Procesrecht  

IEF 6109

Over de volledige proceskostenveroordeling

atst.gifPersbericht: “Jonge Balie Amsterdam: lezing over IE-proceskostenveroordeling op 15 mei. Alexander Tsoutsanis (advocaat bij Klos Morel Vos & Schaap en universitair docent aan de Universiteit Leiden) spreekt over de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken. In tegenstelling tot de gebruikelijke forfaitaire proceskostenveroordeling, is in IE-zaken een volledige proceskostenveroordeling mogelijk. Al naar gelang de complexiteit van de zaak zijn kostenveroordelingen tussen de EUR 20.000 en 100.000 niet ongebruikelijk. De hoogte- en dieptepunten uit de praktijk zullen in deze lezing worden besproken.

Ook is er ruimte voor discussie over de impact die deze volledige proceskostenveroordeling mogelijk zou kunnen hebben op de opleiding van advocaat-stagiaires. Zullen stagiaires meer of minder pleiten door het verhoogde proceskostenrisico? Is wanneer patroon en stagiaire gezamenlijk pleiten het verweer dat “mr. X zijn stagiaire niet over de rug van cliënt Y mag opleiden” wel of geen valide proceskostenverweer ? Een dergelijk verweer is inmiddels voor de rechtbank Amsterdam gevoerd: wie dat meer of minder steekhoudend vindt mag dat op 15 mei zeggen. Komt dus allen!

De lezing vangt aan om 18.30 uur en duurt ongeveer een uur. Lokatie: Café Wilschut, Roelof Hartplein 1-3, 1071 TR Amsterdam.

Het bijwonen van Jonge Balie lezingen levert tevens punten op die kunnen worden aangewend voor de 34 door de Amsterdamse Raad van Toezicht verplicht gestelde plaatselijke opleidingspunten. Daarbij geldt dat één Jonge Balie lezing overeenkomt met één opleidingspunt. Het maximale aantal lezingen dat meetelt voor het voldoen aan de opleidingseisen is twaalf. Nadere informatie hierover is te vinden in de Opleidingsmaatregel 2007: www.advocatenorde-amsterdam.nl.

De lezing is vooral bedoeld voor advocaten van de Jonge Balie Amsterdam. Andere belangstellenden zijn ook welkom (bijvoorbeeld RAIO’s, griffiers en gerechtssecretarissen die ook te maken met de IE-proceskostenveroordeling).

IEF 6098

After Primus-Roche and GAT-LUK

WAH.gifProf.mr. W.A. Hoyng (Howrey): After Primus-Roche and GAT-LUK. A few remarks about the consequences of these decisions in daily practice.

"(…) We think that GAT-LUK and also the Dutch Supreme Court decision have to be interpreted in such a way that the court can deal with infringement questions as long as it does not rule on the validity. We conclude this from the fact that the court is competent to hear the infringement case and does not need to rule on validity in order to make a decision. This may certainly be the case where a defendant denies that he has committed infringement acts in certain or all countries. Furthermore, many technical non infringement arguments do not necessitate a ruling on validity.

It will be clear that as soon as the infringement question touches upon questions of validity the court could not deal with it. As far as the Gillette or Formstein defense is concerned, this is in our view (in fact) based on invalidity arguments and can therefore not be dealt with by the court.

(…) We therefore conclude the following:

1. Even after GAT-LUK and Primus-Roche, cross-border injunctions remain possible.
2. Such injunctions may be prevented by careful organisation of the sale and distribution of products in Europe;
3. The law in Europe on whether or not a court can grant a pan European injunction in preliminary injunction proceedings has not yet been settled. The position of the Dutch courts that this is possible seems to be correct;
4. It is still not clear what would happen in Europe if an alleged infringer raised invalidity arguments in a case on the merits. A balanced solution as suggested above seems a desirable outcome.”

Read the article here

IEF 6041

0900- Ex Parte

Rechtbank ‘s-Gravenhage 27 maart 2008, rekestnummer 2008.508, Nike International Ltd tegen gerekwestreerde

Merkenrecht. Beslagrekest gedeeltelijk afgewezen vanwege toepassing verkeerde grondslag artikel 730 Rv in plaats van de (i.c. telefonisch) aangewezen artikelen 1019b en 1019c Rv.

