzoek hiertoe te beperken, was dat de raadsheren van een voor IE-zaken belangrijk gerechtshof geen medewerking wensten te verlenen aan een onderzoek op basis van individuele gesprekken."

Vissers conclusies zullen zonder twijfel uitvoerig besproken en geanalyseerd worden op advocatenkantoren en bij rechtbanken: “Rechters die IE-zaken in kort geding beslissen nemen meestal één of twee dagen voor de zitting kennis van de stukken (de dagvaarding en de producties) en hebben meestal aan het eind van de zitting een beslissing genomen. Zij baseren hun oordeel op de argumenten die in de stukken en vooral op de zitting bij pleidooi naar voren worden gebracht. Binnen de wettelijke en in de hogere rechtspraak ontwikkelde criteria baseren ze hun oordeel op hun eigen waarneming van de litigieuze voorwerpen of tekens en hun eigen waarneming van 'de rest van de markt', zoals die in de stukken of ter zitting naar voren wordt gebracht én soms zoals die hen ambtshalve bekend is. In de regel nemen zij zichzelf dus als 'maatman', maar proberen daar vervolgens van te abstraheren tot een meer of minder geïnformeerde of oplettende gebruiker.

Publieksonderzoeken en deskundigenverklaringen van partijen hebben voor de meeste rechters nauwelijks invloed op hun oordeel over de vraag of een voorwerp of onderscheidingsteken voor bescherming in aanmerking komt dan wel inbreuk maakt. Dit is het gevolg van hun ervaring dat dergelijke onderzoeken en verklaringen bijna altijd onzorgvuldig, gemanipuleerd, partijdig en/of tegenstrijdig zijn.

De verschillende beschermings- en inbreukcriteria verschillen op sommige gebieden niet erg veel van elkaar en bieden op zich weinig houvast, al geven ze wel enige structuur. De feitenrechter heeft een grote discretionaire ruimte, die hij deels invult met zijn opvatting over hetgeen betamelijk is. Verwarring stichten of misleiden mag in ieder geval niet. Het verwarringsgevaar in het merkenrecht is echter volgens bijna alle rechters een normatief rechtsbegrip en niet een feitenvaststelling.

Bij de motivering van zijn oordeel maakt de rechter netjes gebruik van de geldende criteria die in meer of mindere mate aansluiten bij zijn daadwerkelijke 'motieven'. De grote meerderheid van de rechters is van mening dat een elfde gebod 'Gij zult niet nabootsen', niet bestaat, maar dat het gekwalificeerde elfde gebod 'Gij zult niet nodeloos nabootsen' aardig in de richting komt van een grondnorm van het intellectuele eigendomsrecht. Wanneer nabootsen nodeloos is, is vervolgens de grote vraag en die vraag lijkt deels gevoelsmatig te worden beantwoord. Volgens veel rechters mag de opzet of kwade trouw van de 'nabootser' geen rol spelen, volgens sommigen is dat echter onvermijdelijk wel het geval."

Lees het gehele artikel hier. Bijlage 1 hier, bijlage twee hier.

IEF 7054

Mannen (perfect)

Schwarzkopf Men PerfectRechtbank ’s-Gravenhage, 10 september 2008, HA ZA 07-2143, Henkel KGaA c.s. tegen Dramers S.A.

Merkenrecht. Nietigverklaring beschrijvend merk gedaagde. Beeldelementen van merk eiser verhinderen reconventionele nietigverklaring merk eiser.  Aanhouding i.v.m. toepassing IE-indicatietarieven.

Gedaagde Dramers is sinds 2002 houdster van het internationale woordmerk MAN’S PERFECT, ingeschreven voor klasse 3, cosmetica. Eiser Henkel is houdster van de internationale woordbeeldmerken  SCWARZKOPF MEN PERFECT en MEN PERFECT, beiden uit 2006 en eveneens ingeschreven voor klasse 3, cosmetica. Henkel vordert nietigverklaring van het merk van Dramers en ziet die vordering toegewezen:

“4.2. De rechtbank is met Henkel van oordeel dat het merk van Dramers nietig moet worden verklaard omdat het merk MAN’S PERFECT uitsluitend bestaat uit benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de hoedanigheid of bestemming van de waren als bedoeld in artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE. Henkel heeft in dit verband terecht aangevoerd dat het element “MAN’S” kan dienen om de doelgroep (bestemming) van de waren aan te duiden en dat het element “PERFECT” kan duiden op de kwaliteit (hoedanigheid) van de waren. Henkel heeft er tevens terecht op gewezen dat de elementen “MAN’S” en “PERFECT” in het merk niet op ongebruikelijke wijze zijn samengevoegd. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat ook het merk als geheel beschouwd beschrijvend is. Een en ander is ook niet gemotiveerd door Dramers weersproken.”

