Overige  

IEF 8902

Een Scandinavische vlag

Rechtbank 's-Gravenhage, 9 juni 2010, 340392 / HA ZA 09-2043,VF International SAGL tegen Masita Sportswear B.V.  (met dank aan Wim Maas & Maarten Rijks, Banning).

Merkenrecht. Auteursrecht. Modellenrecht. 6ter Parijs. Ongeoorloofde mededinging. Sportieve vrijetijdskleding. Vonnis in bodemprocedure na eerder kort geding tussen partijen (IEF 7963). Vorderingen afgewezen.

Eiser Napapijri is naar oordeel van de rechtbank geen bekend merk in de zin van artikel 9 lid 1 sub c GMVo. Het teken Nordal van Masita maakt geen inbreuk op het Gemeenschapsbeeldmerk Napapijri: andere totaalindrukken. Ook geen inbreuk op het Gemeenschapsbeeldmerk van VF betreffende een gestileerde uitvoering van een Scandinavische vlag. Met art. 7 lid onder h GMVo jo. art. 6ter lid 1 onder a UvP is niet verenigbaar dat een gestileerde afbeelding van een Scandinavische vlag een zodanige beschermingsomvang zou toekomen dat op grond daarvan derden het gebruik op welke wijze dan ook van de Noorse vlag zou kunnen worden ontzegd. Eveneens geen inbreuk op het badgevormige Gemeenschapsmerk Napapijri door de badges van Masita.

Vorderingen met betrekking tot auteursrecht op folders, kleding en badges eveneens afgewezen: geen sprake van ontlening, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag welke de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn van de modellen van VF (Napapijri) en of en in hoeverre deze door Masita in de aangevochten modellen zijn overgenomen. Aangezien de aangevochten modellen van Masita het resultaat geacht worden te zijn van onafhankelijk scheppend werk, worden ook de vorderingen gebaseerd op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel afgewezen. Tot slot geen sprake van ongeoorloofde mededinging door Masita: stijlnavolging en overname stijlkenmerken zijn toegestaan en geen sprake van bijkomende omstandigheden.

4.8 Artikel 7 lid 1 onder h GMVo juncto artikel 6ter lid 1 onder a Verdrag van Parijs ("UvP") staat eraan in de weg dat het gebruik van de Noorse vlag door een onderneming voor bepaalde waren door middel van een Gemeenschapsmerkinschrijving, of als een bestanddeel daarvan, wordt gemonopoliseerd (tenzij met goedkeuring der bevoegd machten die hier niet is gesteld of gebleken). Daarmee is niet verenigbaar dat aan het gestileerde - als Gemeenschapsmerk ingeschreven - teken bestaande uit vier vlakken een zodanige beschermingsomvang zou toekomen dat op grond daarvan derden het gebruik op welke wijze dan ook van de Noorse vlag zou kunnen worden ontzegd (…) Reeds hierop stranden de tegen het gebruik van de Noorse vlag gerichte vorderingen.(…)
 
4.16 (…) Masita heeft er - onweersproken - op gewezen dat de voornoemde negen kledingstukken van VF behoren tot de 'Spring Summer 2009'-collectie en op zijn vroegst begin 2009 door VF op de markt zijn gebracht. Tijdens de comparitie heeft VF ook erkend dat deze modellen niet voor 18 mei 2008 voor het publiek beschikbaar zijn gesteld. Daaruit volgt dat de modellen van Masita zijn ontworpen voordat de modellen van VF op de markt waren.(…)
 
4.17 Nu het verweer dat er geen sprake is van ontlening slaagt, komt de rechtbank niet meer toe aan de vragen welke de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn van de modellen van VF en of en in hoeverre deze door Masita in de aangevochten modellen zijn overgenomen.
 