Het verzoekschrift van verzoekster luidt samengevat als volgt: Nike is houdster van onder het Benelux woordmerk Nike en het Europese beeldmerk van de “swoosh”. Nike heeft vastgesteld dat de gerekwestreerde inbreuk maakt op de aan Nike toebehorende merkrechten doordat hij in het bijzonder producten in de handel brengt waarop zonder toestemming van Nike haar merken zijn aangebracht. Deze producten zijn door de douane tegengehouden. Nu de ervaring leert dat de douane niet alles kan tegenhouden heeft Nike gegronde reden om aan te nemen dat gerekwestreerde handelt drijft in de genoemde namaakproducten. Door deze onrechtmatige handelwijze lijdt Nike aanzienlijke schade. Nike verzoekt de Voorzieningenrechter dan ook om op basis van artikel 2.22 BVIE beslag te mogen leggen op de inbreukmakende goederen. Voorts verzoekt zij om verlof tot het leggen van beslag op bescheiden op basis van artikel 730 Rv.

Naar het oordeel van de Voorzieningenrechter heeft Nike voldoende aannemelijk gemaakt dat gerekwestreerde inbreuk heeft gemaakt op haar rechten. Het verlof tot het leggen van beslag op de inbreukmakende zaken wordt dan ook verleend.

Het verlof tot het leggen van beslag op bescheiden betreffende de inbreuk wordt door de Voorzieningenrechter afgewezen.

“Nike baseert dit beslag op artikel 730 Rv. Die bepaling mist toepassing in dit geval. Artikel 730 Rv schept de bevoegdheid tot het leggen van beslag ter verzekering vaneen recht op afgifte van een zaak of levering van een goed. Een recht op afgifte van de bescheiden waarop het beslag betrekking heeft, vloeit, anders dan Nike betoogt, niet voort uit de artikelen 843a Rv en 2.22 lid 4 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (hierna: BVIE). Artikel 843a Rv schept geen recht op afgifte van de betreffende bescheiden (HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589), maar geeft ten aanzien van die bescheiden onderbepaalde voorwaarden - een recht op inzage, afschrift of uitreksel. Artikel 2.22 lid 4 BVIE schept evenmin een recht op afgifte een zaak in de zin van artikel 730 Rv. Op grond van artikel 2.22 lid 4 BVIE kan een inbreukmaker slechts worden bevolen tot verstrekking van bepaalde gegevens, eventueel door verstrekking van een afschrift van de documenten waarin die gegevens voorkomen. Voor het afgeven van de documenten zelf biedt deze bepaling geen grond. Afgifte van de documenten is namelijk niet nodig ter bereiking van het doel van deze beopaling, te weten het verschaffen van inzicht aan de merkhouder in de herkomst en distributiekanalen van de inbreukmakende producten.”

Voorts wordt nog aangegeven in de beschikking dat de Voorzieningenrechter tijdens een telefoongesprek met de advocaat van Nike heeft gespraken over de toepassing van de artikelen 1019b en 1019c Rv op grond waarvan een beslag ter bescherming van de betrokken bescheiden tegen vernietiging of verduistering wel mogelijk kan zijn. Daarop heeft de advocaat verklaard dat het verzoek uitsluitend is gebaseerd op artikel 730 Rv en dat Nike geen reden zag om de grondslag aan te passen. Er wordt om die reden dan ook geen verlof verleend tot het leggen van beslag op bescheiden.

Lees de beschikking hier.

IEF 6040

Niet langer zijn grondslag

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 16 april 2008, HA ZA 07-601, Loods 5 Zaandam B.V., Loods 5 Holding B.V. tegen X.

Geschil over domeinnaam eindigt in procesrecht. De wijziging van eis, zodat de nieuwe vordering niet langer zijn grondslag vindt in het intellectuele eigendomsrecht, is naar het oordeel van de rechtbank ingediend om te ontkomen aan een veroordeling tot betaling van de redelijke en evenredige proceskosten van de wederpartij. Op grond van strijd met de eisen van een goede procesorde afgewezen. De rechtbank wijst de inhoudelijke vorderingen van Loods 5 af omdat tussen partijen vaststaat dat X de aanduiding “Loods5” niet gebruikt, “zodat toewijzing van de vordering tot staking van het gebruik van voornoemde aanduiding zinledig is”.