“4.6. Het betoog van Dramers dat indien de rechtbank haar merk in conventie nietig verklaart, ook de merken van Henkel in aanmerking komen voor nietigverklaring, gaat niet op. In de merken van Henkel en het merk van Dramers komen weliswaar vergelijkbare beschrijvende woordelementen voor, te weten de woorden MEN en PERFECT. De merken van Henkel combineren die woordelementen echter met diverse grafische elementen, zoals de weergave van de woorden in bepaalde lettertypes en lettergroottes, een specifieke rangschikking van de woorden, en het gebruik van een donkere rechthoekige achtergrond. Die grafische elementen zijn niet beschrijvend. De merken van Henkel bestaan – anders dan het woordmerk van Dramers – dus niet uitsluitend uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren. Artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE biedt daarom geen grond voor vernietiging van deze merken.”

Tot een beslissing komt het echter nog niet, aangezien partijen zich nog niet hebben kunnen uitlaten over de toepassing van de indicatietarieven

“4.9. Dramers zal als de in het ongelijk gestelde partij in de redelijke en evenredige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv worden veroordeeld. Henkel heeft die kosten begroot op € 45.312,50, maar dat bedrag wordt door Dramers betwist en is hoger dan de door de rechtbanken gehanteerde indicatietarieven voor IE-zaken (gepubliceerd via onder meer www.rechtspraak.nl, Landelijke Regelingen, Sector Civiel). Aangezien partijen zich nog niet hebben kunnen uitlaten over de toepassing van die tarieven, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor een akte waarin partijen zich hierover kunnen uitlaten. Voor de goede orde zullen alle beslissingen worden aangehouden tot na deze aktes.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7047

Niet meer het misleidend karakter

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 september 2008, KG ZA 08-1072, Nestlé Nederland B.V. tegen Nutricia Nederland B.V. (met dank aan Kriek Wille, Klos Morel Vos & Schaap).

Reclamerecht. Gezondheidsclaims. Executiegeschil over de vraag of  Nestlé dwangsommen is verschuldigd door haar uitingen op verpakkingen en website te wijzigen in die zin dat het woord 'aanbevolen' is vervangen door 'is' en 'is geschikt’(‘voeding is aan te bevelen voor alle baby’s’ door ‘is een hypoallergene opvolgmelk voor alle gezonde, flesgevoede kindjes van 6 maanden en ouder’ en ‘is geschikt voor alle gezonde, flesgevoede kindjes van 6 maanden en ouder. De voorzieningenrecht oordeelt dat het eerdere verbod niet zo ruim moet worden uitgelegd dat deze gewijzigde formulering eronder zou vallen.

3.3. (…) Een redelijke uitleg van de veroordeling brengt, naar voorlopig oordeel, mee dat de uiting van Nestlé misleidend is aangezien rij daarin de zinsnede 'aan te bevelen' hanteert. Daarbij is als toetsingsmaatstaf de intelligentie en het voorstellingsvermogen van het gemiddelde publiek gehanteerd en is uitdrukkelijk rekening gehouden met het feit dat sprake is van een gezondheidsclaim en dat het hier om zuigelingenvoeding gaat. Anders dan Nutricia meent heeft de rechtbank, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet bedoeld te overwegen dat ook het hanteren van de zinsnede 'alle baby's' verboden is. De rechtbank Amsterdam overweegt weliswaar dat de claim misleidend is aangezien Nestlé door de desbetreffende uiting de indruk wekt dat hypoallergene producten beter zijn voor kinderen zonder verhoogd risico op allergieën dan niet-hypoallergene voeding, maar de rechtbank Amsterdam acht dit, voorshands oordelend, enkel misleidend aangezien Nestlé dit in combinatie met de zinsnede 'aan te bevelen' hanteert. Daarmee suggereert Nestlé immers dat een gezaghebbende instantie hypoallergene voeding aanbeveelt (ook) voor kinderen zonder allergieën. Door de zinsnede 'aan te bevelen' te vervangen door 'is' en 'is geschikt' moet de uiting, naar voorlopig oordeel, geacht worden niet meer het misleidend karakter te hebben, doch louter een omschrijving door Nestlé van het product en voor wie zij het product geschikt acht.

Lees het vonnis hier. Vonnis Rb. Amsterdam 23 april 2008 hier.