4.22 Daargelaten de vraag wie als eerst gebruik is gaan maken van de Noorse vlag en of sprake is van navolging van de stijlkenmerken van VF door Masita, slaagt het verweer van Masita dat stijlnavolging is toegestaan en dat er geen bijkomende omstandigheden zijn die dit in het onderhavige geval onrechtmatig maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8900

Zal in een volgend arrest aan de orde komen

Gerechtshof Leeuwarden, 8 juni 2010, HA ZA 05-211, Marktplaats B.V. tegen Stokke AS c.s.

(met dank aan Marjolein Bronneman & Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Onrechtmatige daad. Auteursrecht. Merkenrecht. Tussenarrest van het Hof Leeuwarden (met Haagse namen eronder) in zaak over de verantwoordelijkheid  en aansprakelijkheid van Marktplaats.nl met betrekking tot de op haar site aangeboden imitatie Tripp Trapp kinderstoelen (zie ruim drie jaar eerder: Rechtbank Zwolle Lelystad, 14 maart 2007, IEF 3685). Toepasselijkheid 6:196c BW (‘host’-diensten, aansprakelijkheid bij doorgeven van informatie). Marktplaats betwist dat haar afnemers op haar gezag of onder haar toezicht handelen en heeft verzocht prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

7. (…) Naar het voorlopige oordeel van het hof kan naar Nederlands recht onder meer sprake zijn van een onrechtmatige daad van Marktplaats indien zij (stelselmatig) ondanks aanmeldingen van de rechthebbenden niet overgaat tot directe verwijdering van de desbetreffende inbreukmakende advertenties. De vraag of Marktplaats ook anderszins onrechtmatig heeft gehandeld zal in een volgend arrest aan de orde komen. Eerst dan zal de vraag kunnen worden behandeld of het stellen van prejudiciële vragen in verband met de vrijstelling van aansprakelijkheid op de voet van artikel 6: 196c BW/artikelen 12-14 van Richtlijn 2000/31 zinvol is.

8. Bij akte van antwoord in het incident voeren Stokke c.s. evenwel nog aan dat Marktplaats inmiddels "behavioural targeting" heeft geïntroduceerd en metazoekmachines blokkeert, en als zodanig inhoudelijk betrokken is bij de informatie op haar website en de handelingen van de adverteerders, zodat zij zich niet op artikel 196c BW kan beroepen. Het betreft hier een nieuwe stelling van Stokke c.s. in het kader van hun verweer naar aanleiding van het verveer van Marktplaats althans een mogelijk nieuw feit. Nu Marktplaats hierop nog niet heeft kunnen reageren, zal het hof de zaak naar de rol venvijzen ten einde Marktplaats daartoe in de gelegenheid te stellen (vgl. ook Hit 19 juni 2009, NJ 2009, 154).

Lees het tussenarrest hier.

IEF 8899

Slechts middels de kunstgreep

HvJ EG, 3 juni 2010, zaak C-569/08, Internetportal und Marketing GmbH tegen Richard Schlicht (Prejudiciële vragen Oberster Gerichtshof, Oostenrijk).

Merkenrecht. Domeinnamen. Kwade trouw bij registratie .eu-topniveaudomein. Criteria voor de intrekking van speculatief of onrechtmatig geregistreerde .eu-topniveaudomeinnamen. Registratie van een domein door eigenaar van nationaal merk, dat enkel is verworven om deze registratie mogelijk te maken gedurende de zgn. sunrise-periode (alleen voor merkhouders) van de . eu-domeinaam. “Bijgevolg kon een domeinnaam zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die met een als zodanig gewenste soortnaam overeenstemt, in het eerste deel van de stapsgewijze registratie slechts middels de kunstgreep van een daartoe gecreëerd en ingeschreven merk worden geregistreerd.”