Loods 5 exploiteert sinds 1999 onder haar handelsnaam “Loods 5” een Woon Factory Outlet. Zij heeft hiervoor twee Benelux beeldmerken en een Benelux woordmerk “Loods 5” geregistreerd.

X voert een eenmansbedrijf dat onder meer als dienst aanbiedt het registreren van domeinnamen. X heeft in opdracht van de gedaagden in de gevoegde zaak de domeinnaam “loods5.com” geregistreerd. Door gebruik te maken van een versnelde registratieprocedure is de domeinnaam op naam van X gezet. De advocaat van Loods 5 heeft X gesommeerd om het gebruik van de aanduiding “Loods5” en “loods5.com” te staken en de geregistreerde domeinnaam over te dragen. X heeft de brief niet afgehaald op het postkantoor en daarop heeft Loods 5 X gedagvaard.

X heeft na de registratie nagelaten de domeinnaam per omgaande over te schrijven op naam van de gedaagden in de gevoegde zaak. Dat is pas na de dagvaarding door Loods 5 gebeurd. De advocaat van X heeft ruim voor de eerst dienende dag met de advocaat van Loods 5 gebeld om de gang van zaken uit te leggen en heeft ook verzicht de dagvaarding in te trekken.  

Loods 5 vordert bij dagvaarding onder meer  een verbod op het gebruik van de aanduiding Loods5 en loods5.com of enig ander met de naam Loods 5 overeenstemmende aanduiding en overdracht van de domeinnaam. Voorts vordert zij de volledige proceskosten. Bij akte houdende wijziging van eis heeft Loods 5 haar vordering gewijzigd, in die zin dat zij vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: te verklaren voor recht dat X door zijn eigen nalatigheid niet tijdig kennis heeft genomen van de inhoud van de sommatiebrief van 15 februari 2007 en ieder nadeel daarvan dient te dragen en X te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank laat de door Loods 5 ingediende wijziging van eis buiten beschouwing. “Doordat Loods 5 pas op dat moment [nadat de rechtbank tijdens een comparitie heeft laten weten dat de vorderingen tegen X zouden worden afgewezen - IEF] alsnog haar eis zodanig heeft gewijzigd dat de nieuwe vordering niet langer zijn grondslag vindt in het intellectuele eigendomsrecht, is de rechtbank van oordeel dat de eiswijziging slechts is ingediend om te ontkomen aan een veroordeling tot betaling van een redelijke en evenredige proceskostenvergoeding aan X. Naar het oordeel van de rechtbank handelt Loods 5 met de eiswijziging in strijd met een goede procesorde, omdat X in ieder geval tot en met de eerste comparitie van partijen in deze procedure steeds is uitgegaan en ook heeft mogen uitgaan van een vordering die betrekking heeft op het intellectueel eigendomsrecht en daar zijn verweer op heeft gebaseerd. Door op een zodanig laat tijdstip in de procedure na het (voorlopig) oordeel van de behandelend rechter nog een wijziging van eis in te dienen, welke eis gebaseerd is op een andere grondslag die niet is gelegen in het intellectueel eigendomsrecht, wordt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen in deze procedure reeds daaraan vooraf is gegaan, het processueel belang van X geschaad indien de gewijzigde vordering als uitgangspunt wordt genomen. (…)”

De rechtbank wijst de inhoudelijke vorderingen van Loods 5 af omdat tussen partijen vaststaat dat X de aanduiding “Loods5” niet gebruikt, zodat toewijzing van de vordering tot staking van het gebruik van voornoemde aanduiding zinledig is. Eveneens staat tussen partijen vast dat X de domeinnaam “loods5.com” niet (meer) kán overdragen, omdat deze op 8 maart 2007 aan gedaagden in de gevoegde zaak is overgedragen, zodat ook het belang aan toewijzing van de vordering tot overdracht van de domeinnaam is komen te ontvallen.

