DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 11961

Schadevergoeding vanwege onderrapportage en onderbetaling van licentievergoeding

Rechtbank Utrecht 24 oktober 2012, LJN BY2102 (eiseres tegen Spectranetics)

In navolging van IEF 11179. Een octrooi voor het gebruik van lasers voor het verwijderen van blokkades van (slag)aderen, is door eiseres in licentie gegeven aan Spectranetics c.s. De rechtbank oordeelt dat Spectranetics op grond van het toepasselijke Amerikaanse recht niet aansprakelijk is jegens eiseres voor eventuele onderrapportage en onderbetaling van licentievergoedingen. De eis in reconventie van Spectranetics wordt afgewezen nu misbruik van procesrecht  of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure terughoudendheid moet worden beoordeeld, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Spectranetics c.s. heeft onvoldoende gesteld om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen.

2.20. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] haar vorderingen ten aanzien van onderrapportage en onderbetaling in deze periode baseert op de volgende rechtsgronden naar Virginiaans recht:
a. ‘negligence’
b. ‘tortious interference with contract’ (hierna kortheidshalve: tortious interference)
c. ‘actual fraud’.

Ad a ‘Negligence’
2.21. De rechtbank heeft in het vonnis van 8 februari 2012 ten aanzien van deze rechtsgrond overwogen dat de zogenaamde ‘economic loss rule’ in de weg staat aan toewijzing van de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding op deze grond.

2.23. De rechtbank constateert dat zij in het vonnis van 8 februari 2012 de ‘economic loss rule’ ook niet op andere rechtsgronden dan ‘negligence’ heeft toegepast. Zij heeft de vordering op die andere rechtsgronden alleen niet toewijsbaar geacht wegens het ontbreken van de daarvoor vereiste wetenschap ten aanzien van het bestaan van (kort gezegd) de Bonusregeling waarop [eiseres] zich beroept. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding om op de rechtsgrond van ‘negligence’ anders te oordelen dan zij in het vonnis van 8 februari 2012 heeft gedaan, zodat zij daarbij blijft en daarnaar verwijst. De rechtbank acht de vordering van [eiseres] dan ook op deze grond niet toewijsbaar.

Ad b ‘Tortious interference’
2.24. Op grond van jurisprudentie van het Virgina Supreme Court kan een vordering op grond van ‘tortious interference’ alleen slagen, indien [eiseres] stelt en bewijst dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1) dat [eiseres] een geldige contractuele relatie heeft
2) dat Spectranetics Corporation wetenschap heeft van deze contractuele relatie
3) dat Spectranetics Corporation zich bewust mengt in deze contractuele relatie en dat dit heeft geleid tot een inbreuk daarop of tot beëindiging daarvan
4) dat een en ander heeft geleid tot schade aan de zijde van [eiseres].


2.27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat voldaan is aan het voor ‘tortious interference’ gestelde vereiste dat Spectranetics Corporation “de opzet heeft gehad” om zich te mengen in de Bonusregeling van Lucre/[eiseres]. Daarvoor is immers tenminste vereist dat [eiseres]:
- feiten en omstandigheden stelt waaruit daadwerkelijke wetenschap van Spectranetics Corporation ten aanzien van het bestaan van de Bonusregeling blijkt in de periode van het beweerdelijk onrechtmatige handelen (september 1998-vierde kwartaal 2006) en
- feiten en omstandigheden stelt waaruit kan worden afgeleid dat Spectranetics Corporation de bedoeling had om de Bonusregeling te beïnvloeden of handelde met het doel om zich te mengen in die Bonusregeling.
(...) Aan die stelplicht heeft [eiseres] niet voldaan. Zij baseert zich alleen op het bestaan van ‘constructive knowledge’ ten aanzien van de Bonusregeling, maar uit het hiervoor geciteerde arrest blijkt dat zelfs daadwerkelijke wetenschap van het contract niet voldoende is om aan het vereiste van ‘opzet’ te voldoen.

2.28. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet voldaan is aan de voor ‘tortious interference with contract’ gestelde vereisten. De vordering van [eiseres] komt dan ook op deze grond niet voor toewijzing in aanmerking.

2.37. Zoals de rechtbank onder 2.16 en 2.17 heeft overwogen, is op eventuele onderrapportage en onderbetaling in deze periode het recht van de Bahama’s van toepassing. De inhoud van dat recht kan evenwel in het midden blijven. Immers, uit de door [eiseres] als productie 6 bij dagvaarding overgelegde berekening van de door haar geleden schade, blijkt dat in de visie van [eiseres] de drempel van de Bonusregeling (3,5 miljoen dollar aan door Interlase ontvangen licentievergoedingen) ook bij een door haar als juist beschouwde afdracht van licentievergoedingen in die periode niet zou zijn gehaald. [eiseres] kan dan ook ten gevolge van eventueel onrechtmatig handelen in deze periode alleen schade hebben geleden, indien Spectranetics Corporation ook in de daaropvolgende periode onrechtmatig handelen ten opzichte van [eiseres] kan worden verweten in de vorm van onderrapportage en onderbetaling. Zoals blijkt uit hetgeen vanaf 2.19 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in die periode geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens [eiseres].

Conclusie:
2.38. Het voorgaande betekent dat de vordering tot betaling van een bedrag van
USD 2.037.000,-- op de door [eiseres] daarvoor aangevoerde gronden niet toewijsbaar is.

IEF 11951

Webshop Streetone.nl mag niet bestaan zonder voorafgaande toestemming franchisegever

Rechtbank 's-Gravenhage 19 september 2012, LJN BY1753 ([A] Street One Barneveld / Wijchen tegen Street-one Modehandel b.v.)