Internetportal heeft tijdens de eerste fase van de sunrise-periode de domeinnaam „www.reifen.eu” laten registreren op basis van haar merk &R&E&I&F&E&N& dat zij in Zweden voor veiligheidsriemen had laten inschrijven, naar het zich laat aanzien omdat de registratieregels, uit technische overwegingen, voorzien in de schrapping van het teken „&”, waardoor het anders niet als merk te beschermen soortnaam REIFEN (banden) overblijft. Daarnaast heeft Internetportal und Marketing in Zweden 33 soortnamen als merk laten inschrijven, waarbij zij telkens het speciale teken „&” vóór en na elke letter heeft gebruikt. Zij heeft tevens 180 aanvragen ingediend voor de registratie van met soortnamen overeenstemmende domeinnamen.

In zijn arrest preciseert het Hof dat kwade trouw kan worden aangetoond aan de hand van andere omstandigheden dan die welke uitdrukkelijk in de Verordening m.b.t. het .eu-topniveaudomein zijn opgesomd en dat bij de beoordeling of sprake is van een handelwijze te kwader trouw rekening dient te worden gehouden met alle in het concrete geval relevante factoren.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 21, lid 3, van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het .eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie moet aldus worden uitgelegd dat kwade trouw kan worden aangetoond aan de hand van andere omstandigheden dan die welke sub a tot en met e van die bepaling zijn opgesomd.

2) Bij de beoordeling of sprake is van een handelwijze te kwader trouw in de zin van artikel 21, lid 1, sub b, van verordening nr. 874/2004, gelezen in samenhang met lid 3 van dat artikel, dient de nationale rechter rekening te houden met alle in het concrete geval relevante factoren en met name met de omstandigheden waarin de inschrijving van het merk is verkregen en de omstandigheden waarin de .eu-topniveaudomeinnaam is geregistreerd.

Wat de omstandigheden betreft waarin de inschrijving van het merk is verkregen, dient de nationale rechter in het bijzonder rekening te houden met:

–  het oogmerk om het merk niet te gebruiken op de markt waarvoor de bescherming is aangevraagd;

–  de presentatie van het merk;

–  het feit dat een groot aantal andere met soortnamen overeenstemmende merken is geregistreerd, en

–  het feit dat het merk is ingeschreven kort vóór het begin van de stapsgewijze registratie van .eu-topniveaudomeinnamen.

Wat de omstandigheden betreft waarin de .eu-topniveaudomeinnaam is geregistreerd, dient de nationale rechter in het bijzonder rekening te houden met:

–  het onrechtmatige gebruik van speciale tekens of leestekens in de zin van artikel 11 van verordening nr. 874/2004 met het oog op de toepassing van de in dat artikel vastgestelde transcriptieregels;

– de registratie tijdens het eerste deel van de in die verordening vastgestelde stapsgewijze registratie op basis van een merk dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding is verkregen, en

–  het feit dat een groot aantal aanvragen tot registratie van met soortnamen overeenstemmende domeinnamen is ingediend.

Lees het arrest hier. Perbericht HvJ EU hier.

IEF 8895

Handelen in valse merkkleding

Rechtbank Zutphen, 4 juni 2010, LJN: BM6779. Strafzaak

Merkenrecht. Strafrecht. Wel veroordeling wegens medeplegen van handelen in soft- en harddrug, niet wegens handelen in valse merkkleding.