Ten aanzien van de door gedaagde gevorderde volledige proceskostenvergoeding overweegt de rechtbank onder meer als volgt. “X heeft zich van meet af aan terecht op het standpunt gesteld dat hij geen inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van Loods 5 maakte. Reeds sinds de eerste contacten tussen partijen stond elk van hen erop dat de wederpartij de (toen nog beperkte) proceskosten geheel of gedeeltelijk moest vergoeden. De proceskosten liepen nadien steeds hoger op, terwijl de zaak in wezen alleen nog maar om die kosten draaide. Loods 5 dient als de in de hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij de redelijke en evenredige proceskosten van X te vergoeden. Dat zou anders zijn als de billijkheid zich daartegen verzet, maar gelet op het hiervoor overwogene is dat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. (…)”

Lees het vonnis hier.

IEF 6035

Een ruimere ‘gewone’ proceskostenveroordeling

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 21 april 2008, KG ZA 08-121, MF Beheer B.V. tegen My Global Factory. (met dank aan Peter Kok, The Law Factor).

Inhoudelijke bespreking volgt, nu eerst even deze passage:

“4.8. Nu het onderhavige geschil nog slechts zeer ten dele aan te merken is als een merkenrechtelijk geschil, doch veeleer de nakoming van een vaststellingsovereenkomst inhoudt, ziet de voorzieningenrechter beperkt ruimte voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 1019 Rv en zal deze doen opgaan in een ruimere ´gewone´ proceskostenveroordeling”

Tentamenvraag: Beargumenteer dit oordeel en betrek daarbij de regionale verschillen in de merkenrechtspraak aan de hand van o.a. Rb Amsterdam, 10 januari 2008, ACS Filtertechniek tegen Group Air Cooling Services B.V.:

““4.7 Group Air Cooling Services zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij worden de volledige kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv toegewezen, aangezien hier sprake is van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van ACS, Aan het verweer dat het hier een andersoortig geschil betreft, te weten een geschil over een vaststellingsovereenkomst, zal worden voorbijgegaan aangezien de kern van die overeenkomst bestaat uit bescherming van de intellectuele eigendomsrechten van ACS.”

Lees het eerste, Bossche, vonnis hier, het tweede, Amsterdamse, hier

IEF 6033

0900-vormgevingserfgoed

mod-retro.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 april 2008, KG RK 08/0591, Van Valderen Eurotrade B.V tegen Gamma Nederland B.V.

Ex parte beschikking. Gemeenschapsmodelrecht stoel. Modelrechthebbende is niet de eerst aangewezene om de voorzieningenrechter in een ex parte procedure volledig en objectief in te lichten over het relevante vormgevingserfgoed.

“De voorzieningenrechter beperkt de beoordeling van het verzoek tot de aangevoerde grondslag van het Gemeenschapsmodelrecht. Verzoekster heeft geen grensoverschrijdend verbod gevraagd. Van een model met de aanduiding Retro kan niet zonder meer worden aangenomen dat het modelrechtelijk vrij staat van het verleden. Het verzoek en de producties geven ook geen inzicht in het relevante vormgevingserfgoed. De voorzieningenrechter heeft onderkend dat in een ex parte procedure de modelrechthebbende niet de eerst aangewezene is de voorzieningenrechter daarover volledig en objectief in te lichten.

De raadsman van verzoekster heeft bij gelegenheid van de het telefonisch horen desgevraagd verklaard dat hij hierover ruggespraak heeft gehad met de ontwerper van de RETRO20 tuinstoel. Volgens verklaring van de ontwerper was er voor zijn ontwerp, dat dateert van 2005, geen andere armstoel op de markt waarbij een uit gevlochten panelen samengesteld zitgedeelte was geplaatst in en over een metalen frame. Gelet op deze toelichting en uitgaande van spoedeisendheid van de zaak omdat de tuinstoel van gerekwestreerden zal worden aangeboden gedurende een actie in de week dat deze beschikking zal worden gegeven, zal de voorzieningenrechter het verzoek toestaan op de wijze als hieronder verwoord."

