Overige  

IEF 8499

Weliswaar kan vastgesteld worden

Rechtbank Amsterdam, 26 november 2009, LJN: BK7336, Strafzaak Illegale dvd’s

Auteursrecht. Vrijspraak in strafzaak. Artikel 31, 31a en 31b Auteurswet. Bij verdachte en medeverdachte zijn dvd's inbeslaggenomen, welke zijn onderzocht op illegale werken. Weliswaar kan vastgesteld worden dat zich in de partij met inbeslaggenomen dvd’s exemplaren bevonden, waarmee inbreuk werd gemaakt op eens anders auteursrecht, maar nu zowel onder verdachte als onder medeverdachte dvd’s in beslag zijn genomen, blijft onduidelijk aan wie deze dvd’s toebehoorden. Niet kan worden vastgesteld dat de onderzochte dvd’s de dvd’s betreffen, die onder verdachte in beslag zijn genomen.
 
 Lees het vonnis hier.

IEF 8437

Geen materieel verband in het economisch verkeer

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 8 december 2009, zaaknr. HD 200.025.077, Bacardi And Company Limited c.s. tegen F. Loendersloot Warehousing B.V. c.s. (met dank aan Gerard van der Wal & Freya van Schaik, Houthoff Buruma)

Merkenrecht. Parallelimport. Bewijsbeslag. Gedeeltelijke vernietiging vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Breda, 13 januari 2009, IEF 7476).  Geen merkinbreuk door douane-entreposeur, ook niet na UDV/Brandtraders. Geen indruk van een materieel verband in het economisch verkeer. Informatie door bewijsbeschermende maatregelen verkregen mag niet achteraf worden gebruikt ter onderbouwing van de rechtmatigheid van die bewijsbeschermende maatregelen.

In kort geding heeft de Rechtbank Breda de vorderingen van douane-entreposeur Loendersloot c.s. tot herziening van het bij haar gelegde verlof beschrijving, monsterneming en conservatoir beslag bij en ongedaanmaking van de gevolgen ervan toegewezen, aangezien er  geen sprake was van merkinbreuk omdat zuivere transitohandel (opslag en doorvervoer) van niet-communautaire goederen over her grondgebied van de EER niet inbreukmakend is.

Het Hof oordeelt in hoger beroep allereerst dat de opgeheven beslagen niet zullen herleven, nu vaststaat dat de goederen zich niet meer onder de belagende bevinden. Daarnaast oordeelt het hof dat de informatie die Bacardi door middel van bij Loendersloot getroffen bewijsbeschermende maatregelen heeft verkregen, niet achteraf mag worden gebruikt ter onderbouwing van de rechtmatigheid van die bewijsbeschermende maatregelen:

4.6.4. Een uitzondering dient echter te worden gemaakt voor de informatie die juist door de gewraakte maatregelen ie verkregen. Die informatie mag niet worden meegenomen in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de getroffen maatregelen. Het kan immers niet zo zijn dat een partij die bewijsbeschermende maatregelen treft en - geconfronteerd met door de wederpartij in een kort geding aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan de maatregelen niet getroffen hadden mogen worden - de resultaten van de litigieuze maatregelen gebruikt ter onderbouwing van de rechtmatigheid daarvan,

Met betrekking tot de gestelde merkinbreuk heeft Bacardi niet aannemelijk gemaakt dat entrepothouder Loendersloot - die alleen goederen van anderen opslaat in haar douane-entrepot - zelf bestrokken is bij merkinbreuk:

4.6.6. Aan het voorgaande doet niet af dat Bacardi in haar  verzoekschriften niet Van Caem maar Loendersloot als wederpartij heeft genoemd. Een merkhouder kan immers bewijsbeschermende maatregelen (doen) treffen ten aanzien van mogelijk inbreukmakende goederen ongeacht: de vraag of die goederen zich onder de vermeende inbreukmaker bevinden. Indien die goederen zich onder een derde bevinden van wie niet vaststaat dat deze op zijn beurt inbreuk maakt, staat dat niet aan bewijsbeschermende maatregelen ten aanzien van die goederen in de weg.

4.6.7. Of Bacardi voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Loendersloot zelf ook inbreuk maakt op Bacardi’s merkenrechten is wel relevant voor de vraag over welke goederen de gevraagde maatregelen zich mogen uitstrekken. Zou Loendersloot zelf (ook) inbreuk maken op de merkenrechten van Bacardi dan wel daarop dreigen te maken, dan zou dat bewijsbeschermende maatregelen ten aanzien van alle zich onder Loendersloot bevindende Bacardi-producten kunnen rechtvaardigen.  rechtvaardigen.