11. De rechtbank is van oordeel, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het - kort gezegd - handelen in valse merkkleding, op een wijze zoals haar uiteindelijk is ten laste gelegd. Tijdens het politieonderzoek is verdachte niet geconfronteerd met (foto's van) de in de vrachtwagen aangetroffen (merk)kleding; aan haar is niet gevraagd op de op 9 februari 2010 in beslaggenomen (merk)kleding de kleding betrof die verdachte eind november 2009 aan [naam A] had verkocht. Evenmin is duidelijk geworden welke kledingmerken verdachte toen aan [naam A] zou hebben verkocht. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [naam A] in november 2009 (vervalste merk)kleding van haar heeft gekocht, is opmerkelijk dat de aangetroffen kleding - mocht deze van verdachte afkomstig zijn - na zo'n geruime tijd nog in de vrachtwagen aanwezig zou zijn.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de merkkleding die op 9 februari 2010 in de vrachtwagen is aangetroffen, afkomstig is van verdachte. De leren jassen die verdachte aan [naam A] had meegegeven, blijven in dit verband buiten beschouwing, nu het naar zeggen van verdachte merkloze leren jassen betreft en bovendien uit het dossier niet volgt dat ook deze leren jassen tot de partij aangetroffen vervalste merkkleding behoren.
Overwogen wordt dat het verkopen van andere vervalste merkkleding door verdachte aan [naam A] in 2009, niet onder het bereik van de dagvaarding te brengen is, nu de steller het oog heeft gehad op de onderhavige partij kleding die op 9 februari 2010 in beslag is genomen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8889

Op parasitaire wijze heeft willen profiteren

Vzr. Rechtbank Groningen, 17 maart 2010, LJN: BM6685, De gemeente Oldambt tegen Stichting Nuravon.

Domeinnamen. Geschil over www.gemeenteoldambt.nl. Gemeente Oldambt kan naam niet monopoliseren, maar kan wel meer rechten doen gelden op de domeinnaam. “Waar dit derhalve een algemeen gangbare geografische aanduiding is, kan het bestanddeel ‘Oldambt’ niet worden gemonopoliseerd. Ten aanzien van de combinatie van de bestanddelen ‘Oldambt’ en ‘gemeente’ is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de desbetreffende benaming naar haar aard toebehoort aan eiseres (de gemeente Oldambt) en dat eiseres in die zin meer rechten kan doen gelden op die naam.  Onrechtmatig handelen. Bevel tot overdracht domeinnaam. 

4.4.  (…) De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat het bezitten van de domeinnaam is ingegeven door enige ideële gedachte aan de zijde van de vertegenwoordiger van gedaagde. In de gegeven omstandigheden is voorshands voldoende aannemelijk dat gedaagde ten nadele van eiseres op parasitaire wijze heeft willen profiteren van het bezit van de bedoelde domeinnaam. Gedaagde heeft in die zin dan ook onrechtmatig gehandeld jegens eiseres. Gelet op de aanwezig veronderstelde motieven is er geen grond om gedaagde (zoals hij heeft verlangd) enige vergoeding toe te kennen, zelfs niet voor de kosten die de afgelopen jaren zijn gemaakt voor registratie van de domeinnaam.

Lees het vonnis hier.

IEF 8884

Geen luxeproducten

Rechtbank van Koophandel Brussel, 17 maart 2010, A.R. 2008/09126, Mitsubishi Shoij Kaisha Ltd c.s. tegen N.V. Duma c.s. (met dank aan Jeff Keustermans, De Bandt Keustermans & Van den Brande)

Merkenrecht. Parallimport. Geen merkinbreuk door volledige debranding nieuwe Mitsubishi vorkheftrucks. Geen reputatieschade door verwijderen merk (vorkheftrucks zijn geen luxeproducten). Geen wijziging of verslechtering van de toestand van de waren door debranding. Geen inbreuk door metattag, het staat gedaagde vrij reclame te maken voor haar producten. Beroep is vanzelfsprekend nog mogelijk.

24. Verweersters voeren aan dat zij binnen de E.E.R. geen vorkheftrucks van het merk Mitsubishi verkopen. Zij 'debranden' de vorkheftrucks van Mitsubishi onder douaneentrepot waarna zij nieuwe vorkheftrucks onder een eigen merk GSI invoeren in de E.E.R. waarop het merk Mitsubishi niet langer voorkomt.