Lees de beschikking hier.

IEF 6004

Vers van de Rechtbank

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 maart 2008, rekestnummer 2008.508, Nike International Ltd tegen Gerekwestreerde.

Ex parte beschikking. Merkenrecht, beslag. Gedeeltelijk toewijzing. “Het verlof tot het leggen van beslag op bescheiden betreffende de inbreuk wordt afgewezen. Nike baseert dit beslag op artikel 730 Rv. Die bepaling mist toepassing in dit geval. Artikel 730 Rv schept de bevoegdheid tot het leggen van beslag ter verzekering vaneen recht op afgifte van een zaak of levering van een goed. Een recht op afgifte van de bescheiden waarop het beslag betrekking heeft, vloeit, anders dan Nike betoogt, niet voort uit de artikelen 843a Rv en 2.22 lid 4 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (hierna: BVIE). Artikel 843a Rv schept geen recht op afgifte van de betreffende bescheiden (HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589), maar geeft ten aanzien van die bescheiden onderbepaalde voorwaarden - een recht op inzage, afschrift of uitreksel. Artikel 2.22 lid 4 BVIE schept evenmin een recht op afgifte een zaak in de zin van artikel 730 Rv.

(...) De voorzieningenrechter verleent Nike verlof om ter verzekering van haar merkenrechten beslag te doen leggen op de zich onder gerekwestreerde bevindende inbreukmakende Nike producten,alsmede op de inbreukmakende Nike producten voor zover die zich bij de Douane bevinden (…)”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, HA ZA 07-1198, 16 april 2008, Siemens VDO Trading GmbH tegen Kryezi

Merkenrecht. Op grond van de stellingen van Siemens kan niet worden aangenomen dat de handel meer omvatte dan het aanbieden en verkopen van door hemzelf vervaardigde kopieën van Siemens-producten aan consumenten (op marktplaats).”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 april 2008, HA ZA 07-2159, Wobben tegen Vestas Wind Systems.

Octrooirecht. “Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het laten bijdragen van windturbines aan de stabiliteit van de netfrequentie op de wijze die EP 774 voorschrijft,op de prioriteitsdatum grotendeels al was voorzien door Heier, al was doordacht door Bruntt, al was voorschreven door Eltra, en al onderdeel vormde van het Horns Reef project. Op basis van die stand van de techniek en de algemene kennis van de vakman lag de uitvinding waarvoor EP 774 is verleend voor de hand. Derhalve moet EP 774 worden vernietigd bij gebrek aan uitvinderswerkzaamheid.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 april 2008, HA ZA 07-1385, S.I.S.V.E.L. tegen Acer Computer B.V. c.s.

Octrooirecht. Licentieovereenkomsten. “Het voorgaande laat onverlet dat degene die een beroep op artikel 843a Rv doet, de stelling dat er sprake is van een onrechtmatige daad voldoende moet substantiëren. Dit betekent niet dat de eiser volkomen bewijs moet leveren van de gestelde onrechtmatige daad, anders zou het beroep op artikel 843a Rv - dat nu juist kan worden gebruikt ter verkrijging van aanvullende bewijsmiddelen - zinloos zijn. Het betekent echter ook niet dat kan worden volstaan met de enkele stelling dat onrechtmatig is gehandeld. Anders zou iemand op basis van een willekeurige beschuldiging van onrechtmatig handelen in de administratie van een ander kunnen gaan vissen naar een mogelijke onderbouwing van die beschuldiging. Dergelijke 'tfishing expeditions" heeft de wetgever uitdrukkelijk willen voorkomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6002

De (hoofd)regels van bewijslastverdeling (HR)

alp.gifHoge Raad 18 april 2008, nr. C07/044HR, Joop! GmbH, Jill Sander A.G., Chopard & Cie S.A., Davidoff S.A. en Lancaster Group GmbH tegen Uijtdewillegen (met dank aan Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek).

Niet geheel onverwachte vernietiging van het eerdere arrest van het Hof Den Bosch. Merkenrecht, selectief distributiesysteem, uitputting en bewijslast.