4.6.8. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Bacardi dit echter niet aannemelijk gemaakt. Loendersloot heeft gemotiveerd weersproken dat zij inbreuk maakt op de merkenrechten van Bacardi en, meer in het bijzonder, dat zij in merkenrechtelijke zin gebruik maakt van de merken van Bacardi. Zij heeft onderbouwd aangevoerd dat zij uitsluitend de Bacardi-producten in opdracht van derden opslaat in haar douane-entrepot dan wel vervoert naar andere douane-entrepots, doch deze nooit zelf in de EER in het vrije verkeer brengt. Loendersloot- heeft zich in dit verband tevens beroepen op uitspraken van het Benelux Gerechtshof (Hagens, Jacobs/Niemeyer, BenGH 29 juni 1982, NJ 1982, 624; kort gezegd; een bloot vervoerder van gemerkte waren maakt geen gebruik van de merken) en van het Hof van Sustitie van de Europese Gemeenschappen (Class/SKB, HvJ EG 18 oktober 2005, IER 2006, 8;  kort gezegd: geen merkinbreuk bij binnenkomst in de Gemeenschap onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot).

4.6.9. Bacardi heeft in een reactie daarop verwezen naar twee uitspraken (UDV/Brandtraders HvJ EG 19 februari 2009 en Red Bull/Winters  Rb den Haag 7 oktober 2009, IEPT20091007) en aangevoerd dat die uitspraken laten zien dat de door Loendersloot aangehaalde uitspraak Jacobs/Niemeyer achterhaald is. Dit beroep gaat echter naar het oordeel van het hof niet op omdat de rol van Loendersloot (en van de bloot vervoerder Hagens in Hagens, Jacobs/Niemeyer) een andere is dan die van Brandtraders (die als commissionair van de verkoper overeenkomsten sloot voor rekening van de verkoper maar op eigen naam) en die van Winters (die van een derde afkomstige blikjes met daarop het teken van een ander veilde en die gevulde blikjes voorzien van de vermelding van Winters als producent weer afleverde bij die derde). De rollen van Brandtraders en van Winters waren zodanig dat bij het betrokken publiek de indruk kon ontstaan dat er in het economisch verkeer een materieel verband bestond tussen Brandtraders en de door haar (voor rekening van de verkoper) verkochte waren respectievelijk Winters en de gewraakte blikjes. Bacardi heeft niet gesteld en het is niet aannemelijk geworden, dat in casu bij het betrokken publiek de indruk bestaat dat er in het economisch verkeer een materieel verband bestaat tussen Loendersloot en de door anderen, waaronder Van Caem, in het verkeer gebrachte Bacardi-producten.

4.6.10 Los van het voorgaande geldt dat ingevolge de uitspraak in Class/SKB van merkenrechtelijk gebruik geen sprake is zolang de goederen op het grondgebied van een lid-staat verblijven als niet-communautaire goederen waarop de regeling extern douanevervoer of het stelsel douane-entrepot van toepassing is. Bacardi heeft niet weersproken dat daarvan in ieder geval ten aanzien van een deel van de bij Loendersloot opgeslagen Bacardi-producten sprake is. Tenslotte kan zonder nadere toelichting die ontbreekt de enkele vermelding door Loendersloot van bij haar opgeslagen Bacardi-producten in haar voorraadadministratie en op haar facturen niet als gebruik van de Bacardi-merken in de zin van artikel 2.20 BVIE worden gekwalificeerd.

4.6.11. Het voorgaande betekent dat naar het voorlopig oordeel van het hof Bacardi niet aannemelijk heeft gemaakt dat Loendersloot in merkenrechtelijke zin gebruik heeft gemaakt van de Bacardi-merken en inbreuk heeft gemaakt of dreigt te maken op de merkenrechten van Bacardi (…). 

Het Hof beveelt Bacardi voor geen enkel doel gebruik te maken van de opgemaakte beschrijving behalve voor zover die beschrijving betrekking heeft op Bacardi-producten waarop Van Caem ten tijde van die beschrijving rechthebbende was.

4.6.13. Het voorgaande betekent dat de door Bacardi verzochte beschrijving en monsterneming had moeten worden beperkt tot bij Loendersloot opgeslagen Bacardi-producten waarop Van Caem rechthebbende was. (…)

4.6.15. De slotsom is dat Bacardi terecht beschrijving en monsterneming heeft doen uitvoeren van bij Loendersloot opgeslagen Bacardi producten waarop Van Caem rechthebbende was en dat de grieven 3,4,5 en 7 in zoverre slagen, Het beroepen vonnis zal op dit punt worden vernietigd en de in het dictum daarvan onder 8.1 gegeven beslissing zal met inachtneming van het voorgaande worden gewijzigd. Omdat Loendersloot onweersproken heeft gesteld dat de in december 2008 genomen en na het beroepen vonnis weer teruggegeven monsters zich niet meer onder haar bevinden zal het hof het onder 8.2 gegeven dictum niet wijzigen. Voor zover het om bij Loendersloot opgeslagen Bacardi-produkten gaat waarop niet van Caem rechthebbende is blijft het in conventie gewezen dictum in stand. (…)

Lees het arrest hier.