29. Uit de stukken van het dossier blijkt bovendien dat, in tegenstelling tot wat eiseressen beweren in hun conclusie, verweersters er wel in slagen om alle Mitsubishi merken van de betreffende vorkheftrucks te verwijderen. Verweersters tonen met een proces-verbaal van vaststelling door de gerechtsdeurwaarder (stuk A.45 bundels verweersters) aan dat de vorkheftrucks wel degelijk volledig gedebrand kunnen worden. Vanzelfsprekend hebben verweersters niet de toestemming nodig van eiseressen om de goederen te debranden.

31. De door eiseressen aangehaalde rechtspraak en rechtsleer dat de reputatie van het merk geschaad wordt door een vernielde verpakking is om twee redenen niet van toepassing: vorkheftrucks zijn geen luxeproducten in een dure verpakking (zoals parfums) en verweersters verwijderen alle Mitsubishi merken van de vorkheftrucks en brengen een eigen benaming aan.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8872

De partij die een openbaarmaking feitelijk beheerst.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 mei 2010, KG ZA 10-531, Tele2 Nederland & Online Breedband B.V. tegen UPC Nederland B.V. & Ziggo B.V. (met dank aan Paul Kreijger, Freshfields)

Auteursrecht. Mededinging. Telecommunicatie. Kabelnetwerken en (feitelijke) openbaarmaking. ‘Wederverkoopverplichting’ voor analoge televisie. In het kort: OPTA heeft aan kabelnetwerkexploitanten UPC en Ziggo de verplichting opgelegd om hun eigen analoge standaardpakket rtv-programma’s door te verkopen aan de alternatieve dienstenaanbieders. Alternatieve aanbieders die niet over een eigen kabelnetwerk beschikken  zouden zo kunnen concurreren met het kabelbedrijf door het analoge standaardpakket en de aansluiting in eigen naam aan hun klant te verkopen.

Het is de netwerkexploitanten daarbij toegestaan hun rtv-pakket uitsluitend als geheel te leveren aan de alternatieve aanbieders. De exploitanten stellen echter dat nu alternatieve aanbieders het pakket in eigen naam leveren, het ook deze aanbieders zijn die (mede) openbaar maken en dus zelf afspraken met de omroepen in het analoge pakket moeten maken. Eisers Tele2 en Online stellen dat de auteursrechtelijke licentie-onderhandelingen met de rechthebbenden bij een geheel pakket echter te ingewikkeld zouden zijn  en willen dat gedaagden verplicht mee werken aan zogenaamde ‘third party billing’, waarbij klanten voor de aansluiting en de analoge rtv-signalen weliswaar klant zijn bij Tele2/Online, maar waarbij UPC en Ziggo de zenders uit het analoge standaardpakket leveren aan die consumenten, waardoor de openbaarmaking uitsluitend door UPC en Ziggo zou geschieden. Deze kwestie is eerder door OPTA beoordeeld in een geschilbesluit, waarbij gedaagden inderdaad verplicht werden  tot aanbieden volgens deze constructie, maar, en daar gaat het i.c. om, alleen als de civiele rechter van oordeel zou zijn dat er op deze manier sprake is van een openbaarmaking door uitsluitend UPC en Ziggo.
 
De civiele rechter oordeelt echter anders en de vorderingen worden afgewezen. Ook bij Third Party Billing wordt de openbaarmaking feitelijk beheerst door de alternatieve aanbieders Tele2 en Online  en zijn zij bij uitstek de partij die in auteursrechtelijke zin verantwoordelijk kan worden gehouden voor openbaarmaking.

4.5. Gelet op het voorgaande kan het betoog van Tele2 en Online dat zij niet openbaar maken omdat zij niet feitelijk betrokken zijn bij de levering van de omroepinhoud, niet slagen. Zij hebben feitelijk immers juist een bepalende rol bij de levering. Voor zover Tele2 en Online hebben bedoeld te betogen dat een partij die de openbaarmaking feitelijk beheerst, maar de technische uitvoering van de openbaarmaking overlaat aan een derde, niet openbaar maakt, treft het evenmin doel. Die opvatting vindt naar voorlopig oordeel geen steun in het recht. Voorshands moet worden aangenomen dat de partij die een openbaarmaking feitelijk beheerst, bij uitstek de partij is die in auteursrechtelijke zin verantwoordelijk kan worden gehouden voor de openbaarmaking.