Eiseressen zijn ieder houdster van één of meer (Benelux-)merken voor cosmetica. Lancaster Group GmbH is exclusief licentiehoudster van deze merken voor de Benelux en gevolmachtigd om bij merkinbreuk namens deze vennootschappen op te treden. Lancaster hanteert voor de afzet een selectief distributiesysteem, waarvan gedaagde geen deel uit maakt. Via de website van gedaagde worden onder meer cosmeticaproducten van eisers aangeboden. Lancaster stelt dat gedaagde hiermee inbreuk maakt op haar merkrechten respectievelijk licentierechten. Uitdewillegen beroept zich op uitputting.

Volgens het Hof Den Bosch rust de bewijslast dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht bij de merkhouder. De Hoge Raad oordeelt anders.

“3.4 Het middel strekt ten betoge dat het hof aldus heeft miskend dat in het onderhavige geval op Uijtdewillegen, als degene die zich op de uitputting van het merkrecht van Lancaster C.S. beroept, de bewijslastrust dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht.

3.5 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat, indien de wederpartij van de merkhouder zich beroept op de uitputting van het merkrecht, zij in beginsel zal moeten bewijzen dat de van het merk voorziene waren door de merkhouder of met dienstoestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht (vgl.BenGH 8 december 1999, zaak A98/1, Jur. 1999, p. 12, NJ2000, 182) . Een vergelijkbare regel van bewijslastverdeling uit het Duitse recht werd in HvJEG 8 april2003, zaak C-244/00, Jur. 2003, p. 1-2051, in overeenstemming geacht met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de artikelen 5 en 7 van de eerste Merkenrichtlijn (Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21december 1988). De vereisten van de onder meer in art. 28EG en art. 30 EG verankerde bescherming van het vrije verkeer van goederen kunnen echter tot een wijziging van deze bewijsregel nopen. Wanneer de derde erin slaagt aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij dit zelf moetbewijzen, met name wanneer de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, moet de merkhouder aantonen dat de waren aanvankelijk door hemzelf of met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht. Indien dat bewijs wordt geleverd, is het aan de derde om aan te tonen dat de merkhouder met het daarna in de handel brengen binnen de EER heeft ingestemd.

3.6 Het hof heeft in het bestreden arrest nie tvastgesteld, dat Uijtdewillegen heeft aangetoond dat een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer op hem de bewijslast rust dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c s. buiten de EER in de handel zijn gebracht. Het middel klaagt er, gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen terecht over dat het hof Lancaster c.s. als merkhouderheeft belast met het bewijs dat de desbetreffende producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

Lees het arrest hier. Conclusie A-G hier. Arrest Hof DB hier

IEF 5993

De kleur van het oog

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 april 2008, rekestnummer: 2008-0550, Westhoff c.s. tegen Jungpflanzen Grünewald GmbH c.s.

Kwekersrecht. Ex parte beschikking. Toewijzing verzoek tot het leggen van bewijsbeslag met gerechtelijke bewaring, beschrijving en monsterneming.

Westhoff c.s. zijn krachtens inschrijving in het Europese rassenregister op 16 december 1996 houdster van Gemeenschapskwekersrecht voor het Scaevola ras met de rasnaam “SAPHIRA”. Grünewald Veredelings B.V. is houdster van Gemeenschapskwekersrecht voor een Scaevola ras met de rasnaam “BLUE LAGUNA”.

Westhoff heeft bij een controle via internet en bezoeken geconstateerd dat Bevermeer Scaevola planten verkoopt en/of te koop aanbiedt onder de naam BLUE LAGUNA, terwijl het in werkelijkheid planten van het ras SAPHIRA betreft. Bevermeer stelde bij de controle dat Bevermeer de door haar aangeboden Scaevolaplanten uitsluitend van Grünewald geleverd heeft gekregen en dat Grünewald deze Scaevola-planten als BLUE LAGUNA heeft geleverd. Westhoff stelt dat het vrij eenvoudig is vast te stellen dat de planten die door Bevermeer worden aangeboden behoren tot het ras SAPHIRA en dat dit geen planten van het ras BLUE LAGUNA kunnen zijn. De planten van het ras BLUE LAGUNA laten tijdens de bloei een wit oog zien, terwijl SAPHIRA planten geen wit oog hebben. Bevermeer stond bij het bezoek niet toe dat Westhoff monsters nam.