IEF 8404

Ook hier geldt: het kan eenvoudig anders

Rechtbank Almelo, 4 december 2009, 106407 / KG ZA 09-351, Jade B.V. tegen Deltex B.V. (met dank aan Maarten Rijks & Wim Maas, Banning)
 
Merkenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Eiseres maakt op grond van vormmerk, auteursrecht en onrechtmatig handelen bezwaar tegen het door gedaagde op de markt brengen van hoofdkussens. Alleen vorderingen m.b.t. slaafse nabootsing worden toegewezen (maar wel met een volledige 1019h Proceskostenveroordeling).

De hoofdkussens van zowel eiseres (de Silvana Support, afbeelding boven) als gedaagde (de Cinderella Orthoflex, afbeelding onder) bestaan uit een verdeling in 4 vlakken: 3 vlakken bestemd voor een goede ondersteuning van het hoofd van zij- en rugslapers en 1 vlak ter ondersteuning van de nek. Op de vlakverdeling is met behulp van 'gezichtjes' dan wel 'poppetjes' aangegeven hoe het kussen gebruikt dient te worden. Vorderingen op grond van het vormmerk worden afgewezen op grond van 2:1 lid 2 BVIE. Auteursrechtelijke vorderingen worden afgewezen, omdat het kussen slechts uit functionele elementen en stijlelementen bestaat. Vorderingen op grond van onrechtmatig handelen worden wel toegewezen. De rechtbank Almelo komt tot het voorlopig oordeel dat:

5.3. (…)  een reëel verwarringsgevaar te duchten (is) bij het winkelend publiek (zowel online als 'live') indien zij afzonderlijk worden geconfronteerd met de kussens van partijen. Er sprake van een onnodige nabootsing van Deltex. Dat heeft betrekking op de totaalindruk (van een afstand zien de kussens er vrijwel hetzelfde uit, qua consequente doorvoering van de kleurstelling en de plaats van de labels), maar ook wanneer de focus wordt verlegd naar de afzonderlijke onderdelen, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat sprake is van verwarringsgevaar. Immers, het is op zichzelf al vreemd en de klant onderschattend dat een gebruiksaanwijzing op een kussen wordt gedrukt waarop het hoofd dient te rusten.

Het publiek dat geacht wordt deze kussens te kopen, voorziet de nieuwe aankoop in het algemeen onmiddellijk van een kussensloop in zijn favoriete ontwerp. Daarmee wordt de gebruiksaanwijzing vrijwel onzichtbaar. Dat is op zichzelf niet erg en bovendien de vrije en te respecteren keuze van de fabrikant, maar het is wel vreemd als een concurrent op dezelfde wijze een gebruiksaanwijzing op haar kussen aanbrengt terwijl dat - het gaat om een hoofdkussen! - volstrekt onnodig is.

Als diezelfde producent (in casu Deltex) dan ook nog eens een zestal kleuren hanteert die voor een groot deel (en wat betreft het onweersproken meest populaire kussen van Jade exact dezelfde kleur) overeenstemmen, deze kleuren gebruikt voor de biezen, de labels op dezelfde plek bevestigt en de drie gezichten voorziet van iets dat op een menselijk lichaam moet lijken, is de verwarring compleet) en dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden geoordeeld dat sprake is van ongeoorloofd en daarmee onrechtmatig aanhaken bij het succes van de concurrent. De nagebootste elementen zijn immers onnodig nagebootst. Het label zit op exact dezelfde plek, maar had evengoed meer naar de onderzijde kunnen worden geplaatst. De biezen zijn slechts anders wat betreft de opgedrukte tekst op het kussen van Deltex. maar dat is van een afstand (en de gemiddelde consument ondergaat de eerste indruk veelal op afstand) nauwelijks zichtbaar. Dat Deltex 'poppetjes' gebruikt in plaats van 'gezichtjes' lijkt op het eerst gezicht voldoende onderscheidend maar is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Ook hier geldt: het kan eenvoudig anders. Deltex had andere keuzes kunnen maken die niets af zouden doen aan het doel van het kussen maar wel voor een beter onderscheid met het kussen van Jade zorg zouden dragen."

De voorzieningenrechter veroordeelt Deltex in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Jade op grond van artikel 1019h Rv. begroot op € 5.222,25 aan verschotten en salaris van de advocaat.

Lees het vonnis hier.