Merkenrecht. Franchiseovereenkomst. Domeinnaam. Geen onjuiste prognoses franchisegever. Franchisegever Street One Modehandel B.V. heeft op haar rustende zorgplicht om advies en bijstand te geven om tot een succesvolle exploitatie te komen nageleefd. Geen schuldeisersverzuim franchisegever. Tekortkoming in de nakoming van de franchiseovereenkomsten door franchisenemer door ontoelaatbaar gedrag en het maken van inbreuk op de merk- en handelsnaamrechten door zonder de daarvoor vereiste schriftelijke toestemming een domeinnaam te laten registreren en via de website met die domeinnaam een webshop te openen. Ontbinding van de franchiseovereenkomsten door de franchisegever en schadeplichtigheid franchisenemer.

4.29 Uit de inhoud van de overeenkomsten en de zin die partijen daar in de gegeven omstandigheden aan mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, volgt dat samenwerking een essentieel onderdeel is van de contractuele relatie tussen partijen. Dit staat met zoveel woorden in de POS-overeenkomsten en volgt ook meer in het algemeen uit het gegeven dat in de gangbare verschijningsvorm van franchising sprake is van een systeem een hechte en voortdurende samenwerking tussen de betrokken partijen.
De uitingen van [A] getuigen van weinig respect, zijn niet constructief en zijn niet gericht op samenwerking. [A] heeft zich gedurende een langere periode zo geuit in de contacten met Street One en is daarmee doorgegaan nadat Street One hem erop had gewezen dat hij daarmee moest stoppen. De onder 4.25 geciteerde e-mailberichten van 25 december 2011 bevestigen dit beeld.
Van Street One kon niet worden gevergd dat zij het voortduren van dit gedrag van [A], ook na herhaalde verzoeken om dat na te laten, zou (blijven) billijken en de samenwerking met [A] zou voortzetten. Dit leidt tot de conclusie dat [A] met zijn gedrag de (verdere) samenwerking onmogelijk heeft gemaakt. Hij is daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten.

ad v) registreren domeinnaam www.streetone.nl en gebruik domeinnaam voor webshop
4.30Met het registreren van de domeinnaam en het gebruik daarvan voor de door hem gelanceerde website heeft [A] gebruik gemaakt van de merk- en handelsnaam STREET ONE. [A] heeft daar nooit met zoveel woorden toestemming voor gekregen van Street One.

4.32 Uit het voorgaande volgt dat [A] zonder recht of toestemming van Street One gebruik heeft gemaakt van de merk- en handelsnaam STREET ONE door het registreren van de domeinnaam en voor de door hem gelanceerde website. Voor de webshop geldt bovendien dat [A] niet heeft bestreden dat zijn activiteiten dienaangaande niet voldoen aan de daaraan door Street One gestelde en aan hem kenbaar gemaakte eisen.
Ook in dit opzicht is [A] dus toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten. Dat Street One niet meteen heeft geageerd tegen de registratie van de domeinnaam door [A], maakt het voorgaande niet anders, net zo min als het voorkomen van de naam Street One in domeinnamen van andere franchisenemers, die kleding van Street One zouden verkopen via webshops. Of deze stellingen van [A] juist zijn kan dus in het midden blijven.

De rechtbank
in conventie
5.1.wijst de vordering af;

in reconventie
5.2 verklaart voor recht dat de POS-overeenkomsten op 7 november 2011 buitengerechtelijk zijn ontbonden;

5.3 veroordeelt [A] tot betaling van schadevergoeding aan Street One op te maken bij staat en te vereffenen bij wet;

Op andere blogs:
DomJur 2012-909 (Street One – Street-One Modehandel B.V.)
Sprout (Webwinkel beginnen met de naam van je franchisegever? Eerst even kijken of dat wel mag!)
Internetrechtspraak (Rechtbank 's-Gravenhage 19 september 2012 (Street One))

IEF 11935

Distributie luxe horloges

Hof Amsterdam 16 oktober 2012, zaaknr. 200.111.819/01 SKG (Martinshof tegen Raymond Weil en S. Weisz-Uurwerken)
Vzr. Rechtbank Haarlem 18 juli 2012, LJN BX7238 (Martinshof B.V. tegen Raymond Weil S.A. en S.Weisz-Uurwerken B.V.)

Uitspraak ingezonden door Michiel Ellens, Teurlings & Ellens.

Als randvermelding. Internationaal Procesrecht. Arbitrage. Distributie van een luxe merk. Het Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Geschil over beëindiging exclusieve distributieovereenkomst (van het merk Raymond Weil in het luxe marktsegment). Gedaagde is in Zwitserland gevestigd en partijen hebben in de distributieovereenkomst een arbitrage-clausule opgenomen, inhoudende dat alle uit de overeenkomst voortvloeiende geschillen voor een Zwitsers scheidsgerecht zullen worden beslecht. Voorts hebben partijen in die overeenkomst een rechtskeuze voor Zwitsers recht gedaan. Gevolg hiervan is dat de bevoegdheid tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen met betrekking tot die overeenkomst slechts haar grond kan vinden in artikel 24 EEX.

Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding is niet een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX, tenzij is voldaan aan de in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 17 november 1998 (Van Uden/Deco; LJN: AD2958) genoemde voorwaarden. Aan deze voorwaarden is niet voldaan, nu door eiseres geen garantie is gegeven dat een eventueel toegewezen bedrag door haar zal worden terugbetaald en niet is gebleken dat de geldvordering betrekking heeft op vermogensbestanddelen van gedaagde die zich binnen Nederland (zullen) bevinden. De vordering tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding is derhalve niet als een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX is aan te merken, zodat de voorzieningenrechter niet bevoegd is van het de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding kennis te nemen.