Westhoff stelt recht te hebben op het uitvoeren van vergelijkend onderzoek ten einde te doen vaststellen dat de bij Bevermeer aangetroffen planten daadwerkelijk planten van het ras SAPHIRA zijn, dan wel moeten worden aangemerkt als een ras dat niet duidelijk onderscheidbaar dan wel afgeleid is van haar ras SAPHIRA. Westhoff wil in dat verband door Naktuinbouw een opplanting laten doen en morfologisch- en genotypisch onderzoek van een aantal Scaevola-rassen laten uitvoeren, waaronder SAPHIRA en BLUE LAGUNA. Daarnaast wil Westhoff de administratie onderzoeken teneinde vast te stellen wat de omvang van de inbreuk en/of schending van voormeld Händlervertrag is en teneinde te achterhalen wie de leveranciers en afnemers van de inbreukmakende planten zijn.

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken van Westhoff toe:

“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van Grünewald (red IEF: moet zijn “Westhoff”) dat Westhoff (red IEF: moet zijn “Grünewald”) inbreuk heeft gemaakt op haar Gemeenschapskwekersrecht voldoende gesubstantieerd voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs op de wijze als hierna verwoord. Tevens hebben verzoeksters voldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het nodig is de verzochte maatregelen te nemen zonder de wederpartij te horen.”

Lees de beschikking hier.

IEF 5952

Verse beschikkingen

Rechtbank Arnhem, 3 april 2008, rekestnummer: KV RK 08-336 & KV RK 08-337, De Roode Roos B.V. tegen Reform- nn Vitaminecentrum De Rooij B.V. c.s

Auteursrecht. Ex Parte beschikking. Verzoek afgewezen. De Roode Roos legt aan haar verzoek ten grondslag dat De Rooij c.s. inbreuk op haar auteursrecht maken door ca. 1.400 foto’s en beschrijvende teksten van orthomoleculaire voedingssupplementen uit haar webwinkel te hebben gekopieerd naar de door De Rooij c.s. geëxploiteerde webwinkel. De Roode Roos wenst de NAW-gegevens van de houder van het IP-adres  en een kopie van de bestanden waaruit de webwinkel van De Rooij c.s. is opgebouwd.

“1.1. Uit het hiervoor geschetste systeem van wettelijke bepalingen, met name art. 28 lid 9 Aw 1912, volgt dat ten opzichte van deze derden een bevel dient te worden gevraagd om de benodigde gegevens te verstrekken. Dat dient te geschieden in een procedure op tegenspraak, opdat deze derden in de gelegenheid zijn hun belangen, met name de eerbiediging van het privé-leven van hen en hun klanten, en de bescherming van persoonsgegeven, aan de orde te stellen en te verdedigen. Zonder dat zij worden gehoord is niet goed te beoordelen in hoeverre toewijzing van het gevraagde zal leiden tot inbreuken op deze rechten. Verder is onvoldoende aannemelijk geworden dat bewijsmateriaal verloren zal gaan, als de uitspraak van een procedure op tegenspraak tegen deze derden moet worden afgewacht.”

Lees de beschikking hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 april 2008, rekestnummer: 2008-0550, Westhoff c.s. tegen Jungpflanzen Grünewald GmbH c.s.

Kwekersrecht. Ex Parte beschikking. Toewijzing verzoek tot het leggen van bewijsbeslag met gerechtelijke bewaring, beschrijving en monsterneming. Verzoeker heeft recentelijk geconstateerd dat gedaagde planten verkoopt en/of te koop aanbiedt onder de naam Blue Laguna, terwijl het in werkelijkheid planten van het ras Saphira betreft.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van Grünewald dat Westhoff inbreuk heeft gemaakt op haar Gemeenschapskwekersrecht voldoende gesubstantieerd voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs op de wijze als hierna verwoord. Tevens hebben verzoeksters voldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het nodig is de verzochte maatregelen te nemen zonder de wederpartij te horen.

Lees de beschikking hier.