IEF 8383

Bord op schoot

Vzr. Rechtbank Haarlem, 26 november 2009, KG ZA 09-586, Van Thuijl tegen Albert Heijn B.V. (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Ideeën, concepten, formats. Onrechtmatige daad. Eiser stelt dat Albert Heijn onrechtmatig heeft gehandeld door in de Allerhande en op de website de rubriek “bord op schoot” op te nemen, omdat Albert Heijn hiermee gebruik zou hebben egmaakt van onderdeel uit een cocnept dat door eiser is bedacht en aan Albert Heijn heeft gepresenteerd. De vorderingen worden afgewezen. Albert Heijn beschikte al eerder over het gehele concept, Albert Heijn heeft niet geprofiteerd van de prestatie van eiser en had eiser ook niet hoeven informeren over andere presentaties die aan haar zijn gegeven.

4.1. (…) Van Thuijl stelt dat de onrechtmatigheid van het handelen van Albert Heijn is gelegen in de omstandigheid dat hij niet is betrokken in de exploitatie van het door hem bedachte concept, terwijl hij in vertrouwen dat concept aan Albert Heijn heeft gepresenteerd, welke presentatie is afgesloten met de mededeling dat in augustus met hem contact zou worden opgenomen, waarna hij vervolgens in augustus te horen heeft gekregen dat Albert Heijn geen samenwerking wilde. Voorts betoogt Van Thuijl dat indien juist is dat Albert Heijn reeds in onderhandeling was met Eredivisie, Albert Heijn Van Thuijl erop had dienen te wijzen dat zij met een dergelijk onderdeel uit het concept reeds bekend was. Derhalve had Albert Heijn hem moeten meedelen dat tij van verdere samenwerking met Van Thuijl afziet. Door dit na te laten en ook overigens heeft Albert Heijn verwachtingen gewekt ter zake van mogelijke samenwerking, aldus nog steeds Van Thuijl.

4.2. Blijkens de overgelegde stukken van Van Thuijl ziet zijn presentatie op sales promotie producten, te weten kookboeken, laptrays en borden. Van Thuijl beroept zich ter onderbouwing van zijn vordering echter op de stelling dat tijdens de presentatie op 8 juli 2008 door Van Thuijl met Simon is gesproken over de mogelijkheid om het idee in AllerHande toe te passen omdat Simon liet weten dat een kookboekenserie redactioneel teveel werk met zich bracht. Albert Heijn betwist dat Simon tijdens de presentatie van Van Thuijl de suggestie heeft gedaan om de recepten in AllerHande op te nemen, zodat dit niet is komen vast te staan.

4.3. Alben Heijn voert voorts ten verwere aan dat Simon op geen enkele wijze heeft aangegeven of de indruk heeft gewekt dat Albert Heijn met Van Thuijl zou gaan samenwerken, Albert Heijn stelt dat zij op geen enkele wijze heeft geprofiteerd van de presentatie van Van Thuijl en heeft ter onderbouwing van haar stelling onder meer producties overgelegd.

4.4. Van Thuijl betwist de authenticiteit en de inhoud van de onder 2.3 en 2.4 genoemde producties, omdat deze stukken chronologisch niet zouden kloppen. Die stelling van Van Thuijl is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Onbetwist staat immers vast dat Albert Heijn al voorafgaand aan de presentatie van Van Thuijl in gesprek was met Eredivisie en Albert Heijn bovendien de rubriek "bord op schoot" al eerder had gepresenteerd in AllerHande.

4.5. Het voorgaande in aanmerking genomen en gezien het feit dat Albert Heijn al in mei 2008 over het gehele concept beschikte dat zij uiteindelijk voor publicatie in AllerHande van januari 2009 heeft gebruikt, valt niet in te zien dat de uitvoering van die publicaties tegenover Van Thuijl onrechtmatig is. Voorts valt niet in te zien dat Albert Heijn gehouden is om Van Thuijl op de hoogte te houden van andere presentaties die aan haar zijn gegeven. De stelling van Van Thuijl dat Simon op de hoogte had moeten zijn van de presentatie van Eredivisie al dan ook worden gepasseerd. Ook overigens valt niet in te zien waarom de door Van Thuijl genoemde gedragingen en handelwijze van Albert Heijn onrechtmatig is. zodat de gevraagde voorziening zal worden geweigerd.

Lees het vonnis hier. Inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 8347

Kielzogrijles

Vzr. Rechtbank Haarlem, 23 oktober 2009, LJN: BK3253, Test & Drive V.O.F. tegen Verkeersschool Snelweg B.V.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Kielzogvaren in het handelsnaamrecht. Theorieshop(.nl) tegen Theoriewinkel.nl (leermiddelen theorie-examen rijbewijs). Domeinnaam theorie-shop.nl is al overgedragen aan eiser, maar voor theoriewinkel.nl is daarvoor geen reden. Theoriewinkel.nl is ‘niet zodanig beschrijvend’. Engelse shop en Nederlandse winkel zullen door de gemiddelde consument als synoniemen worden gezien. Overeenstemming en zelfde geografische gebied. Verwarringsgevaar aangenomen.