Het feit dat gedaagde in de procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te betwisten doet aan het voorgaande niet af, nu een dergelijke verschijning niet volstaat om op grond van artikel 18 EEX een dergelijke bevoegdheid aan te nemen (zoals overwogen in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 27 april 1999 (Mietz/Intership; LJN: AD 3042, r.o. 52).

5.4.  Partijen hebben hun geschillen met betrekking tot de Overeenkomst door middel van een arbitraal beding onttrokken aan de overheidsrechter. Gevolg hiervan is dat de bevoegdheid tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen met betrekking tot die overeenkomst slechts haar grond kan vinden in artikel 24 EEX. Anders dan de vordering tot nakoming is het door Martinshof gevorderde voorschot op de schadevergoeding niet een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX, tenzij is voldaan aan de in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 17 november 1998 (Van Uden/Deco; LJN: AD2958) genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden houden in dat a) moet zijn gegarandeerd dat het toegewezen bedrag aan de gedaagde wordt terugbetaald en b) de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van gedaagde die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden. Nu in de onderhavige zaak door Martinshof geen garantie is gegeven dat een eventueel toegewezen bedrag door haar zal worden terugbetaald en niet is gebleken dat de geldvordering betrekking heeft op vermogensbestanddelen van Raymond Weil die zich binnen Nederland (zullen) bevinden, is niet aan voormelde voorwaarden voldaan. Dit betekent dat de vordering van Martinshof tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding niet als een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX is aan te merken, zodat de voorzieningenrechter niet bevoegd is van het onder III door Martinshof gevorderde kennis te nemen. Het feit dat Raymond Weil in de procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te betwisten doet aan het voorgaande niet af, nu een dergelijke verschijning niet volstaat om op grond van artikel 18 EEX een dergelijke bevoegdheid aan te nemen (zoals overwogen in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 27 april 1999 (Mietz/Intership; LJN: AD 3042, r.o. 52).

5.5.  De vraag naar het toepasselijke recht dient te worden beantwoord aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). De door partijen gedane rechtskeuze voor Zwitsers recht is in overeenstemming met artikel 3 van voormelde verordening en daarmee rechtsgeldig, zodat Zwitsers recht van toepassing is op het onderhavige geschil.

Dictum:
De voorzieningenrechter in conventie
7.1.  verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding door Raymond Weil,
7.2.  weigert de overige gevraagde voorzieningen,

IEF 11922

In de "uitingsvorm" gebruik maken van het begrip

Rechtbank Amsterdam 12 september 2012, LJN BY1169 (ReadersHouse Brand Media tegen Pelican Publishing Hearst c.s.)

Contractenrecht. Ontvlechtingsovereenkomst met boetebeding. Statutaire naamswijziging. Readershouse Brand Media c.s. (koper van de aandelen Readershouse) vordert in conventie schadevergoeding van Pelican c.s. (verkoper). In reconventie vordert Pelican c.s. betaling van (het restant van) de koopprijs. In de koopovereenkomst staat onder meer dat Readerhouse Brand Media "hun statutaire- en handelsnaam uiterlijk binnen 6 maanden na de Closingdatum zodanig wijzigen dat iedere referentie naar de Intellectuele Eigendomsrechten van de Overgenomen Vennootschappen zal zijn verdwenen." en in  de ontvlechtingsovereenkomst staat dat na het verstrijken van de termijn er geen enkele wijze gebruik zal maken van het begrip "Readers House" in handelsnamen, merknamen, domeinnamen en alle andere uitingsvormen.

Er zouden boetes zijn verbeurd op grond van de ontvlechtingsovereenkomst, omdat de statutaire naam nog niet is gewijzigd. Dit brengt evenwel niet met zich dat boetes zijn verbeurd. In de ontvlechtingsovereenkomst is niets bepaald over het wijzigen van de statutaire naam. Dat (ook) de statutaire naam van Pelican en Pelican Magazines moest worden gewijzigd, staat alleen in de koopovereenkomst en aan deze bepaling is geen boetebeding gekoppeld.

Voorts is overduidelijk de bedoeling van partijen ten aanzien van de bepaling in de ontvlechtingsovereenkomst geweest dat de Pelican-groep na 1 juli 2008 niet langer op commerciële wijze – in de “uitingsvorming” – gebruik zou maken van het begrip “Readers House”. De statutaire naam kan niet worden gezien als een (commerciële) uiting als bedoeld in de ontvlechtingsovereenkomst. Er zijn dan ook geen boetes verbeurd.

 

C. Ten aanzien van de verschuldigde boetes wegens het gebruik van de naam:

5.9.    Aan deze vordering legt Readershouse c.s. het volgende ten grondslag. Op 1 juli 2008 hadden Pelican en Pelican Magazines hun statutaire naam nog niet gewijzigd. Dit levert een schending op van artikel 7.2 van de ontvlechtingsovereenkomst en dit betekent dat boetes zijn verbeurd op grond van artikel 7.3 van die overeenkomst. Bij brief van 12 augustus 2008 heeft (de advocaat van) Readershouse c.s. aan (de advocaat van) Pelican bericht dat Pelican c.s. in strijd handelde met de verplichtingen in artikel 9.2 van de koopovereenkomst en artikel 7 van de ontvlechtingsovereenkomst en Pelican verzocht terstond aan deze verplichtingen te voldoen. De statutaire namen van Pelican en Pelican Magazines zijn uiteindelijk pas op 17 oktober 2008 gewijzigd. Op grond van artikel 13.1(j) van de koopovereenkomst is Pelican hoofdelijk aansprakelijk voor de verbeurde boetes.