Lees het vonnis hier.

IEF 8842

Maar ook niet door iemand anders

Vzr. Rechtbank Utrecht, 12 mei 2010, LJN: BM4473, Eiseres tegen Club Wear

Domeinnamen. Executiegeschil (zie vzr. Rechtbank Leeuwarden, 13 mei 2009, IEF 7920). Verkoop domeinnaam leidt tot gebruik: “dat de zinsnede “te staken en gestaakt te houden”  inhoudt dat [eiseres] ervoor dient zorg te dragen dat de website met de domeinnaam www.clubswear.nl niet meer zou worden gebruikt, niet alleen niet door haar zelf, maar ook niet door iemand anders.” Maximale dwangsommen verbeurd. 

4.3. [gedaagde] stelt dat (…) Door de domeinnaam te verkopen, heeft [eiseres] er geen zorg voor gedragen dat het gebruik van de domeinnaam conform het vonnis gestaakt is gehouden. Door de gestelde verkoop kan de koper het gebruik van de website voortzetten, hetgeen ook is gebeurd. (…)

4.4.  De voorzieningenrechter overweegt dat het gebruik van de domeinnaam www.clubswear.nl op de wijze als hierboven vermeld is aan te merken als een gebruik, zoals bedoeld in het dictum van het vonnis van 13 mei 2009. Voorts wordt overwogen dat de zinsnede “te staken en gestaakt te houden” in het dictum van het vonnis van 13 mei 2009 inhoudt dat [eiseres] ervoor dient zorg te dragen dat de website met de domeinnaam www.clubswear.nl niet meer zou worden gebruikt, niet alleen niet door haar zelf, maar ook niet door iemand anders. Als rechthebbende op de domeinnaam had [eiseres] dit laatste ook volstrekt in de hand. Aangezien vonnissen in beginsel van rechtswege werken (Hoge Raad 27 april 1979, NJ 1980, 169), gold deze verplichting voor [eiseres] reeds op 13 mei 2009 en niet pas na de betekening van het vonnis. [eiseres] heeft op 18 mei 2009 echter de domeinnaam in combinatie met de domeinnaam www.staplingerie.nl verkocht aan Jobtactics, een onderneming van mevrouw [B] (hierna: [B]). Blijkens een door [gedaagde] in het geding gebrachte brief d.d. 16 september 2008 van [eiseres], die is ondertekend door z[eiseres] als [B], was de onderneming [eiseres] en de eenmanszaak destijds van hen beiden. Door de overdracht van de twee domeinnamen heeft [eiseres] [B] in staat gesteld om hiermee dezelfde soort onderneming te drijven als [eiseres] voorheen deed. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] hiermee in strijd met het vonnis van 13 mei 2009 heeft gehandeld. Niet gebleken is dat het [eiseres] na betekening van het vonnis onmogelijk was om aan de overtreding van het vonnis een eind te maken. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het maximale bedrag aan dwangsommen verbeurd.

lees het vonnis hier.

IEF 8824

Het leven is beter in bed

Rechtbank van koophandel te Brussel, 23 april 2010, Meubelen Peeters. Van Leeuw. tegen Intres Belgium (met dank aan Paul Maeyaert, Altius).

Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Woord- en beeldmerken SLEEPY ('het leven is beter in bed') & SLEEPING. Toepassing van het Bellure-arrest (“duidelijk sprake van exploitatie en meeliften op de bekendheid”). Staking wordt bevolen, ondanks het feit dat de rechtbank de schade niet bewezen acht. De rechtbank acht het meeliften nog versterkt doordat de inbreukmaker een voormalige franchisenemer van de merkhouder was (“ten onrechte de indruk wekt dat er een commerciële band bestaat tussen de betrokken partijen”). Hoger beroep is nog mogelijk.