Interessant is wellicht dat de voorzieningenrechter daarbij opmerkt dat de opsomming van factoren in artikel 5 Hw niet limitatief is: Ook associatie, aanhaken bij marktleider en ongerechtvaardigd voordeel trekken uit bekendheid zijn relevant voor handelsnaamrechtelijk verwarringsgevaar.

4.8.  Voorop gesteld wordt dat zuiver beschrijvende elementen niet door middel van handelsnamen mogen worden gemonopoliseerd. Hoewel de woorden ‘theorie’ en ‘shop’ op zichzelf beschrijvend zijn, is de combinatie ervan in de gebruikte aanduiding ‘theorieshop’ niet (louter) beschrijvend. Anders dan Snelweg heeft betoogd, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de aanduiding ‘theorieshop’ (…) is ingeburgerd als bijvoorbeeld de aanduiding ‘kledingwinkel’ voor een winkel waar kleding wordt verkocht. Daarom kan niet gezegd worden dat de aanduiding ‘theorieshop’ voor het in aanmerking komend publiek geen onderscheidend vermogen bezit. Weliswaar bevat de naam ‘theorieshop’ een element dat verwijst naar de activiteit van de onderneming van Test & Drive, maar dat element is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig beschrijvend dat de handelsnaam Theorieshop of de daarmee overeenstemmende domeinnaam theorieshop.nl geen bescherming zou toekomen. Hooguit kan worden gezegd dat de aanduiding ‘theorieshop’ in de handels- en domeinnaam van Test & Drive een associatie oproept met de door Test & Drive (en Snelweg) verhandelde producten. Het desbetreffende verweer van Snelweg dient dan ook te worden verworpen.
 
4.9.  (…) Beide namen bestaan uit enerzijds het woord ‘theorie’ en anderzijds uit het woord ‘shop’ dan wel het in betekenis daarmee geheel overeenstemmende woord ‘winkel’. Het in toenemende mate voorkomen van woorden uit de Engelse taal in de Nederlandse taal, heeft ertoe geleid dat de woorden ‘shop’ en ‘winkel’ – met name op internet (zijnde het belangrijkste verkoopmedium van Test & Drive en Snelweg) – door de gemiddelde consument in het Nederlands spraakgebruik als synoniemen zullen worden gezien. Daarom moet geoordeeld worden dat de handelsnamen van partijen in aanzienlijke mate met elkaar overeenstemmen.

(…)

4.11.  De opsomming in artikel 5 Hw van factoren die bij de beoordeling van het verwarringsgevaar een rol kunnen spelen, is niet limitatief. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter spelen in de onderhavige zaak nog drie andere factoren een rol die tezamen met het hiervoor overwogene leiden tot de conclusie dat eerder bedoelde verwarring is te duchten en daarmee dat het Snelweg verboden is de handelsnaam theorie-winkel.nl te voeren.

De hiervoor onder 4.8 genoemde associatie zal de handelsnaam Theorieshop voor Test & Drive waardevol doen zijn. Om diezelfde reden zal het voor Snelweg aantrekkelijk zijn een handelsnaam te voeren die die associatie eveneens oproept. Dat wordt nog aantrekkelijker als die soortgelijke handelsnaam gelijkt op de handelsnaam van de marktleider in het soort onderneming dat Snelweg uitoefent. Dat Test & Drive dat is, is door Snelweg niet betwist. Door dit aanhaken door Snelweg bij de handelsnaam van Test & Drive zal ook de kans op verwarring tussen de beide ondernemingen van partijen bij het relevante publiek – te weten degenen die voornemens zijn het rijvaardigheidsbewijs voor auto, motor of bromfiets te gaan behalen – groter worden, in welk geval Snelweg ongerechtvaardigd voordeel zou trekken uit de bekendheid die Test & Drive als marktleider en houder van een handelsnaam die een voor het soort onderneming dat beide partijen voeren waardevolle associatie opwekt, heeft. Bij dit alles komt dat Snelweg bij het vinden van een nieuwe handelsnaam voor haar onderneming eenvoudig een geheel andere keuze had kunnen maken. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het gevraagde gebod ieder gebruik van de handels- en domeinnaam theorie-winkel.nl te staken en gestaakt te houden, zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

Op andere blogs:
Richard Hak

IEF 8346

Algemene kennisgeving

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 november 2009, KG ZA 09-1209, CUVO Coöperatieve Uitvaartvereniging “De Volharding” c.s. tegen Uitvaart Beheermaatschappij Nederland B.V. (UBN)

Handelsnaamrecht. Contractuele rechten. Merkenrecht. Even kort voor het weekend. Stukgelopen samenwerking in de uitvaartsector.  Het gebruik van de naam Cuvo van het nieuwe samenwerkingsverband stuit op bezwaren eiser. Vorderingen afgewezen.