5.9.1.    Pelican voert als volgt verweer. Pelican, Pelican Magazines en Carros hebben vóór 1 juli 2008 alle verwijzingen naar “Readers House” verwijderd. Sindsdien hebben zij alleen nog de naam “Pelican” gebruikt. Pelican was vergeten de statutaire namen te wijzigen en realiseerde zich ditpas na ontvangst van de brief van de advocaat van Readershouse c.s. van 12 augustus 2008. Dit brengt evenwel niet met zich dat boetes zijn verbeurd. In de ontvlechtingsovereenkomst is niets bepaald over het wijzigen van de statutaire naam. Dat (ook) de statutaire naam van Pelican en Pelican Magazines moest worden gewijzigd, staat alleen in artikel 9.2 van de koopovereenkomst en aan deze bepaling is geen boetebeding gekoppeld. De ontvlechtingsovereenkomst houdt alleen verplichtingen in voor Carros en Carros had geen“Readers House” in haar statutaire naam. In de koopovereenkomst staat ook een andere datum voor het wijzigen van de statutaire naam (1 augustus in plaats van 1 juli2008). Overweging I van de ontvlechtingsovereenkomst bepaalt dat de bepalingen uit de koopovereenkomst voorgaan.

5.9.2.    De rechtbank oordeelt als volgt. Pelican erkent dat zij in strijd met hetgeen in de koopovereenkomst is bepaald, de statutaire naam van Pelican en Pelican Magazines eerst in oktober 2008 heeft gewijzigd zodat daarin geen “Readers House” meer voorkwam. Op deze schending van haar verplichtingen staat evenwel geen boete. Tussen partijen is niet in geschil dat Pelican, Pelican Magazinesen Carros overigens het gebruik van het begrip“Readers House” tijdig – dat wil zeggen vóór 1 juli 2008 – hebben gestaakt en dat zij in haar (commerciële) uitingen sinds 1 juli 2008 het begrip “Readers House” niet meer hebben gebruikt. In artikel 7.2 van de ontvlechtingsovereenkomst (waarbij van de zijde van Pelican alleen Carrospartij is), is bepaald dat Carros ervoor zal zorgdragen dat Pelican en Pelican Magazines hun naam vóór 1 juli 2008 zodanig wijzigen dat deze op geen enkele wijzegebruik maken van het begrip“Readers House” en dat Carros na het verstrijken van die termijn in haar uitingen op geen enkele wijze nog gebruik zal maken van het begrip “Readers House”. Aan Readershouse c.s. kan worden toegegeven dat naar de letter genomen ook het wijzigen van de statutaire naam van Pelican en Pelican Magazines onder de “zorgplicht” zou kunnen vallen die Carros in deze overeenkomst op zich heeft genomen. Het niet tijdig wijzigen van de statutaire naam is evenwel niet in strijd met– de aard en strekking – van de ontvlechtingsovereenkomst. Allereerst is in de koopovereenkomst al de verplichting voor Pelican en Pelican Magazines op genomen om hun statutaire naam te wijzigen vóór 1 augustus 2008, zodat het niet de bedoeling van partijen kan zijn geweest dat Carros (of Pelican Magazines) – op straffe van een dwangsom – erop zou moeten toezien dat haar moedervennootschap en haar zustervennootschap reeds vóór 1 juli 2008 hun statutaire naam zouden wijzigen. Voorts is overduidelijk de bedoeling van partijen ten aanzien van de bepaling in de ontvlechtingsovereenkomst geweest dat de Pelican-groep na 1 juli 2008 niet langer op commerciële wijze – in de “uitingsvorming” – gebruik zou maken van het begrip “Readers House”. De statutaire naam kan niet worden gezien als een (commerciële) uiting als bedoeld in de ontvlechtingsovereenkomst. Er zijn dan ook geen boetes verbeurd.

IEF 11911

Drukproef geruime tijd in zijn bezit

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 oktober 2012, LJN BY0934 zaaknr. 528207 / KG ZA 12-1436 SP/JWR (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot)

Uitspraak ingezonden door Remco Klöters, Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten en Jaap Spoor.

In navolging van IEF 9793 en hoger beroep IEF 11486. Contractenrecht. Toestemmingsvereiste wanneer geestvermogen blijvend of tijdelijk is gestoord. Uitgever. Bescherming persoonsgegevens. De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen.

Een beroep op 3:34 BW wordt afgewezen. De depressie van Schafthuizen wordt als nieuw feit gepresenteerd, maar was ten tijde van de vorige procedure reeds bekend. Het is niet aannemelijk dat de voorwaarden waaronder toestemming is verleend zijn geschonden nu de drukproef geruime tijd in het bezit is van Schafthuizen. Er is niet nogmaals toestemming nodig voor reeds openbaargemaakt materiaal waaruit wordt geciteerd. Dat er sprake is van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en dat de persoonlijke levenssfeer "onderbelicht" is gebleven in de eerdere procedure, wordt eveneens verworpen.

4.16 (...) Voor zover het al gaat om verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen, geldt, gezien de in artikel 1 van die wet gegeven definitie van het begrip "bestand" dat het boek hieraan uitsluitend kan voldoen door de toevoeging van een persoonsregister. Dat persoonsregister is, zoals ter terechtzitting is gebleken, eerst na de drukproef toegevoegd, zodat deze stelling van Schafthuizen is gebaseerd op een feit  dat zich na  de eerdere procedure heeft voorgedaan.

4.17 Artikel 8 WBP bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens is toegestaan ingeval de betrokkenen daarvoor ondubbelzinnig zijn toestemming heeft veleend. Voor zover er vanuit moet worden gegaan dat de toestemming waartoe het gerechtshof (...) heeft geconcludeerd niet ondubbelzinnig is gegeven geldt het volgende. Nu alleen Schafthuizen eiser is in deze procedure kunnen uitsluitend de op hem betrekking hebbende persoonsgegevens in de beoordeling worden betrokken. Schafthuizen heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verwerking van zijn persoonsgegevens een zodanig nadelig gevolg voor hem heeft dat dit, na weging van de wederzijdse belangen, tot een maatregel als door hem gevorderd zou moeten leiden.