10. (…) De dominante positie van de term "SLEEPING" en het feit dat enkel de firmanaam wordt toegevoegd, leidt ertoe dat het publiek het gedeelte "by PEETERS. (-) VAN LEEUW." nooit zal gebruiken om naar de winkel te verwijzen. Bijgevolg staat de overeenstemming tussen de SLEEPY-merken en het teken - zelfs met toevoeging van de firmanaam "by PEETERS. (-) VAN LEEUW. - onbetwistbaar vast.

11. In onderhavig geval staat vast dat eiseres op hoofdeis door het gebruik van het sterk gelijkende teken "SLEEPING by PEETERS. (-) VAN LEEUW." ongerechtvaardigd voordeel haalt uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de SLEEPY-merken.

Er is in casu duidelijk sprake van exploitatie en meeliften op de bekendheid van de SLEEPY-merken, waarbij eiseres op hoofdeis misbruik maakt van de reputatie die eiseres in tussenkomst heeft opgebouwd en zonder enige financiële vergoeding of zonder daarvoor passende inspanningen te moeten leveren, voordeel haalt uit de commerciële inspanningen die eiseres in tussenkomst meerdere decennia lang heeft geleverd om het imago van de SLEEPY-merken te creëren en te onderhouden.

 Het aspect van het meeliften wordt nog versterkt door het feit dat eiseres op hoofdeis voorheen franchisenemer van verweerster op hoofdeis was.

(…)

Het is duidelijk dat eiseres op hoofdeis de SLEEPY-merken en het teken "SLEEPING" niet voor louter beschrijvende doeleinden gebruikt, maar wel ter onderscheiding van waren en diensten. Bovendien bestaan er andere gangbare en beschrijvende termen om aan te duiden dat in de winkel van eiseres op hoofdeis onder andere slaapartikelen worden aangeboden en is er dus geen enkele reden om de geldige SLEEPY-merken dan wel een sterk gelijkend teken te gebruiken. Eiseres op hoofdeis kan zich perfect manifesteren op de markt met gebruik van andere termen.

Eiseres op hoofdeis kan bijgevolg niet ernstig ontkennen dat zij door haar gebruik van de litigieuze tekens ten onrechte de indruk wekt dat er een commerciële band bestaat tussen de betrokken partijen en dat zij minstens een ongerechtvaardigd voordeel put uit de reputatie van de SLEEPY-merken, aangezien de potentiële koper van SLEEPYproducten ten onrechte zal geloven dat zij deze aanbiedt, terwijl zij in wezen producten van concurrerende merken te koop aanbiedt.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8823

Het openbaar maken van naaktbeelden

Lucas Cranach der Ältere – “Gerechtigkeit als nackte Frau mit Schwert und WaageGerechtshof Leeuwarden, 4 mei 2010, LJN: BM3169, Strafzaak plaatsen privéfilmpjes op internet (de zaak Manon Thomas).

Auteursrecht. Portretrecht. Strafrecht. Veroordeling ter zake van het opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht en portretrecht. Geen gebruik van gegevens die met inbreuk op auteursrechten zijn verkregen (31a aanhef en onder a en/of b AW) en plaatsen op MSN in "gedeelde mappen" van zes contactpersonen is geen openbaarmaking ex art 31 juncto artikel 12 van de Auteurswet (beperkte kring van personen). Wel openbaarmaking door plaatsing op MSM m.b.t. portret benadeelde. Ten laste gelegde eenvoudige belediging onvoldoende feitelijk: het openbaar maken van naaktbeelden op zichzelf niet beledigend.