4.2. Tussen partijen is onweersproken dat UBN slechts de aandelen houdt in Cuvo B.V. en dat de handelingen waartegen De Volharding zich keert door Cuvo B.V. worden verricht. Al om deze reden dienen de vorderingen te worden afgewezen. Het standpunt van De Volharding dat het handelen van Cuvo B.V. evenzeer moet worden toegerekend aan UBN, omdat UBN het beleid van Cuvo B.V. bepaalt en de bestuurders dezelfde zijn, kan niet worden aanvaard. Deze omstandigheden zijn naar voorlopig oordeel onvoldoende om dat handelen aan UBN toe te schrijven (of, zoals De Volharding dat heeft genoemd, “to pierce the corporate veil”).

4.3. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen grond voor toewijzing van de vorderingen. Uit de onder 2.2 weergegeven inhoud van de akte van inbreng moet voorshands worden afgeleid dat in 1993 alle activa, inclusief de handelsnaam, van de voordien aan De Volharding toebehorende uitvaartonderneming in Cuvo B.V. zijn ingebracht. Verder blijkt niet dat De Volharding sindsdien nog een (uitvaart)onderneming heeft gedreven. Dat De Volharding voor de overdracht van het uitvaartbedrijf een te lage koopsom heeft bedongen, zoals door De Volharding is betoogd, kan hier in het midden blijven, en zou overigens aan die overdracht niet afdoen. Evenmin is van belang dat De Volharding, naar zij thans stelt, niet werkelijk de onderneming heeft willen overdragen, nu niet is gebleken dat deze intentie ook bij Cuvo B.V. bekend was en door haar is geaccepteerd. Op geen enkele wijze is, zoals De Volharding meer in het bijzonder heeft gesteld, aannemelijk geworden dat slechts sprake zou zijn van een licentie van de handelsnaam.

4.4. De gestelde, door UBN betwiste, afspraak met het eerste bestuur van de Stichting blijkt in deze procedure evenmin. Die afspraak is bovendien weinig concreet en komt niet voor rekening van UBN. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat de meerderheid van de huidige bestuursleden tevens commissaris is bij UBN onvoldoende reden is om ook UBN aan de gestelde afspraak met de Stichting gebonden te achten.

4.5. Tot slot ontbreekt iedere grond om UBN te verbieden om, kort gezegd, met De Volharding te concurreren voor wat betreft de uitvaartdiensten voor leden van de Vereniging.

Lees het vonnis hier.

IEF 8341

Ook niet via Parijs

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2009, KG ZA 09-2167 Pee/BB, J. de Jonge Flowsystems tegen Buitendijk Techniek B.V. (met dank aan Daan de Lange, Brinkhof).

Misleidende reclame. Oneerlijke mededinging. Gedaagde gebruikt foto’s van hosetowers van eiser in brochure: onrechtmatig en misleidend. De voorzieningenrechter wijst toepassing van art. 1019h Rv af, ook als het Unieverdrag van Parijs in ogenschouw wordt genomen (waar, zoals eiser stelt,  immers in art. 1 lid 2 oneerlijke mededinging ook als een recht van industriële eigendom wordt gedefinieerd), geen ruimte voor een kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

4.3. Voor de 5 afbeeldingen van hosetowers van J. de Jong Flowsystems is dat anders. De afbeeldingen nemen een dermate groot deel van de brochure in beslag dat, in tegensteIling tot wat Buitendijk Techniek heeft aangevoerd, niet kan worden gesproken van louter illustratiemateriaal. Verder wordt doordat 5 van de 6 geplaatste hosetowers afkomstig zijn van J, de Jong Flowsystems een onjuiste voorstelling van zaken gegeven omdat daarmee de indruk wordt gewekt dat de getoonde hosetowers door Buitendijk Techniek zijn gemaakt en geleverd. Voor wat betreft deze afbeeldingen is de brochure dan ook misleidend. Daar komt nog bij dat Buitendijk Techniek met haar handelen op een oneerlijke wijze met J. de Jong Flowsystems concurreert, nu aannemelijk is dat Buitendijk Techniek met het plaatsen van de afbeeldingen van hosetowers van J. de Jonge Flowsystems profiteert van de door J. de Jonge Flowsystems in de loop der jaren opgebouwde goodwill. Het plaatsen van de brochure op de website van Buitendijk Techniek in deze vorm is jegens J. de Jong Flowsystems dan ook onrechtmatig te noemen.