Lees de grosse KG ZA 12-1436 SP/JWR, LJN BY0934.

Op andere blogs:
Nederlands Juridisch Dagblad (Rechter wijst vordering Joop Schafthuizen derde deel boek Gerard Reve (biografie) af)

IEF 11910

Promotie van het merk in Monaco, Cannes en Valkenswaard

Rechtbank 's-Hertogenbosch 17 oktober 2012, LJN BY0929 (Tops Equestrian Events tegen S.A.M. Italia hodn Cavalleria Toscana)

Contractenrecht. Incidentele bevoegheidsvordering. IPR. Tops vordert betaling van facturen voor de promotie van het kledingmerk Cavalleria Toscana bij gelegenheid van springwedstrijden voor paarden in de steden Monte Carlo (Monaco), Cannes en Chantilly (Frankrijk) en Valkenswaard. Een partij gelet op artikel 5 EEX-Vo ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt of verstrekt hadden moeten worden. Tops stelt dat zij alle werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot een deugdelijke uitvoering van de overeenkomst, verricht te Valkenswaard.

Het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de plaats ligt waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst, is bevoegd [verwijzing naar zaak C-19/09 Wood Floor Solutions]. In dit geval is deze rechtbank bevoegd.

2.2.  In de hoofdzaak vordert Tops betaling van een aantal aan S.A.M. Italia gezonden facturen terzake van diensten die Tops stelt te hebben verricht ten behoeve van S.A.M. Italia. Tops stelt de diensten te hebben verleend te Valkenswaard. Het ging om activiteiten ter promotie van het merk Cavalleria Toscana bij gelegenheid van springwedstrijden voor paarden in de steden Monte Carlo (Monaco), Cannes en Chantilly (Frankrijk) en Valkenswaard.


2.3.  Volgens S.A.M. Italia had Tops zich tot de Italiaanse of tot de Franse rechter moeten wenden. Op grond van de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo is de Italiaanse rechter bevoegd. Bij toepassing van artikel 5 lid 1 onder b EEX-Vo dient te worden vastgesteld dat de uitvoering van de overeenkomst plaatsvond te Monaco, Cannes en Chantilly, zodat met betrekking tot die drie vorderingen de Nederlandse rechter niet bevoegd is. S.A.M. Italia bestrijdt de vordering inzake Valkenswaard, gelet op de door haar aan Tops meegedeelde annulering. Nu bij toepassing van artikel 5 lid 1 sub b EEX-Vo concentratie van geschillen dient plaats te vinden, betekent dit dat de Nederlandse rechter ook voor deze kwestie geen rechtsmacht heeft, aldus S.A.M. Italia.


2.4.  De rechtbank overweegt het volgende. Nu partijen zijn gevestigd in verschillende lidstaten van de EU en het in deze zaak gaat om een handelszaak als bedoeld in artikel EEX-Vo, dient de bevoegdheidsvraag te worden beantwoord aan de hand van de EEX-Vo. Hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo is, dat een partij wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft. Indien sprake is van een overeenkomst tot het verstrekken van diensten, zoals in de onderhavige zaak, kan een partij gelet op artikel 5 EEX-Vo ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt of verstrekt hadden moeten worden. Tops stelt dat zij alle werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot een deugdelijke uitvoering van de overeenkomst, verricht te Valkenswaard. Dit valt uit de door S.A.M. Italia in het geding gebrachte (summiere) overeenkomst echter niet af te leiden. Daarin is sprake van diensten in Monaco en in Valkenswaard. Kennelijk zijn ook in Frankrijk (Cannes en Chantilly) diensten verricht. Derhalve is sprake van het verrichten van diensten in drie verschillende landen, waaronder twee lidstaten van de EU (Monaco is geen lidstaat). Gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de EG/EU van 11 maart 2010 (NJ 2010, 522, Wood Floor Solutions tegen Silva Trade) is in een dergelijk geval bevoegd het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de plaats ligt waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst. Indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, is het gerecht van de woonplaats van de dienstverlener bevoegd.

Nu in de onderhavige zaak noch uit de bepalingen van de overeenkomst noch uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst blijkt waar de diensten hoofdzakelijk werden verricht of dienden te worden verricht, is deze rechtbank bevoegd als zijnde het gerecht van Valkenswaard, de plaats van vestiging van Tops. Dit betekent dat de incidentele vordering behoort te worden afgewezen.


2.5.  De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 11897

Exclusieve licentieovereenkomst doorverhandelen onder eigen merknaam

Rechtbank 's-Gravenhage 17 oktober 2012, zaaknr. 394360 HA ZA 11-1501 (AVO Anthurium tegen BSP) en zaaknr. 299247 HA ZA 11-2134 (AVO Anthuriums tegen New Jet System)

Octrooirecht. Merkrecht. Ontbinding exclusieve licentieovereenkomst en wanprestatie.

New Jet System had met AVO/BSP een exclusieve licentieovereenkomst gesloten. AVO/BSP verhandelt de producten zoals overeengekomen verder onder eigen merknaam ‘Holland Fine Fog System’. In zaak I eist New Jet van AVO betaling van de openstaande facturen en in de eis van reconventie eist AVO schadevergoeding van New Jet omdat New Jet de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden en wanprestatie heeft gepleegd. New Jet heeft hierop nog niet kunnen reageren.