Verdachte heeft opzettelijk een privéfilmpje, gemaakt door [betrokkene] (partner benadeelde), van de computer van die [betrokkene] gekopieerd. Vervolgens heeft hij dat filmpje openbaar gemaakt en verspreid door het op de internetsite "You Tube" te plaatsen. Op dat filmpje is [benadeelde], bekend van televisie onder de naam [naam], tevens partner van [betrokkene] voornoemd, naakt te zien. Door deze handelwijze heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op het auteursrecht van die [betrokkene], maar heeft hij ook het portretrecht van die [benadeelde] geschonden. Daarnaast heeft verdachte het portretrecht van [benadeelde] eveneens geschonden door foto's in voor derden toegankelijke gedeelde mappen te plaatsen.

Het hof is van oordeel dat het onder 3A ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen. Met name acht het hof niet bewezen het onderdeel "een (aantal) (computer)bestanden, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een (aantal) werk(en) is/zijn vervat" hetgeen de kern van het delict is als omschreven in (de aanhef van) artikel 31a aanhef en onder a en/of b van de Auteurswet en derhalve van de hierop gebaseerde tenlastelegging. Deze wetsbepaling beoogt strafbaar te stellen diegene die gebruik maakt van gegevens die met inbreuk op auteursrechten zijn verkregen. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene] (degene die het auteursrecht van de foto's en de filmpjes had) zelf degene is geweest die de bestanden in zijn eigen computer heeft geplaatst, maar daarbij is geen inbreuk gemaakt op zijn eigen auteursrecht. Verdachte heeft deze gegevens weliswaar zonder toestemming van die [betrokkene] van diens computer gekopieerd en zich daarbij mogelijk aan andere strafbare feiten schuldig gemaakt, maar dit doet aan het vorenstaande niet af.

Met betrekking tot het onder 3B ten laste gelegde is het hof van oordeel dat van de foto's niet bewezen kan worden dat deze openbaar zijn gemaakt als bedoeld in artikel 31 juncto artikel 12 van de Auteurswet. Uit het dossier en hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen blijkt, dat verdachte de foto's heeft geplaatst op MSN in "gedeelde mappen" van zes contactpersonen van verdachte. Deze beperkte kring van personen acht het hof van te geringe omvang om te kunnen spreken van openbaarmaking in de zin waarop feit 3B ziet. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen hetgeen met betrekking tot openbaarmaking in artikel 12 van de Auteurswet is opgenomen en de strekking van de Auteurswet die er op gericht is het commerciële belang van de auteursgerechtigde te beschermen.

Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde.

Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel, dat met het plaatsen door verdachte van foto's van [benadeelde] in gedeelde, voor zes contactpersonen toegankelijke, mappen - en het aldus aan derden ter beschikking stellen van de foto's - wel sprake is van openbaarmaking in de zin waarop feit 4 ziet. Daartoe overweegt het hof dat het bij feit 4 gaat om de schending van het portretrecht van [benadeelde]. Daarbij spelen niet alleen commerciële belangen een rol maar ook privacy-belangen van de geportretteerde.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat:

3B. hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 19 november 2007 te [plaats 1], en/of te [plaats 2], opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [betrokkene], immers heeft verdachte opzettelijk een privéfilmpje, gemaakt door [betrokkene], van de computer van die [betrokkene] gekopieerd en vervolgens openbaar gemaakt en verspreid door voornoemd filmpje op de internetsite "You Tube" te plaatsen;

4. hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 19 november 2007 te [plaats 2], zonder daartoe gerechtigd te zijn een aantal portretten, te weten een privéfilmpje en een aantal foto's, waarop [benadeelde] naakt te zien is, openbaar heeft gemaakt, door voornoemd filmpje op de internetsite "You Tube" te plaatsen en door voornoemde foto's in gedeelde voor derden toegankelijke mappen van MSN te plaatsen.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3B en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Kwalificatie: Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

onder 3B: opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht;

en de overtreding: onder 4: zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maken.

Strafbaarheid: Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Lees het arrest hier.