4.4. Gelet op het voorgaande zal het Buitendijk Techniek worden verboden de brochure openbaar te maken voor zover daarin afbeeldingen zijn opgenomen van door J. de Jong Flowsystems geleverde hosetowers. (…)

(…)

4.9. Buitendijk Techniek zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. J. de Jonge Flowsystems wordt niet gevolgd in haar stelling dat deze kosten dienen te worden vastgeste1d volgens artikel 1019h Rv. Het toepassingsbereik van titel 15 van Rv (Van rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom) staat limitatief opgesomd in artikel 1019h Rv en laat, ook niet via het Unieverdrag, geen ruimte voor een volledige kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8340

Die niet in alle opzichten kan worden afgedaan als louter illusie

Gerechtshof Leeuwarden, 10 november 2009, LJN: BK2773 (Strafzaak diefstal virtueel voorwerp).

Nuttig om te weten: Een virtueel voorwerp is een goed dat gestolen kan worden. Het hof is van oordeel dat een virtueel amulet en een virtueel masker voorwerpen zijn die van de bezitter daarvan gestolen kunnen worden. Het betrof in deze zaak virtuele voorwerpen van het online computerspel RuneScape. Verdachte heeft met zijn mededader de aangever door intimidatie en geweld gedwongen zijn account van het spel te openen om aldus de weg vrij te maken voor overheveling van zijn bezittingen op RuneScape naar de account van de mededader.

"(...) Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat redelijke wetsuitleg meebrengt, dat de hier bedoelde virtuele voorwerpen worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Relevant is voorts dat de spelregels van RuneScape niet voorzien in een wijze van verwerving van deze goederen als in casu is geschied. De wegnemingshandeling is gepleegd buiten de context van het spel. Het gaat derhalve niet om virtuele handelingen binnen een virtuele wereld, maar om feitelijke handelingen waardoor een virtuele wereld wordt beïnvloed.

(…)

Is voldaan aan de overige voorwaarden voor strafbaarheid in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht? Een volgende stelling van de verdediging is dat er geen sprake is van eigendom noch van bezit van de betreffende virtuele goederen, doch slechts van een gebruikersrecht van het spel RuneScape. Het veranderen van virtuele eigenaar brengt geen verandering in eigendomsrechten in de fysieke wereld. Het spel, en alles wat daar binnen gebeurt, behoort toe en blijft toebehoren aan de eigenaar ervan, te weten Jagex Ltd. in het Verenigd Koninkrijk.
Op deze wijze geeft de verdediging naar het oordeel van het hof een te beperkte invulling aan het begrip 'toebehoren' in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof stelt vast dat aangever binnen het spel de feitelijke en exclusieve heerschappij had over de goederen. Alleen hij kon, door in te loggen op zijn RuneScape-account, bij de door hem verworven amulet en het masker komen en daarover beschikken. In strafrechtelijke zin behoorden de in het geding zijnde goederen toe aan aangever. Hij is door de diefstal getroffen in het ongestoorde genot van de beschikkingsmacht die hij bij uitsluiting van een ander over die goederen had.
Dat het spel RuneScape vanzelfsprekend een eigenaar en/of beheerder heeft, acht het hof in het verband van deze strafzaak niet relevant. Zo is een paspoort onbetwist eigendom van de Staat der Nederlanden, maar kan dit document wel degelijk door middel van diefstal uit de beschikkings- macht van de houder geraken.
Voorts stelt het hof vast dat in deze zaak is voldaan aan een andere jurisprudentiële voorwaarde voor diefstal, inhoudende dat de goederen door toedoen van verdachte uit de beschikkingsmacht van aangever moeten zijn geraakt en in die van verdachte zijn gekomen. Dit ligt anders, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt, ten aanzien van het ontvreemden van - bijvoorbeeld - software, computergegevens en een pincode, aangezien het goed daarbij niet uit de beschikkingsmacht van de aangever geraakt doch ongewenst ook in die van de ontvreemder. In die gevallen kan er dan ook niet worden gesproken van diefstal.

Alles overziende is het hof van oordeel dat er in de thans ter beoordeling staande zaak sprake is van diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts overweegt het hof dat als gevolg van de digitalisering van de maatschappij een virtuele realiteit is ontstaan, die niet in alle opzichten kan worden afgedaan als louter illusie, ten aanzien waarvan het plegen van strafbare feiten niet mogelijk zou zijn."

Lees het arrest hier.

IEF 8330

De conceptovereenkomst

Rechtbank Amsterdam, 25 maart 2009 en 4 november 2009, HA ZA 07.2745, Adviespraktijk Amsterdam Zuid Oost B.V. tegen Boards and More Holding AG (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Merkenrecht. Afgebroken onderhandelingen over een merkoverdracht (volgend op een vaststellingsovereenkomst). Geen verplichting tot nakoming of dooronderhandelen, wel schadevergoeding voor juridische kosten.