In zaak II stelt Avo dat er geen ontbinding van de overeenkomst met New Jet heeft plaatsgevonden, dat New Jet gehandeld heeft met derden in strijd met de overeenkomst, dat New Jet merk- en octrooi-inbreuk en slaafse nabootsing pleegt. Voor alle aangevoerde stellingen acht de Rechtbank onvoldoende bewijs. Maar omdat New Jet nog niet heeft kunnen antwoorden houdt de Rechtbank iedere verdere beslissing aan.

ontbinding van de overeenkomst
4.5. AVO stelt nog dat tussen partijen een betalingsregeling tot stand was gekomen  volgens welke regeling maandelijkse termijnen van € 5.000 op openstaande facturen zou  worden afbetaald. In dit verband kan aan die stelling voorbijgegaan worden omdat zij niet aanvoert dat die betalingsregeling aan de ontbinding in de weg zou staan. De regeling wordt bovendien bestreden door [X] c.s. terwijl bewijs daarvoor ontbreekt en door AVO niet concreet is aangeboden.

4.6. De overeenkomst bindt partijen daarom niet meer na 19 februari 2011. De gestelde opzegging van de overeenkomst tegen 1 juli 2012 kan verder buiten beschouwing blijven.

handelen met derden in strijd met de overeenkomst
4.8. In dit verband heeft AVO ter zitting gesteld dat [X] c.s. al eind 2010 / begin 2011 offertes heeft uitgebracht aan Van den Arend voor het project in Polen, en ook voor het project Harg en het project Molenhoek. [X] c.s. bestrijdt niet dat dit handelen in strijd zou zijn met de overeenkomst, maar bestrijdt dat zij voor ontbinding van de overeenkomst enige concrete aanbieding aan Van den Arend heeft gedaan. Nu de juistheid van het door AVO gestelde niet blijkt uit de overgelegde producties, zal AVO in de gelegenheid worden gesteld deze stelling door getuigen te bewijzen nadat de hierna te bespreken comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Verdere beslissingen met betrekking tot het door Avo van [X] c.s. gevorderde worden aangehouden tot na de bewijslevering.

de gestelde merk- en octrooi-inbreuk en slaafse nabootsing
4.10. De gestelde merkinbreuk is bestreden en door Avo Anthuriums niet anders onderbouwd dan met de stelling dat levering van een installatie, die in het kader van de overeenkomst voor Avo Anthurium Vogels en BSP is geproduceerd en die technisch gelijk is aan een HFFS-systeem, inbreuk op het HFFS-merk maakt. Die stelling is onjuist. De verwijzing naar de beslissing HvJEG 12 juli 2011 (C-324/09) inzake l’Oreal / eBay op het punt van het verhandelen van producten zonder verpakking snijdt geen hout omdat Avo over het hoofd ziet dat, anders dan in die beslissing aan de orde was, het merk hier niet op de waren is aangebracht. 

4.11. De gestelde inbreuk op het octrooi en de gestelde slaafse nabootsing zijn eveneens bestreden en door Avo Anthuriums niet nader gemotiveerd en onderbouwd.

5.2. Avo Anthurium Vogels en BSP hebben in hun akte van 25 april 2012 tegen elke factuur afzonderlijk verweren aangevoerd waarop New Jet nog niet heeft kunnen reageren. De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten om haar daartoe de gelegenheid te geven en om, indien daar aanleiding voor is, partijen nadere vragen te stellen over de verschillende facturen. Omdat een en ander mogelijk leidt tot bewijsopdrachten in aanvulling op de hiervoor besproken bewijsopdracht, zal de comparitie dienen plaats te vinden voor eventuele bewijslevering. New Jet dient uiterlijk twee weken voor de zitting haar reactie op het verweer van AVO aan de wederpartij en de rechtbank toe te zenden.

5.3. Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na de datum van dit vonnis opgave te doen van verhinderdata voor de maanden december 2012 en januari en februari 2013, waarna datum en tijdstip van de zitting zal worden vastgesteld.

6. De rechtbank:
gelast dat Avo Anthurium Vogels, BSP en New Jet op een nader te bepalen dag en tijdstip
zullen verschijnen ter terechtzitting in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’sGravenhage;
houdt iedere verdere beslissing in zaak I in conventie en in reconventie en in zaak II aan.

IEF 11893

Gelast bekendmaking van de bron

Ktr. Rechtbank Utrecht 17 oktober 2012, zaaknr. 817550 AC EXPL 12-3709 (h.o.d.n. Guus de Jong Photography tegen Stichting de Goeie Ouwe Tijd.nl)

Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee..

De Jong is fotograaf en heeft een foto gemaakt van enkele Ajax-spelers kort na het winnen van de Europese Supercup in 1974 . Tussen Supportersvereniging Ajax (SVA) en De Jong is een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer werd opgenomen dat er een lijst met "discutabele dia's" is en dat de foto's in deze lijst aan De Jong toekomen. DGOT heeft de foto op haar website openbaargemaakt zonder toestemming. Bewijswaardering: "De enkele stelling dat printscreens en uitdraaien van webpagina's kunnen worden gemanipuleerd en dat de informatie op www.archive.org niet als een betrouwbare bron kan worden aangemerkt, is namelijk niet als een voldoende onderbouwd verweer te beschouwen.

De schade, nu de foto twee jaar op de website heeft gestaan is twee maal een jaarlicentie ad €255,00. Er volgt een schadetoewijzing van eenzelfde bedrag voor het ontbreken van de naamsvermelding. De kantonrechter gelast DGOT kenbaar te maken op welke wijze zij in het bezit is gekomen van de foto door bekendmaking van de bron waaruit de foto is overgenomen dan wel de naam en adresgegevens van de (rechts)persoon van wie DGOT de foto heeft verkregen.