2.1 Adviespraktijk is eigenaar van het hierna afgebeelde beeldmerk dat sinds 23 mei 1977 is geregistreerd bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. In 1993 is een geschil ontstaan tussen partijen over het gebruik van een beeldmerk door (een rechtsvoorganger van) Boards and More dat lijkt op dat van Adviespraktijk. Bij vonnis van 25 november 1998 heeft de rechtbank Almelo het gebruik van het gelijkende beeldmerk door Boards and More verboden. Naar aanleiding van deze kwestie hebben partijen in maart 2001 een vaststellingsovereenkomst gesloten.

(…)

Dooronderhandelen: 5.5 De vordering onder 3.1 C. heeft betrekking op dooronderhandelen. Daarvoor is geen grond indien Boards and More de onderhandelingen in de gegeven omstandigheden mocht afbreken. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat ieder der partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de ander - in beginsel vrij is onderhandelingen af te breken. Dit is slechts anders indien dit onaanvaardbaar zou zijn, op grond van gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen door de wederpartij dat een overeenkomst tot stand zou komen, dan wel in verband met bijzondere omstandigheden van het geval.

(…)

5.7. Op grond van dit e-mail verkeer kan worden vastgesteld dat er circa vier jaar is onderhandeld, hoewel Boards and More steeds heeft aangedrongen op voortgang in verband met verlies aan commerciële mogelijkheden van het beeldmerk. Gelet op deze relatief lange periode is het alleszins aannemelijk dat - zoals Boards and More aanvoert - nieuwe commerciële inzichten hebben geleid tot de conclusie dat het beeldmerk niet langer winstgevend kon worden geëxploiteerd. Dit is door Adviespraktijk ook niet (gemotiveerd) betwist. Adviespraktijk heeft aldus gaande de onderhandelingen niet of onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Boards and More. Adviespraktijk wist immers dat Boards and More zo snel mogelijk met het beeldmerk de markt op wilde teneinde de commerciële mogelijkheden zoveel mogelijk te kunnen benutten. In zoverre stond het Boards and More vrij uiteindelijk - toen de commerciële haalbaarheid van het beeldmerk in het gedrang kwam - de onderhandelingen af te breken. Het moge zo zijn dat Boards and More tot op zeker moment het vertrouwen heeft gewekt dat een overeenkomst tot de reële mogelijkheid behoorde, doch nu de onderhandelingen zolang hebben geduurd en uiteindelijk nog geen volledige overeenstemming bestond, mocht Boards and More er in beginsel een punt achter zetten. De vordering tot door onderhandelen, zoals genoemd onder 3.1 C. zal daarom ook worden afgewezen.

Schadevergoeding: 5.8 Blijft over de vraag of Boards and More de onderhandelingen mocht afbreken zonder enige schadevergoeding, zoals ligt besloten in de vordering onder 3.1 D. De omstandigheden van het geval, met name het verloop van de onderhandelingen kunnen meebrengen dat die niet kunnen worden afgebroken zonder de schade te vergoeden. De rechtbank ziet evenwel, gelet op het voorgaande, geen gronden voor vergoeding van het positieve contractbelang. (..)

5.9 Aan de ander kant kan worden vastgesteld dat Boards and More gedurende de gehele onderhandelingsperiode Adviespraktijk nimmer (duidelijk) heeft gewaarschuwd voor het risico dat de onderhandelingen, met het oog op de lange duur, uiteindelijk op niets zouden kunnen uitdraaien. Boards and More heeft tot aan de afspraak voor februari 2006, die door haar is afgezegd, de onderhandelingen met Adviespraktijk gaande gehouden, terwijl zij wist dat Adviespraktijk daardoor (juridische) kosten bleef maken. Het ligt derhalve in de reden dat de directe kosten aan de zijde van Adviespraktijk, verband houdende met de onderhandelingen, door Boards and More worden vergoed. (…)

(schadeberekening in eindvonnis)

Lees de vonnissen hier of hieronder:

 

IEF 8304

Het enkele geplaatst houden

Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2009, LJN: BK1571, strafzaak tegen moderator website.

Aansprakelijkheid moderator website in strafzaak. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte als moderator van een extreemrechtse website de technische bevoegdheid had om op de website geplaatste teksten te verwijderen, niet zonder meer inhoudt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van alle op de website geplaatste teksten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden niet enkel uit hoofde van zijn functie verantwoordelijk kan worden gehouden voor het op de website plaatsen, geplaatst houden dan wel niet verwijderen van de teksten.

Ook het medeplegen van het opzettelijk beledigen en/of openbaar maken van de teksten acht de rechtbank niet bewezen, nu het enkele geplaatst houden dan wel niet verwijderen van de teksten onvoldoende is om te spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte al dan niet samen met een ander (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het zich in het openbaar beledigend uitlaten over een groep mensen dan wel op het openbaar maken van een beledigende uitlating. Verdachte wordt vrijgesproken. Zie echter ook: Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2009, LJN: BK1564, veroordeling voor het dezelfde website opzettelijk beledigend uitlaten).

Lees het vonnis hier.