3.5. (...) Tussen partijen is niet in geschil dat De Jong de maker van de foto is. Dit betekent dat De Jong in beginsel kan optreden tegen een inbreuk op de auteursrechten van die foto. Dit is alleen anders als De Jong die auteursrechten niet (meer) bezit. Anders dan DGOT stelt, is de kantonrechter van mening dat uit de tekst van de ontvangstverklaring van 31 oktober 2011 voldoende duidelijk blijkt dat de auteursrechten op de foto in het bezig zijn van De Jong. In die ontvangstveerklaring i immers vermeld dat de discutabele dia's, waarvan de foto in kwestie deel uitmaakt, aan De Jong toekomen. met andere woorden: De Jong en SVA hebben ter beëindiging van hun geschil afgesproken dat de foto in kwestie eigendom is van De Jong (en dus niet van SVA). Het is voldoende aannemelijk dat deze partijen hiermee ook hebben afgesproken respectievelijk hebben willen afspr[e]ken dat de auteursrechten op de foto aan De Jong toekomen.

IEF 11892

Rechtbank gebiedt ondertekening IE-exploitatiecontract

Rechtbank Arnhem 3 oktober 2012, LJN BY0532 (8Ball Music tegen Lubix Europe B.V.)

Exploitatie van IE-rechten, waaronder portretrechten. Contractenrecht. 8ball Music B.V. houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van intellectuele eigendomsrechten van uitvoerende kunstenaars met wie zij een exclusieve exploitatieovereenkomst op het gebied van onder andere optredens, ‘merchandising’, ‘sponsoring’ en ‘endorsement’ heeft gesloten. Lubix Europe B.V. voert een groothandel in consumentelektronica, waaronder mobiele telefoonaccessoires als een ‘bluetooth headset’.

Op grond van een overeenkomst is Lubix Europe B.V. aan 8ball Music B.V. een vergoeding verschuldigd voor het gebruik van onder meer de portret-, handelsnaam en merkrechten aangaande de betrokkene. Enkele wensen van Lubix:

• Bekendmaking deal in de Media, bladen etc, etc
• Het is de bedoeling dat [betrokkene1] bij het ontwerpproces nauw betrokken gaat worden, zowel voor de unit zelf evenals de verpakking. Hierdoor wordt het echt zijn ding met zijn Identiteit. Het vaker dragen is dan minder een kwestie daar het echt iets van hem is
• Wij hebben begrepen dat [betrokkene1] nauw betrokken gaat worden in “ The Voice 2” het zou helemaal top zijn als hij zijn “Beetle” om heeft

Vraag of tussen 8Ball Music en Lubix Europe een overeenkomst tot stand is gekomen op 1 augustus 2011, met betrekking tot het herontwerpen door een bekende zanger van een "Lubix Beetle Bluetooth Headset". Rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Overeenstemming over essentialia van de overeenkomst, eventuele openstaande punten zijn van ondergeschikte betekenis, partijen hebben gedeeltelijk uitvoering gegeven aan wat is overeengekomen en tevens verder onderhandeld over deopenstaande punten. Vordering tot betaling factuur toegewezen. De rechtbank gebiedt Lubix Europe B.V. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot ondertekening van de laatste schriftelijke uitwerking van de overeenkomst.

 

4.8.  Op basis van bovengenoemde mailwisseling mocht 8ball Music B.V. erop vertrouwen dat omtrent de daarin genoemde onderwerpen overeenstemming was bereikt. Lubix Europe B.V. heeft weliswaar aangevoerd dat zij nog mondelinge voorbehouden heeft gemaakt, waarmee zij klaarblijkelijk doelt op de onderwerpen die in voormelde emails aan de orde zijn gekomen. Zij heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd. Dat had wel van haar mogen worden verwacht, gelet op de betwisting daarvan door 8ball Music B.V. Lubix Europe B.V. heeft ter comparitie haar verweer slechts herhaald, zonder nadere concretisering. Dat betekent dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat er nog mondelinge voorbehouden zijn gemaakt ten aanzien van de onderwerpen die staan opgesomd in de e-mails van 20 juli 2011 en 28 juli 2011.


5.1.  veroordeelt Lubix Europe B.V. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan 8ball Music B.V. te betalen een bedrag van € 59.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 59.500,00 met ingang van 1 oktober 2011 tot de dag van volledige betaling,


5.2.  gebiedt Lubix Europe B.V. om de door haar aangegane verplichtingen uit de overeenkomst van 1 augustus 2011 volledig en tijdig na te komen, met de aantekening dat zij gekweten is van de betaling van € 59.500,00 indien zij tijdig aan de beslissing onder 5.1. heeft voldaan,

5.3.  gebiedt Lubix Europe B.V. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot ondertekening van de laatste schriftelijke uitwerking van de overeenkomst van 1 augustus 2011, zoals aan Lubix Europe B.V. per e-mail verstuurd op 5 oktober 2011, met de aantekening dat de looptijd van de overeenkomst van 1 augustus 2011 aanvangt per 1 oktober 2011, de eerste betalingstermijn verschuldigd is per 1 oktober 2011 en de tweede betalingstermijn verschuldigd is per 1 april 2012,

IEF 11880

Opzegging licentie vereist een bepaalde opzegtermijn

Rechtbank Middelburg 24 april 2012, LJN BY0234 (Enza zaden Benelux B.V. tegen Kwekerij van Antwerpen van Veen B.V.)

Als randvermelding.
Licentie Sunstreamtomaten. Duurovereenkomst opzegtermijn, geen zwaarwegende grond vereist voor opzegging.

Uit de aard en inhoud van de overeenkomst volgt niet dat opzegging slechts mogelijk was indien daarvoor voldoende zwaarwegende grond was zoals Agrocare stelt. Dat de gevolgen zeer nadelig zijn voor Agrocare is onvoldoende om te concluderen dat een zwaarwegend grond voor opzegging vereist was. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt wel dat een bepaalde opzegtermijn in acht genomen moet worden. Het vonnis vult die omstandigheden in. De overeenkomst is tot stand gekomen op 17 augustus 2005 en zal met inachtneming van de opzegging termijn eindigen op 31 juli 2008. Nergens blijkt dat de algemene voorwaarden van Enza van toepassing zijn op de overeenkomst. Uit hun stellingen volgt dat de algemene voorwaarden en Speciale Ras Overeenkomst ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet aan de orde zijn geweest. De stelling van Enza dat het sluiten van een Speciale Ras Overeenkomst bij rassen als Arcanca en Sunstream gebruikelijk was, onder verwijzing naar de overeenkomst met betrekking tot het Aranca zaad is onvoldoende,

4.3.(...) Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854).

4.4.  Gelet op het vorenstaande en gezien de discussie tussen partijen zal de rechtbank eerst beoordelen of in casu een zwaarwegende grond voor opzegging vereist was. Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet te snel mag worden aangenomen dat de partij die een overeenkomst opzegt een zwaarwegende grond voor die opzegging zal dienen te hebben. Een zwaarwegende grond zal bijvoorbeeld vereist zijn in een situatie waarin de opgezegde partij voor haar bedrijfsvoering in overwegende mate afhankelijk is van de voortzetting van de overeenkomst. Zulks is in casu gesteld noch gebleken. De stelling van Enza dat Agro Care in haar algemene bedrijfsvoering niet afhankelijk is van de overeenkomst is door Agro Care ook niet gemotiveerd betwist.

Voorts is ook niet gebleken dat Agro Care voor de teelt van Sunstreamtomaten afhankelijk is van de overeenkomst. De stelling van Agro Care dat zij voor levering van het Sunstreamzaad afhankelijk is van Enza, is gelet op haar eigen mededeling dat zij de betreffende zaden de afgelopen jaren toen zij niet geleverd kreeg van Enza uit het buitenland heeft betrokken en toch in staat is geweest diverse hectaren (in 2011 zelfs 13 hectare) Sunstreamtomaten te telen, niet houdbaar.

(...)

De enkele omstandigheid dat de opzegging van de overeenkomst een nadelig effect heeft voor Agro Care en voor haar schade oplevert is eveneens onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zwaarwegende grond voor opzegging vereist was. Met de nadelige gevolgen van het beëindigen van de overeenkomst voor Agro Care dient rekening te worden gehouden middels de in acht te nemen opzegtermijn, zoals hierna zal worden overwogen.

4.9.  De gevorderde verklaring voor recht dat op de overeenkomst tot levering van Sunstreamzaad de voorwaarden die zijn opgenomen in de Speciale Ras Overeenkomst en Enza’s algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat Agro Care daaraan gebonden is, is niet toewijsbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Zoals hiervoor is overwogen, is de overeenkomst tussen partijen door opzegging beëindigd. Nergens uit blijkt dat de Speciale Ras Overeenkomst deel heeft uitgemaakt van hetgeen partijen waren overeengekomen. Uit hun stellingen volgt dat de algemene voorwaarden en Speciale Ras Overeenkomst ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 17 augustus 2005 niet aan de orde zijn geweest. De enkele stelling van Enza dat het sluiten van een Speciale Ras Overeenkomst bij rassen als Arcanca en Sunstream gebruikelijk was, onder verwijzing naar de overeenkomst met betrekking tot het Aranca zaad is onvoldoende, zeker nu door Agro Care onweersproken is gesteld dat de Speciale Ras Overeenkomst betreffende het Arancazaad niet bij aanvang van de levering daarvan aan Agro Care is gesloten, maar pas vele jaren later.

4.10.  Vast staat dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst (nog) geen overeenstemming hadden bereikt omtrent de prijs van de door Enza aan Agro Care te leveren Sunstreamzaden. (...)

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de stellingen van partijen zowel in de onderhavige procedure als in de procedure bij de rechtbank Alkmaar als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat Red Star vanwege haar bijdrage in de ontwikkeling van het Sunstreamras een speciale positie inneemt ten opzichte van Enza en dat er tussen Enza en Red Star exclusiviteitsafspraken golden betreffende het Sunstreamzaad.

Bij het bepalen van de door Agro Care aan Enza te betalen prijs voor het Sunstreamzaad kan dan ook niet worden uitgegaan van de prijs die Enza bij Red Star Trading in rekening brengt. Voorts staat als onweersproken vast dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen partijen prijslijsten waren waarop de voor anderen dan Red Star geldende prijs voor het Sunstreamzaad vermeld stond. De rechtbank is van oordeel dat de op deze lijsten vermelde prijs, eventueel verhoogd met de indexering, een belangrijk uitgangspunt dient te zijn voor de door Agro Care voor het Sunstreamzaad te betalen prijs.

De rechtbank zal een comparitie van partijen bevelen om aan de hand van voornoemde uitgangspunten met partijen te onderzoeken of zij tot een vergelijk kunnen komen omtrent de door Agro Care aan Enza te betalen prijs voor het Sunstreamzaad in de jaren dat Enza dit zaad aan Agro Care geleverd heeft. De rechtbank verzoekt Enza daartoe, overeenkomstig haar daaromtrent ter gelegenheid van het pleidooi op 31 januari 2012 gedane aanbod, inzichtelijk te maken hoe de prijs van het Sunstreamzaad tot stand komt en deze uitleg samen met de hiervoor genoemde prijslijsten een week voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank en de wederpartij te doen toekomen.

5.  De beslissing

De rechtbank
5.1.  verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen Enza en Agro Care, indien en voor zover in kracht van gewijsde komt vast te staan dat deze tussen Enza en Agro Care op 17 augustus 2005 tot stand is gekomen, door Enza’s opzegging bij brief van 11 juni 2007 is geëindigd op 31 juli 2008;